Besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 in verband met nettopensioen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 november 2014, nr. 2014-0000168270;

Gelet op artikel 13, derde lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 december 2014, nr. W12.14.0420/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 december 2014, nr. 2014-0000184492;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a Vrijstelling in geval van nettopensioen

Op verzoek van een werkgever wordt door een bedrijfstakpensioenfonds voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die werkgever vrijstelling verleend voor zover het nettopensioen betreft.

B

In artikel 6 wordt «de artikelen 2, 3, eerste lid, 4 en 5, eerste lid» vervangen door: de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, 4a en 5, eerste lid.

C

Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Aan de vrijstelling voor het nettopensioen, bedoeld in artikel 4a, wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de werkgever te allen tijde ten minste:

    • a. een even hoog maximaal in te leggen premie bevat als de maximaal in te leggen premie in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds;

    • b. een even hoge bijdrage van de werkgever in de premie bevat als de bijdrage van de werkgever in de premie in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds; en

    • c. dezelfde vormen van nettopensioen inhoudt als de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 11 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de negentiende december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Pensioenfondsen krijgen de mogelijkheid een zogenaamde regeling voor nettopensioen uit te voeren voor deelnemers met een pensioengevend loon boven de aftoppingsgrens (bij voltijd € 100.000 (2015)). Het voorstel voor de Verzamelwet pensioenen 2014 (Kamerstukken 33 863) maakt het daarnaast mogelijk dat een regeling voor nettopensioen onder de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen valt. Tijdens de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 3 juli 2014 is de vraag gesteld of een dergelijke verplichtstelling ertoe kan leiden dat andere pensioenuitvoerders, zoals verzekeraars, deze dan niet meer zouden kunnen uitvoeren in de betreffende bedrijfstak. In reactie hierop heeft het kabinet aangegeven ruimte te zullen scheppen voor uitvoering van het nettopensioen door een andere pensioenuitvoerder, ook als er sprake is van een verplichtstelling. Dit gebeurt door een aanpassing van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000.

Onderhavig besluit voorziet in de toegezegde aanpassing. Voor het deel nettopensioen van de verplichtstelling kan dan aan een werkgever, die daarom verzoekt een vrijstelling worden verleend voor de werknemers met een pensioengevend loon boven de aftoppingsgrens. Hierbij geldt als voorwaarde dat er een gelijkwaardige regeling bij de andere pensioenuitvoerder, zoals een verzekeraar, wordt ondergebracht.

De regeling moet gelijkwaardig zijn om te voorkomen dat er concurrentie op arbeidsvoorwaarden plaatsvindt en de deelnemer nadeel ondervindt van de vrijstelling. Is aan de voorwaarde van gelijkwaardigheid voldaan, dan moet het bedrijfstakpensioenfonds vrijstelling aan de werkgever verlenen.

De normale gelijkwaardigheidstoets is kwantitatief van aard. Er wordt daarbij aan de hand van berekeningen getoetst op actuariële gelijkwaardigheid en financiële gelijkwaardigheid. De berekening gebeurt op grond van bijlage 3 bij het Vrijstellings- boetebesluit Wet Bpf 2000. Omdat het bij een regeling voor nettopensioen gaat om een voor de werknemer vrijwillige regeling is gekozen voor een andere invulling. Beoogd is een eenvoudige, kwalitatieve toets op gelijkwaardigheid, waarbij voldaan moet zijn aan drie vereisten.

Administratieve lasten

De administratieve lasten zullen naar verwachting verwaarloosbaar zijn. Redenen daarvoor zijn als volgt. Het aantal bedrijfstakpensioenfondsen is 70. Naar verwachting zal slechts voor een klein deel van de bedrijfstakpensioenfondsen een regeling voor nettopensioen verplicht worden gesteld. Een aantal bedrijfstakpensioenfondsen, zoals het bedrijfstakpensioenfonds voor de detailhandel en de schoonmaak, hebben het pensioengevend loon gemaximeerd op een lager bedrag dan € 100.000. Daarnaast is voor een aanvraag van een verplichtstelling overeenstemming vereist van de sociale partners binnen de bedrijfstak. De aanvraag moet ingediend worden door het georganiseerde bedrijfsleven, dat op grond van artikel 2 van de Wet Bpf 2000 naar het oordeel van de Minister een belangrijke meerderheid van de binnen die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.

Het zijn met name de grote ondernemingen met de eigen ondernemingspensioenfondsen die voor hun werknemers met een inkomen boven de aftoppingsgrens, een nettopensioenregeling tot stand zullen brengen. Omdat zij niet onder de verplichtstelling vallen, hoeven deze werkgevers geen vrijstelling aan te vragen.

Artikelsgewijs

Onderdeel a

Aan het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 wordt een artikel 4a toegevoegd. In dat artikel wordt geregeld dat een bedrijfstakpensioenfonds de werkgever vrijstelling dient te verlenen indien en voor zover er sprake is van een nettopensioen. De werkgever dient om de vrijstelling te verzoeken. Indien een vrijstelling wordt verleend dan nemen (een deel van) de werknemers in dienst van die werkgever niet deel aan de regeling van het bedrijfstakpensioenfonds dat betrekking heeft op het nettopensioen. Die werknemers nemen deel aan de eigen pensioenregeling van de werkgever met betrekking tot het nettopensioen.

Onderdeel b

In artikel 6 wordt een technische wijziging aangebracht.

Onderdeel c

Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 4a, wordt de voorwaarde van een gelijkwaardige regeling voor nettopensioen bij een andere pensioenuitvoerder, zoals een verzekeraar, gekoppeld. Die gelijkwaardigheid wordt bepaald aan de hand van de drie vereisten die in artikel 7, achtste lid, van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 zijn opgenomen. Het eerste vereiste houdt in dat de maximale premie-inleg in de nettopensioenregeling van de werkgever ten minste even hoog moet zijn als de maximaal mogelijke premie-inleg in de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Vervolgens is vereist dat indien in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds een werkgeversbijdrage is opgenomen, de pensioenregeling van de werkgever een werkgeverbijdrage moet bevatten die even hoog is als de werkgeversbijdrage aan de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Tot slot is vereist dat de pensioenregeling van de werkgever ten minste de vormen van pensioen moet bevatten die zijn opgenomen in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Het nettopensioen kan bestaan uit de vormen ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Dit betekent dat als de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds voorziet in ouderdomspensioen en partnerpensioen, dan dient ook de nettopensioenregeling van de werkgever daarin te voorzien.

Indien aan de voorwaarden van gelijkwaardigheid is voldaan, dan moet het bedrijfstakpensioenfonds vrijstelling aan de werkgever verlenen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven