Besluit van De Nederlandsche Bank N.V. van 31 augustus 2010, tot wijziging van de Beleidsregel inzake de verlening van ontheffingen op grond van de artikelen 212 en 213 van de Pensioenwet en de artikelen 206 en 207 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

De Nederlandsche Bank,

Na overleg met de representatieve organisaties van (beroeps)pensioenfondsen;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 2 van de Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt vervangen en komt als volgt te luiden:

Artikel 2. Boekjaar

  • 1. DNB verleent een fonds in enig jaar desgevraagd ontheffing van het bepaalde in artikel 147, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 142, eerste lid, van de Wvb, indien het fonds:

    • a. in de loop van het kalenderjaar is opgericht; of

    • b. op het moment van indiening van het ontheffingsverzoek:

      • in liquidatie is, en

      • geen technische voorzieningen heeft, en

      • de eventueel resterende middelen niet meer bedragen dan nodig ter dekking van de operationele kosten, in welk geval het boekjaar als bedoeld in artikel 147, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 142, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, eindigt op de laatste dag van de maand waarin de technische voorzieningen zijn overgedragen.

  • 2. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b wordt uiterlijk ingediend op 15 mei van het in voornoemd artikellid bedoelde boekjaar.

ARTIKEL II

Artikel 3, derde lid van de Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt vervangen en komt als volgt te luiden:

  • 3. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk op de vijftiende dag van de maand volgend op het toepasselijke kalenderkwartaal bij DNB ingediend en gaat vergezeld van een plan van aanpak omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen het fonds alsnog de desbetreffende kwartaalstaten kan indienen.

ARTIKEL III

Artikel 4, derde lid van de Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt vervangen en komt als volgt te luiden:

  • 3. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk op 1 mei in het jaar volgend op het toepasselijke kalenderjaar bij DNB ingediend en gaat vergezeld van een plan van aanpak omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen het fonds alsnog de desbetreffende jaarstaten kan indienen.

ARTIKEL IV

Artikel 5, eerste lid van de Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt vervangen en komt als volgt te luiden:

  • 1. DNB verleent een fonds desgevraagd ontheffing van het bepaalde in artikel 147, tweede lid van de Pensioenwet of artikel 142, tweede lid, van de Wvb, indien het fonds in liquidatie is en het fonds op de eerste dag van de periode waarover kwartaalstaten of jaarstaten moeten worden verstrekt geen technische voorzieningen meer heeft, en het fonds niet meer resterende middelen heeft dan nodig ter dekking van de operationele kosten.

ARTIKEL V

Artikel 5, derde lid van de Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt vervangen en komt als volgt te luiden:

  • 3. Een verzoek tot ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk op de 15e dag van de voorlaatste maand van de toepasselijke verslagperiode bij DNB ingediend.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en is voor het eerst van toepassing op de kwartaalstaten die betrekking hebben op het derde kwartaal van 2010 onderscheidenlijk op de jaarstaten die betrekking hebben op het boekjaar 2010.

Deze beleidsregel zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 9 september 2010

De Nederlandsche Bank N.V.,

de directeur,

A.J. Kellermann.

TOELICHTING

Op grond van de artikel 213, vierde lid van de Pensioenwet (PW) en artikel 207, vierde lid Wet verplichte beroepspensioenregeling heeft DNB de Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vastgesteld (Beleidsregel van 28 augustus 2007, nr. TB/2007/01465, Staatscourant 5 september 2007, nr. 171/pag. 11). In deze beleidsregel wordt onder meer aangegeven in welke situaties DNB een fonds desgevraagd ontheffing verleent voor het indienen van staten. Een dergelijke ontheffing kan verleend worden aan een fonds dat in liquidatie is.

Met de onderhavige wijziging van deze beleidsregel past DNB de voorwaarden aan waaronder ontheffing wordt verleend.

Artikel I

Aanpassing van de ontheffingsmogelijkheid voor het vereiste dat het boekjaar gelijk loopt met het kalenderjaar (verlenging boekjaar)

Thans kan een fonds in liquidatie, op grond van het artikel 2, onderdeel b van de Beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, ontheffing krijgen van het vereiste, opgenomen in artikel 147, eerste lid Pensioenwet, dat het boekjaar gelijkloopt met het kalenderjaar. Dit is mogelijk indien het fonds binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar is geliquideerd, in welk geval het boekjaar eindigt op de datum van liquidatie.

Als een pensioenfonds in de eerste helft van een bepaald jaar zijn technische voorzieningen overdraagt, en vóór 1 juli van dat zelfde jaar (het moment waarop de staten over het voorafgaande boekjaar bij DNB moeten worden ingeleverd) liquideert, dan leidt een ontheffing van de eis dat boekjaar gelijkloopt met een kalenderjaar ertoe dat het fonds staten in kan dienen over het verlengde boekjaar, namelijk het voorgaande kalenderjaar plús de eerste maanden in het lopende kalenderjaar.

Van deze ontheffingsmogelijkheid werd in de praktijk nauwelijks gebruik gemaakt omdat een pensioenfonds sowieso geen staten hoefde in te dienen over een verslagperiode waarvoor gold dat het fonds aan het eind ervan geen technische voorzieningen meer had.

Onder het nieuwe, in artikel IV opgenomen beleid, dat niet de situatie ultimo verslagperiode bepalend is voor de verplichting om staten in te dienen, maar de situatie op de eerste dag van de verslagperiode, kan er behoefte gaan ontstaan aan een verlengd boekjaar. Een fonds dat in de eerste maanden van een bepaald jaar zijn technische voorzieningen overdraagt zal namelijk – anders dan voorheen – geen ontheffing meer kunnen krijgen voor indiening van staten over dat bepaalde jaar. Het fonds heeft immers op de eerste dag van de verslagperiode nog technische voorzieningen. Dit fonds kan er baat bij hebben om bij het indienen van de staten over het voorgaande boekjaar ook de eerste maanden van het lopende jaar mee te nemen in die staten. Daarmee voorkomt het fonds dat het op een later moment alsnog staten over laatstgenoemde periode moet indienen. Om die reden wordt artikel 2, eerste lid onderdeel b van de beleidsregel zodanig geformuleerd dat het toegesneden is op voornoemde situatie. Een ontheffing als hiervoor omschreven ligt evenwel niet in de rede indien het betreffende fonds weliswaar zijn technische voorzieningen heeft overgedragen, maar nog wel beschikt over meer resterende middelen dan nodig om de afwikkeling van de liquidatie te bekostigen. Analoog aan het beleid zoals dat in artikel IV is geformuleerd zal een ontheffing in dat geval achterwege blijven.

Praktisch gezien betekent dit dat een fonds dat in aanmerking wil komen voor ontheffing van het vereiste dat boekjaar gelijkloopt aan een kalenderjaar, niet alleen zal moeten aantonen dat de pensioenverplichtingen zijn overgedragen (door middel van een getekende overdrachtsakte), maar ook dat het eventuele resterende vermogen niet groter is dan nodig is voor de afwikkeling van de liquidatie (door bijvoorbeeld inzending van een voorlopige balans).

De datum waarop de jaarstaten bij DNB binnen moeten zijn is 30 juni van het jaar volgend op het boekjaar waarover verslag wordt gedaan (artikel 3.3, tweede lid van de Regeling informatieverstrekking pensioenfondsen, Stcrt. 2007, 69). Deze datum geldt ook in geval een fonds een ontheffing wil verkrijgen als bedoeld in artikel 5 van de beleidsregel. Het ontheffingsverzoek voor een verlengd boekjaar dient gelet daarop uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar volgend op het te verlengen boekjaar door DNB te zijn ontvangen.

Artikelen II, III en V

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de in deze beleidsregel voorkomende indieningsdata op een duidelijker wijze te omschrijven.

Artikel IV

Eerste dag van de verslagperiode wordt bepalend in plaats van de laatste dag

Op grond van artikel 5 van de huidige beleidsregel is het thans zo dat de laatste dag (‘ultimo’) van de verslagperiode relevant is voor de vraag of een fonds in liquidatie ontheffing kan krijgen voor indiening van de staten. Deze ontheffingsmogelijkheid wordt aangepast in die zin dat de eerste dag van de verslagperiode bepalend wordt in plaats van de laatste dag van de verslagperiode. Alleen indien het fonds op de eerste dag van de verslagperiode geen technische voorzieningen meer heeft kan DNB ontheffing verlenen van de verplichting tot indiening van verslagstaten over die periode. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in voorkomende gevallen het met terugwerkende kracht overdragen van pensioenverplichtingen tot een datum voor de eerste dag van een verslagperiode, niet inhoudt dat het fonds op die eerste dag van die verslagperiode niet over technische voorzieningen beschikte.

DNB overweegt bij deze beleidswijziging het volgende.

Het liquidatieproces van een fonds is geen routinematig proces. Voordat het fonds is geliquideerd en niet meer onder toezicht staat van DNB, is het noodzakelijk dat er ten aanzien van de juistheid en de volledigheid van de over te dragen technische voorzieningen met de daarbij behorende middelen en vrije reserves een zo groot mogelijke zekerheid wordt verkregen. Het is dan ook noodzakelijk dat zolang het fonds technische voorzieningen heeft, en/of het fonds beschikt over vrije reserves, verslagstaten worden opgesteld voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant.

Geen ontheffing indien er na overdracht van de technische voorzieningen nog middelen in het fonds resteren

Artikel 5 van de beleidsregel ontheffingen Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is thans zo geformuleerd dat een – tijdig ingediend – ontheffingsverzoek voor het indienen van staten wordt ingewilligd indien een pensioenfonds geen technische voorzieningen meer heeft. Op grond van het huidige beleid wordt die ontheffing dus ook verleend als een fonds nog wel beschikt over een (fors) vermogen. Het is noodzakelijk het ontheffingenbeleid ook op dit punt aan te passen, zodat in die situatie niet langer per definitie een ontheffing gegeven wordt. Een ontheffing ligt namelijk alleen dan in de rede indien het fonds niet meer resterende middelen heeft dan nodig om de operationele kosten te dekken. Het verlenen van een ontheffing in situatie dat het fonds nog over een (fors) vermogen beschikt, staat haaks op de doelstelling van artikel 212 Pensioenwet en artikel 206 Wet verplichte beroepspensioenregeling, nu daarin is bepaald dat een ontheffing alleen verleend kan worden, indien DNB van oordeel is ‘dat de belangen van de personen die betrokken zijn bij een pensioenregeling voldoende gewaarborgd zijn’.

Indien het fonds meer resterende middelen heeft dan nodig om de operationele kosten te dekken, dan is het noodzakelijk dat DNB nog wel staten van het fonds ontvangt, zodat DNB toezicht kan houden op de financiële gang van zaken en afwikkeling van het fonds.

Praktisch gezien betekent dit dat een pensioenfonds dat ‘in liquidatie’ is, en om ontheffing verzoekt van de verplichting staten in te dienen, niet alleen zal moeten aantonen, door overlegging van de getekende overdrachtsakte, dat het op de eerste dag van de verslagperiode niet langer beschikt over technische voorzieningen, maar ook dat fonds niet meer resterende middelen heeft dan nodig voor afwikkeling van de liquidatie. Dat laatste kan het pensioenfonds bijvoorbeeld doen door inzending van een voorlopige balans.

Artikel VI

Ingangsdatum wijziging

Het besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en is voor de eerste keer van toepassing op de kwartaalstaten die betrekking hebben op het derde kwartaal van 2010 (welke staten op grond van artikel 2.3, tweede lid van de Regeling informatieverstrekking pensioenfondsen uiterlijk 30 werkdagen na afloop van het betreffende kwartaal in het bezit van DNB moeten zijn), onderscheidenlijk op de jaarstaten die betrekking hebben op het boekjaar 2010 (welke staten op grond van artikel 3:3, tweede lid van de Regeling informatieverstrekking pensioenfondsen uiterlijk op 30 juni 2011 in het bezit van DNB dienen te zijn). Het nieuwe beleid is voorts alleen van toepassing op ontheffingsverzoeken die worden ontvangen op of na de dag van inwerkingtreding van de gewijzigde beleidsregel.

Naar boven