Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december 2009, nr. Z/VV-2973800, houdende vereenvoudiging van de administratieve procedures van de regeling voor gemoedsbezwaarden in de Zorgverzekeringswet

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 70, tiende lid, Zorgverzekeringswet;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 6.4.1 van de Regeling zorgverzekering komt te luiden als volgt:

  • 1. Voor het bepalen van het saldo van de rekening, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet gaat het College zorgverzekeringen uit van de bijdragevervangende belasting die de Belastingdienst op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 vaststelt.

  • 2. Zolang de bijdragevervangende belasting nog niet is vastgesteld, bepaalt het College zorgverzekeringen het saldo van de rekening op grond van de gegevens zoals die op dat moment beschikbaar zijn in de polisadministratie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het College zorgverzekeringen kan de gemoedsbezwaarde verzoeken om originele loon- en salarisstroken of anderszins over te leggen waaruit de inhouding van bijdragevervangende belasting tot dat moment blijkt.

  • 3. Een vaststelling als bedoeld in het eerste lid, die afwijkt van het door het College zorgverzekeringen bepaalde saldo van de rekening voor dat jaar, wordt verrekend met het saldo van de rekening in het daaropvolgende jaar. Een verrekening heeft alleen gevolgen voor het saldo van de rekening in het jaar waarin die verrekening plaatsvindt.

  • 4. Uitkeringen ter vergoeding van kosten van zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet doet het College zorgverzekeringen uitsluitend op basis van originele nota’s. Voor de hoogte van de uitkering is het saldo van de rekening, bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, bepalend.

  • 5. Verzoeken tot het doen van uitkeringen ter vergoeding van kosten van zorg of overige diensten als bedoeld in artikel 11 van de Zorgverzekeringwet moeten zijn gedaan uiterlijk binnen twee kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarin de zorg is aangevangen.

  • 6. Een uitkering wordt, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, in mindering gebracht op het saldo van de rekening van het jaar waarin het verzoek wordt ingediend.

ARTIKEL II

Na artikel 6.4.1 van de Regeling zorgverzekering wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.4.2

Een gemoedsbezwaarde die een gezamenlijke huishouding met een of meer andere gemoedsbezwaarden verlaat, kan het College zorgverzekeringen verzoeken een evenredig gedeelte van het saldo van de in artikel 70, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet bedoelde rekening, over te maken op een voor hem te openen rekening als bedoeld in artikel 70, eerste lid van de Zorgverzekeringswet.

ARTIKEL III

  • 1. Verzoeken tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 6.4.1 van de Regeling zorgverzekering, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling, komen ten laste van het saldo van de rekening van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 2. Verzoeken tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 6.4.1, vijfde lid, van de Regeling zorgverzekering, die betrekking hebben op 2009 en die zijn ingediend na inwerkingtreding van deze regeling maar voor 1 april 2010, komen ten laste van het saldo van de rekening van het jaar 2009.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink.

TOELICHTING

Inleiding

In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, een uitzondering gemaakt op de verzekeringsplicht voor personen die gemoedsbezwaren hebben tegen een of meer sociale verzekeringen. Zij zijn niet verzekeringsplichtig en betalen geen inkomensafhankelijke en nominale premie. In plaats daarvan betalen zij een premievervangende belasting die door de Belastingdienst wordt afgedragen aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Gemoedsbezwaarden hebben recht op vergoeding van ziektekosten uit de door hen betaalde bedragen aan premievervangende belasting, voor zover de ziektekosten niet uitstijgen boven de betaalde premievervangende belasting en voor zover het gaat om in de Zvw geregelde aanspraken.

Voor dit doel is in artikel 70 van de Zvw geregeld dat het CVZ voor iedere gemoedsbezwaarde een rekening opent, waarop de geheven bijdragevervangende belasting wordt gestort. Het CVZ gaat slechts tot uitkering over op verzoek van de gemoedsbezwaarden. Van het saldo van de bijdragevervangende belasting dat na aftrek van de tot uitkering gebrachte vergoedingen voor ziektekosten na afloop van een kalenderjaar resteert, wordt een bedrag ter grootte van de helft van de afgedragen bijdragevervangende belasting, of zoveel als van die helft resteert, gestort in het Zorgverzekeringsfonds (Zvf). Het eventuele restant – dit is het overhevelingsbedrag – blijft staan ter beschikking van de gemoedsbezwaarde voor een volgend jaar.

De wettelijke uitgangspunten voor de uitvoering van deze wettelijke voorschriften zijn nader uitgewerkt in § 4. Spaarrekening gemoedsbezwaarden (artikel 6.4.1) van de Regeling zorgverzekering. Deze regeling is – voor zover hier van belang – gebaseerd op artikel 70, negende en tiende lid, van de Zvw. Het negende lid schrijft voor dat het CVZ per gemoedsbezwaarde of huishouding zorgt voor een ordentelijke administratie van de stortingen op en de uitkeringen ten laste van het spaartegoed, het tiende lid vormt de formele grondslag voor het stellen van nadere (uitvoerings)regels bij ministeriële regeling.

In een uitvoeringstoets van 25 augustus 2009 heeft het CVZ aangegeven dat de wijze waarop het spaartegoed wordt berekend en vastgesteld moeilijk uitvoerbaar is. De berekening van dit spaartegoed is thans vooral een handmatig proces, terwijl door automatisering de berekening nauwkeuriger, efficiënter en goedkoper kan worden uitgevoerd. Voor een adequate geautomatiseerde afhandeling is de bestaande berekeningswijze die het CVZ hanteert te ingewikkeld. Om deze redenen is bezien op welke onderdelen de berekening en vaststelling van het spaartegoed kan worden vereenvoudigd, zodat deze door geautomatiseerde systemen kan worden ondersteund. Dit zal leiden tot een efficiëntere en meer transparante uitvoering van de regeling, hetgeen voor betrokkenen bovendien tot voordeel heeft dat declaraties sneller kunnen worden afgewikkeld.

Wettelijke uitgangspunten en huidige werkwijze

Op dit moment zijn de onderstaande wettelijke criteria uitgangspunt voor de berekening en vaststelling van het spaartegoed voor gemoedsbezwaarden:

  • Het CVZ opent voor iedere gemoedsbezwaarde een rekening waarop diens bijdragevervangende belasting wordt gestort (art. 70, eerste lid, Zvw).

  • Het spaartegoed van twee of meer gemoedsbezwaarden die een gezamenlijke huishouding voeren wordt bij elkaar gevoegd (art. 70, tweede lid, Zvw).

  • Als een gemoedsbezwaarde een gezamenlijke huishouding gaat voeren met een andere gemoedsbezwaarde, voegt het CVZ de beide rekeningen samen (art. 70, achtste lid, Zvw).

  • Het spaartegoed wordt gebruikt voor vergoeding van de kosten van zorg van de gemoedsbezwaarden met een spaartegoed alsmede de tot hun huishouden behorende kinderen jonger dan 18 jaar (art. 70, vierde, Zvw).

  • Jaarlijks komt per huishouden de helft van de bijdragevervangende belasting die is gestort, of zoveel minder als het saldo bedraagt, ten gunste van het Zvf (art. 39, eerste lid, onder d, ten eerste, Zvw).

  • Voor iedere tot een huishouden behorende gemoedsbezwaarde die alsnog verzekeringsplichtig wordt dan wel overlijdt, komt een bedrag ter hoogte van het saldo van de rekening, gedeeld door het aantal tot het huishouden behorende gemoedsbezwaarden, ten gunste van het Zvf (art. 39, eerste lid, onder d, ten tweede, Zvw).

  • Als alle personen voor wie de rekening in stand werd gehouden verzekeringsplichtig zijn geworden dan wel zijn overleden komt het totaal van de opgeheven rekening ten gunste van het Zvf (art. 39, eerste lid, onder d, ten derde, Zvw).

  • Het CVZ heft een rekening op als alle gemoedsbezwaarden voor wie de regeling in stand wordt gehouden verzekeringsplichtig zijn geworden dan wel zijn overleden (art. 70, zevende lid, Zvw).

In de Regeling zorgverzekering (Rz) is met betrekking tot de berekening en vaststelling van het spaartegoed voor gemoedsbezwaarden het volgende geregeld:

  • Een gemoedsbezwaarde moet een verzoek tot vergoeding van kosten van zorg doen uiterlijk aan het eind van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft (art. 6.4.1, derde lid, Rz).

  • Voor het vaststellen van het saldo van het spaartegoed gaat het CVZ uit van de bijdragevervangende belasting die de Belastingdienst op grond van de Wet op de inkomstenbelasting vaststelt (art. 6.4.1, vierde lid, Rz).

  • Zolang de Belastingdienst de bijdragevervangende belasting nog niet definitief heeft vastgesteld gaat het CVZ bij de beoordeling van aanvragen om vergoeding van kosten van zorg uit van de gegevens die op dat moment beschikbaar zijn in de polisadministratie UWV en/of de fiscale databank van de Belastingdienst. Ook kan het CVZ uitgaan van loon- en salarisstroken (art. 6.4.1, vijfde lid, Rz).

  • Als achteraf blijkt dat de bijdragevervangende belasting volgens de definitieve aanslag inkomstenbelasting meer dan 25% afwijkt van het voorlopig vastgestelde bedrag aan bijdragevervangende belasting, gaat het CVZ over tot verrekening van het spaartegoed (art. 6.4.1, zesde lid, Rz).

Knelpunten bij de uitvoering

In de uitvoeringstoets heeft het CVZ de belangrijkste knelpunten bij de berekening van het spaartegoed geïnventariseerd. Het gaat daarbij in de eerste plaats om wijzigingen in de samenstelling van het gezamenlijke huishouden die ertoe leiden dat rekeningen moeten worden gesplitst of samengevoegd.

In de tweede plaats gaat het om wijzigingen in de hoogte van de verschuldigde premievervangende belasting over een of meer voorafgaande kalenderjaren, als gevolg van de definitieve vaststelling van het inkomen door de Belastingdienst. Op het moment van behandeling van een verzoek om vergoeding van kosten van zorg is de hoogte van het spaartegoed voor het betreffende jaar meestal nog niet definitief vastgesteld. In dat geval wordt de hoogte van het spaartegoed gebaseerd op een schatting. Bij een verschil van meer dan 25% van het voorlopig vastgestelde bedrag aan bijdragevervangende belasting ten opzichte van deze schatting moeten niet alleen eerdere verzoeken om vergoeding van zorg opnieuw worden beoordeeld, maar wordt ook opnieuw de eventueel resterende afdracht aan het Zvf opnieuw berekend.Ten slotte kan het voorkomen dat – in een later stadium maar nog wel tijdig – een verzoek om vergoeding van kosten van zorg over een voorgaand kalenderjaar wordt gedaan.

Zowel wijzigingen in de opgave van de bijdragevervangende belasting over een voorgaand jaar als verzoeken om vergoeding van zorg in een voorgaand jaar kunnen leiden tot verandering in de hoogte van het resterende spaartegoed over dat voorgaande jaar en daardoor ook voor het deel dat is overgeheveld naar het volgende jaar. In die gevallen berekent het CVZ opnieuw welk bedrag aan spaartegoed naar een volgend jaar dient te worden overgeheveld en welke bedragen dienen te worden afgedragen aan het Zvf.

Het gevolg daarvan is dat de declaraties, spaartegoeden en afdrachten van alle jaren volgende op het jaar van wijziging eveneens opnieuw moeten worden beoordeeld en herberekend. Hoe meer jaren verstrijken, hoe groter deze opeenstapeling van mutaties kan worden en hoe gecompliceerder daardoor de berekening van het spaartegoed. Als de Belastingdienst bijvoorbeeld pas in 2011 het inkomen van een gemoedsbezwaarde over 2006 definitief vaststelt – en dat inkomen meer dan 25% afwijkt van de door het CVZ geschatte inkomen – moet niet alleen een herbeoordeling plaatsvinden van de spaartegoeden en de ingediende declaraties in 2006, maar ook van die in de jaren 2007 tot en met 2010. Het moge duidelijk zijn dat dergelijke herberekeningen ingewikkeld zijn, voor de uitvoering tijdrovend en kostbaar en voor de gemoedsbezwaarden volstrekt ondoorzichtig.

Opzet van een nieuwe, vereenvoudigde uitvoering

De uitvoering van de wettelijke regeling voor gemoedsbezwaarden zoals hierboven is beschreven, is gebaseerd op artikel 70 van de Zvw en artikel 6.4.1 van de Regeling zorgverzekering. In artikel 70 Zvw is een gering aantal randvoorwaarden neergelegd voor de uitvoering van de regeling voor gemoedsbezwaarden. Deze randvoorwaarden betreffen: een gezamenlijke rekening voor huishoudens (lid 2), de uitkering voor een tot dat huishouden behorend minderjarig kind (lid 4), vergoeding alleen op verzoek (lid 5), het buiten de vergoeding blijven van eigen bijdragen (lid 6), opheffing van de rekening bij verzekeringsplicht of overlijden (lid 7) en gezamenlijk gaan voeren van een huishouding (lid 8). Voorts is voorgeschreven dat het CVZ zorgt voor een ordentelijke administratie van de stortingen en uitkeringen (lid 9).

Ook in de Regeling zorgverzekering is een aantal summiere voorwaarden neergelegd: overleggen van originele nota’s (lid 1), de uiterste datum van een verzoek tot vergoeding (lid 3), gegevens waarop de berekening van het saldo moeten zijn gebaseerd (lid 4 en 5) en de verplichting tot verrekening bij een verschil van 25% (lid 6).

Vastgesteld kan worden dat – anders dan de genoemde randvoorwaarden – er geen wettelijke regeling is die het CVZ verplicht de uitvoering te doen zoals deze thans wordt uitgevoerd, zolang het CVZ maar een ordentelijke administratie bijhoudt van het spaartegoed van gemoedsbezwaarden. De problemen die thans in de uitvoering bestaan zijn terug te voeren op de wijze waarop het CVZ, bij gebrek aan nadere regelgeving, zo goed mogelijk invulling heeft willen geven aan het wettelijke voorschrift een ordentelijke administratie te voeren. Om het CVZ meer handvatten te geven is het wenselijk om een vereenvoudiging van de uitvoering in meer detail te regelen dan tot heden is gebeurd.

Gezien de genoemde knelpunten in de uitvoeringspraktijk is bezien op welke onderdelen de berekening en vaststelling van het spaartegoed kan worden vereenvoudigd, zodat deze voor betrokkenen transparanter wordt, door geautomatiseerde systemen kan worden ondersteund en daardoor ook sneller kan worden afgewikkeld. De gewijzigde regeling is besproken met de Stichting Gemoedsbezwaarden tegen Verzekeringen te Veenendaal. In deze stichting participeren de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland buiten verband, de Hersteld Hervormde Kerk, de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Gereformeerde Gemeenten en de Christelijk Gereformeerde Kerk. Het overleg heeft geleid tot enige aanpassingen in de regelgeving. Het overleg heeft geleid tot enige aanpassingen in de regelgeving.

Uitgangspunt is dat deze vereenvoudiging voor gemoedsbezwaarden grosso modo -over meerdere jaren beschouwd- niet tot wijziging van de aanspraken op het recht op vergoeding leiden. Op individueel niveau kan dit zich voor een gegeven jaar wel voordoen, afhankelijk van de omvang van de hoogte van het spaartegoed en de vraag in welk jaar vergoeding van zorgkosten wordt gevraagd. Met deze regeling wordt de wijze waarop het CVZ de regeling voor gemoedsbezwaarden administreert op drie onderdelen vereenvoudigd.

1) Mutaties in de hoogte van de bijdragevervangende belasting

Tot de inwerkingtreding van deze regeling rekende het CVZ mutaties in de hoogte van de bijdragevervangende belasting terug tot het desbetreffende jaar, met als gevolg dat zowel het saldo van het spaartegoed als het bedrag van de afdracht over al de jaren nadien, werd gewijzigd.

De vereenvoudiging ziet op de wijze waarop een wijziging van de bijdragevervangende belasting wordt berekend en doorwerkt in het saldo van het spaartegoed. Zowel in de situatie waarin lopende het jaar een wijziging optreedt in de hoogte van de bijdragevervangende belasting, als in de situatie waarin achteraf de Belastingdienst een ander bedrag vaststelt, is geregeld dat dit uitsluitend gevolgen heeft voor het spaartegoed van het daaropvolgende jaar. Het spaartegoed wordt zo zuiver mogelijk vastgesteld en er wordt niet meer overgegaan tot verrekening lopende een jaar als het verschil tussen een eerdere (voorlopige) vaststelling van het inkomen en een latere vaststelling door de Belastingdienst meer dan 25% bedraagt. Alle wijzigingen hebben pas gevolg in het jaar volgende op de wijziging. Onderstaand wordt met een rekenvoorbeeld de nieuwe uitvoeringswijze verduidelijkt.

Rekenvoorbeeld spaartegoed

Voorlopige vaststelling bijdragevervangende belasting voor het jaar 2007: € 2500 (a)

Voorlopige vaststelling bijdragevervangende belasting voor het jaar 2008: € 2000 (b)

2009
  • Stel: het saldo van de rekening zoals vastgesteld op grond van de regeling zoals deze luidde vóór de inwerkingtreding van deze regeling bedraagt -na afdracht aan het Zvf op grond van artikel 39, tweede lid, onder d, ten eerste van de Zvw: € 500.(1) Dit is het overgehevelde bedrag.

  • Dit bedrag wordt vermeerderd met de schatting van de afdracht1 over 2009 (2) aan de hand van de (voorlopige) opgave van de Belastingdienst over 2008 (t-1): € 2000.

  • De gemoedsbezwaarde dient een declaratie van zorgkosten (3) van € 700 in 2009 in.

  • Saldo van de rekening voor zover bekend op 31 dec. 2009 wordt aldus vastgesteld op (4): € 500 + € 2000 – € 700 = € 1800

  • Stel: voorlopig vastgestelde belastingafdracht 2009 (5): € 1100 (bekend in januari 2010 en betreft op dat moment t-1)

2010
  • 1. CVZ verkrijgt aan het begin van het jaar gegevens over de vervangende belastingafdracht. De gegevens betreffen het jaar t-1.

  • 2. Vaststelling afdracht aan Zvf over 2009.

    De helft van de vervangende belasting 2009 (= € 1100) (5) = € 550 of zoveel minder als het saldo van de rekening bedraagt. Het saldo (4) is toereikend; afdracht is € 550 (6).

  • 3. Spaartegoed in januari 2010 is:

    • saldo van de rekening 2009: € 1800 (4) – € 550 (6) = € 1250

    • correctie belasting 2009: € 1100 (5) – € 2000 (2) = -€ 900

    • schatting afdracht 2010 (t-1) (7) = € 1100

    • totaal spaartegoed: € 1250 - € 900 + € 1100 = € 1450 (8)

  • 4. Declaraties 2010 (9): € 1150 (in 2010 ingediend)

  • 5. Saldo van de rekening (10), bekend op 31 dec. 2010: € 1450 (8) – € 1150 (9)= € 300

  • 6. Stel: vastgestelde belastingafdracht 2010 (11): € 1500 (bekend in januari 2011)

  • 7. Definitieve vaststelling 2007: € 2300 (12)

  • 8. Definitieve vaststelling 2008: € 2000 (ongewijzigd)

  • 9. Nadere vaststelling 2009 (13): € 1200

2011
  • 1. CVZ verkrijgt begin januari gegevens over de vervangende belastingafdracht.

    De gegevens betreffen het jaar t-1.

  • 2. Vaststelling afdracht aan Zvf over 2010.

    De helft van de vervangende belasting 2010 (11) (= € 1500) = € 750, of zoveel minder als het saldo van de rekening bedraagt. Het saldo (10) is ontoereikend; afdracht is € 300 (14).

  • 3. Spaartegoed in januari 2011 is:

    • saldo van de rekening 2010: € 300 (10) – € 300 (14) = € 0

    • correctie belasting 2010: € 1500 (11) – € 1100 (7) = € 400

    • schatting afdracht 2011 (t-1) (11) = € 1500

    • Definitieve vaststelling 20072: € 2300 (12) – € 2500 (a) = –€ 200

    • Nadere vaststelling 2009: € 1200 (13) – € 1100 (7) = € 100

    • totaal spaartegoed: € 0 + € 400 + € 1500 – € 200 + € 100= € 1800

2) Verzoek om vergoeding in het volgende jaar

Een gemoedsbezwaarde kan uiterlijk tot het einde van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de zorg aanving declareren. Kosten voor zorg die bijvoorbeeld zijn aangevangen in 2010 kunnen dus tot eind 2012 worden gedeclareerd. Tot de inwerkingtreding van de wijziging van de regeling was dit beperkt tot het jaar volgend op het jaar waarin de kosten werden gemaakt. Met deze verlenging wordt flexibiliteit geboden in verband met fluctuaties in gespaard saldo en kostenuitgaven. De vereenvoudiging ziet erop dat het CVZ declaraties van zorgkosten uitsluitend in mindering brengt op het spaartegoed van het jaar waarin de declaratie is ingediend, en niet, zoals voorheen, ten laste van het spaartegoed van het jaar waarin de kosten werden gemaakt.

3) Niet langer deel uitmaken van een gezamenlijke huishouding

Artikel 70 van de Zorgverzekeringswet treft in het achtste lid een voorziening voor de situatie dat een gemoedsbezwaarde een gezamenlijke huishouding gaat vormen met een andere gemoedsbezwaarde. Betrokkenen krijgen dan een gezamenlijke rekening ten laste waarvan de zorgkosten kunnen worden betaald. In dat geval heft het CVZ de rekening van de ene gemoedsbezwaarde op onder overmaking van het saldo van de rekening naar de overblijvende rekening. De wet heeft geen expliciete voorziening getroffen voor de situatie waarin een gemoedsbezwaarde een gezamenlijke huishouding verlaat, bijvoorbeeld wanneer een kind zelfstandig gaat wonen. Met deze wijziging van de regeling wordt daarin voorzien.

Geregeld is dat als een gemoedsbezwaarde het gezamenlijke huishouden verlaat, het saldo van het spaartegoed, naar analogie van artikel 39, eerste lid, onder d, ten tweede, van de Zvw, evenredig wordt verdeeld over de gemoedsbezwaarden die deel uitmaken van dat huishouden. Wel moet de gemoedsbezwaarde een daartoe strekkend verzoek indienen. Het voor die gemoedsbezwaarde bestemde gedeelte wordt door het CVZ naar een aparte rekening overgemaakt. Als de gemoedsbezwaarde die het huishouden verlaat het verzoek achterwege laat, blijft het spaartegoed, behoudens in de in artikel 39 Zvw voorziene gevallen, op de gezamenlijke rekening staan.

Voorlichting

Zowel het CVZ als belangenbehartigers zullen de gemoedsbezwaarden informeren over de gewijzigde regeling en de daaruit voortvloeiende consequenties. Deze informatie zal zodanig tijdig worden verstrekt dat in voorkomende gevallen nog gebruik kan worden gemaakt van de in artikel III, tweede lid, bedoelde overgangsregeling.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 6.4.1, eerste en tweede lid

Uitgangspunt bij de berekening van spaartegoed door CVZ is de vaststelling van de hoogte van de bijdragevervangende belasting door de Belastingdienst. Omdat het CVZ het spaartegoed voor een lopend jaar al vroeg in het jaar dient vast te stellen en op dat tijdstip in de regel nog niet voor alle gemoedsbezwaarden gegevens bekend zijn over de hoogte van de bijdragevervangende belasting, is in het tweede lid geregeld dat het CVZ het spaartegoed feitelijk kan bepalen aan de hand van de bijdragevervangende belasting van een eerder jaar, dan wel aan de hand van de meest actuele gegevens uit de polisadministratie.

Artikel 6.4.1, derde lid

In het derde lid is geregeld dat een wijziging in de hoogte van de door de Belastingdienst vastgestelde bijdragevervangende belasting wordt verrekend in het volgende jaar.

Expliciet is geregeld dat een herberekening uitsluitend gevolgen heeft voor het saldo van het spaartegoed in jaar t+1. Daarmee wordt voorkomen dat wijzigingen in de hoogte van de bijdragevervangende belasting van jaren in het verleden doorwerken in de hoogte van het saldo van het spaartegoed en de afdracht aan het Zvf in daaropvolgende jaren.

Artikel 6.4.1, vijfde en zesde lid

Gemoedsbezwaarden hebben twee jaar de tijd om een verzoek tot vergoeding in te dienen. Deze termijn is verruimd in verband met de kostensystematiek van de DBC’s, die soms erg laat worden opgelegd. Deze verruiming leidt bovendien tot een grotere vrijheid voor de gemoedsbezwaarde om kosten te laten neerdalen in enig jaar, bijvoorbeeld omdat hij verwacht een groter spaartegoed op te bouwen.

De kosten worden in mindering gebracht op het saldo van het spaartegoed van het jaar waarin het verzoek om vergoeding is gedaan. Indien de gemoedsbezwaarde het verzoek om vergoeding van kosten voor zorg die aangevangen is in jaar t, in het daaropvolgende jaar doet, komen deze kosten aldus ten laste van het saldo in jaar t+1. Hij kan het verzoek op zijn laatst indienen in het daaropvolgende jaar; dan komen deze kosten ten laste van het saldo in het jaar t+2.

Artikel II

Artikel 6.4.2

In dit artikel is geregeld hoe het spaartegoed moet worden verdeeld indien een gezamenlijke huishouding wordt beëindigd. Geregeld is dat op verzoek van de gemoedsbezwaarde die de gezamenlijke huishouding verlaat, het tegoed naar evenredigheid wordt verdeeld over de personen die tot het moment van beëindiging tot die gezamenlijke huishouding behoren.

Artikel III

Overgangsrecht

Op basis van de regelgeving zoals deze luidde tot de inwerkingtreding van deze regeling, werd een verzoek om vergoeding van zorgkosten in mindering gebracht op het saldo van het spaartegoed van het jaar waarin de kosten werden gemaakt. Na inwerkingtreding van deze regeling wordt een verzoek om vergoeding van zorgkosten in mindering gebracht op het saldo van het spaartegoed van het jaar waarin het verzoek wordt ingediend.

Het overgangsrecht voorziet in een afwijkende regeling in twee situaties.

Het eerste lid regelt dat een verzoek dat is ingediend vóór 1 januari 2010 (dit kan een declaratie betreffen over 2008 of 2009) in mindering wordt gebracht op het spaartegoed van het jaar 2008 respectievelijk 2009. Hiermee wordt voorkomen dat gemoedsbezwaarden financieel nadeel ondervinden als gevolg van het feit dat declaraties niet langer ten laste worden gebracht van het saldo van het spaartegoed in het jaar waarin de zorgkosten gemaakt zijn.

Het tweede lid regelt dat verzoeken om vergoeding van kosten over 2009 die tussen 1 januari 2010 en 1 april 2010 worden ingediend in mindering worden gebracht op het saldo van het spaartegoed van het jaar 2009. Hiermee wordt voorkomen dat de gemoedsbezwaarde financieel nadeel ondervindt omdat hij declaraties over 2009 nog niet heeft ingediend en het saldo van 2009 nog niet (volledig) benut is. Zonder deze overgangsbepaling zouden de declaraties voor 2009, die na 1 januari 2010 worden ingediend, ten laste komen van het jaar 2010.

De gemoedsbezwaarden hebben na inwerkingtreding van de regeling drie maanden de tijd om nog declaraties van kosten over 2009 in te dienen zodat deze ten laste kunnen worden gebracht van het saldo van dat jaar. Deze termijn biedt gemoedsbezwaarden voldoende tijd om rekening te houden met de wijziging en is voor de uitvoering, die gedurende deze overgangsperiode met twee verschillende afrekeningsmethodes te maken heeft, vanwege de relatief beperkte periode niet overmatig belastend.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink.


XNoot
1

Overeenkomstig art. 6.4.1, tweede lid.

XNoot
2

Overeenkomstig art. 6.4.1, derde lid.

Naar boven