Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 juli 2009, nr. AV/PB/2009/14387, tot wijziging van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met een tijdelijke pensioenknip

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet en artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 3 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1a. Tijdelijke regeling pensioenknip

3a. Gelijkstelling met pensioen
  • 1. De uitkeringen, bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden gelijkgesteld met pensioen in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling indien wordt voldaan aan de artikelen 3b en 3c en de pensioendatum ligt voor 1 januari 2014.

  • 2. Indien het pensioen, bedoeld in het eerste lid, ouderdomspensioen is, voldoet dit ouderdomspensioen aan artikel 15 van de Pensioenwet of artikel 31 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

3b. De tijdelijke uitkering
  • 1. De duur van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bedraagt ten hoogste vijf jaar.

  • 2. De hoogte van de tijdelijke uitkering wordt vastgesteld op de hoogte die een levenslange uitkering op de pensioendatum zou hebben.

  • 3. Indien bij het vaststellen van de hoogte van de tijdelijke uitkering artikel 63, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet of artikel 75, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling in acht is genomen, voldoet het pensioen aan artikel 63 van de Pensioenwet of artikel 75 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

3c. De levenslange uitkering
  • 1. De levenslange uitkering, bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt ingekocht tijdens de uitkeringsperiode van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b.

  • 2. Indien de pensioengerechtigde in het laatste jaar van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b, niet binnen een door de pensioenuitvoerder gestelde termijn overgaat tot inkoop van een levenslange uitkering, gaat de pensioenuitvoerder over tot aanwending van het resterend kapitaal, bedoeld in artikel 3d, voor een levenslange uitkering.

  • 3. De hoogte van de levenslange uitkering varieert na ingang niet.

3d. Resterend kapitaal
  • 1. Het kapitaal dat na aankoop van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b, resteert wordt door de pensioenuitvoerder zodanig samengesteld dat de risico’s vergelijkbaar of lager zijn dan voor de aankoop van de tijdelijke uitkering.

  • 2. Indien de pensioengerechtigde de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de pensioengerechtigde over de spreiding van de beleggingen conform het eerste lid.

  • 3. In de uitkeringsperiode van de tijdelijke uitkering, bedoeld in artikel 3b, ontvangt de pensioengerechtigde, naast de informatie die op grond van artikel 44 van de Pensioenwet of artikel 55 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt, voor zover van toepassing ten minste een keer per jaar informatie over:

    • a. de hoogte van het resterende kapitaal; en

    • b. de hoogte van de met dit kapitaal te kopen uitkering.

3e. Verplichting pensioenuitvoerder
  • 1. De pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde mee te werken aan een splitsing als bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet of artikel 2, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling indien het op de pensioendatum beschikbaar komende kapitaal tenminste € 10.000 bedraagt en met inachtneming van de artikelen 3a tot en met 3d.

  • 2. De pensioenuitvoerder informeert de daarvoor in aanmerking komende deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde tijdig over hetgeen in deze paragraaf is bepaald.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 december 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kamerstukken 31811, tot wet is verheven en in werking treedt, treedt deze regeling in werking op het tijdstip waarop de artikelen XIX, onderdeel aA en XX, onderdeel aA van die wet in werking treden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 juli 2009

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

Algemeen

Op grond van artikel 2, negende lid, Pensioenwet (PW) en artikel 2, vierde lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot premieovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten waarbij het op de pensioendatum – op te vatten als de pensioeningangsdatum – beschikbaar komende kapitaal wordt gesplitst in een deel dat wordt aangewend voor aankoop van een direct ingaande tijdelijke uitkering en een deel dat later wordt aangewend voor de aankoop van een, op de tijdelijke uitkering aansluitende, levenslange uitkering (pensioenknip).

De onderhavige regeling stelt deze regels vast en werkt de splitsing als boven bedoeld nader uit. Daarbij wordt ook bepaald onder welke voorwaarden deze uitkeringen en daarbij horende uitkeringen voor nabestaanden worden gelijkgesteld met een pensioen in de zin van de PW en WVB. Aangezien een gesplitst aangekochte uitkering wordt gelijkgesteld met pensioen in de zin van de PW/WVB, zijn de PW-/WVB-bepalingen in beginsel van toepassing.

Levenslang ouderdomspensioen (artikel 15 PW, artikel 31 WVB)

Artikel 3a, tweede lid, bepaalt dat een gesplitst pensioen voldoet aan artikel 15 PW/31 WVB als het ouderdomspensioen betreft. Dat laatste is noodzakelijk om een gesplitst pensioen te kunnen aanmerken als levenslang uit te keren ouderdomspensioen in de zin van de PW/WVB.

Duur van de periode tussen de inkoop van de tijdelijke en de levenslange uitkering

De duur van de in eerste instantie in te kopen, tijdelijke uitkering wordt bepaald op maximaal vijf jaar. Pensioenuitvoerders kunnen ervoor kiezen tijdelijke uitkeringen voor een standaard duur aan te bieden (bijvoorbeeld vijf jaar, of drie jaar). Ook is het toegestaan niet voor alle gepensioneerden dezelfde standaard duur te stellen, maar deze – uiteraard binnen de grens van vijf jaar – af te stemmen op de behoefte van gepensioneerden.

Degenen die hun pensioen gesplitst aankopen krijgen de mogelijkheid om al tijdens de looptijd van de tijdelijke uitkering met het resterend kapitaal (als bedoeld in artikel 3d) een levenslange uitkering in te kopen. Daaraan kan behoefte bestaan, bijvoorbeeld als betrokkenen van oordeel zijn dat op een bepaald moment binnen de periode van de tijdelijke uitkering de beurskoersen en rentestanden zodanig zijn dat het financieel aantrekkelijk is om op dat moment de levenslange uitkering in te kopen. Vanaf dat moment lopen zij dan geen beurs- of renterisico meer.

Zoals boven aangegeven is geregeld dat de levenslange uitkering wordt ingekocht tijdens de uitkeringsperiode van de tijdelijke uitkering. In de reguliere situatie, waarin géén sprake is van gesplitst aankopen van pensioen, is de pensioendatum het (uiterste) moment waarop in geval van een kapitaal- of premieovereenkomst de pensioenuitkering moet worden ingekocht. Als gekozen is voor gesplitste aankoop, ligt er echter daarna nog een moment waarop een uitkering moet worden ingekocht, namelijk bij inkoop van de levenslange uitkering. Hoewel het kapitaal niet voor een ander doel kan worden gebruikt (in verband met het verbod op afkoop), is dat extra moment aanleiding om de aankoop van de levenslange uitkering van rechtswege te regelen. Dat houdt in dat als de pensioengerechtigde nog geen uitkering heeft gekocht en ook niet in het laatste jaar van de tijdelijke uitkering binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn de levenslange uitkering inkoopt, de pensioenuitvoerder dat doet. De pensioenuitvoerder zal daarbij het resterende kapitaal, waarvoor de dan geldende beurskoersen en rentestanden bepalend zijn, gebruiken voor de inkoop van een levenslange uitkering voor de pensioengerechtigde tegen de dan geldende tarieven van de pensioenuitvoerder.

Zo wordt voor de specifieke, tijdelijke situaties waarin gesplitste aankoop mogelijk is, buiten twijfel gesteld dat de levenslange uitkering daadwerkelijk wordt ingekocht.

Hoog/laag (artikel 63 PW/artikel 75 WVB)

Artikel 63, eerste lid, onderdeel a, PW en artikel 75, eerste lid, onderdeel a, WVB schrijven voor wat de maximale variatie mag zijn in de hoogte van de pensioenuitkering (100:75) en bepalen tevens dat de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vast moet staan. In geval gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot splitsen van het pensioen, kan dat spanning opleveren met deze bepaling. Ten tijde van de koop van de tijdelijke uitkering is nog niet bekend hoe hoog de op de tijdelijke uitkering aansluitende levenslange uitkering zal zijn. Het is denkbaar – dat is ook de achtergrond van het toestaan van de mogelijkheid tot gesplitste aankoop – dat de levenslange uitkering (veel) hoger is dan de uitkering die op de pensioendatum kon worden gekocht, waardoor deze uitkering in vergelijking met de tijdelijke uitkering niet binnen de marges van de maximale variatie zou blijven. Oogmerk van de mogelijkheid van gesplitste aankoop is dat gepensioneerden niet worden gedwongen om op pensioendatum het totale pensioen te moeten inkopen tegen de dan bekende tarieven (beleggingswaarde, rentestand), maar de mogelijkheid krijgen om te kunnen profiteren van mogelijk stijgende beurskoersen en rentestanden. Als een te forse stijging van de uitkering vervolgens niet wordt toegestaan omdat de eerder aangehaalde maximale variatie van toepassing zou zijn, werkt dat de bedoeling en de effectiviteit van de mogelijkheid tot gesplitste pensioenaankoop tegen.

Artikel 3b bepaalt daarom dat de hoogte van de tijdelijke uitkering wordt vastgesteld alsof op de pensioendatum een levenslange uitkering is gekocht waarbij – indien de hoogte van de tijdelijke uitkering wordt bepaald met inachtneming van de maximale variatie zoals neergelegd in de zojuist aangehaalde artikelen – voldaan wordt aan artikel 63, eerste lid, onderdeel a, PW en artikel 75, eerste lid, onderdeel a, WVB. Op pensioendatum moet de hoogte van de tijdelijke uitkering zich dus bevinden binnen de marge 100:75 ten opzichte van de levenslange uitkering die op pensioendatum zou kunnen worden ingekocht. Ook als de daadwerkelijke verhouding tussen de hoogte van de tijdelijke en levenslange uitkering buiten deze verhouding treedt, wat pas duidelijk wordt bij de aankoop van de levenslange uitkering, levert dit geen spanning op met de zojuist aangehaalde PW-/WVB-artikelen. Als onder invloed van de ontwikkeling van de beurskoersen en rentestanden, de levenslange uitkering méér dan 25% afwijkt van de tijdelijke uitkering, is dat dus toegestaan.

De levenslange uitkering zelf mag in de tijd niet variëren (behoudens indexatie).

Informatiebepalingen

Het is voor degenen die van de mogelijkheid van gesplitste aankoop gebruik maken van belang om jaarlijks geïnformeerd te worden over de waarde van de beleggingen (kapitaal), alsmede over de met die waarde in te kopen pensioenuitkering. In de onderhavige regeling wordt dit bepaald. Doel van deze informatieverstrekking is dat betrokkenen weloverwogen het moment kunnen kiezen waarop zij de uitgestelde, levenslange pensioenuitkering aankopen. Zodra het resterend kapitaal is aangewend en de op de tijdelijke uitkering aansluitende levenslange uitkering is ingekocht, hoeft de zojuist bedoelde informatie niet meer te worden verstrekt.

Voor bovenstaande informatieverstrekking mogen pensioenuitvoerders kosten in rekening brengen, net zoals dat thans voor het op verzoek verstrekken van soortgelijke informatie vóór pensioendatum geldt.

Risicoprofiel beleggingen voor levenslange uitkering

Doel van het splitsen van de aankoop van de pensioenuitkering is het kunnen profiteren van eventueel stijgende beurskoersen en rentestanden, omdat niet de koersen en standen van één moment, nl. de pensioendatum, bepalend zijn voor de hoogte van het in te kopen pensioen.

Als life cycle beleggen zou worden voorgeschreven, wat inhoudt dat naarmate het moment nadert waarop het pensioen moet worden ingekocht (doorgaans de pensioendatum) het risicoprofiel van de beleggingen van het resterend kapitaal moet afnemen, zou dat feitelijk inhouden dat alle risicovolle waarden verkocht moeten worden aan het begin van de periode van de tijdelijke uitkering. Dat zou betekenen dat degenen die hun pensioen gesplitst aankopen, alsnog niet kunnen profiteren van stijgende beurskoersen, omdat de risicovolle waarden zijn verkocht.

Daarom regelt artikel 3d, eerste 1, dat tijdens de periode van de tijdelijke uitkering de pensioenuitvoerder zodanig moet beleggen dat het risicoprofiel van de beleggingen van het resterend kapitaal gelijk blijft of afneemt. De samenstelling van die beleggingen moet zodanig zijn dat risico’s vergelijkbaar of lager zijn dan op het moment van inkoop van de tijdelijke uitkering.

Gepensioneerden kunnen ervoor kiezen zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de beleggingen van het resterend kapitaal. In geval van gesplitste aankoop van pensioen moet de pensioenuitvoerder tijdens de periode van de tijdelijke uitkering adviseren in de richting van hetzelfde of een lager risicoprofiel. Bovenstaande lijn wordt daarbij dus doorgetrokken.

Als gekozen is voor gesplitste aankoop kunnen zo tussentijds risico’s worden afgewend (dit nog naast de mogelijkheid om binnen de periode van maximaal vijf jaar alvast de levenslange uitkering in te kopen). Echter, er is tevens de mogelijkheid om de bestanddelen van de beleggingsmix zoals die bestaan op pensioendatum, te handhaven, wat wenselijk kan zijn om te kunnen profiteren van een mogelijke stijging van de aandelenkoersen van die bestanddelen.

Informeren over en meewerken aan gesplitste aankoop pensioen door pensioenuitvoerder bij pensioenkapitaal van ten minste € 10.000

Pensioengerechtigden dienen door hun pensioenuitvoerder geïnformeerd te worden over de mogelijkheid tot gesplitste aankoop. Vervolgens kunnen pensioengerechtigden verzoeken om toepassing van de pensioenknip. Pensioenuitvoerders zijn verplicht om mee te werken aan dergelijke verzoeken. Hieraan ligt ten grondslag dat het wenselijk is dat de pensioenknip niet een slechts theoretische mogelijkheid is voor pensioengerechtigden. Het moeten splitsen van de aankoop van pensioenuitkeringen als een gepensioneerde daarom verzoekt, zal leiden tot extra uitvoeringskosten welke tussen pensioenuitvoerders zullen uiteenlopen. Deze kosten maken gesplitste aankoop financieel minder aantrekkelijk voor zowel de pensioenuitvoerder als de (gewezen) deelnemer als de waarde van de beleggingen beperkt is. Daarom geldt de zojuist geformuleerde verplichting tot meewerken aan de pensioenknip niet als het kapitaal of de beleggingswaarde beperkt is. Als grens wordt gehanteerd een pensioenkapitaal van in totaliteit € 10.000.

Gesplitst partnerpensioen

Een eventueel partnerpensioen ‘volgt’ de voor het ouderdomspensioen gemaakte keuze. Als het ouderdomspensioen gesplitst wordt aangekocht, betekent dat een splitsing in de dekking voor een eventueel partnerpensioen. Als gekozen is voor een partnerpensioen, wordt tijdens de periode van een tijdelijke uitkering een tijdelijke partnerpensioendekking geboden. Tijdens de periode van de aansluitende, levenslange uitkering kan de partnerpensioendekking worden voortgezet.

Overigens hebben ook ex-partners met een bijzonder partnerpensioen, in geval van vooroverlijden van de deelnemer, alsmede ex-partners met een geconverteerd pensioenrecht, de mogelijkheid om hun partnerpensioen of geconverteerd pensioenrecht gesplitst in te kopen.

Tijdelijke mogelijkheid tot gesplitste aankoop

De pensioenknip is slechts mogelijk indien de feitelijke ingangsdatum van de tijdelijke pensioenuitkeringen vóór 1 januari 2014 ligt. Daarmee wordt de mogelijkheid tot gesplitste inkoop geboden voor degenen die uiterlijk 31 december 2013 hun pensioen dienen in te kopen. De reden voor deze tijdelijkheid ligt daarin, dat de zorgplicht van pensioenuitvoerders bij premieovereenkomsten in de structurele situatie toereikend is om het conversierisico (het risico dat de beleggingen vlak voor de pensioendatum minder waard worden, met als gevolg een lagere pensioenuitkering) te beheersen. Thans heeft deze zorgplicht nog maar beperkte betekenis, omdat deze pas recent - met de inwerkingtreding van de PW – is geïntroduceerd. In die zin is de tijdelijke mogelijkheid tot gesplitste aankoop op te vatten als een overgangsmaatregel. Daarnaast is het zo dat in de structurele situatie het conversierisico kan worden beheerst. Sociale partners kunnen in de pensioenregeling opnemen dat vóór de pensioendatum reeds met de dan ingelegde premies alvast een uitgestelde pensioenuitkering kan worden ingekocht tegen de dan geldende tarieven. Dit is echter niet van betekenis voor degenen die thans met pensioen gaan en die de eerdere mogelijkheid van inkoop van een uitkering niet hebben benut.

Ook voor kapitaalovereenkomsten wordt de mogelijkheid tot gesplitste inkoop tijdelijk geboden. Als reden voor de tijdelijkheid van deze mogelijkheid geldt ten eerste dat daarmee wordt aangesloten bij de tijdelijke mogelijkheid tot gesplitste aankoop bij premieovereenkomsten. Daarnaast geldt ook voor kapitaalovereenkomsten in de structurele situatie de optie van inkoop van een uitgestelde uitkering vóór pensioendatum.

Geen wijziging in shop- en uitruilmogelijkheden

Voor de duidelijkheid zij gemeld dat de mogelijkheid tot gesplitste inkoop niets verandert aan het enige wettelijk verplichte moment waarop de mogelijkheid tot shoppen moet worden geboden, nl. op pensioendatum (artikelen 80 en 81 PW / artikelen 89 en 90 WVB). Het is dus niet zo dat ook op het moment waarop de tweede, levenslange uitkering wordt ingekocht, het aanbieden van de mogelijkheid tot shoppen verplicht wordt.

Ook in de bestaande mogelijkheden tot uitruilen van ouderdoms- en nabestaandenpensioen (artikelen 60, 61 en 62 PW/artikelen 72, 73 en 74 WVB) brengt deze regeling geen wijziging. De wettelijke verplichting om op pensioendatum te kunnen ruilen, blijft ongewijzigd. Dat houdt in dat het niet zo is dat ook op het moment waarop de tweede, levenslange uitkering wordt ingekocht, de mogelijkheid tot ruilen geboden moet worden. Bij het uitruilen van ouderdoms- en nabestaandenpensioen blijven de fiscale grenzen gelden als bedoeld in artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964.

Fiscale regelgeving

Voor de toepassing van de fiscale regelgeving bestaat een handreiking pensioenknip in verband met een lage rentestand. Deze handreiking is van belang voor pensioengerechtigden van wie het pensioen is verzekerd door middel van een kapitaalverzekering met pensioenclausule. De werkingssfeer van de handreiking zal worden aangepast aan de nieuwe mogelijkheden ingevolge de PW en de WVB voor kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten.

De handreiking is te vinden op de website www.belastingdienstpensioensite.nl.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

Naar boven