Wijziging beleidsregels en algemene regels op grond van de Keur Waterschap Rivierenland 2009

(Hernieuwde en volledige publicatie vanwege het eerder niet publiceren van twee bijlagen op 29 mei 2013)

Besluit

Registratie nr.: 201304240

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland

gelezen het voorstel van de directieraad d.d. 18 maart 2013

gelet op de desbetreffende bepalingen van de Waterschapswet en het algemeen reglement voor Waterschap Rivierenland;

Besluit:

 

I

De Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland als volgt te wijzigen:

a. Paragraaf 3.2.3 Functie van het water komt te luiden:

  3.2.3 Functie van het water

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt hebben wateren vooral een functie voor de afvoer, aanvoer en/of berging van water. Ook hebben wateren een ecologische functie. Algemeen uitgangspunt bij de beoordeling van aanvragen voor een watervergunning voor werken/werkzaamheden in of nabij deze wateren is dan ook dat de functie van het water voor de afvoer, aanvoer en/of berging of ecologie van water niet in gevaar komt.

 

Bij de beoordeling van aanvragen voor een watervergunning op dit algemene toetsingscriterium wordt onder meer gekeken naar de volgende waterhuishoudkundige aspecten:

a. Doorstroomcapaciteit water

Als in de nieuwe situatie de doorstroomfunctie wordt aangetast, moet deze functie geheel worden gecompenseerd.

b. Bergingscapaciteit water

De bestaande bergingscapaciteit moet worden gewaarborgd. Afname van berging dient volledig te worden gecompenseerd in hetzelfde of een benedenstrooms gelegen peilgebied. Het aantal te com­penseren kubieke meters wordt berekend op basis van een peilstijging van 30 cm boven zomerpeil of boezempeil. Een uitzondering hierop vormen de gebieden van de Alblasserwaard en de Vijfhee­renlanden. Omdat de bergingscapaciteit in het watersysteem in dit gebied beduidend minder is dan in de overige gebiedsdelen, wordt hier gerekend met een maximale peilstijging van 20 centimeter.

Voor droogvallende wateren (waarbij de bodem dus boven het zomerpeil of boezempeil ligt), wordt gerekend met een maximale peilstijging vanaf de bodem van het water.

Voor het winterbed van de Linge en voor de boezemgebieden in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden gelden specifieke bepalingen die in de bijzondere criteria verder worden beschre­ven.

c. Ecologie

Bij de behandeling van aanvragen voor een watervergunning, wordt beoordeeld wat het effect is op de ecologie.

Dit geldt vooral voor wateren gelegen in gebieden met specifieke natuurdoelen.

Als algemeen criterium geldt in deze gebieden het stand-stillbeginsel. Dit beginsel houdt in dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve ef­fecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) volledig worden gecompenseerd.

 

In principe zijn steigers en vlonders op locaties waar natuurvriendelijke oevers of ecologische ver­bindingszones liggen of zijn gepland, minder wenselijk, maar het negatieve effect op de ecologie daarvan is zeer beperkt, indien het om voorzieningen gaat die voldoen aan de criteria van algemene regel 9 of ingeval van een vergunning aan beleidsregel 5.8. Op perceelsniveau wordt daarmee de aanwezige ecologische waarde voldoende geborgd.

Vanuit ecologische optiek zijn traditionele beschoeiingen en damwanden e.d. in de gebieden met specifieke natuurdoelen onwenselijk. Er is evenwel een ontwikkeling in de aanleg van beschoeiin­gen, die ecologisch meer verantwoord is. Te denken valt bijvoorbeeld aan “wilgenteenbeschoeiingen” en een zogenoemde technische natuurvriendelijke oever, waarbij een combinatie van een beschoeiing en een natuurvriendelijke oever wordt gecreëerd (zie bijlage 6).

Deze beschoeiingen zijn onder voorwaarden in principe vergunbaar. Aanvragen om watervergunning op dit punt zullen behalve op hydrologische gronden ook op het behoud van ecologische waarde worden getoetst.

 

Het stand-stillbeginsel geldt in de volgende gebieden:

  • 1.Natte landnatuur (EVZ, EHS, incl. TOP-lijstgebieden);

  • 2.HEN/SED-wateren (prov. Gld en Waterparels (prov.NB);

  • 3.KRW-oppervlaktewaterlichamen. De gebieden met deze specifieke functies zijn weergegeven op de bijlagen 3a en 3b.

Als de Flora- en Faunawet op de voorgenomen werken van toepassing is, zal het waterschap daarop attenderen.

 

b. Aan de bijlagen wordt toegevoegd: bijlage 6 “technische natuurvriendelijke oevers” (zoals

opgenomen in bijlage 1 van dit besluit)

 

II

De Algemene regels behorend bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009 als volgt te wijzigen:

 

a. Algemene regel 10. Het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren, komt te luiden:

 

10. Het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren 

(Het gaat hierbij om wateren langs bedrijven in stedelijk gebied en langs particuliere tuinen)

(Hieronder vallen niet de A- en B-wateren in gebieden met specifieke natuurdoelen (zie bijlagen 2 en 3))

 

Kader

 

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het aanbrengen van anti-worteldoek binnen de kernzone van A- en B-wateren.

 

Toelichting op de algemene regel

 

Bij veel tuinen van particulieren wordt anti-worteldoek in de kernzones van wateren toegepast om de tuin ter plaatse een net afgewerkt karakter te geven en het onderhoud te vereenvoudigen. Op plaatsen waar anti-worteldoek wordt toegepast kan het bij onderhoud aan de betreffende wateren door het waterschap echter lastig zijn om maaisel ‘op de kant te zetten’. Daarnaast zijn grote stroken met anti-worteldoek bedekte taluds niet bevorderlijk voor de ecologie rondom en in de wateren. Stroken anti-worteldoek in wateren zijn in deze gevallen qua omvang echter relatief beperkt, waardoor de waterhuis­houd­kundige uitgangspunten voldoende kunnen worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

Met betrekking tot (delen van) A-wateren die zich niet langs bedrijven in stedelijk gebied of langs particuliere tuinen bevinden, blijft het verbod op anti-worteldoek van kracht. In dit verband wordt onder ‘stedelijk gebied’ verstaan, dat gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied.

 

Het aanbrengen van anti-worteldoek in ecologisch aangewezen wateren is niet toegestaan.

 

Toetsingscriteria en voorwaarden

 

Voor het aanbrengen van anti-worteldoek in A- en B-wateren langs bedrijven in stedelijk gebied en langs particuliere tuinen, is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  • 1.om te voorkomen dat het anti-worteldoek in het oppervlaktewater terecht komt, wordt het ant-worteldoek met een beschoeiing vastgezet. De beschoeiing wordt geplaatst conform principetekening 1;

  • 2.als de beschoeiing in de kern- of beschermingszone van de waterkering ligt, worden de palen van de beschoeiing grondverdringend aangebracht;

  • 3.de beschoeiing wordt in het talud en op zomerpeil geplaatst;

  • 4.het anti-worteldoek wordt zodanig verankerd dat het niet kan opwaaien;

  • 5.de melder moet het anti-worteldoek en de beschoeiing in goede staat onderhouden;

  • 6.eventuele begroeiing wordt zo laag mogelijk gehouden met een maximale hoogte van 30 centimeter;

  • 7.de begroeiing wordt zodanig bijgehouden, dat de beschoeiing te allen tijde duidelijk zichtbaar blijft;

  • 8.het aanbrengen van het anti-worteldoek wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland, of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief als de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 9.bij de melding als bedoeld onder 8 wordt een situatietekening gevoegd, waarop duidelijk de locatie(s) van het anti-worteldoek en de daarbij behorende beschoeiing staan afgebeeld;

  • 10.binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet het werk worden gestart. Als dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 

 

b. Algemene regel 11. Het plaatsen van een betuining in wateren, komt te luiden:

11. Het plaatsen van een betuining in wateren 

 

Kader

 

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een betuining.

 

Toelichting op de algemene regel

 

Een betuining is een constructie die, in tegenstelling tot een beschoeiing, onder het waterpeil en geheel verzonken in het talud van een water wordt geplaatst, ter versteviging van de oever. Een betuining heeft daardoor een puur waterhuishoudkundige functie. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij het plaatsen van een betuining, hebben tot doel dat het doorstromingsprofiel van het water in stand blijft. Het plaatsen van een betuining neemt geen waterberging weg. Omdat een betuining geen nadelig effect heeft op de waterhuishouding kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

Toetsingscriteria en voorwaarden

 

Toetsingscriteria en voorwaarden

 

Voor het aanbrengen van een betuining in wateren is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.de plaatsing van de betuining wordt conform principetekening 2 uitgevoerd;

  • 2.als de betuining in de kern- of beschermingszone van de waterkering ligt, worden de palen van de betuining grondverdringend aangebracht;

  • 3.de betuining wordt in zijn geheel in het talud geplaatst en mag dus niet zichtbaar zijn;

  • 4.de betuining bestaat uit niet-uitlogend materiaal (geen gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout);

  • 5.de constructie van de betuining moet dusdanig stevig zijn dat deze niet kan vervormen;

  • 6.degene die de melding van het plaatsen van de betuining doet moet de werken in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de betuining met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de betuining direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen worden direct worden opgevolgd;

  • 7.het aanbrengen van een betuining in een water wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief als de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8.bij de melding als bedoeld onder 7 wordt een situatietekening worden gevoegd waarop duidelijk de locatie(s) van de te plaatsen betuining en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 9.binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet het werk worden gestart. Indien dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 

c. Algemene regel 12. Het plaatsen van een beschoeiing, komt te luiden:

 

12. Het plaatsen van een beschoeiing 

(Hieronder vallen niet beschoeiingen in gebieden met specifieke natuurdoelen (zie bijlagen 2 en 3)

 

Kader

 

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen van een beschoeiing.

 

Toelichting op de algemene regel

 

Een beschoeiing is een oeververstevigende constructie die in voorkomende gevallen in het talud van een water kan worden geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij het plaatsen van een beschoeiing hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.

Beschoeiingen zijn in gebieden met specifieke natuurdoelen (bijlagen 2 en 3) niet toegestaan. In de algemene criteria van de beleidsregels wordt beschreven dat voor bepaalde beschoeiingen, die ecologisch verantwoord zijn, wel een watervergunning kan worden aangevraagd.

Ook is het plaatsen van een beschoeiing in een natuurvriendelijke oever met een taludverhouding van 1:2 of flauwer is niet toegestaan, omdat de stabiliteit van de oever reeds door de flauwe taludverhouding is gewaarborgd.

 

Voorkomen moet worden dat een beschoeiing in de kernzone van een water wordt geplaatst om het gebruiksareaal van een perceel te vergroten, ten koste van het profiel van dat water. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de beschoeiing wordt doorgetrokken tot aan het maaiveld en de ruimte achter de beschoeiing wordt opgevuld met grond. Dit geldt vooral voor de wateren waarin tussen zomerpeil en maaiveld een groter verschil dan 0,60 meter bestaat. Dergelijke constructies worden aangemerkt als damwanden. Voor damwanden geldt een aparte algemene regel.

 

Omdat het effect op de waterberging en de doorstroming doorgaans zeer gering is, kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor het plaatsen van een beschoeiing buiten gebieden met specifieke natuurdoelen (zie bijlagen 2 en 3) en beschermingszones van waterkeringen is geen vergunning van het verbod van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  • 1.de oever mag niet flauwer zijn dan 1:2;

  • 2.de plaatsing van de beschoeiing wordt conform principetekening 1 uitgevoerd;

  • 3.als de beschoeiing in de kern- of beschermingszone van de waterkering ligt, moeten de palen van de beschoeiing grondverdringend worden aangebracht;

  • 4.de beschoeiing wordt op zomerpeil in het talud van het water geplaatst;

  • 5.als het hoogteverschil tussen het zomerpeil en het maaiveld ter plaatse meer is dan 0,60 meter, dan mag de beschoeiing, gemeten vanuit het talud, maximaal 0,20 meter hoog zijn;

  • 6.als het hoogteverschil tussen het zomerpeil en het maaiveld ter plaatse 0,60 meter of minder is, dan mag de beschoeiing worden doorgetrokken tot aan het maaiveld;

  • 7.de beschoeiing mag niet boven het maaiveld uitsteken;

  • 8.de beschoeiing bestaat uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal en aan de achterzijde voorzien van anti-worteldoek. Gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout of een ander uitlogend materiaal is niet toegestaan;

  • 9.de beschoeiing wordt op deugdelijke wijze verankerd in het ach­terliggende perceel, op een zodanige manier dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 10.de melder en diens rechtsopvolgers moeten de werken in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen van de beschoeiing met bijbehorende werken, het talud en/of maaiveld van de beschermingszone achter de beschoeiing direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder van het waterschap. Zijn aanwijzingen worden direct worden opgevolgd;

  • 11het aanbrengen van een beschoeiing in een water wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering schriftelijk gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief als de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 12bij de melding als bedoeld onder 11 wordt een situatietekening worden gevoegd waarop duidelijk de locatie(s) van de te plaatsen beschoeiing en de daarbij behorende afmetingen staan afgebeeld;

  • 13binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet het werk worden gestart. Als dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 

 

d. Algemene regel 15. Het plaatsen en hebben van een uitstroomvoorziening in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen, komt te luiden:

 

15. Het plaatsen en hebben van een uitstroomvoorziening voor hemelwater of uitmondingen van drainageleidingen in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen

 

Kader

 

Op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b van de Keur Waterschap Rivierenland 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken of (opgaande hout-)beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen en hebben van uitstroomvoorzieningen voor hemelwater en uitmondingen van drainageleidingen. Onder het maken en hebben van een uitstroomvoorziening wordt uitdrukkelijk niet begrepen het lozen van water zelf.

 

Toelichting op de algemene rege l

 

Het lozen van hemelwater of drainagewater vindt doorgaans plaats via een leiding in de kernzone van een water. Een uitstroomvoorziening of een uitmonding van een drainageleiding betreft een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in wateren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

Met betrekking tot het onderhoud van het water is het daarbij van belang dat de uitstroomvoorziening of de uitmonding van de drainageleiding zodanig wordt aangebracht dat deze het onderhoud niet belemmert of bij dit onderhoud niet kan kan worden beschadigd. Ook moet uitspoeling van het talud worden voorkomen. Dit is vooral belangrijk bij wateren die door het waterschap worden onderhouden. Voor uitstroomvoorzieningen en uitmondingen van drainageleidingen in C-wateren of B-wateren, waarvan het onderhoud niet bij legger aan het waterschap is opgedragen, is geen vergunning nodig en behoeft ook niet aan deze algemene regel te worden voldaan.

 

Toetsingscriteria en voorwaarden

 

Voor het aanbrengen en hebben van uitstroomvoorzieningen voor hemelwater of drainage in wateren waarvan het onderhoud bij de legger aan het waterschap zelf is opgedragen is geen vergunning op grond van artikel 3.1 eerste lid onder b vereist als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  • 1.de uitmonding van het lozingspunt voor de hemelwaterafvoer wordt in het talud van het water aangebracht door middel van een uitstroomvoorziening (bak) van niet uitlogend materiaal, welke zich verzonken in het talud en buiten het profiel van het water bevindt conform principetekening 4, 11, 12 of 12a;

  • 2.de uitmonding van elke drainageleiding wordt voorzien van een drainage-uitmonding met taludgoot om uitspoeling van het talud te voorkomen (principetekening 4). De taludgoot moet minimaal reiken vanaf de onderkant van de drain tot aan het winterpeil of streefpeil.

  • 3.de uitmondingen met taludgoot worden ca. 0,10 meter teruggehouden in het talud van het water om beschadiging te voorkomen bij onderhoudswerkzaamheden (principetekening 4);

  • 4.de uitstroomvoorziening met bijbehorende werken wordt zodanig aangebracht, dat de beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft ten behoeve van het onderhoud van het water;

  • 5.als de uitstroomvoorziening naar het oordeel van het waterschap geen functie meer vervult, wordt deze op eerste aanmaning door of namens het college van dijkgraaf en heemraden verwijderd;

  • 6.de werken worden in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het college van dijkgraaf en heemraden. Hierbij wordt vooraf contact opgenomen met de toezichthouder. Zijn aanwijzingen worden direct opgevolgd;

  • 7.het aanbrengen van een uitstroomvoorziening voor hemelwater of een uitmonding van een draiangeleiding wordt twee weken voorafgaand aan de uitvoering gemeld door middel van het meldingsformulier van Waterschap Rivierenland of via het OmgevingsLoket Online (OLO). Het waterschap toetst de melding aan de algemene regel en reageert binnen twee weken met een bevestigingsbrief wanneer de melding akkoord is bevonden. Het werk mag niet worden gestart voordat deze bevestigingsbrief is ontvangen;

  • 8.bij de melding als bedoeld onder 7 wordt een situatietekening te worden gevoegd waarop duidelijk de locatie(s) van de plaatsen uitstroomvoorziening(en) staat afgebeeld;

  • 9.Binnen één jaar na dagtekening van deze melding moet met het werk worden gestart. Als dit niet het geval is, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

 

 

e. Principetekening 12a wordt vervangen door een nieuwe tekening (zoals opgenomen in bijlage 2 van dit besluit).

 

III

Dit besluit treedt in werking de dag na bekendmaking.

 

aldus besloten in de vergadering d.d. 23 april 2013

 

het college van dijkgraaf en heemraden voornoemd,

de secretaris-directeur, de voorzitter,

 

 

drs. H.C. Jongmans MPM ir. R.W. Bleker.

Naar boven