Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
954
Vragen van de leden Koenders en Apostolou
(beiden PvdA) over een wapenbeurs in Den Haag. (Ingezonden
5 februari 1998)
1
Wat is de positie van de Nederlandse regering m.b.t. de komst van de wapenbeurs
AFCEA naar Den Haag?
2
Acht de regering de organisatie van wapenbeurzen een bijdrage aan het
zg. restrictieve wapenexportbeleid?
3
Hoe verhoudt de organisatie van wapenbeurzen zich tot het EU-beleid op
het terrein van conflictpreventie?
4
a)Is er in het overleg tussen Europese landen over wapenexportcontrole
en het door de VK genomen initiatief op dit onderwerp gesproken over de rol
van wapenbeurzen?
b) Is de regering bereid in Europees kader te bezien in hoeverre de rol
van wapenbeurzen kan worden beperkt en gereguleerd?
5
Wat is de positie van de Belgische regering en het Belgische Parlement
m.b.t. wapenbeurzen en in het bijzonder de AFCEA-beurs?
6
Acht de regering nadere regelgeving m.b.t. wapenbeurzen op zijn plaats?
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden
Sipkes, ingezonden 3 februari 1998 en Hoekema, ingezonden 5 februari 1998.
Antwoord
Antwoord van minister Van Mierlo (Buitenlandse Zaken),
mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretarissen van
Economische Zaken en van Defensie. (Ontvangen 20 maart 1998)
Zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 804, Vergaderjaar 1997–1998.
1
De directie van het Congresgebouw heef op verzoek van de burgemeester
van Den Haag de aanvraag van Afcea voor het houden van een beurs voor hoogtechnologische
defensiesystemen in het Congresgebouw afgewezen.
Voor het overige zij verwezen naar het antwoord op de vragen 6 en 7 van
het lid Sipkes over hetzelfde onderwerp.
2
Voor het antwoord op deze vraag zij verwezen naar het antwoord op de vragen
4 en 5 van het lid Sipkes over hetzelfde onderwerp.
3
Op het terrein van de conflictpreventie in ontwikkelingslanden erkennen
de EU-Lid-Staten dat de beschikbaarheid van wapens die de behoefen aan zelfverdediging
overschrijden, een factor kan zijn die instabiele situaties in de hand werkt1. Zoals ook reeds aangegeven in het antwoord van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
op de vragen van het lid Hoekema over hetzelfde onderwerp, past het de Lid-Staten
daarom hun verantwoordelijkheid te aanvaarden met betrekking tot wapenexporten.
Tevens hebben de Lid-Staten van de EU zich voorgenomen hun inspanningen om
illegale wapenhandel te voorkomen en te bestrijden, op te voeren. Op beide
terreinen zijn recentelijk in EU-kader nadere initiatieven ontwikkeld.
Tevens zij in dit verband verwezen naar het antwoord op de vragen 4, 5,
6 en 7 van het lid Sipkes over hetzelfde onderwerp.
4
a): Neen, dit is niet het geval.
b): Alleen voor zover deze beurzen in strijd zijn met het EU-beleid inzake
de conflictpreventie2, zou het de aandacht van de EU dienen
te hebben.
5
In december 1995 stelde de Belgische Senaat meer in het algemeen, dat
de organisatie van wapenbeurzen in België en in de EU Lid-Staten ongewenst
is. In oktober 1996 volgde de Kamer met een eender standpunt.
De Belgische regering gaf niettemin haar toestemming tot het houden van
de Afceabeurs, die van 28–30 oktober 1997 te Brussel zou moeten plaatsvinden.
Een resolutie die in oktober 1997 in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers
werd ingediend, waarin werd opgeroepen om de toestemming voor het houden van
de Afcea-beurs in te trekken, werd niet aanvaard.
6
Zie het antwoord op vraag 4 sub b.
XNoot
1 Gemeenschappelijk Standpunt van 2 juni 1997 over preventie en oplossing
van conflicten in Afrika, door de Raad bepaald op grond van artikel J.2 van
het Verdrag betreffende de Europese Unie.