Waterschapsblad van Waterschap Brabantse Delta
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Brabantse Delta | Waterschapsblad 2023, 16598 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Brabantse Delta | Waterschapsblad 2023, 16598 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Watersysteemheffing 2024
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Deze verordening verstaat onder:
ingezetene: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een lid van dat huishouden, dat wordt aangewezen door de heffingsambtenaar;
Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken
Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen.
Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken
In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.
Hoofdstuk VI Heffing en invordering
Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.
straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.
Betaling via automatische incasso is voor alle aanslagen mogelijk. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen € 100 of meer doch niet meer dan € 10.000 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in maximaal tien gelijke termijnbedragen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan geldt de betaaltermijn in het eerste lid.
In afwijking van de voorgaande leden moet een voorlopige aanslag worden betaald in zoveel gelijke termijnbedragen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden van het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Bij de invordering van de watersysteemheffing als bedoeld in de hoofdstukken II, III, IV en V van deze verordening kan kwijtschelding worden verleend.
De Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2023, sedertdien gewijzigd, vastgesteld bij besluit van het algemeen bestuur van 23 november 2022, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 18, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande, dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2023,
De dijkgraaf
drs. C.J.G.M. de Vet
De secretaris-directeur
dr. A.F.M. Meuleman
Toelichting Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2024
De verordening op de watersysteemheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet, zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Staatsblad 2007, 208 laatstelijk gewijzigd op 21 februari 2018, Stb. 2018, 75).
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is "de zorg voor het watersysteem" als eerste hoofdtaak van het waterschap opgenomen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Het gebruik van de term 'zorg voor het watersysteem' benadrukt dat sprake is van een nauwe onderlinge samenhang tussen deze taken en dat zij als één integrale taak worden uitgevoerd. Hiermee is ook het integraal waterbeheer in de wet verankerd. In artikel 1, tweede lid, van de wet is daarnaast de zorg voor de zuivering van afvalwater als tweede hoofdtaak van het waterschap benoemd en is neergelegd dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen zijn of worden overgedragen. Het muskus- en beverrattenbeheer is op grond van artikel 1, derde lid, van de Waterschapswet onderdeel van de watersysteemzorg.
De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in zijn gehele beheersgebied uitoefent tenzij andere overheden met de taak zijn belast. Met de watersysteemheffing worden de kosten verbonden aan deze zorg bestreden conform artikel 117 Waterschapswet. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet zijn het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald (Reglement voor het Waterschap Brabantse Delta 2008).
Belastingplichtig voor de watersysteemheffing zijn de volgende categorieën:
Degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren, hebben per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap.
4. De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing
De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op basis van de Wet waardering onroerende zaken bepaalde waarde. Het tarief van de belasting moet op grond van de wet onderscheidenlijk worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte, op een gelijk bedrag per hectare of op een vast percentage van de WOZ waarde.
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
In artikel 1 zijn omwille van de duidelijkheid definities van de vaak gebruikte begrippen in de verordening opgenomen.
De omschrijving van het begrip ingezetene is ontleend aan artikel 116, onder a, Waterschapswet. Om als ingezetene te kunnen worden aangemerkt moet sprake zijn van het hebben van een woonplaats en het gebruik van een woonruimte in het gebied van het waterschap. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.
Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dat betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet dan worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan.
Het waterschap Brabantse Delta is deelnemer in de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant (BWB). De heffing en inning van de watersysteemheffing zijn overgedragen aan de BWB. Het dagelijks bestuur van de BWB heeft een heffings- en invorderingsambtenaar aangewezen.
Het waterschap heeft een kostentoedelingsverordening vastgesteld waarin de kostenaandelen voor de belastingplichtige categorieën zijn opgenomen (artikel 120, eerste lid, Waterschapswet). In deze verordening is de tariefdifferentiatie verharde openbare wegen opgenomen.
De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onder c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterreinen, waarbij de nadruk ligt hierbij op de duurzame inrichting en het beheer van de onroerende zaak als natuurterrein: de inrichting en het beheer moeten geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Bij de beoordeling van de vraag of van een natuurterrein sprake is, zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet een natuurterrein als bedoeld in de Waterschapwet zijn.
Volgens de Hoge Raad (Hoge Raad 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3118) is voor een oordeel op de vraag of sprake is van een natuurterrein slechts relevant of de beheeractiviteiten die op het betreffende terrein plaatsvinden, er al dan niet op zijn gericht dat het natuurtype zich kan ontwikkelen of wordt behouden. Zijn de activiteiten hierop gericht/vinden de activiteiten ten behoeve van de gegeven natuurdoelstelling plaats, dan zijn inrichting en beheer van het terrein naar het oordeel van de Hoge Raad geheel of nagenoeg geheel afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur en is er dus sprake van een natuurterrein. De term geheel of nagenoeg geheel (die in het fiscale recht voor 90% of meer staat), moet in het kader van de watersysteemheffing voor natuurterreinen niet rekenkundig worden benaderd.
Het begrip ‘duurzaam’ geeft aan dat geen sprake mag zijn van een situatie die tijdelijk is bedoeld.
Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterreinen vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken.
g. Ongebouwde onroerende zaken
Als in deze verordening over ongebouwde onroerende zaken wordt gesproken, worden steeds ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, bedoeld. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.
In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem door de provincie Noord-Brabant in het reglement van het waterschap Brabantse Delta aan waterschap Brabantse Delta opgedragen.
De verordening verstaat onder ‘het gebied van het waterschap’ het gebied waarin de zorg voor het watersysteem aan het waterschap is opgedragen.
Met de heffing’ wordt de watersysteemheffing, genoemd in artikel 117, aanhef, van de Waterschapswet, bedoeld.
Waterschap Brabantse Delta kent een tariefdifferentiatie verharde openbare wegen. Het hogere tarief ongebouwd wordt toegepast op de verharde delen van de openbare weg. Wegdelen die dienstbaar zijn aan het verkeer over de weg maar niet verhard zijn zoals onverharde bermen en obstakelvrije zones buiten de verharding worden voor de toepassing van de tariefdifferentiatie niet tot de verharde openbare weg gerekend. Dit vloeit voort uit het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2079.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd zijn in het artikel de belastbare feiten opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen. Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. Belastingplichtig zijn respectievelijk degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap 'eigenaar' zijn van ongebouwde onroerende zaken anders dan natuurterreinen, van natuurterrein of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, onderdelen a tot en met d, van de verordening benoemd. Artikel 119, tweede en derde lid, van de Waterschapswet geeft voor een aantal specifieke situaties de rangorde aan bij het bepalen van de persoon van de heffingsplichtige. Wat precies onder één ongebouwde onroerende zaak, één natuurterrein of één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, is respectievelijk in de artikelen 5, 7 en 9 van de verordening aangegeven.
Artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet geeft per belastingplichtige categorie een regeling van de heffingsmaatstaf. Voor de ingezetenen is dat de woonruimte en voor de natuurterreinen en de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn is dat de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de WOZ waarde.
Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen
In dit artikel is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is gevolg gegeven aan het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte.
Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken
Artikel 5 Belastingobject ongebouwde onroerende zaken
De Waterschapswet geeft in artikel 118 de voorschriften voor de afbakening van de verschillende soorten objecten waarop de heffing betrekking heeft. In het derde lid van deze wettelijke bepaling zijn de afbakeningsvoorschriften voor de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, opgenomen. Zoals blijkt uit de Waterschapswet zijn de kadastrale grenzen bepalend: een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt. Hierbij geldt de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. Laatstbedoelde objecten mogen met andere woorden niet worden meegenomen bij het bepalen van wat één ongebouwde onroerende zaak is. In artikel 5, eerste lid, van de verordening komt de wettelijke regeling terug. In het tweede lid van artikel 5 is het bepaalde in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt.
Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken
Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. De tarieven worden bepaald op basis van de toedeling in de Kostentoedelingsverordening van het waterschap en de begroting van het heffingsjaar. In de Kostentoedelingsverordening van het waterschap is bepaald dat het tarief per hectare voor de verharde openbare wegen wordt verhoogd.
Deze relatie met de Kostentoedelingsverordening is in artikel 6 aangegeven. Daarnaast geeft dit artikel gevolg aan het bepaalde in de Waterschapswet dat het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per hectare.
Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen
Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. Voor de uitleg van het begrip natuurterrein wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1 onderdeel f. De wet merkt als één natuurterrein aan een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde of een ongebouwde onroerende zaak, hierbij buiten aanmerking wordt gelaten.
De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden zowel voor natuurterreinen als voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren overigens niet tot de categorie natuurterreinen, maar tot de categorie overig ongebouwd.
Artikel 8 Tarief natuurterreinen
Het tarief van de heffing wordt ingevolge artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Dit wordt in het onderhavige artikel van de verordening tot uitdrukking gebracht. Daarnaast brengt deze bepaling de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking.
Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken
Het belastingobject is de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende
zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet.
Ingevolge het eerste lid is één gebouwde onroerende zaak:
In artikel 118, lid 2, van de Waterschapswet is een regeling opgenomen op grond waarvan samenstellen kunnen worden gevormd tussen ongebouwde en gebouwde eigendommen. Dit was onder de oude Waterschapswet niet mogelijk. In de nieuwe situatie wordt een samenstel als hier bedoeld aangemerkt als een gebouwd eigendom. De ongebouwde eigendommen die een samenstel met een gebouwde eigendom vormen, gaan daarvan immers deel uit maken. Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit geldt voor ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet WOZ buiten aanmerking worden gelaten. Het gaat hier concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus: bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen inclusief kunstwerken en spoorwegen inclusief kunstwerken.
De samenstelbepaling leidt ertoe dat een aantal objecten opgaan in het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen en worden dus 'gebouwd'. Dit betekent ook dat deze objecten, tezamen met het gebouwde object waarmee zij een samenstel vormen, naar de WOZ-waarde in de watersysteemheffing betrokken worden. Voorbeelden van gevallen waarin dit aan de orde kan zijn, zijn sportterreinen en militaire oefenterreinen waarop zich ook gebouwde opstallen bevinden. Voordeel van het vormen van samenstellen is een betere aansluiting bij de objectafbakening van de Wet WOZ. De gemeentelijke objectafbakening is leidend.
Het tarief van de belasting wordt ingevolge artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet gesteld op een vast percentage van de vastgestelde WOZ-waarde. Daarnaast brengt deze bepaling de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking.
Hoofdstuk VI Heffing en invordering
Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
De heffingsambtenaar kan in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen stellen. Dit is in artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet bepaald.
Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
Deze bepaling voorkomt dat er aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd.
Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van het aanslagbiljet zoals opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant.
Uit efficiencyoverwegingen is in artikel 14 bepaald dat de watersysteemheffing niet wordt geheven ter zake van onroerende zaken die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet laten opleggen (vestzak-broekzak). Daarnaast is een vrijstelling opgenomen voor straatmeubilair.
Artikel 9 van de Invorderingswet kent een regeling inzake betaaltermijnen, waarvan ingevolge artikel 139 van de Waterschapswet kan worden afgeweken. In dit artikel wordt de afwijking van artikel 9 Invorderingswet geregeld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2023-16598.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.