A. TITEL

Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

(met Protocol en Verklaring)

’s-Gravenhage, 17 juni 2008

B. TEKST


Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie

Preambule

Het Koninkrijk België,

Vertegenwoordigd door:

de Federale Regering,

de Vlaamse Regering,

de Franse Gemeenschapsregering,

de Waalse Regering,

de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

de Duitstalige Gemeenschapsregering

Het Groothertogdom Luxemburg,

Het Koninkrijk der Nederlanden,

Overwegende dat zij, in het verlengde van de op 5 september 1944 te Londen ondertekende Nederlandsch-Belgisch-Luxemburgsche Douane-overeenkomst, op 3 februari 1958 het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie hebben gesloten;

Overwegende dat het Verdrag van 3 februari 1958 op 16 maart 1971, op 26 januari 1976 en op 16 februari 1990 is gewijzigd;

Overwegende dat het Benelux comité van ministers op 20 november 1995 op basis van het rapport van een comité van wijzen de taakstelling van de Benelux Economische Unie heeft aangepast;

Voorts overwegende dat artikel 99, eerste lid, van het Verdrag van 3 februari 1958 stelt, dat dit voor een tijdvak van vijftig jaar is gesloten, welk tijdvak een einde neemt op 31 oktober 2010;

Verwijzend naar de Overeenkomst nopens de instelling van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad van 5 november 1955 en het Protocol tot aanvulling van deze Overeenkomst van 3 februari 1958, alsmede naar het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof van 31 maart 1965 en nadere verdragen ter wijziging en uitvoering daarvan;

Vaststellend dat zij, in het kader van de Benelux Economische Unie, op basis van het Verdrag van 3 februari 1958 en in de praktijk een dynamische invulling hebben gegeven aan hun onderlinge samenwerking in een zich wijzigende internationale context, waaronder de toenemende integratie binnen de Europese Unie;

Vaststellend dat zij op basis van hun onderlinge samenwerking met succes initiatieven hebben ontplooid, die hebben bijgedragen aan ontwikkelingen in internationaal verband en met name binnen de Europese Unie;

Vaststellend dat, ingevolge artikel 306 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de bepalingen van deze Verdragen geen beletsel vormen voor het bestaan en de voltooiing van een regionale unie tussen België, Luxemburg en Nederland, voor zover de doelstellingen van deze unie niet bereikt zijn door toepassing van de bedoelde Verdragen;

Handelend vanuit het vaste voornemen hun samenwerking in de grensgebieden op velerlei terrein te verdiepen en te versterken;

Vaststellend dat het Koninkrijk België een federale staatsstructuur heeft aangenomen;

Aldus wensende hun onderlinge samenwerking voort te zetten en uit te breiden en daartoe een verdragsbasis te scheppen die op proactieve wijze kan worden ingevuld;

Wensende, na de samenwerking in de Douane-Unie en in het verlengde van de Benelux Economische Unie, hun samenwerking in een ruimer verband voort te zetten in de Benelux Unie,

Komen overeen het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958 als volgt te herzien:

DEEL 1 BEGINSELEN EN DOELSTELLINGEN

Artikel 1

De Hoge Verdragsluitende Partijen stellen een Benelux Unie in met het oog op het bevorderen van hun gemeenschappelijke belangen en het welzijn van hun bevolkingen.

Artikel 2
  • 1. De Benelux Unie heeft tot doel de samenwerking tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen te verdiepen en uit te bouwen, opdat deze verder een voortrekkersrol kan vervullen binnen de Europese Unie en de grensoverschrijdende samenwerking op alle niveaus kan versterken en verbeteren.

  • 2. De Benelux Unie richt zich met name op:

    • a. het voortbestaan en de verdere ontwikkeling van een economische unie, die een vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten omvat en die een afgestemd beleid op economisch, financieel en sociaal gebied betreft, met inbegrip van een gezamenlijk beleid in de economische relaties met derde landen;

    • b. de duurzame ontwikkeling, waarin een evenwichtige economische groei, maatschappelijke bescherming en de bescherming van het milieu worden verenigd;

    • c. de samenwerking op de gebieden van justitie en binnenlandse zaken.

Artikel 3
  • 1. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen in artikel 2 stelt de Benelux Unie periodiek een meerjarig Gemeenschappelijk Werkprogramma op, waarin de prioriteiten van de samenwerking worden vastgesteld.

  • 2. Het Gemeenschappelijk Werkprogramma betreft onder meer:

    • a. de vervolmaking van de interne Benelux markt en de verwezenlijking van de Benelux Economische Unie met inbegrip van de verdere afstemming van het sociaal beleid, van het beleid op het gebied van de energie en het klimaat, alsmede van de samenwerking op het gebied van transport en communicatie;

    • b. de samenwerking op het gebied van het milieu, de natuur, de landbouw en de natuurlijke ruimten;

    • c. het beleid op het gebied van visa en immigratie, de politiële samenwerking, de samenwerking met betrekking tot het beheer van crises en de bestrijding van rampen, alsmede met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme en tegen fraude, onder meer op het gebied van belastingen;

    • d. de samenwerking op overig gebied indien noodzakelijk ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2.

Artikel 4

De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit Deel 1 en Deel 3 van het Verdrag van 1958 zijn onverminderd van kracht, tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald.

DEEL 2 INSTELLINGEN

Artikel 5

De instellingen van de Benelux Unie zijn:

  • a. het Benelux Comité van Ministers;

  • b. de Benelux Raad;

  • c. de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad;

  • d. het Benelux-Gerechtshof;

  • e. het Benelux Secretariaat-generaal.

HOOFDSTUK 1 HET BENELUX COMITÉ VAN MINISTERS
Artikel 6
  • 1. Het Comité van Ministers draagt zorg voor de toepassing van dit Verdrag en verzekert de verwezenlijking van de daarin vervatte doelstellingen. Het bepaalt de richtsnoeren en de prioriteiten van de samenwerking in de Benelux Unie.

  • 2. Te dien einde heeft het Comité van Ministers tot taak:

    • a. de wijze van uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag onder de daarin vermelde voorwaarden te bepalen. Deze beschikkingen van het Comité verbinden de Hoge Verdragsluitende Partijen;

    • b. het Gemeenschappelijk Werkprogramma genoemd in artikel 3 vast te stellen op basis van een gecoördineerd voorstel van het Secretariaat-generaal;

    • c. de begroting van de Benelux Unie vast te stellen overeenkomstig de procedure in artikel 22;

    • d. het jaarplan van de Benelux Unie vast te stellen;

    • e. het jaarverslag van de Benelux Unie vast te stellen;

    • f. overeenkomsten op te stellen, welke worden voorgelegd aan de Hoge Verdragsluitende Partijen, teneinde in werking te worden gesteld overeenkomstig de grondwettelijke bepalingen van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen;

    • g. aanbevelingen te doen ten behoeve van de werking van de Benelux Unie. De aanbevelingen van het Comité verbinden de Hoge Verdragsluitende Partijen niet;

    • h. richtlijnen te geven aan de Raad en aan het Secretariaat-generaal.

Artikel 7

Het Comité van Ministers telt ten minste één vertegenwoordiger op ministerieel niveau van elke Hoge Verdragsluitende Partij. De samenstelling van het Comité van Ministers kan veranderen in functie van de agenda en van de verdeling van de bevoegdheden bij iedere Hoge Verdragsluitende Partij.

Artikel 8

Het Comité besluit met algemene stemmen. Ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen beschikt over één stem. De onthouding van een Hoge Verdragsluitende Partij verhindert niet dat een besluit wordt genomen.

Artikel 9
  • 1. Het Comité van Ministers komt minstens een keer per voorzitterschap bijeen. In dringende gevallen komt het bijeen op verzoek van een van de Hoge Verdragsluitende Partijen.

  • 2. De vergaderingen van het Comité van Ministers worden bij toerbeurt door een Belgisch, Luxemburgs en Nederlands lid voorgezeten voor de duur van een kalenderjaar, ongeacht de plaats van vergadering.

Artikel 10

Het Comité van Ministers kan ministeriële werkgroepen instellen, waaraan het bepaalde bevoegdheden kan overdragen. Deze werkgroepen bestaan uit de leden van het Comité of andere leden van de Regeringen in ieder van de Hoge Verdragsluitende Partijen.

Artikel 11

Het Comité van Ministers stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK 2 DE BENELUX RAAD
Artikel 12

De Benelux Raad heeft tot taak:

  • a. de vergaderingen en de besluiten van het Comité van Ministers en de ministeriële werkgroepen voor te bereiden;

  • b. ambtelijke werkgroepen en commissies van onafhankelijke deskundigen in te stellen en op te heffen. De Raad geeft deze commissies en werkgroepen richtlijnen ten behoeve van hun werkzaamheden. Indien nodig zendt de Raad de voorstellen van de commissies en de werkgroepen, zo nodig voorzien van zijn advies, aan het Comité van Ministers;

  • c. voor zover dit de Raad aangaat, de uitvoering van de besluiten van het Comité van Ministers te verzekeren;

  • d. aan het Comité van Ministers de voorstellen te doen, welke de Raad voor de werking van de Benelux Unie nuttig acht.

Artikel 13
  • 1. Ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen wijst ten minste een vertegenwoordiger aan om zitting te hebben in de Raad. De samenstelling van de Raad kan veranderen in functie van de agenda en van de verdeling van de bevoegdheden bij iedere Hoge Verdragsluitende Partij.

  • 2. Het Voorzitterschap van de Raad wordt bekleed door de Hoge Verdragsluitende Partij die het voorzitterschap van het Comité van Ministers bekleedt.

Artikel 14

De Raad stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK 3 DE RAADGEVENDE INTERPARLEMENTAIRE BENELUXRAAD
Artikel 15

De Overeenkomst van 5 november 1955 nopens de instelling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad regelt de samenstelling, de bevoegdheid en de werkwijze van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad.

Artikel 16

Wat de vraagstukken betreft die rechtstreeks verband houden met de werking van de Benelux Unie onderhoudt de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad betrekkingen met het Comité van Ministers.

HOOFDSTUK 4 HET BENELUX-GERECHTSHOF
Artikel 17

Het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof regelt de samenstelling, de bevoegdheid en de werkwijze van het Benelux-Gerechtshof.

HOOFDSTUK 5 HET BENELUX SECRETARIAAT-GENERAAL
Artikel 18

Het Benelux Secretariaat-generaal is gevestigd te Brussel.

Artikel 19
  • 1. Het College van Secretarissen-generaal is samengesteld uit een Secretaris-generaal en twee adjunct-Secretarissen-generaal. De leden van het College zijn onderdaan van de Hoge Verdragsluitende Partijen. De drie nationaliteiten zijn binnen het College vertegenwoordigd. Het College geeft leiding aan het Secretariaat-generaal.

  • 2. Het College van Secretarissen-generaal bepaalt zijn onderlinge taakverdeling, waarbij de eindverantwoordelijkheid voor de werking van het Secretariaat-generaal berust bij de Secretaris-generaal.

  • 3. De Secretaris-generaal en de adjunct-Secretarissen-generaal worden benoemd met een mandaat van vijf jaar met een eenmalige mogelijkheid van vernieuwing.

  • 4. Het Comité van Ministers benoemt en ontslaat de Secretaris-generaal en de adjunct-Secretarissen-generaal. Het bepaalt, na advies van de Raad, de schalen voor hun salaris, pensioen en toelagen, alsmede de andere arbeidsvoorwaarden.

Artikel 20
  • 1. De Secretaris-generaal benoemt en ontslaat de leden van het personeel van het Secretariaat-generaal overeenkomstig het statuut, voorzien in lid 2 van dit artikel.

  • 2. Het personeelsstatuut, de personeelsformatie, de schalen van de salarissen, pensioenen en toelagen, alsmede de andere arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld door het Comité van Ministers op voorstel van de Secretaris-generaal en na advies van de Raad.

Artikel 21
  • 1. Het Secretariaat-generaal heeft tot taak:

    • a. een gecoördineerd voorstel te doen voor het Gemeenschappelijk Werkprogramma;

    • b. het secretariaat te verzorgen van het Comité van Ministers, de ministeriële werkgroepen, de Raad, de ambtelijke werkgroepen en de commissies van onafhankelijke deskundigen;

    • c. op administratief gebied de werkzaamheden te coördineren van het Comité van Ministers, de ministeriële werkgroepen, de Raad, de ambtelijke werkgroepen en de commissies van onafhankelijke deskundigen;

    • d. het jaarplan van de Benelux Unie op te stellen;

    • e. alle voorstellen te doen welke nuttig zijn voor de uitvoering van dit Verdrag, met inachtneming van de bevoegdheden van de andere instellingen van de Benelux Unie.

  • 2. Het Comité van Ministers kan aan het Secretariaat-generaal andere taken opdragen.

Artikel 22
  • 1. De Secretaris-generaal stelt de jaarlijkse ontwerp-begroting van de instellingen van de Benelux Unie op en legt deze voor aan het Comité van Ministers met begeleidend advies van de Raad.

  • 2. De Hoge Verdragsluitende Partijen regelen bij overeenkomst:

    • a. het toezicht op de uitvoering der begrotingen;

    • b. het afsluiten van de rekeningen;

    • c. het toekennen van de noodzakelijke voorschotten;

    • d. de verdeling tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen van het nadelig saldo tussen uitgaven en ontvangsten.

  • 3. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad en het Benelux-Gerechtshof.

Artikel 23

De Secretaris-generaal maakt de beschikkingen, het Gemeenschappelijk Werkprogramma, het jaarplan, het jaarverslag en de aanbevelingen genoemd in artikel 6, tweede lid, onder (a), (b), (d), (e) en (g) bekend in het Benelux Publicatieblad.

DEEL 3 EXTERNE BETREKKINGEN

Artikel 24

Het Comité van Ministers bepaalt de uitgangspunten van de samenwerking van de Benelux Unie met andere staten en deelstaten en met name met Lidstaten van de Europese Unie en regionale samenwerkingsverbanden van deze Lidstaten, indien dit de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag bevordert en in het bijzonder de voortrekkersrol binnen het bredere kader van de Europese Unie.

Artikel 25

Het Comité van Ministers kan bij de opstelling of uitvoering van het Gemeenschappelijk Werkprogramma besluiten tot samenwerking tussen enerzijds de Benelux Unie en anderzijds de staten, deelstaten en bestuurlijke entiteiten die grenzen aan de grondgebieden van de Hoge Verdragsluitende Partijen.

Artikel 26

Indien de uitvoering van de artikelen 24 of 25 leidt tot verdragsluiting door de Hoge Verdragsluitende Partijen met een derde staat of een deelstaat, is artikel 6, tweede lid, onder (f), van toepassing.

Artikel 27

Het Secretariaat-generaal van de Benelux Unie onderhoudt, in het kader van de doelstellingen van dit Verdrag en in overleg met de Raad, dienstige betrekkingen met staten, deelstaten en andere bestuurlijke entiteiten, alsmede met internationale organisaties en andere internationale instellingen.

DEEL 4 INTERNATIONALE RECHTSPERSOONLIJKHEID, VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN

Artikel 28

De Benelux Unie geniet internationale rechtspersoonlijkheid met het oog op de verlening van voorrechten en immuniteiten.

Artikel 29
  • 1. De voorrechten en immuniteiten welke nodig zijn voor de uitoefening van de taken en het bereiken van de doelstellingen van de Benelux Unie zijn vastgelegd middels het bijgevoegde Protocol.

  • 2. De Secretaris-generaal is gemachtigd namens de Benelux Unie aanvullende overeenkomsten te sluiten met de staat waar de Benelux Unie haar zetel heeft of met een staat waar een entiteit is gevestigd die door de Benelux Unie is ingesteld en die als zodanig is erkend door deze staat. Dergelijke aanvullende overeenkomsten geven nadere uitvoering aan de bepalingen van het Protocol bedoeld in het eerste lid en treffen andere regelingen ter waarborging van een goede functionering van de Benelux Unie en ter beveiliging van haar belangen in de betreffende staten.

  • 3. De Secretaris-generaal legt dergelijke aanvullende overeenkomsten, voorafgaand aan de ondertekening, voor aan het Comité van Ministers met een begeleidend advies van de Raad.

DEEL 5 BENELUX GEMEENSCHAPPELIJKE DIENSTEN

Artikel 30

Het Comité van Ministers kan de voor de werking van de Benelux Unie wenselijke Gemeenschappelijke Diensten instellen; het bepaalt de bevoegdheden, de organisatie en de werkwijze van deze Diensten.

DEEL 6 BENELUX-ORGANISATIE VOOR DE INTELLECTUELE EIGENDOM

Artikel 31

De Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) is geregeld in het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) ondertekend te ’s-Gravenhage op 25 februari 2005.

DEEL 7 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 32
  • 1. Het Comité van Ministers besluit op basis van een inventarisatie door het Benelux Secretariaat-generaal en na advies van de Raad, welke beschikkingen, aanbevelingen en richtlijnen bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder (a), (g) en (h), zijn vervallen omdat zij geen toepassing meer vinden.

  • 2. De Commissies en Bijzondere Commissies die zijn ingesteld in en op basis van het Verdrag van 1958 zijn gerechtigd hun werkzaamheden voort te zetten. De Raad bepaalt zo spoedig mogelijk op basis van een inventarisatie van het Secretariaat-generaal op welke wijze artikel 12, onder (b), op deze Commissies en Bijzondere Commissies wordt toegepast.

Artikel 33
  • 1. Zolang daarin niet nader is voorzien door een aanvullende overeenkomst tussen de Benelux Unie en de staat waarin de Benelux Unie haar zetel heeft, bedoeld in artikel 29, tweede lid, genieten de Secretaris-generaal en de adjunct-Secretarissen-generaal in deze staat de voorrechten en immuniteiten die zijn toegekend aan een in deze staat geaccrediteerd hoofd van een diplomatieke zending respectievelijk aan de leden van het diplomatiek personeel ingevolge het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer.

  • 2. De gerechtelijke immuniteit kan in voorkomende gevallen door het Comité van Ministers worden opgeheven.

Artikel 34

Artikel 19, derde lid, is bij de inwerkingtreding van dit Verdrag onverkort van toepassing op de op het tijdstip van de ondertekening in functie zijnde Secretaris-generaal.

DEEL 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

De titel van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie wordt gewijzigd in „Verdrag tot instelling van de Benelux Unie”.

Artikel 36
  • 1. De toepassing van dit Verdrag is beperkt tot het grondgebied van België, Luxemburg en Nederland.

  • 2. Het Koninkrijk der Nederlanden behoudt zich het recht voor in de overeenkomsten bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, onder (f), en 26 bepalingen in te lassen die van belang zijn voor de andere constituerende delen van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 37

De bepalingen van dit Verdrag verzetten zich niet tegen het bestaan noch tegen een eventuele ontwikkeling van de Economische Unie tussen het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg, voor zover de doelstellingen van die Unie niet zijn bereikt door de toepassing van dit Verdrag.

Artikel 38

De officiële talen van de instellingen van de Benelux Unie zijn het Nederlands en het Frans.

Artikel 39
  • 1. Dit Verdrag wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

  • 2. Elke Hoge Verdragsluitende Partij kan het Verdrag opzeggen met een termijn van drie jaar, die aanvangt op de dag van ontvangst op het Secretariaat-generaal van de kennisgeving van de opzegging.

  • 3. De Secretaris-generaal stelt de andere Hoge Verdragsluitende Partijen van deze opzegging op de hoogte, onder vermelding van de datum van ingang van de opzegging.

  • 4. De Hoge Verdragsluitende Partijen treden in overleg over de afwikkeling van lopende aangelegenheden.

  • 5. Het tweede lid vindt geen toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 40
  • 1. Dit Verdrag zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden neergelegd bij de Secretaris-generaal, die de andere Hoge Verdragsluitende Partijen van de ontvangst van de akten in kennis stelt.

  • 2. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de neerlegging van de derde akte van bekrachtiging. De Secretaris-generaal deelt de Hoge Verdragsluitende Partijen de datum van de inwerkingtreding van dit Verdrag mede.

TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden dit Verdrag hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.

GEDAAN te ’s-Gravenhage op 17 juni 2008 in drievoud, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

MAXIME VERHAGEN

JAN PETER BALKENENDE

Voor het Koninkrijk België

Vertegenwoordigd door:

de Federale Regering,

KAREL DE GUCHT

YVES LETERME

de Vlaamse Regering,

KRIS PEETERS

de Franse Gemeenschapsregering,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

de Waalse Regering,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

GUY VANHENGEL

de Duitstalige Gemeenschapsregering,

KARL-HEINZ LAMBERTZ

Voor het Groothertogdom Luxemburg

JEAN ASSELBORN

JEAN-CLAUDE JUNCKER



Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Benelux Unie

Met verwijzing naar artikel 29 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie (hierna: het Verdrag) komen de Hoge Verdragsluitende Partijen het volgende overeen:

Artikel 1

In dit Protocol wordt verstaan onder:

  • a. „kantoorruimten van de Benelux Unie”: het terrein en de gebouwen in gebruik van de Benelux Unie voor de uitoefening van haar officiële taken;

  • b. „archieven”: alle dossiers, correspondentie, documenten, manuscripten, computer- en mediagegevens, foto’s, films, video- en geluidsopnamen die de Benelux Unie of haar personeel in het kader van de taakuitoefening bezit of onder zich heeft;

  • c. „gastland”: de staat waar de Benelux Unie haar zetel heeft of de staat waar een entiteit is gevestigd, die door de Benelux Unie is ingesteld en die als zodanig is erkend door deze staat;

  • d. „officiële werkzaamheden”: de werkzaamheden van de Benelux Unie welke strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van haar taak zoals die is vastgesteld in Deel 1 van het Verdrag.

Artikel 2

  • 1. De kantoorruimten van de Benelux Unie alsmede haar archieven en documenten die haar toebehoren of die zij onder zich houdt, zijn onschendbaar.

  • 2. De autoriteiten van de Hoge Verdragsluitende Partijen op het grondgebied waarvan de Benelux Unie haar kantoorruimten heeft, kunnen deze ruimten slechts betreden met toestemming van de Secretaris-generaal. Deze toestemming wordt geacht te zijn verkregen bij brand of bij enig ander ongeval waarbij onmiddellijk maatregelen ter bescherming dienen te worden genomen.

  • 3. Het betekenen ten kantore van de Benelux Unie van processtukken welke betrekking hebben op een tegen de Benelux Unie gerichte rechtsvordering, vormt geen inbreuk op de onschendbaarheid.

Artikel 3

  • 1. In het kader van haar officiële werkzaamheden geniet de Benelux Unie immuniteit van rechtsmacht en van executie behoudens:

    • a. voor zover de Benelux Unie in een bijzonder geval uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van deze immuniteit;

    • b. met betrekking tot een door derden ingediende rechtsvordering betreffende personen of goederen, voor zover die rechtsvordering niet rechtstreeks samenhangt met het officiële functioneren van de Benelux Unie;

    • c. met betrekking tot een door derden ingediende rechtsvordering betreffende schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat toebehoort aan de Benelux Unie of namens deze wordt gebruikt, of in geval van een met voormeld voertuig begane verkeersovertreding.

  • 2. Activa, fondsen en tegoeden van de Benelux Unie, ongeacht waar deze zich bevinden op het grondgebied van de Hoge Verdragsluitende Partijen, zijn vrij van vordering, inbeslagneming, onteigening en beslaglegging.

  • 3. Activa, fondsen en tegoeden van de Benelux Unie zijn eveneens vrij van elke vorm van administratieve of gerechtelijke dwang, behalve voor zover deze tijdelijk geboden zou zijn in verband met het voorkomen van ongevallen waarbij motorvoertuigen zijn betrokken, die toebehoren aan de Benelux Unie of namens deze worden gebruikt, en het instellen van een onderzoek naar de toedracht van die ongevallen.

Artikel 4

  • 1. Met betrekking tot officiële berichtgeving en het overbrengen van al haar documenten geniet de Benelux Unie in elke Hoge Verdragsluitende Partij de meest gunstige behandeling, die deze Hoge Verdragsluitende Partij elke andere internationale organisatie doet genieten.

  • 2. Er wordt geen censuur uitgeoefend op de officiële berichtgeving van de Benelux Unie, ongeacht de middelen waarmee bedoelde berichtgeving geschiedt.

Artikel 5

  • 1. Binnen het kader van haar officiële werkzaamheden zijn de Benelux Unie, haar eigendommen, bezittingen en inkomsten bestemd voor officieel gebruik vrijgesteld van alle directe belastingen.

  • 2. Wanneer de Benelux Unie voor het verrichten van haar officiële werkzaamheden belangrijke aankopen doet van goederen of diensten, in de prijs waarvan belastingen zijn begrepen, worden door de Hoge Verdragsluitende Partijen telkens wanneer mogelijk, en onverminderd de toepassing van de Europese regelgeving, passende maatregelen genomen om het met deze belastingen gemoeide bedrag terug te betalen aan de Benelux Unie of vooraf een vrijstelling te verlenen.

  • 3. Geen vrijstelling wordt verleend van belastingen en heffingen die in feite een vergoeding zijn voor diensten van openbaar nut.

  • 4. Goederen of diensten ten aanzien waarvan vrijstelling van belastingen is verleend als bedoeld in het eerste of tweede lid, mogen uitsluitend aan de vrijgestelde bestemming worden onttrokken overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door het gastland dat de vrijstelling heeft toegekend.

Artikel 6

  • 1. De Benelux Unie geniet op het grondgebied van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen dezelfde rechtsbevoegdheid als aan nationale rechtspersonen wordt toegekend, voor zover deze nodig is voor het uitoefenen van haar taak en voor het bereiken van haar doeleinden; in het bijzonder kan zij onroerende en roerende goederen verwerven en vervreemden alsmede in rechte optreden. De Benelux Unie wordt hiertoe door de Secretaris-generaal vertegenwoordigd.

  • 2. Ingeval van een competentiegeschil tussen de rechtsprekende organen van de Hoge Verdragsluitende Partijen ter zake van een geschil waarbij de Benelux Unie als partij optreedt, is het gerecht van de staat waar de Benelux Unie haar zetel heeft bij uitsluiting bevoegd.

Artikel 7

De vertegenwoordigers van de Hoge Verdragsluitende Partijen, alsmede hun plaatsvervangers, hun raadgevers en deskundigen genieten bij de vergaderingen van de instellingen van de Benelux Unie, van de Gemeenschappelijke Diensten en van de ambtelijke werkgroepen, alsmede op hun reizen naar de plaats van samenkomst en terug, de volgende voorrechten en immuniteiten:

  • a. immuniteit van arrestatie en gevangenhouding, alsmede inbeslagneming van hun persoonlijke bagage, behalve wanneer zij op heterdaad betrapt worden;

  • b. vrijstelling van rechtsvervolging, ook na beëindiging van hun missie, met betrekking tot handelingen, waaronder begrepen gesproken en geschreven woorden, door hen in de uitoefening van hun functie verricht; deze vrijstelling geldt evenwel niet in geval van een door een van de hierboven bedoelde personen begane verkeersovertreding of in geval van schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat hem toebehoort of dat door hem wordt bestuurd;

  • c. onschendbaarheid van al hun officiële papieren en documenten;

  • d. het recht codes te gebruiken en documenten of correspondentie te ontvangen per speciale koerier of in een verzegelde tas.

Artikel 8

De Secretaris-generaal, de adjunct-Secretarissen-generaal en de personeelsleden van de Benelux Unie:

  • a. genieten immuniteit van rechtsmacht voor handelingen verricht in de uitoefening van hun functie, met inbegrip van hetgeen zij hebben gezegd of geschreven, ook nadat zij niet langer hun functie uitoefenen; deze immuniteit geldt niet in geval van een door hen begane verkeersovertreding, of in geval van schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat hen toebehoort of dat door hen wordt bestuurd;

  • b. zijn vrijgesteld van elke verplichting inzake militaire dienstplicht;

  • c. genieten onschendbaarheid van al hun officiële papieren en documenten;

  • d. genieten voor henzelf, hun samenwonende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en inwonende kinderen ten laste dezelfde uitzonderingen op de maatregelen inzake inreisbeperkingen en registratie van vreemdelingen, als deze die gewoonlijk worden toegekend aan personeelsleden van internationale organisaties;

  • e. ontvangen voor henzelf, hun samenwonende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en inwonende kinderen ten laste in tijden van internationale crisis dezelfde repatriëringfaciliteiten als personen die met een diplomatieke zending zijn belast.

Artikel 9

  • 1. Naast de in artikel 8 vastgelegde voorrechten en immuniteiten genieten de Secretaris-generaal en de Adjunct-secretarissen-generaal respectievelijk de voorrechten en immuniteiten die zijn toegekend aan een hoofd van een diplomatieke zending en aan de leden van het diplomatiek personeel ingevolge het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer.

  • 2. De immuniteit van rechtsmacht geldt niet met betrekking tot civiele vorderingen die voortvloeien uit door de Secretaris-generaal en de Adjunct-secretarissen-generaal in de privé-sfeer veroorzaakte schade dan wel uit door hen in de privé-sfeer afgesloten contracten.

  • 3. Niettegenstaande het eerste lid wordt de toepassing van de belastingen naar het inkomen en naar het vermogen op de inkomsten en vermogensbestanddelen van de Secretaris-generaal en de adjunct-Secretarissen-generaal geregeld in aanvullende overeenkomsten in de zin van artikel 29 van het Verdrag.

Artikel 10

Deskundigen die optreden namens en voor rekening van de Benelux Unie genieten, ook tijdens de reizen die zij in de uitoefening van hun functie of tijdens deze zending maken, de hierna vermelde voorrechten en immuniteiten, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun functie of de uitvoering van hun zending:

  • a. immuniteit van rechtsmacht voor handelingen verricht in de uitoefening van hun functie of hun zending, met inbegrip van hetgeen zij hebben gezegd of geschreven; deze immuniteit geldt niet in geval van een door een deskundige begane verkeersovertreding, of in geval van schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat hem toebehoort of dat door hem wordt bestuurd; de deskundigen blijven van deze immuniteit genieten na het beëindigen van hun in de aanhef van dit artikel beschreven taak voor de Benelux Unie;

  • b. onschendbaarheid van al hun officiële papieren en documenten.

Artikel 11

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die voor de Hoge Verdragsluitende Partijen voortvloeien uit de verdragen betreffende de Europese Unie treffen zij de nodige maatregelen om personen bedoeld in artikel 10 de binnenkomst in hun landen te vergemakkelijken. Het voor deze personen vereiste visum wordt zo snel mogelijk afgegeven.

  • 2. De Secretaris-generaal van de Benelux Unie geeft de bevoegde autoriteiten vooraf kennis van de naam van de in het eerste lid bedoelde personen.

Artikel 12

  • 1, De Hoge Verdragsluitende Partijen zijn niet verplicht de in artikelen 7, 8, onder (b) en 9, eerste lid bedoelde voorrechten en immuniteiten toe te kennen aan:

    • a. hun eigen onderdanen;

    • b. personen die bij het begin van hun werkzaamheden bij de Benelux Unie duurzaam verblijf houden op hun grondgebied. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder duurzaam verblijf verstaan een voorafgaand verblijf op het grondgebied van een der Hoge Verdragsluitende Partijen, gedurende een minimale periode zoals voorzien krachtens de in deze Hoge Verdragsluitende Partij geldende bepalingen, met uitzondering van de jaren in dienstverband bij een internationale organisatie of bij een buitenlandse zending.

Artikel 13

  • 1. De Secretaris-generaal heeft de plicht de immuniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 8 en van de deskundigen bedoeld in artikel 10 op te heffen indien hij van oordeel is dat deze immuniteit aan de loop van het recht in de weg staat en indien het mogelijk is van deze immuniteit afstand te doen zonder de belangen van de Benelux Unie in gevaar te brengen.

  • 2. Het Comité van Ministers kan op dezelfde gronden de aan de Secretaris-generaal en de Adjunct-secretarissen-generaal toegekende immuniteiten, bedoeld in de artikelen 8 en 9, opheffen.

  • 3. Elke Hoge Verdragsluitende Partij heeft de plicht de immuniteit op te heffen van haar vertegenwoordigers, alsmede van haar plaatsvervangers, raadgevers of deskundigen bedoeld in artikel 7, telkens wanneer, naar het oordeel van de betreffende Staat, de immuniteit aan de loop van het recht in de weg zou staan, en er afstand van kan worden gedaan zonder de doeleinden waarvoor zij was toegekend in gevaar te brengen.

Artikel 14

  • 1. De Benelux Unie werkt voortdurend samen met de bevoegde autoriteiten van de Hoge Verdragsluitende Partijen ter bevordering van een goede rechtsbedeling, ter verzekering van de naleving van politievoorschriften en van voorschriften met betrekking tot de volksgezondheid, de arbeidsinspectie, of andere nationale wetten, alsmede ter voorkoming van misbruik van de in dit Protocol bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

  • 2. De in dit Protocol aan de personen bedoeld in de artikelen 7, 8 en 10 toegekende voorrechten en immuniteiten zijn niet bedoeld om de betrokkenen tot persoonlijk voordeel te strekken. Zij beogen uitsluitend het onbelemmerd functioneren van de Benelux Unie onder alle omstandigheden, alsmede de volledige onafhankelijkheid van de betrokkenen.

  • 3. De Benelux Unie en de personen genoemd in de artikelen 7, 8 en 10 dienen zich te houden aan de wetgeving en de regelgeving van de Hoge Verdragsluitende Partijen.

Artikel 15

Elke Hoge Verdragsluitende Partij behoudt zich het recht voor alle voorzorgen te treffen die nodig zijn in het belang van haar veiligheid.

Artikel 16

De Hoge Verdragsluitende Partijen dragen ten aanzien van de werkzaamheden van de Benelux Unie generlei internationale aansprakelijkheid voor daden of nalatigheden van de Benelux Unie of van diens personeelsleden die in het kader van hun functie een daad stellen of nalaten te stellen.

Artikel 17

Dit Protocol is niet van toepassing op de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad en het Benelux-Gerechtshof.

Artikel 18

  • 1. Elk geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen of tussen de Benelux Unie en een of meer Verdragsluitende Partijen over de uitlegging of de toepassing van dit Protocol wordt geregeld door overleg, onderhandeling of elk ander overeengekomen middel.

  • 2. Indien het geschil niet overeenkomstig het eerste lid van dit artikel geregeld is binnen de drie maanden die volgen op het schriftelijke verzoek dienaangaande vanwege één van de partijen in het geschil, wordt het, op verzoek van één der partijen, voorgelegd aan een scheidsgerecht overeenkomstig de procedure uiteengezet in lid drie tot zeven van dit artikel.

  • 3. Het scheidsgerecht bestaat uit een oneven aantal leden. Elke partij in het geschil wijst één lid aan. Indien het scheidsgerecht bestaat uit een oneven aantal leden wijzen de leden daarvan uit hun midden een lid aan dat het scheidsgerecht voorzit. Indien er een even aantal leden is aangewezen, kiezen deze leden een bijkomend lid, dat het scheidsgerecht voorzit.

  • 4. Indien één der partijen in het geschil zijn lid van het scheidsgerecht niet heeft aangewezen binnen de drie maanden die volgen op de datum van het schriftelijke verzoek bedoeld in het tweede lid, kan de andere partij dan wel één van de andere partijen de President van het Internationaal Gerechtshof verzoeken over te gaan tot deze aanwijzing. Bij gebrek aan overeenstemming tussen de leden over de keuze van de voorzitter van het scheidsgerecht binnen een maand volgend op de dag waarop de aanwijzing van de andere leden is voltooid, kan de andere partij dan wel één van de andere partijen de President van het Internationaal Gerechtshof verzoeken hem aan te wijzen.

  • 5. Tenzij de partijen in het geschil er anders over beslissen, legt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast. De kosten worden gedragen door de partijen in het geschil, op de wijze bepaald door het scheidsgerecht.

  • 6. Het scheidsgerecht, dat bij meerderheid beslist, baseert zich voor zijn uitspraak over het geschil op de bepalingen van dit Protocol en op de regelen van het internationaal recht die van toepassing zijn. Zijn beslissing is definitief en bindend voor de partijen.

  • 7. De beslissing van het scheidsgerecht wordt ter kennis gebracht van de partijen in het geschil en van de Secretaris-generaal van de Benelux Unie.

TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden dit Protocol hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.

GEDAAN te ’s-Gravenhage op 17 juni 2008 in drievoud, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

MAXIME VERHAGEN

JAN PETER BALKENENDE

Voor het Koninkrijk België

Vertegenwoordigd door:

de Federale Regering,

KAREL DE GUCHT

YVES LETERME

de Vlaamse Regering,

KRIS PEETERS

de Franse Gemeenschapsregering,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

de Waalse Regering,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

GUY VANHENGEL

de Duitstalige Gemeenschapsregering,

KARL-HEINZ LAMBERTZ

Voor het Groothertogdom Luxemburg

JEAN ASSELBORN

JEAN-CLAUDE JUNCKER



Verklaring

Bij de ondertekening van het Verdrag tot herziening van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958 (hierna: het Verdrag), hebben de gevolmachtigde vertegenwoordigers van de Hoge Verdragsluitende Partijen het volgende verklaard:

Met betrekking tot het gemeenschappelijk werkprogramma

Het gemeenschappelijk werkprogramma, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag, wordt voor een periode van vier jaar vastgesteld. Het Comité van Ministers beziet, volgens de procedure van artikel 6, tweede lid, onder (b), van het Verdrag, elke twee jaar of het gemeenschappelijk werkprogramma aanpassing behoeft. Het jaarplan genoemd onder artikel 6, tweede lid, onder (d), van het Verdrag geeft nadere uitwerking aan het gemeenschappelijk werkprogramma.

Elementen van een gemeenschappelijk werkprogramma van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag zijn bij deze Verklaring bijgevoegd.

Dit initiële gemeenschappelijk werkprogramma dient er toe de continuïteit te verzekeren tussen het bestaande Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie en het herziene Verdrag tot instelling van de Benelux Unie. Het dient er tevens toe een geleidelijke overgang mogelijk te maken naar een verdieping en verbreding van het Benelux takenpakket teneinde een dynamische invulling te kunnen geven aan de onderlinge samenwerking in een gewijzigde internationale context.

De realisatie van dit gemeenschappelijk werkprogramma noodzaakt een politieke en hoogambtelijke sturing. De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen er op toezien dat deze daadwerkelijk plaats vindt en indien nodig op ministerieel niveau.

Het Secretariaat-generaal geeft uitwerking aan de elementen van het gemeenschappelijk werkprogramma. Het evalueert op regelmatige basis alle samenwerkingstrajecten en initieert daarop passende actie. Het ondersteunt de samenwerking in diplomatieke, logistieke en administratieve zin en rapporteert over de behaalde resultaten.

Met betrekking tot het voorzitterschap van het Benelux Comité van Ministers

Bij de inwerkingtreding van het Verdrag wordt artikel 9, tweede lid, van het Verdrag, als volgt uitgevoerd:

  • a. Indien het Verdrag vóór 1 oktober van een bepaald jaar in werking treedt, wordt het voorzitterschap van het Comité van Ministers voor het resterende kalenderjaar vanaf de datum van inwerkingtreding bekleed door de Hoge Verdragsluitende Partij die op grond van artikel 20, tweede lid, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958 op de datum van inwerkingtreding het voorzitterschap bekleedt.

  • b. Indien het Verdrag op of na 1 oktober van een bepaald jaar in werking treedt, wordt het voorzitterschap van het Comité van Ministers voor het resterende kalenderjaar vanaf de datum van inwerkingtreding bekleed door de Hoge Verdragsluitende Partij die op grond van artikel 20, tweede lid, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958 het voorzitterschap zou bekleden per 1 januari van het jaar volgend op het jaar van inwerkingtreding.

Met betrekking tot de vertegenwoordiging in de Benelux Raad

De in artikel 13, eerste lid, van het Verdrag bedoelde vertegenwoordiger of vertegenwoordigers van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen vervult of vervullen binnen de overheidsdiensten in de Hoge Verdragsluitende Partijen de functie van Secretaris-generaal, Directeur-generaal, dan wel een leidinggevende functie van een vergelijkbaar niveau.

Met betrekking tot de contacten tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen en de Benelux Unie

Elke Hoge Verdragsluitende Partij wijst een contactpunt aan dat zal optreden als coördinator in de betrekkingen tussen de betreffende Hoge Verdragsluitende Partij en de Benelux Unie.

Met betrekking tot artikel 29, derde lid

De onderhandelingen over de tussen het Koninkrijk België en de Benelux Unie te sluiten aanvullende overeenkomst zullen zo spoedig mogelijk na de ondertekening van start gaan met het oogmerk deze op korte termijn af te ronden. Deze overeenkomst heeft onder meer tot doel te komen tot een evenwichtiger samenstelling van het Benelux Secretariaat-generaal.

Met betrekking tot de begroting

  • 1. De Overeenkomst van 14 januari 1964 tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg ter uitvoering van artikel 37, lid 2, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie wordt geacht te zijn gesloten ter uitvoering van artikel 22, tweede lid, van het Verdrag.

  • 2. Het Comité van Ministers stelt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van het Verdrag per beschikking bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder (a) van het Verdrag vast, welke vertegenwoordiger van elke Hoge Verdragsluitende Partij in de Raad optreedt als persoon bedoeld in artikel 26, tweede lid van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

MAXIME VERHAGEN

JAN PETER BALKENENDE

Voor het Koninkrijk België

Vertegenwoordigd door:

de Federale Regering,

KAREL DE GUCHT

YVES LETERME

de Vlaamse Regering,

KRIS PEETERS

de Franse Gemeenschapsregering,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

de Waalse Regering,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

GUY VANHENGEL

de Duitstalige Gemeenschapsregering,

KARL-HEINZ LAMBERTZ

Voor het Groothertogdom Luxemburg

JEAN ASSELBORN

JEAN-CLAUDE JUNCKER



Traité portant revision du Traité instituant l’Union économique Benelux signé le 3 février 1958

Préambule

Le Royaume de Belgique,

Représenté par:

le Gouvernement fédéral,

le Gouvernement flamand,

le Gouvernement de la Communauté française,

le Gouvernement wallon,

le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,

le Gouvernement de la Communauté germanophone

Le Grand-Duché de Luxembourg,

Le Royaume des Pays-Bas,

Considérant qu’ils ont conclu le 3 février 1958 le Traité instituant l’Union économique Benelux dans le prolongement de la Convention douanière Belgo-Luxembourgoise-Néerlandaise signée à Londres le 5 septembre 1944;

Considérant que le traité du 3 février 1958 a été modifié le 16 mars 1971, le 26 janvier 1976 et le 16 février 1990;

Considérant que le Comité de Ministres Benelux a, le 20 novembre 1995, redéfini les missions de l’Union économique Benelux en se basant sur le rapport d’un comité des sages;

Considérant également que l’article 99, premier alinéa, du Traité du 3 février 1958 prévoit que ledit traité est conclu pour une période de cinquante ans, cette période prenant fin le 31 octobre 2010;

Se référant à la Convention du 5 novembre 1955 instituant un Conseil interparlementaire consultatif de Benelux et au Protocole additionnel à ladite convention signé le 3 février 1958, ainsi qu’au Traité du 31 mars 1965 relatif à l’institution et au statut d’une Cour de Justice Benelux et aux protocoles portant modification et exécution de ce Traité;

Constatant que, dans le cadre de l’Union économique Benelux, ils ont su, sur la base du Traité du 3 février 1958 et dans la pratique, concrétiser leur coopération de manière dynamique dans un contexte international en pleine évolution et face notamment à l’intégration croissante au sein de l’Union européenne;

Constatant que, en s’appuyant sur leur coopération, ils ont su mener à bien des initiatives qui ont eu un impact favorable sur les évolutions internationales et, en particulier, au sein de l’Union européenne;

Constatant que, conformément à l’article 306 du Traité instituant la Communauté européenne et à l’article 202 du Traité instituant la Communauté européenne de l’énergie atomique, les dispositions desdits traités ne font pas obstacle à l’existence et à l’accomplissement d’une union régionale entre la Belgique, le Luxembourg et les Pays-Bas, dans la mesure où les objectifs de cette union ne sont pas atteints en application desdits traités;

Fermement résolus à approfondir et à renforcer leur coopération dans les régions frontalières dans de nombreux domaines;

Constatant que le Royaume de Belgique a adopté une structure étatique fédérale;

Désireux de poursuivre et d’étendre leur coopération et de créer à cet effet une base conventionnelle qui puisse se concrétiser de manière proactive;

Désireux, après la coopération au sein de l’Union douanière et dans le prolongement de l’Union économique Benelux, de poursuivre leur coopération dans le contexte plus large de l’Union Benelux,

Sont convenus de revoir comme suit le Traité instituant l’Union économique Benelux du 3 février 1958:

PARTIE 1 PRINCIPES ET OBJECTIFS

Article 1er

Les Hautes Parties Contractantes instituent une Union Benelux afin de défendre leurs intérêts communs et de promouvoir le bien-être de leurs populations.

Article 2
  • 1. L’Union Benelux a pour but l’approfondissement et l’élargissement de la coopération entre les Hautes Parties Contractantes afin que celle-ci puisse poursuivre son rôle de précurseur au sein de l’Union européenne et renforcer et améliorer la coopération transfrontalière à tous les niveaux.

  • 2. L’Union Benelux vise en particulier:

    • a) au maintien et au développement d’une union économique comportant la libre circulation des personnes, des biens, des capitaux et des services, et portant sur une politique économique, financière et sociale concertée, y compris la poursuite d’une politique commune dans les relations économiques avec les pays tiers;

    • b) au développement durable conciliant croissance économique équilibrée, protection sociale et protection de l’environnement;

    • c) à la coopération dans les domaines de la justice et des affaires intérieures.

Article 3
  • 1. Afin de réaliser les objectifs énoncés à l’article 2, l’Union Benelux établit périodiquement un programme de travail commun pluriannuel définissant les priorités de la coopération.

  • 2. Le programme de travail commun concerne entre autres:

    • a) l’achèvement du marché intérieur Benelux et la réalisation de l’Union économique Benelux, incluant la poursuite de l’harmonisation de la politique sociale, de la politique en matière d’énergie et de climat, ainsi que de la coopération en matière de transport et de communication;

    • b) la coopération en matière d’environnement, de nature, d’agriculture et d’espaces naturels;

    • c) la politique en matière de visas et d’immigration, la coopération policière, la coopération en matière de gestion des crises et de lutte contre les catastrophes ainsi qu’en matière de lutte contre le terrorisme et contre la fraude, notamment fiscale;

    • d) la coopération dans d’autres domaines, si celle-ci s’avère nécessaire pour réaliser les objectifs de l’article 2.

Article 4

Les droits et obligations découlant des Parties 1et 3 du Traité de 1958 s’appliquent sans restriction, sauf s’il en est disposé autrement dans le présent Traité.

PARTIE 2 INSTITUTIONS

Article 5

Les institutions de l’Union Benelux sont:

  • a) le Comité de Ministres Benelux;

  • b) le Conseil Benelux;

  • c) le Conseil interparlementaire consultatif de Benelux;

  • d) la Cour de Justice Benelux;

  • e) le Secrétariat général Benelux.

CHAPITRE 1 LE COMITÉ DE MINISTRES BENELUX
Article 6
  • 1. Le Comité de Ministres veille à l’application du présent Traité et assure la réalisation des objectifs fixés par celui-ci. Il détermine les orientations et les priorités de la coopération dans l’Union Benelux.

  • 2. À cette fin, le Comité de Ministres a pour mission:

    • a) de déterminer les modalités d’exécution des dispositions du présent Traité dans les conditions prévues par celles-ci. Ces décisions du Comité engagent les Hautes Parties Contractantes;

    • b) d’arrêter le programme de travail commun visé à l’article 3 sur la base d’une proposition coordonnée du Secrétariat général;

    • c) d’arrêter le budget de l’Union Benelux conformément aux procédures établies à l’article 22;

    • d) d’arrêter le plan annuel de l’Union Benelux;

    • e) d’arrêter le rapport annuel de l’Union Benelux;

    • f) d’établir des conventions qui sont soumises aux Hautes Parties Contractantes en vue de leur mise en vigueur conformément aux règles constitutionnelles de chacune des Hautes Parties Contractantes;

    • g) de formuler des recommandations intéressant le fonctionnement de l’Union Benelux. Ces recommandations ne lient pas les Hautes Parties Contractantes;

    • h) de donner des directives au Conseil et au Secrétariat général.

Article 7

Le Comité de Ministres compte au moins un représentant au niveau ministériel de chaque Haute Partie Contractante. La composition du Comité de Ministres peut varier en fonction de l’ordre du jour et de la répartition des compétences au sein de chaque Haute Partie Contractante.

Article 8

Les décisions du Comité sont acquises à l’unanimité. Chacune des Hautes Parties Contractantes dispose d'une voix. L’abstention d’une Haute Partie Contractante ne constitue pas un obstacle à ce qu’une décision soit acquise.

Article 9
  • 1. Le Comité de Ministres se réunit au moins une fois par présidence. En cas d’urgence, le Comité se réunit à la demande de l’une des Hautes Parties Contractantes.

  • 2. Les réunions du Comité de Ministres sont présidées à tour de rôle par un membre belge, luxembourgeois et néerlandais pour la durée d’une année civile, quel que soit le lieu de la réunion.

Article 10

Le Comité de Ministres peut instituer des groupes de travail ministériels auxquels il peut déléguer certains de ses pouvoirs. Ces groupes sont composés de membres du Comité ou d’autres membres des Gouvernements dans chacune des Hautes Parties Contractantes.

Article 11

Le Comité de Ministres arrête son règlement d’ordre intérieur.

CHAPITRE 2 LE CONSEIL BENELUX
Article 12

Le Conseil Benelux a pour mission:

  • a) de préparer les réunions et les délibérations du Comité de Ministres et des groupes de travail ministériels;

  • b) d’instituer et de révoquer des groupes de travail de l’administration et des commissions d’experts indépendants. Le Conseil donne à ces groupes de travail et commissions les directives nécessaires à leurs activités. Le Conseil transmet, si nécessaire, au Comité de Ministres les propositions des groupes de travail et des commissions, accompagnées, le cas échéant, de son avis;

  • c) d’assurer, en ce qui le concerne, l'exécution des délibérations du Comité de Ministres;

  • d) de faire au Comité de Ministres les propositions qu’il juge utiles au fonctionnement de l’Union Benelux.

Article 13
  • 1. Le Conseil est formé par au moins un représentant de chaque Haute Partie Contractante. La composition du Conseil peut varier en fonction de l’ordre du jour et de la répartition des compétences au sein de chaque Haute Partie Contractante.

  • 2. La Présidence du Conseil est assumée par la Haute Partie Contractante qui assure la Présidence du Comité de Ministres.

Article 14

Le Conseil arrête son règlement d’ordre intérieur.

CHAPITRE 3 LE CONSEIL INTERPARLEMENTAIRE CONSULTATIF DE BENELUX
Article 15

La Convention du 5 novembre 1955 instituant un Conseil interparlementaire consultatif de Benelux règle la composition, la compétence et la méthode de travail du Conseil interparlementaire consultatif.

Article 16

Pour les questions qui intéressent directement le fonctionnement de l’Union Benelux, le Conseil interparlementaire consultatif de Benelux entretient des relations avec le Comité de Ministres.

CHAPITRE 4 LA COUR DE JUSTICE BENELUX
Article 17

Le Traité du 31 mars 1965 relatif à l’institution et au statut d’une Cour de Justice Benelux règle la composition, la compétence et le fonctionnement de la Cour de Justice Benelux.

CHAPITRE 5 LE SECRÉTARIAT GÉNÉRAL BENELUX
Article 18

Le siège du Secrétariat général Benelux est établi à Bruxelles.

Article 19
  • 1. Le Collège des Secrétaires généraux est composé d’un Secrétaire général et de deux Secrétaires généraux adjoints. Les membres du Collège sont des ressortissants des Hautes Parties Contractantes. Les trois nationalités sont représentées au sein du Collège. Le Collège est chargé de la direction du Secrétariat général.

  • 2. Le Collège des Secrétaires généraux se répartit les tâches, la responsabilité finale du fonctionnement du Secrétariat général étant assumée par le Secrétaire général.

  • 3. Le Secrétaire général et les Secrétaires généraux adjoints sont nommés pour un mandat de cinq ans renouvelable une seule fois.

  • 4. Le Comité de Ministres nomme et révoque le Secrétaire général et les Secrétaires généraux adjoints. Il fixe, après avis du Conseil, les barèmes de leurs traitement, pension et indemnités, ainsi que toutes les conditions dans lesquelles ils doivent accomplir leurs fonctions.

Article 20
  • 1. Le Secrétaire général nomme et révoque les membres du personnel du Secrétariat général, conformément au statut prévu à l’alinéa 2 du présent article.

  • 2. Le statut du personnel, le cadre organique, les barèmes des traitements, pensions et indemnités, ainsi que toutes conditions dans lesquelles les membres du personnel doivent accomplir leurs fonctions sont fixés par le Comité de Ministres sur proposition du Secrétaire général et après avis du Conseil.

Article 21
  • 1. Le Secrétariat général a pour mission:

    • a) de faire une proposition coordonnée pour le programme de travail commun;

    • b) d’assurer le secrétariat du Comité de Ministres, des groupes de travail ministériels, du Conseil, des groupes de travail de l’administration et des commissions d’experts indépendants;

    • c) de coordonner dans le domaine administratif les activités du Comité de Ministres, des groupes de travail ministériels, du Conseil, des groupes de travail de l’administration et des commissions d’experts indépendants;

    • d) d’établir le plan annuel de l’Union Benelux;

    • e) de faire toutes les suggestions utiles pour l’exécution du présent Traité en tenant compte des compétences des autres institutions de l’Union Benelux.

  • 2. Le Comité de Ministres peut assigner d’autres tâches au Secrétariat général.

Article 22
  • 1. Le Secrétaire général élabore le projet de budget annuel des institutions de l'Union Benelux et le soumet au Comité de Ministres, avec l’avis du Conseil.

  • 2. Par convention, les Hautes Parties Contractantes règlent:

    • a) le contrôle de l’exécution des budgets;

    • b) l’arrêt des comptes;

    • c) l’octroi des avances nécessaires;

    • d) la répartition entre les Hautes Parties Contractantes de l’excédent des dépenses sur les recettes.

  • 3. Les dispositions du présent article ne sont applicables ni au Conseil interparlementaire consultatif de Benelux ni à la Cour de Justice Benelux.

Article 23

Le Secrétaire général assure la publication au Bulletin Benelux des décisions, du programme de travail commun, du plan annuel, du rapport annuel et des recommandations visés à l’article 6, alinéa 2, sous (a), (b), (d), (e) et (g).

PARTIE 3 RELATIONS EXTÉRIEURES

Article 24

Le Comité de Ministres détermine les principes de la coopération de l’Union Benelux avec d’autres Etats et entités fédérées, et en particulier avec des États membres de l’Union européenne et des structures de coopération régionale de ces États, si cette démarche favorise la réalisation des objectifs du présent Traité et en particulier l’accomplissement du rôle de précurseur dans le cadre plus large de l’Union européenne.

Article 25

Le Comité de Ministres peut, dans le cadre de l’établissement ou de la mise en œuvre du programme de travail commun, décider de mettre en place une coopération entre l’Union Benelux, d’une part, et les États, entités fédérées et entités administratives limitrophes du territoire des Hautes Parties contractantes, d’autre part.

Article 26

Lorsque l’application des articles 24 ou 25 implique la conclusion d’un traité par les Hautes Parties Contractantes avec un État tiers ou une entité fédérée, l’article 6, deuxième alinéa, sous (f), s’applique.

Article 27

Dans le cadre des objectifs du présent Traité et en concertation avec le Conseil, le Secrétariat général de l’Union Benelux entretient des relations appropriées avec les États, entités fédérées et autres entités administratives, ainsi qu’avec les organisations internationales et autres institutions internationales.

PARTIE 4 PERSONNALITÉ JURIDIQUE INTERNATIONALE, PRIVILÈGES ET IMMUNITÉS

Article 28

L’Union Benelux bénéficie de la personnalité juridique internationale aux fins de l’octroi de privilèges et immunités.

Article 29
  • 1. Les privilèges et immunités nécessaires à l’exercice de la mission et à la réalisation des objectifs de l’Union Benelux sont fixés par le protocole annexé au présent Traité.

  • 2. Le Secrétaire général est autorisé à conclure des accords complémentaires au nom de l’Union Benelux avec l’Etat où l’Union Benelux a son siège ou avec un Etat où est établie une entité qui a été instituée par l’Union Benelux et qui est reconnue comme telle par cet Etat. De tels accords complémentaires visent à l’exécution des dispositions du Protocole visé à l’alinéa premier et d’autres arrangements en vue d’assurer le bon fonctionnement de l’Union Benelux et la sauvegarde de ses intérêts dans les Etats concernés.

  • 3. Le Secrétaire général soumet de tels accords complémentaires, avant leur signature et accompagnés d’un avis du Conseil, au Comité de Ministres.

PARTIE 5 SERVICES COMMUNS BENELUX

Article 30

Le Comité de Ministres peut instituer les Services communs utiles au fonctionnement de l’Union Benelux; il détermine les attributions, les conditions d'organisation et le fonctionnement de ces Services.

PARTIE 6 L’ORGANISATION BENELUX DE LA PROPRIÉTÉ INTELLECTUELLE

Article 31

L'Organisation Benelux de la Propriété Intellectuelle est régie par la Convention Benelux en matière de propriété intellectuelle (marques et dessins ou modèles), signée à La Haye, le 25 février 2005.

PARTIE 7 DISPOSITIONS TRANSITOIRES

Article 32
  • 1. Le Comité de Ministres décide sur base d’un inventaire dressé par le Secrétariat général Benelux et après avis du Conseil, quelles décisions, recommandations et directives visées à l’article 6, deuxième alinéa, sous (a), (g) et (h), sont caduques, parce qu’elles ne sont plus appliquées.

  • 2. Les commissions et commissions spéciales instituées dans et sur base du Traité de 1958 sont habilitées à poursuivre leurs activités. Le Conseil décide le plus rapidement possible, sur base d’un inventaire du Secrétariat général Benelux comment l’article 12, sous (b), s’applique à ces commissions et commissions spéciales.

Article 33
  • 1. Tant qu’ils n’ont pas été prévus par un accord complémentaire entre l’Union Benelux et l’Etat où l’Union Benelux a son siège, visé à l’article 29, deuxième alinéa, le Secrétaire général et les Secrétaires généraux adjoints jouissent dans cet Etat des privilèges et immunités accordés respectivement à un chef de mission diplomatique accrédité dans cet Etat et aux membres du personnel diplomatique en vertu de la Convention de Vienne du 18 avril 1961 sur les relations diplomatiques.

  • 2. L’immunité de juridiction peut, le cas échéant, être levée par le Comité de Ministres.

Article 34

A l’entrée en vigueur du présent Traité, l’article 19, troisième alinéa, s’applique sans restriction au Secrétaire général en fonction au moment de la signature.

PARTIE 8 DISPOSITIONS FINALES

Article 35

L’intitulé du Traité instituant l’Union économique Benelux est remplacé par «Traité instituant l’Union Benelux».

Article 36
  • 1. L’application du présent Traité est limitée au territoire de la Belgique, du Luxembourg et des Pays-Bas.

  • 2. Le Royaume des Pays-Bas se réserve le droit d’insérer dans les traités visés aux articles 6, deuxième alinéa, sous (f), et 26 des clauses intéressant les autres parties constitutives du Royaume des Pays-Bas.

Article 37

Les dispositions du présent Traité ne font obstacle ni à l’existence, ni au développement éventuel de l'Union économique existant entre le Royaume de Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg dans la mesure où les objectifs de cette Union ne sont pas atteints en application du présent Traité.

Article 38

Le français et le néerlandais sont les langues officielles des institutions de l’Union Benelux.

Article 39
  • 1. Le présent Traité est conclu pour une durée indéterminée.

  • 2. Chaque Haute Partie Contractante pourra dénoncer le Traité avec un délai de trois années prenant cours le jour de la réception au Secrétariat général de la notification de la dénonciation.

  • 3. Le Secrétaire général informe les autres Hautes Parties Contractantes de cette dénonciation en mentionnant la date de prise d’effet de la dénonciation.

  • 4. Les Hautes Parties Contractantes procèdent à une concertation sur l’expédition des affaires courantes.

  • 5. Le deuxième alinéa ne s’applique pas pendant une période de dix ans à compter de la date d’entrée en vigueur du Traité.

Article 40
  • 1. Le présent Traité sera ratifié et les instruments de ratification seront déposés auprès du Secrétaire général qui informera les autres Hautes Parties Contractantes de la réception des instruments de ratification.

  • 2. Le présent Traité entrera en vigueur le premier jour du deuxième mois qui suivra le dépôt du troisième instrument de ratification. Le Secrétaire général communiquera aux Hautes Parties Contractantes la date de l’entrée en vigueur du présent Traité.

EN FOI DE QUOI les Plénipotentiaires ont signé le présent Traité et l’ont revêtu de leur sceau.

FAIT à La Haye, le 17 juin 2008 en trois exemplaires, en langues française et néerlandaise, les deux textes faisant également foi.

Pour le Royaume des Pays-Bas

MAXIME VERHAGEN

JAN PETER BALKENENDE

Pour le Royaume de Belgique

Représenté par:

le Gouvernement fédéral,

KAREL DE GUCHT

YVES LETERME

le Gouvernement flamand,

KRIS PEETERS

le Gouvernement de la Communauté française,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

le Gouvernement wallon,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,

GUY VANHENGEL

le Gouvernement de la Communauté germanophone

KARL-HEINZ LAMBERTZ

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

JEAN ASSELBORN

JEAN-CLAUDE JUNCKER



Protocole relatif aux privilèges et immunités de l’Union Benelux

Se référant à l’article 29 du Traité instituant l’Union Benelux (ci-après: le Traité), les Hautes Parties Contractantes sont convenues des dispositions suivantes:

Article 1er

Au sens du présent Protocole:

  • a) les «locaux de l’Union Benelux» sont le terrain et les bâtiments utilisés par I’Union Benelux pour I'exercice de ses activités officielles;

  • b) les «archives» sont tous les dossiers, documents, manuscrits, documents électroniques, photos, films, et enregistrements audio et vidéo appartenant à ou détenus par I’Union Benelux ou son personnel dans I'exercice de leurs activités officielles;

  • c) le «pays hôte» est l'Etat où I’Union Benelux a son siège ou un Etat où est établie une entité, qui a été instituée par I’Union Benelux et qui est reconnue comme telle par cet Etat;

  • d) les «activités officielIes» sont les activités de I’Union Benelux qui sont strictement nécessaires à I'accomplissement de sa mission telle que définie dans la Partie 1 du Traité.

Article 2

  • 1. Les locaux de I’Union Benelux ainsi que ses archives et tout document lui appartenant ou détenu par elle sont inviolables.

  • 2. Les autorités des Hautes Parties Contractantes sur le territoire desquelles I’Union Benelux a ses locaux ne peuvent pénétrer dans ces locaux qu'avec le consentement du Secrétaire général. Ce consentement est présumé acquis en cas d’incendie ou autre sinistre exigeant des mesures de protection immédiates.

  • 3. La remise dans les locaux de I’Union Benelux de tous actes de procédure nécessités par une instance en justice concernant I'Union Benelux ne constitue pas une infraction à l’inviolabilité.

Article 3

  • 1. Dans le cadre de ses activités officielles, l’Union Benelux bénéficie de l’immunité de juridiction et d’exécution sauf:

    • a) dans la mesure où l’Union Benelux aurait expressément renoncé à une telle immunité dans un cas particulier;

    • b) en cas d’action civile intentée par un tiers concernant des personnes et/ou des biens, pour autant que cette action civile n’ait pas de Iien direct avec le fonctionnement officiel de l’Union Benelux;

    • c) en cas d’action civile intentée par un tiers pour les dommages résultant d’un accident causé par un véhicule automoteur appartenant à l’Union Benelux ou circulant pour son compte ou en cas d’infraction à la réglementation de la circulation automobile intéressant le véhicule précité.

  • 2. Les biens, fonds et avoirs de l’Union Benelux, quel que soit le lieu ou ils se trouvent sur le territoire des Hautes Parties Contractantes, bénéficient de I'immunité à I'égard de toute forme de réquisition, confiscation, expropriation et séquestre.

  • 3. Les biens, fonds et avoirs de l’Union Benelux bénéficient également de I'immunité à l’égard de toute forme de contrainte administrative ou judiciaire, sauf dans la mesure ou le nécessitent temporairement la prévention des accidents mettant en cause des véhicules automoteurs appartenant à l’Union Benelux ou circulant pour le compte de celle-ci et les enquêtes auxquelles peuvent donner lieu lesdits accidents.

Article 4

  • 1. Pour ses communications officielles et le transfert de tous ses documents, l’Union Benelux bénéficie, dans chaque Haute Partie Contractante, du traitement le plus favorable accordé à toute autre organisation internationale par cette Haute Partie Contractante.

  • 2. Aucune censure ne peut être exercée à l’égard des communications officielles de I’Union Benelux, quelle que soit la voie de communication utilisée.

Article 5

  • 1. Dans le cadre de ses activités officielles, l’Union Benelux, ses biens, avoirs et revenus affectés à son usage officiel sont exonérés d’impôts directs.

  • 2. Lorsque des achats importants de biens ou de services sont faits par l’Union Benelux pour l’exercice de ses activités officielIes et que le prix de ces biens et services comprend des impôts, des dispositions appropriées sont prises par les Hautes Parties Contractantes, chaque fois qu’il est possible, et sans préjudice de l’application de la réglementation européenne, en vue du remboursement à l’Union Benelux du montant de ces impôts ou de l’octroi de l’exonération préalable.

  • 3. Aucune exonération n’est accordée en ce qui concerne les impôts et redevances qui ne constituent que la simple rémunération de services d’utilité publique.

  • 4. Les biens ou les services qui ont bénéficié d’une exonération d’impôts visée aux premier et deuxième paragraphes ne peuvent être affectés à un autre usage que celui pour lequel l’exonération a été accordée que conformément aux conditions fixées par le pays hôte qui a accordé l’exonération.

Article 6

  • 1. Dans la mesure reconnue aux personnes civiles nationales, l’Union Benelux jouit, sur le territoire de chacune des Hautes Parties Contractantes, de la capacité juridique nécessaire pour exercer ses fonctions et atteindre ses buts; elle peut notamment acquérir et aliéner des biens immobiliers et mobiliers et ester en justice. L’Union Benelux est représentée à cet effet par le Secrétaire général.

  • 2. En cas de conflit de compétence entre les juridictions des Hautes Parties Contractantes à propos d'un litige auquel l’Union Benelux est partie, la juridiction de l’Etat où l’Union Benelux a son siège est seule compétente.

Article 7

Les représentants des Hautes Parties Contractantes, leurs suppléants, leurs conseillers ou experts jouissent, lors des réunions des institutions de I’Union Benelux, des Services communs et des groupes de travail de l’administration ainsi qu’au cours de leurs voyages à destination ou en provenance du lieu de la réunion des privilèges et immunités suivants:

  • a) immunité d’arrestation et de détention, ainsi que de saisie de leurs bagages personnels, sauf en cas de flagrant délit;

  • b) immunité de juridiction, même après la fin de leur mission, pour les actes, y compris leurs écrits et leurs paroles, accomplis dans l’exercice de leurs fonctions; cette immunité ne joue cependant pas dans le cas d'une infraction à la réglementation de la circulation des véhicules automoteurs, commise par une des personnes visées ci-dessus, ou dans le cas de dommages causés par un véhicule automoteur lui appartenant ou conduit par elle;

  • c) inviolabilité pour tous leurs papiers et documents officiels;

  • d) droit de faire usage de codes et de recevoir des documents ou de la correspondance par courrier spécial ou par valises scellées.

Article 8

Le Secrétaire général, les Secrétaires généraux adjoints et les agents de l’Union Benelux:

  • a) jouissent, même lorsqu’ils ont cessé d’exercer leurs fonctions, de l’immunité de juridiction pour les actes, y compris les paroles et écrits, accomplis dans I'exercice de leurs fonctions; cette immunité ne joue cependant pas dans le cas d’infraction à la réglementation de la circulation des véhicules automoteurs commise par eux ou dans le cas de dommage causé par un véhicule automoteur leur appartenant ou qu'ils conduisent;

  • b) sont exemptés de toute obligation relative au service militaire;

  • c) jouissent de l’inviolabilité pour tous leurs papiers et documents officiels;

  • d) jouissent, pour eux-mêmes et pour leurs conjoints légaux ou reconnus et leurs enfants à charge vivant à leur foyer, des mêmes exceptions aux dispositions limitant l'immigration et réglant l’enregistrement des étrangers, que celles généralement reconnues aux membres du personnel des organisations internationales;

  • e) jouissent, en période de crise internationale, ainsi que leurs conjoints légaux ou reconnus et leurs enfants à charge vivant à leur foyer, des mêmes facilités de rapatriement que les agents diplomatiques.

Article 9

  • 1. En plus des privilèges et immunités visés à l’article 8, le Secrétaire général et les Secrétaires généraux adjoints jouissent respectivement des privilèges et immunités accordés un chef de mission diplomatique aux agents diplomatiques en vertu de la Convention de Vienne du 18 avril 1961 sur les relations diplomatiques.

  • 2. L’immunité de juridiction ne joue pas dans le cas d'actions civiles découlant des dommages causés par le Secrétaire général et les Secrétaires généraux adjoints dans la vie privée ou de contrats qu'i1s auront conclus à titre privé.

  • 3. Nonobstant le paragraphe premier, l’application de l’impôt sur les revenus et sur la fortune, aux revenus et éléments du patrimoine du Secrétaire général et des Secrétaires généraux adjoints sera réglée dans des accords complémentaires au sens de I'article 29 du Traité.

Article 10

Les experts exerçant des fonctions au nom de et pour le compte de l’Union Benelux jouissent des privilèges et immunités ci-après dans la mesure ou ils leur sont nécessaires pour I’exercice de leurs fonctions, y compris durant les voyages effectués dans l’exercice de leurs fonctions ou au cours de ces missions:

  • a) immunité de juridiction pour les actes accomplis dans l’exercice de leurs fonctions, y compris les paroles et écrits, sauf dans le cas d'infraction à la réglementation de la circulation des véhicules automoteurs commise par un expert ou de dommage causé par un véhicule automoteur lui appartenant ou qu'il conduit; les experts continueront à bénéficier de cette immunité après la cessation de leurs fonctions décrites au début du présent article auprès de l’Union Benelux;

  • b) inviolabilité pour tous leurs papiers et documents officiels.

Article 11

  • 1. Sans préjudice des obligations qui découlent pour les Hautes Parties Contractantes des traités relatifs à I'Union européenne, les Hautes Parties Contractantes prendront les mesures nécessaires pour faciliter I'entrée dans leurs pays des personnes visées à l’article 10. Tout visa requis pour ces personnes sera délivré le plus vite possible.

  • 2. Le Secrétaire général de l’Union Benelux communiquera le nom des personnes visées au paragraphe 1er au préalable aux autorités compétentes.

Article 12

  • 1. Les Hautes Parties Contractantes ne sont pas tenues d’accorder les privilèges et immunités visés aux articles 7, 8 (b) et 9, paragraphe premier:

    • a) à leurs propres ressortissants;

    • b) aux personnes qui ont leur résidence permanente sur leur territoire au moment où elles prennent leurs fonctions auprès de l’Union Benelux.

  • 2. Pour I’application du présent article, on entend par résidence permanente une résidence antérieure sur le territoire de l’une des Hautes Parties contractantes d’une durée minimale au sens des dispositions en vigueur au sein de cette Haute Partie contractante, à l’exception des années passées au service d’une organisation internationale ou d’une mission étrangère.

Article 13

  • 1. Le Secrétaire général a le devoir de lever l’immunité des agents visés à I'article 8 ainsi que des experts visés à l’article 10 lorsqu’il estime que cette immunité entrave le cours de la justice et qu’il est possible d'y renoncer sans porter atteinte aux intérêts de l’Union Benelux.

  • 2. Le Comité de Ministres peut, pour les mêmes raisons, lever les immunités accordées au Secrétaire général et aux Secrétaires généraux adjoints, visées aux articles 8 et 9.

  • 3. Chacune des Hautes Parties contractantes a le devoir de lever l’immunité de ses représentants, ainsi que de ses suppléants, conseillers ou experts visés à l’article 7, dans tous les cas ou, à son avis, l’immunité entraverait l’action de la justice et ou elle peut être levée sans compromettre les fins pour lesquelles elle a été accordée.

Article 14

  • 1. L’Union Benelux coopère en tout temps avec les autorités compétentes des Hautes Parties Contractantes en vue de faciliter une bonne administration de la justice, d’assurer l’observation des règlements de police et de ceux concernant la santé publique et l’inspection du travail ou d’autres lois nationales et empêcher tout abus des privilèges, immunités et facilités prévus par le présent Protocole.

  • 2. Les privilèges et immunités accordés par ce Protocole aux personnes visées aux articles 7, 8 et 10 ne sont pas établis en vue d’accorder des avantages personnels aux intéressés. Ils ont pour seul but d’assurer, en toutes circonstances, le bon fonctionnement de l’Union Benelux et l’entière indépendance des intéressés.

  • 3. L’Union Benelux et les personnes visées aux articles 7, 8 et 10 sont tenues de respecter la législation et la réglementation des Hautes Parties Contractantes.

Article 15

Chacune des Hautes Parties Contractantes se réserve le droit de prendre toutes les précautions utiles dans l’intérêt de sa sécurité.

Article 16

Les Hautes Parties Contractantes n’encourent du fait de l’activité de l’Union Benelux aucune responsabilité internationale quelconque pour les actes ou omissions de l'Union Benelux ou de ses agents agissant ou s’abstenant dans le cadre de leurs fonctions.

Article 17

Le présent Protocole n’est pas d’application au Conseil interparlementaire consultatif de Benelux et à la Cour de Justice Benelux.

Article 18

  • 1. Tout différend entre deux ou plusieurs Hautes Parties Contractantes ou entre l’Union Benelux et une ou plusieurs Hautes Parties Contractantes portant sur l’interprétation et l’application du présent Protocole, est réglé par voie de consultation, de négociation ou par tout autre moyen convenu.

  • 2. Si le différend n’est pas réglé conformément au paragraphe 1er du présent article dans les trois mois qui suivent la demande écrite faite à cet effet par l’une des parties au différend, il est porté, à la demande de I'une des parties, devant un tribunal arbitral, conformément à la procédure énoncée aux paragraphes 3 à 7 du présent article.

  • 3. Le tribunal arbitral se compose d’un nombre impair de membres. Chaque partie au différend désigne un membre. Si le tribunal arbitral se compose d’un nombre impair de membres, ces membres désignent en leur sein un membre qui préside le tribunal. Si un nombre pair de membres est désigné, ces membres choisissent un membre additionnel qui préside le tribunal.

  • 4. Si l’une des parties au différend n’a pas désigné son membre du tribunal dans les trois mois qui suivent la date de la demande écrite visée au paragraphe 2 l’autre partie ou l’une des autres parties peut demander au Président de la Cour internationale de Justice de procéder à cette désignation. A défaut d'accord entre les premiers membres sur le choix du président du tribunal arbitral dans le mois qui suit la désignation des autres membres, l’autre partie ou l’une des autres parties peut demander au Président de la Cour internationale de justice de désigner le président.

  • 5. Sauf aux parties au différend d’en décider autrement, le tribunal arbitral définit sa propre procédure. Les frais sont supportés par les parties au différend, de la manière déterminée par le tribunal arbitral.

  • 6. Le tribunal arbitral, qui statue à la majorité, se prononce sur le différend en se fondant sur les dispositions du présent Protocole et sur les règles de droit international applicables. Sa décision est définitive et s’impose aux parties au différend.

  • 7. La décision du tribunal arbitral est communiquée aux parties au différend et au Secrétaire général de l’Union Benelux.

EN FOI DE QUOI les Plénipotentiaires ont signé le présent Protocole et l’ont revêtu de leur sceau.

FAIT à La Haye, le 17 juin 2008 en trois exemplaires, en langues française et néerlandaise, les deux textes faisant également foi.

Pour le Royaume des Pays-Bas

MAXIME VERHAGEN

JAN PETER BALKENENDE

Pour le Royaume de Belgique

Représenté par:

le Gouvernement fédéral,

KAREL DE GUCHT

YVES LETERME

le Gouvernement flamand,

KRIS PEETERS

le Gouvernement de la Communauté française,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

le Gouvernement wallon,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,

GUY VANHENGEL

le Gouvernement de la Communauté germanophone

KARL-HEINZ LAMBERTZ

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

JEAN ASSELBORN

JEAN-CLAUDE JUNCKER



Declaration

Au moment de la signature du Traité portant révision du Traité instituant l’Union économique Benelux du 3 février 1958 (ci-après: le Traité), les plénipotentiaires des Hautes Parties Contractantes ont adopté la déclaration suivante:

Concernant le programme de travail commun

Le programme de travail commun, visé à l’article 3, alinéa 1er, du Traité, est établi pour une période de quatre années. Le Comité de Ministres examine tous les deux ans la nécessité d’adapter le programme de travail commun selon la procédure prévue à l’article 6, alinéa 2, sous (b), du Traité. Le plan annuel visé à l’article 6, alinéa 2, sous (d), du Traité assure la mise en œuvre du programme de travail commun.

Des éléments d’un programme de travail commun, qui prendra cours à compter de la date d’entrée en vigueur du présent Traité sont annexés à la présente Déclaration.

Ce programme de travail commun initial doit assurer la continuité entre l’actuel Traité instituant l’Union économique Benelux et le Traité révisé instituant l’Union Benelux. Il doit permettre également la transition graduelle vers l’approfondissement et l’élargissement des tâches du Benelux afin de pouvoir dynamiser la coopération mutuelle dans un contexte international modifié.

La réalisation de ce programme de travail nécessite un pilotage au niveau politique et des hauts fonctionnaires. Les Hautes Parties Contractantes veilleront à ce qu’il en soit effectivement ainsi et si nécessaire au niveau ministériel.

Le Secrétariat général met en œuvre les éléments du programme de travail commun. Il évalue périodiquement toutes les activités de coopération et initie les actions appropriées subséquentes. Il soutient la coopération au niveau diplomatique, logistique et administratif et fait rapport sur les résultats atteints.

Concernant la présidence du Comité de Ministres Benelux

Au moment de l’entrée en vigueur du Traité, l’article 9, alinéa 2, du Traité sera appliqué de la manière suivante:

  • a) Si le Traité entre en vigueur avant le 1er octobre d’une année donnée, la présidence du Comité de Ministres est assurée, pour la période restante de l’année civile à compter de la date d’entrée en vigueur, par la Haute Partie Contractante qui exerce la présidence à la date d’entrée en vigueur en vertu de l’article 20, alinéa 2, du Traité instituant l’Union économique Benelux du 3 février 1958.

  • b) Si le Traité entre en vigueur le 1er octobre d’une année donnée ou après cette date, la présidence du Comité de Ministres est assurée, pour la période restante de l’année civile à compter de la date d’entrée en vigueur, par la Haute Partie Contractante qui exercerait la présidence au 1er janvier de l’année suivant l’année de l’entrée en vigueur en vertu de l’article 20, alinéa 2, du Traité instituant l’Union économique Benelux du 3 février 1958.

Concernant la représentation au Conseil Benelux

Le ou les représentants de chacune des Hautes Parties Contractantes, visés à l’article 13, alinéa 1er, du Traité, exercent au sein des services publics dans les Hautes Parties Contractantes les fonctions de secrétaire général, directeur général ou une fonction dirigeante à un niveau comparable.

Concernant les contacts entre les Hautes Parties Contractantes et l’Union Benelux

Chaque Haute Partie Contractante désigne un point de contact qui agira en tant que coordinateur dans les relations entre la Haute Partie Contractante concernée et l’Union Benelux.

Concernant l’article 29, alinéa 3

Les négociations relatives à la conclusion d’un accord complémentaire entre le Royaume de Belgique et l’Union Benelux s’ouvriront le plus rapidement possible après la signature afin de les clôturer à court terme. Cet accord a entre autre pour but d’arriver à terme à une composition plus équilibrée du Secrétariat général.

Concernant le budget

  • 1. La Convention du 14 janvier 1964 entre le Royaume des Pays-Bas, le Royaume de Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg conclue en exécution de l’article 37, alinéa 2, du Traité instituant l’Union économique Benelux est réputée avoir été conclue en exécution de l’article 22, alinéa 2, du Traité.

  • 2. Dans les trois mois suivant l’entrée en vigueur du Traité, le Comité de Ministres détermine par décision visée à l’article 6, alinéa 2, sous (a), du Traité quel représentant de quelle Haute Partie Contractante au Conseil agit en tant que personne visée à l’article 26, alinéa 2, du Traité instituant l’Union économique Benelux.

Pour le Royaume des Pays-Bas

MAXIME VERHAGEN

JAN PETER BALKENENDE

Pour le Royaume de Belgique

Représenté par:

le Gouvernement fédéral,

KAREL DE GUCHT

YVES LETERME

le Gouvernement flamand,

KRIS PEETERS

le Gouvernement de la Communauté française,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

le Gouvernement wallon,

MARIE-DOMINIQUE SIMONET

le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,

GUY VANHENGEL

le Gouvernement de la Communauté germanophone

KARL-HEINZ LAMBERTZ

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

JEAN ASSELBORN

JEAN-CLAUDE JUNCKER


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

E. PARTIJGEGEVENS

Bekrachtiging is voorzien in artikel 40, eerste lid.

Partij

Ondertekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

België

17-06-08

         

Luxemburg

17-06-08

         

Nederlanden, het Koninkrijk der

– Nederland

– Ned. Antillen

– Aruba

17-06-08

 

   

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R= Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag, met Protocol, zullen ingevolge artikel 40, tweede lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgende op de neerlegging van de derde akte van bekrachtiging.

J. VERWIJZINGEN

Verbanden

Het Verdrag dient tot herziening van:

Titel

:

Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

’s-Gravenhage, 3 februari 1958

Tekst

:

Trb. 1958, 18 (Nederlands en Frans)

Trb. 1979, 157 (wijziging)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 163

     

Titel

:

Overeenkomst ter uitvoering van artikel 37, lid 2, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

Brussel, 14 januari 1964

Tekst

:

Trb. 1964, 32 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1966, 147

Bovenstaand Verdrag is gewijzigd door:

Titel

:

Protocol tot wijziging van artikel 80, lid 2, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

Brussel, 16 maart 1971

Tekst

:

Trb. 1971, 79 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1973, 24

     

Titel

:

Tweede Protocol tot wijziging van artikel 80, lid 2, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

Brussel, 26 januari 1976

Tekst

:

Trb. 1976, 31 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1978, 181

     

Titel

:

Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

Brussel, 16 februari 1990

Tekst

:

Trb. 1990, 50 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1999, 181

Overige verwijzingen

Titel

:

Nederlandsch-Belgisch-Luxemburgsche Douane-overeenkomst;

Londen, 5 september 1944

Tekst

:

Trb. 1944, 77 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1961, 15

     

Titel

:

Overeenkomst nopens de instelling van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad;

Brussel, 5 november 1955

Tekst

:

Trb. 1955, 159 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1956, 116

     

Titel

:

Protocol tussen België, Luxemburg en Nederland tot aanvulling van de op 5 november 1955 te Brussel gesloten Overeenkomst nopens de instelling van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad;

’s-Gravenhage, 3 februari 1958

Tekst

:

Trb. 1958, 20 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1959, 169

     

Titel

:

Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;

Brussel, 31 maart 1965

Tekst

:

Trb. 1965, 71 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1986, 192

     

Titel

:

Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;

Brussel, 25 oktober 1966

Tekst

:

Trb. 1966, 244 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1987, 23

     

Titel

:

Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie;

’s-Gravenhage, 29 april 1969

Tekst

:

Trb. 1969, 128 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1987, 24

     

Titel

:

Protocol ter uitvoering van artikel 1, lid 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;

’s-Gravenhage, 29 april 1969

Tekst

:

Trb. 1969, 127 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1973, 175

     

Titel

:

Tweede Protocol ter uitvoering van artikel 1, lid 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;

Brussel, 11 mei 1974

Tekst

:

Trb. 1977, 93 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1982, 124

     

Titel

:

Protocol inzake de bekendmaking in het Benelux-Publikatieblad van bepaalde gemeenschappelijke rechtsregels voor de uitleg waarvan het Benelux-Gerechtshof bevoegd is;

Brussel, 6 februari 1980

Tekst

:

Trb. 1980, 43 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1982, 76

     

Titel

:

Protocol tot wijziging van artikel 1 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;

Brussel, 10 juni 1981

Tekst

:

Trb. 1981, 159 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1984, 130

     

Titel

:

Protocol tot wijziging en aanvulling van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof;

Brussel, 23 november 1984

Tekst

:

Trb. 1984, 153 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1986, 193

     

Titel

:

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

Rome, 25 maart 1957

Tekst

:

Trb. 1957, 74 (Engels)

   

Trb. 1957, 91 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2008, 51

     

Titel

:

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM);

Rome, 25 maart 1957

Tekst

:

Trb. 1957, 75 (Engels)

   

Trb. 1957, 92 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2008, 52

     

Titel

:

Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen);

’s-Gravenhage, 25 februari 2005

Tekst

:

Trb. 2005, 96 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 26

     

Titel

:

Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer;

Wenen, 18 april 1961

Tekst

:

Trb. 1962, 101 (Engels en Frans)

Trb. 1962, 159 (vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 1994, 212

Uitgegeven de derde juli 2008.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven