A. TITEL

Overeenkomst tot wijziging van en aanvulling op de Overeenkomst van 22 december 1986 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding;

Berlijn, 5 april 2001

B. TEKST

Overeenkomst tot wijziging van en aanvulling op de Overeenkomst van 22 december 1986 tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake een Scheepvaartreglement voor de Eemsmonding

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland,

Overwegende dat wijziging van en aanvulling op de Overeenkomst van 22 december 1986 tussen de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding (hierna te noemen “de Overeenkomst”) noodzakelijk is;

Geleid door de wens de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer in de Eemsmonding te bevorderen;

Na sluiting van de beraadslaging van de krachtens artikel 4, eerste lid, van de Overeenkomst bijeengeroepen commissie,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

De Overeenkomst van 22 december 1986 tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding wordt als volgt gewijzigd en aangevuld:

1. Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • a. Letter g komt als volgt te luiden:

  • „g) de wateroppervlakken, waarop het waterskiën, het plankzeilen en het varen met waterscooters toegestaan of verboden zijn,".

  • b. Na letter l worden de letters m en n als volgt toegevoegd:

  • „m) de voorwaarden voor het varen met snelle schepen,

  • n) de veiligheidszones waarin niet gevaren mag worden."

2. Artikel 6 vervalt.

Artikel 2

Bijlage A „Scheepvaartreglement Eemsmonding" bij de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding van 22 december 1986 wordt als volgt gewijzigd en aangevuld:

1. Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • a Onderdeel 7 komt als volgt te luiden:

  • „7. bovenmaats schip: een schip dat op grond van zijn diepgang, zijn lengte of op grond van andere kenmerken gedwongen is gebruik te maken van het diepste deel van het vaarwater; het wordt in aanvulling op Voorschrift 3, letter g, van de Internationale Bepalingen beschouwd als een schip dat in zijn manoeuvreerbaarheid beperkt is;"

  • b. Onderdeel 8 komt als volgt te luiden:

  • „8. bepaalde gevaarlijke goederen: goederen uit klasse 1 – subklassen 1.1, 1.2, 1.3 – en uit de klassen 4.1 en 5.2 van de Internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met zeeschepen (IMDG-Code), waarvoor de bijkomende aanduiding ,ontploffingsgevaar' is voorgeschreven, met een totale hoeveelheid van meer dan 100 kg per schip, alsmede de als massagoed in tankschepen of in duwstellen of slepen vervoerde goederen in de zin van artikel 21, eerste lid, onderdeel 1;"

  • c. Na onderdeel 8 worden de onderdelen 9 tot en met 11 als volgt toegevoegd:

  • „9. Waterscooters: gemotoriseerde watersporttoestellen, die voor een of meerdere personen zijn gebouwd of ingericht ten behoeve van een glijdende voortbeweging door of over het water en als Personal Watercraft, zoals een waterbob, een waterscooter, jetbike of jetski worden aangeduid, of andere soortgelijke toestellen; 10. Snelle schepen: schepen, die overeenkomstig de Internationale Code voor snelle schepen gebouwd zijn en dienovereenkomstig worden gebruikt, evenals schepen die niet overeenkomstig de Code gebouwd zijn, maar wel overeenkomstig de Code worden gebruikt of ingezet;

11. Veiligheidszones: zijn wateroppervlakken gelegen buiten het vaarwater, die zich over een afstand van ten hoogste 500 meter, gemeten vanuit ieder punt van de buitenste ring om installaties of andere inrichtingen ten behoeve van wetenschappelijk maritiem onderzoek of onderzoek naar of de ontginning van natuurschatten uitstrekken en door de beide plaatselijke autoriteiten gezamenlijk zijn aangewezen."

2. Het huidige artikel 14 (Mistseinen van schepen) vervalt.

3. Het hoofdstuk „Geluidsseinen van schepen" eindigt met artikel 13.

4. Artikel 14 komt als volgt te luiden en wordt als hoofdstuk „Vaarvoorschriften" geplaatst:

„Vaarvoorschriften

Artikel 14 Beginselen

  • 1. De vaarvoorschriften van dit hoofdstuk zijn van toepassing onafhankelijk van het zicht. In afwijking van de Voorschriften 11 en 19 van de Internationale Bepalingen zijn Voorschrift 13, letters a en c, en Voorschrift 14, letters a en c, van de Internationale Bepalingen in het vaarwater ook dan van toepassing wanneer de schepen elkaar op de radar kunnen waarnemen.

  • 2. Bij het ontmoeten van, voorbijlopen van en voorbijvaren aan schepen en installaties dient een veilige passeerafstand overeenkomstig Voorschrift 8, letter d, van de Internationale Bepalingen, te worden aangehouden.

  • 3. In het vaarwater dienen de boegankers voor onmiddellijk gebruik gereed te zijn. Dit geldt niet voor schepen met een lengte kleiner dan 20 meter."

5. Na artikel 14 wordt het volgende artikel 14a ingevoegd:

„Artikel 14a Veiligheidszones

Veiligheidszones mogen niet bevaren worden; dit geldt niet voor schepen die voor de verzorging van installaties of inrichtingen zijn ingezet."

6. In artikel 15, derde lid, wordt de puntkomma vervangen door een punt en vervallen de woorden „er behoeft geen bepaalde zijde of vaarrichting te worden aangehouden.".

7. Artikel 16, eerste lid, en artikel 17, eerste en tweede lid, vervallen.

8. Artikel 16, vierde lid, komt als volgt te luiden:

  • „4. Kan in een vaarwater alleen met de medewerking van het op te lopen schip veilig worden opgelopen, dan is het oplopen alleen toegestaan als het op te lopen schip met een daartoe strekkend verzoek of daartoe strekkende aankondiging van het oplopende schip ondubbelzinnig heeft ingestemd. Het oplopende schip kan, in afwijking van Voorschrift 9, letter e, cijfer i, van de Internationale Bepalingen zijn voornemen over de marifoon aan het op te lopen schip mededelen, indien

  • 1. ondubbelzinnige identificatie plaatsvindt van de deelnemers aan de communicatie,

  • 2. een ondubbelzinnige afspraak over de marifoon mogelijk is,

  • 3. door de keuze van het marifoonkanaal gewaarborgd is dat zo mogelijk alle betrokken verkeersdeelnemers met de afspraak over de marifoon kunnen meeluisteren, en

  • 4. de verkeerssituatie het toestaat.

  • Indien het op te lopen schip instemt, kan het zijn toestemming in afwijking van Voorschrift 34, letter c, cijfer ii, van de Internationale Bepalingen over de marifoon geven en maatregelen nemen om veilig te passeren. Zijn de voorwaarden voor de afspraak over de marifoon niet aanwezig, dan geldt uitsluitend Voorschrift 9, letter e, van de Internationale Bepalingen."

9. Artikel 17, vierde lid, komt als volgt te luiden:

  • „4. In afwijking van Voorschrift 14 van de Internationale Bepalingen mogen schepen binnen vaarwatergedeelten zoals bedoeld in artikel 15, tweede lid, eerste volzin, voor een tegemoetkomend schip bij uitzondering naar bakboord uitwijken. Het voornemen dient aan het tegemoetkomende schip kenbaar te worden gemaakt. Aan het tegemoetkomende schip kan het schip zijn voornemen door middel van de marifoon mededelen, indien

  • 1. ondubbelzinnige identificatie plaatsvindt van de deelnemers aan de communicatie,

  • 2. een ondubbelzinnige afspraak over de marifoon mogelijk is,

  • 3. door de keuze van het marifoonkanaal gewaarborgd is dat zo mogelijk alle betrokken verkeersdeelnemers met de afspraak over de marifoon kunnen meeluisteren, en

  • 4. de verkeerssituatie het toestaat.

  • Zijn de voorwaarden voor de afspraak over de marifoon niet aanwezig, dan dient het voornemen aan het tegemoetkomende schip kenbaar te worden gemaakt door middel van een lange stoot, gevolgd door twee reeksen van twee korte stoten. Het tegemoetkomende schip dient met hetzelfde signaal te antwoorden en het schip aan stuurboordzijde te passeren. De zinnen twee tot en met vijf gelden niet voor schepen met een lengte van minder dan 12 meter."

10. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. Het opschrift komt als volgt te luiden:

„Artikel 18 Voorrang voor de scheepvaart in het vaarwater"

  • b. In het tweede lid vervalt „dat over zijn gehele lengte door de verkeerstekens E.2.1 tot en met E.2.3 van Hoofdstuk I van Aanhangsel 1 is gemarkeerd".

  • c. Na het vijfde lid wordt het volgende zesde lid toegevoegd:

  • „6. Zeilschepen dienen in het vaarwater voor elkaar uitsluitend overeenkomstig de Internationale Bepalingen uit te wijken, wanneer ze daardoor schepen die voorrang hebben niet in gevaar brengen of hinderen."

11. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. De eerste volzin van het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • „Ieder schip, iedere waterscooter en iedere zeilplank dient met inachtneming van Voorschrift 6 van de Internationale Bepalingen met een veilige snelheid te varen." De tweede en derde zin vervallen.

  • b. In het tweede lid wordt de aanduiding „300 meter" vervangen door de aanduiding „500 meter".

12. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • „1. De Eemsmonding mag door de hieronder vermelde schepen alleen onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden bevaren worden:

  • 1. Tankschepen, duwstellen en slepen die

  • a. gasvormige stoffen overeenkomstig de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gas als massagoed vervoeren, (IGC-Code), in de geldende versie, behoudens stikstof en koelvloeistoffen,

  • b. vloeibare stoffen overeenkomstig de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die chemicaliën als massagoed vervoeren (IBC-Code), in de geldende versie, waarvoor krachtens Hoofdstuk 15, paragraaf 15.19 van de IBC-Code zonder enige uitzondering overvulbeveiligingen en een alarm dat de vulhoogte aangeeft zijn voorgeschreven en die daarom de aantekening „15.19" in kolom „o" van de tabel in Hoofdstuk 17 van de Code hebben, of

  • c. vloeibare stoffen die vallen onder Bijlage I van het Internationale Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen en het Protocol daarbij van 1978 (MARPOL-Verdrag), in de geldende versie, als massagoed vervoeren.

  • 2. Lege tankschepen, duwstellen en slepen na het lossen van de in nummer 1, letters b of c genoemde stoffen – uitgezonderd restanten, die bij normaal functioneren van de losinstallaties niet meer kunnen worden gepompt – voorzover het vlampunt van de laatste lading lager was dan 35° C en de tanks niet gereinigd en ontgast of geheel geïnertiseerd zijn.

  • 3. Reaktorschepen."

  • b. Na het vijfde lid wordt het volgende zesde lid toegevoegd:

  • „6. Door de verkeerscentrale kan met goedvinden van de beide bevoegde autoriteiten in individuele gevallen ontheffing worden verleend van de in het tweede lid genoemde voorwaarden voor het bevaren van de Eemsmonding."

13. Na artikel 21 wordt het volgende artikel 21a ingevoegd:

„Artikel 21a Snelle schepen

De bevoegde autoriteit kan voorwaarden stellen voor het bevaren van de Eemsmonding met snelle schepen."

14. Artikel 22 komt als volgt te luiden:

„Artikel 22 Waterskiën, varen met waterscooters en plankzeilen

  • 1) In het vaarwater is waterskiën en het varen met waterscooters verboden, uitgezonderd op de met het verkeersteken C.2 of C.5 van Hoofdstuk I van Aanhangsel 1 aangeduide of door de bevoegde autoriteit vastgestelde wateroppervlakken. Buiten het vaarwater is waterskiën en het varen met waterscooters toegestaan, uitgezonderd op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wateroppervlakken.

  • 2) Waterskiërs en de hen voorttrekkende boten, alsmede bestuurders van waterscooters dienen voor alle andere schepen uit te wijken. Wanneer er sprake is van tegemoetkomende schepen dienen waterskiërs binnen het kielzog van de hen voorttrekkende boten te blijven.

  • 3) Het varen met een zeilplank is verboden

  • 1. in het vaarwater, uitgezonderd in de door de bevoegde autoriteit vastgestelde vaarwaters;

  • 2. buiten het vaarwater op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wateroppervlakken.

  • 4) Op de vrijgegeven wateroppervlakken mag des nachts, bij beperkt zicht en gedurende de door de bevoegde autoriteit vastgestelde tijden niet worden gewaterskied of met een waterscooter of een zeilplank worden gevaren."

15. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In het eerste lid wordt na de eerste zin de volgende tweede zin ingevoegd:

  • „Dit geldt niet voor beperkt manoeuvreerbare schepen zoals bedoeld in Voorschrift 3, letter g, cijfer i en cijfer ii, van de Internationale Bepalingen." De tweede zin wordt de derde zin.

  • b. Het derde lid vervalt.

16. In artikel 27, tweede lid, wordt het woord „radarcentrale" vervangen door het woord „verkeerscentrale".

17. Artikel 28, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In onderdeel 1 vervallen de woorden „en van luchtkussen-vaartuigen".

  • b. Na onderdeel 1 wordt het volgende onderdeel 1a ingevoegd:

  • „1a. het verkeer van luchtkussenvaartuigen en snelle schepen alsmede van draagvleugelboten, hoovercrafts en katamarans, uitgezonderd sportschepen, schepen van de Bundeswehr en van de hulp- en reddingsdiensten,".

  • c. Na onderdeel 4 wordt het volgende onderdeel 5 nieuw ingevoegd:

  • „5. Parasailing,".

  • d. De huidige nummers 5 en 6 worden de nummers 6 en 7.

18. In artikel 29, derde lid, onderdeel 6, worden de woorden „volgens het bepaalde in Aanhangsel 2" geschrapt.

19. In artikel 29 wordt na het vierde lid het volgende vijfde lid toegevoegd:

    • „5. De gezagvoerder van een met een marifoon uitgerust schip is verplicht bij het inachtnemen van de voorschriften inzake het verkeersgedrag de door de verkeerscentrale in het Duits, op verzoek in het Nederlands of Engels verstrekte verkeersinformatie, alsmede aanwijzingen en waarschuwingen te beluisteren en deze onverwijld overeenkomstig de omstandigheden in de gegeven verkeerssituatie in aanmerking te nemen. Op verzoek van de verkeerscentrale dient de gezagvoerder van het schip zich bij haar te melden en deel te nemen aan de communicatie met de verkeerscentrale."

20. Aanhangsel 1, Hoofdstuk 1 (Verkeerstekens) wordt als volgt gewijzigd:

  • a. Het verkeersteken B.3 – Het geven van geluidsseinen – vervalt.

  • b. Na het verkeersteken C.4 wordt het volgende verkeersteken C.5 toegevoegd:

  • „C.5 Varen met waterscooters Wateroppervlakken in het vaarwater waarop het varen met waterscooters is toegestaan." [Rechthoekig blauw bord met een wit symbool van een waterscooter]

21. Aanhangsel 2 vervalt.

Artikel 3

De Overeenkomst van 22 december 1986 tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding en deze Overeenkomst dienen als een Overeenkomst te worden uitgelegd en toegepast.

Artikel 4

Deze Overeenkomst treedt in werking na een maand volgend op de dag waarop beide Overeenkomstsluitende Partijen elkaar door middel van een diplomatieke nota hebben medegedeeld dat aan de vereiste binnenlandse voorwaarden voor de inwerkingtreding van de Overeenkomst is voldaan. Doorslaggevend is de dag van ontvangst van laatstgenoemde nota.

GEDAAN te Berlijn op 5 april 2001, in tweevoud, in de Nederlandse en Duitse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) NIKOLAOS VAN DAM

Nikolaos van Dam

Voor de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland

(w.g.) JOACHIM BROUDRÉ-GRÖGER

Joachim Broudré-Gröger


Abkommen zur Änderung und Ergänzung des Abkommens vom 22. Dezember 1986 zwischen der Regierung des Königreichs der Niederlande und der Regierung der Bundesrepublik Deutschland über die Schiffahrtsordnung in der Emsmündung

Die Regierung des Königreichs der Niederlande

und

die Regierung der Bundesrepublik Deutschland,

in der Erwägung, daß eine Änderung und Ergänzung des Abkommens vom 22. Dezember 1986 zwischen der Regierung des Königreichs der Niederlande und der Regierung der Bundesrepublik Deutschland über die Schiffahrtsordnung in der Emsmündung (im folgenden als »Abkommen« bezeichnet) erforderlich ist,

vom Wunsch geleitet, die Sicherheit und Leichtigkeit des Schiffsverkehrs in der Emsmündung zu fördern,

nach Abschluß der Beratungen der nach Artikel 4 Absatz 1 des Abkommens einberufenen Kommission,

sind wie folgt übereingekommen:

Artikel 1

Das Abkommen vom 22. Dezember 1986 zwischen der Regierung des Königreichs der Niederlande und der Regierung der Bundesrepublik Deutschland über die Schiffahrtsordnung in der Emsmündung wird wie folgt geändert und ergänzt:

1. Artikel 5 Absatz 1 wird wie folgt geändert:

  • a) Buchstabe g wird folgt neu gefaßt:

  • »g) Wasserflächen, auf denen das Wasserskilaufen, das Segelsurfen und das Fahren mit Wassermotorrädern erlaubt oder verboten ist,«.

  • b) Nach dem Buchstaben l werden die Buchstaben m und n wie folgt angefügt:

  • »m) schiffahrtspolizeiliche Voraussetzungen für den Verkehr von Hoch-geschwindigkeitsfahrzeugen,

  • n) Sicherheitszonen, die nicht befahren werden dürfen.«

2. Artikel 6 wird aufgehoben.

Artikel 2

Die Anlage A »Schiffahrtsordnung Emsmündung« des Abkommens zwischen der Regierung des Königreichs der Niederlande und der Regierung der Bundesrepublik Deutschland über die Schiffahrtsordnung Emsmündung vom 22. Dezember 1986 wird wie folgt geändert und ergänzt:

1. Artikel 1 Absatz 1 wird wie folgt geändert:

  • a) Nummer 7 wird wie folgt neu gefaßt:

  • »7. Wegerechtschiffe Fahrzeuge, die wegen ihres Tiefgangs, ihrer Länge oder wegen anderer Eigenschaften gezwungen sind, den tiefsten Teil des Fahrwassers für sich in Anspruch zu nehmen; sie gelten als manövrierbehinderte Fahrzeuge in Ausfüllung von Regel 3 Buchstabe g der Internationalen Regeln;«.

  • b) Nummer 8 wird wie folgt neu gefaßt:

  • »8. bestimmte gefährliche Güter Güter der Klasse 1 – Unterklassen 1.1, 1.2, 1.3 – und der Klassen 4.1 und 5.2 des Internationalen Code für die Beförderung gefährlicher Güter mit Seeschiffen (IMDG-Code), für die das zusätzliche Kennzeichen »Explosionsgefahr« vorgeschrieben ist, von mehr als 100 Kilogramm Gesamtmenge je Fahrzeug sowie die als Massengut in Tankschiffen oder Schub- und Schleppverbänden beförderten Güter im Sinne des Artikels 21 Absatz 1 Nummer 1; «

  • c) Nach Nummer 8 werden die Nummern 9 bis 11 wie folgt angefügt:

  • »9. Wassermotorräder motorisierte Wassersportgeräte, die zur gleitenden Fortbewegung durch oder über das Wasser für eine oder mehrere Personen gebaut oder eingerichtet sind und als Personal Watercraft wie »Wasserbob«, »Wasserscooter«, »Jetbike« oder »Jetski« bezeichnet werden, oder sonstige gleichartige Geräte; 10. Hochgeschwindigkeitsfahrzeuge Fahrzeuge, die nach dem internationalen Code für Hochgeschwindigkeitsfahrzeuge gebaut sind und entsprechend betrieben werden, sowie Fahrzeuge, die nicht nach dem Code gebaut sind aber entsprechend dem Code betrieben oder eingesetzt werden; 11. Sicherheitszonen sind Wasserflächen außerhalb des Fahrwassers, die sich in einem Abstand von höchstens 500 Meter gemessen von jedem Punkt des äußeren Randes, um Anlagen oder sonstige Vorrichtungen zur wissenschaftlichen Meeresforschung oder Erforschung oder Ausbeutung von Naturschätzen erstrecken und von den beiden örtlichen Behörden gemeinsam festgelegt worden sind.«

2. Der bisherige Artikel 14 (Nebelsignale der Fahrzeuge) wird aufgehoben.

3. Der Abschnitt »Schallsignale der Fahrzeuge« endet mit Artikel 13.

4. Artikel 14 wird wie folgt neu gefaßt und dem Abschnitt »Fahrregeln« zugeordnet:

»Fahrregeln

Artikel 14 Grundsätze

  • (1) Die Fahrregeln dieses Abschnittes gelten unabhängig von den Sichtverhältnissen. Abweichend von den Regeln 11 und 19 der Internationalen Regeln gelten die Regel 13 Buchstaben a und c und Regel 14 Buchstaben a und c der Internationalen Regeln im Fahrwasser auch dann, wenn die Fahrzeuge einander in Radarsicht haben.

  • (2) Beim Begegnen, Überholen und Vorbeifahren an Fahrzeugen und Anlagen ist ein sicherer Passierabstand nach Regel 8 Buchstabe d der Internationalen Regeln einzuhalten.

  • (3) Im Fahrwasser müssen die Buganker klar zum sofortigen Fallen sein. Dies gilt nicht für Fahrzeuge von weniger als 20 Meter Länge.«

5. Nach Artikel 14 wird folgender Artikel 14a eingefügt:

»Artikel 14a Sicherheitszonen

Sicherheitszonen dürfen nicht befahren werden; dies gilt nicht für Fahrzeuge, die für die Versorgung der Anlagen oder Vorrichtungen eingesetzt sind.«

6. In Artikel 15 Absatz 3 wird das Semikolon durch einen Punkt ersetzt und die Wörter »eine bestimmte Seite oder Fahrtrichtung braucht nicht eingehalten zu werden.« gestrichen.

7. Artikel 16 Absatz 1 und Artikel 17 Absätze 1 und 2 werden aufgehoben.

8. Artikel 16 Absatz 4 wird wie folgt neu gefaßt:

  • »(4) Kann in einem Fahrwasser nur unter Mitwirkung des zu überholenden Fahrzeugs sicher überholt werden, so ist das Überholen nur erlaubt, wenn das zu überholende Fahrzeug auf eine entsprechende Anfrage oder Anzeige des überholenden Fahrzeugs hin eindeutig zugestimmt hat. Das überholende Fahrzeug kann abweichend von Regel 9 Buchstabe e Ziffer i der Internationalen Regeln seine Absicht über UKW dem zu überholenden Fahrzeug mitteilen, wenn

  • 1. eine eindeutige Identifikation der Kommunikationsteilnehmer erfolgt,

  • 2. eine eindeutige Absprache über UKW möglich ist,

  • 3. durch die Wahl des UKW-Kanals sichergestellt wird, daß möglichst alle betroffenen Verkehrsteilnehmer die UKW-Absprache mithören können, und

  • 4. die Verkehrslage es erlaubt.

  • Ist das zu überholende Fahrzeug einverstanden, so kann es seine Zustimmung abweichend von Regel 34 Buchstabe c Ziffer ii der Internationalen Regeln über UKW geben und Maßnahmen für ein sicheres Passieren treffen. Liegen die Voraussetzungen für die Absprache über UKW nicht vor, gilt ausschließlich Regel 9 Buchstabe e der Internationalen Regeln.«

9. Artikel 17 Absatz 4 wird wie folgt neu gefaßt:

  • »(4) Abweichend von Regel 14 der Internationalen Regeln dürfen Fahrzeuge innerhalb von Fahrwasserabschnitten im Sinne des Artikels 15 Absatz 2 Satz 1 einem Gegenkommer ausnahmsweise nach Backbord ausweichen. Die Absicht ist dem Gegenkommer anzuzeigen. Dem Gegenkommer kann das Fahrzeug seine Absicht über UKW mitteilen, wenn

  • 1. eine eindeutige Identifikation der Kommunikationsteilnehmer erfolgt,

  • 2. eine eindeutige Absprache über UKW möglich ist,

  • 3. durch die Wahl des UKW-Kanals sichergestellt wird, daß möglichst alle betroffenen Verkehrsteilnehmer die UKW-Absprache mithören können, und

  • 4. die Verkehrslage es erlaubt.

  • Liegen die Voraussetzungen für die Absprache über UKW nicht vor, so ist dem Gegenkommer die Absicht durch einen langen Ton mit 2 Gruppen von 2 kurzen Tönen anzuzeigen. Der Gegenkommer hat mit dem gleichen Signal zu antworten und das Fahrzeug an dessen Steuerbordseite zu passieren. Die Sätze 2 bis 5 gelten nicht für Fahrzeuge von weniger als 12 Meter Länge.«

10. Artikel 18 wird wie folgt geändert:

  • a) Die Überschrift wird wie folgt gefaßt:

»Artikel 18 Vorfahrt der Schiffahrt im Fahrwasser«

  • b) In Absatz 2 wird die Angabe »das durch Schiffahrtszeichen E.2.1 bis E.2.3 des Abschnitts I des Anhangs I durchgehend bezeichnet ist« gestrichen.

  • c) Nach Absatz 5 wird folgender Absatz 6 angefügt:

  • »(6) Segelfahrzeuge haben im Fahrwasser einander ausschließlich nach den Internationalen Regeln auszuweichen, wenn sie dadurch vorfahrtsberechtigte Fahrzeuge nicht gefährden oder behindern.«

11. Artikel 19 wird wie folgt geändert:

  • a) Absatz 1 Satz 1 wird wie folgt neu gefaßt:

  • »Jedes Fahrzeug, Wassermotorrad und Segelsurfbrett muß unter Beachtung von Regel 6 der Internationalen Regeln mit einer sicheren Geschwindigkeit fahren.« Die Sätze 2 und 3 werden gestrichen.

  • b) In Absatz 2 wird die Angabe »300 m« durch die Angabe »500 Meter« ersetzt.

12. Artikel 21 wird wie folgt geändert:

  • a) Absatz 1 wird wie folgt neu gefaßt:

  • »(1) Die Emsmündung darf von den nachstehend aufgeführten Fahrzeugen nur unter den in Absatz 2 genannten Voraussetzungen befahren werden:

  • 1. Tankschiffe und Schub- und Schleppverbände, welche

  • a) gasförmige Güter nach dem Internationalen Code für den Bau und die Ausrüstung von Schiffen, die Flüssiggas als Massengut befördern (IGC-Code), in seiner jeweils gültigen Fassung, außer Stickstoff und Kältemitttel,

  • b) flüssige Güter nach dem Internationalen Code für den Bau und die Ausrüstung von Schiffen, die Chemikalien als Massengut befördern (IBC-Code) in seiner jeweils gültigen Fassung, für die nach Kapitel 15 Abschnitt 15.19 des IBC-Code in vollem Umfang Überfüllsicherungen und Füllstandsalarme vorgeschrieben sind und die daher den Eintrag »15.19« in Spalte »o« der Tabelle in Kapitel 17 des Codes haben, oder

  • c) flüssige Güter, die unter Anlage I des Internationalen Übereinkommens von 1973 zur Verhütung der Meeresverschmutzung durch Schiffe und des Protokolls von 1978 zu diesem Übereinkommen (MARPOL-Übereinkommen), in seiner jeweils gültigen Fassung, fallen, als Massengut befördern,

  • 2. leere Tankschiffe und Schub- und Schleppverbände nach dem Löschen der in Nummer 1 Buchstaben b oder c genannten Stoffe – ausgenommen Restmengen, die bei ordnungsgemäßer Funktionsfähigkeit der Löscheinrichtungen nicht mehr gepumpt werden können – sofern der Flammpunkt der letzten Ladung unter 35 °C lag und die Tanks nicht gereinigt und entgast oder vollständig inertisiert sind.

  • 3. Reaktorschiffe.«

  • b) Nach Absatz 5 wird folgender Absatz 6 angefügt:

  • »(6) Die Verkehrszentrale kann in Abstimmung mit den beiden zuständigen Behörden von den in Absatz 2 genannten Voraussetzungen für das Befahren der Emsmündung im Einzelfall befreien.«

13. Nach Artikel 21 wird folgender Artikel 21a eingefügt:

»Artikel 21a Hochgeschwindigkeitsfahrzeuge

Die zuständige Behörde kann für das Befahren der Emsmündung mit Hochgeschwindigkeitsfahrzeugen schiffahrtspolizeiliche Voraussetzungen festlegen.«

14. Artikel 22 wird wie folgt neu gefaßt:

»Artikel 22 Wasserskilaufen, Wassermotorradfahren und Segelsurfen

  • (1) Im Fahrwasser ist das Wasserskilaufen und das Fahren mit Wassermotorrädern mit Ausnahme auf den mit Sichtzeichen C.2 oder C.5 des Abschnitts I des Anhangs 1 gekennzeichneten oder von den zuständigen Behörden festgelegten Wasserflächen verboten. Außerhalb des Fahrwassers ist das Wasserskilaufen und das Wassermotorradfahren mit Ausnahme auf den von den zuständigen Behörden festgelegten Wasserflächen erlaubt.

  • (2) Die Wasserskiläufer und ihre Zugboote sowie die Wassermotorradfahrer haben allen anderen Fahrzeugen auszuweichen. Bei der Begegnung mit Fahrzeugen haben die Wasserskiläufer sich im Kielwasser ihrer Zugboote zu halten.

  • (3) Das Fahren mit einem Segelsurfbrett ist verboten

  • 1. im Fahrwasser mit Ausnahme der von der zuständigen Behörde festgelegten Fahrwasser,

  • 2. außerhalb des Fahrwassers auf den von der zuständigen Behörde festgelegten Wasserflächen.

  • (4) Auf den freigegebenen Wasserflächen darf bei Nacht, bei verminderter Sicht und während den von der zuständigen Behörde festgelegten Zeiten nicht Wasserski gelaufen oder mit einem Wassermotorrad oder einem Segelsurfbrett gefahren werden.«

15. Artikel 23 wird wie folgt geändert:

  • a) In Absatz 1 wird nach Satz 1 folgender Satz 2 eingefügt:

  • »Dies gilt nicht für manövrierbehinderte Fahrzeuge nach Regel 3 Buchstabe g Ziffer i und ii der Internationalen Regeln.« Satz 2 wird Satz 3.

  • b) Absatz 3 wird gestrichen.

16. In Artikel 27 Absatz 2 wird das Wort »Revierzentrale« durch das Wort »Verkehrszentrale« ersetzt.

17. Artikel 28 Absatz 1 wird wie folgt geändert:

  • a) In Nummer 1 werden die Wörter »und von Luftkissenfahrzeugen« gestrichen.

  • b) Nach Nummer 1 wird folgende Nummer 1a eingefügt:

  • »1a. den Verkehr von Luftkissen- und Hoch-geschwindigkeitsfahrzeugen sowie Tragflächen- und Bodeneffektfahrzeuge und Katamarane mit Ausnahme von Sport- fahrzeugen, Fahrzeugen der Bundeswehr und der Such- und Rettungsorganisationen,«.

  • c) Nach Nummer 4 wird folgende Nummer 5 neu eingefügt:

  • »5. Parasailing,«.

  • d) Die bisherigen Nummern 5 und 6 werden die Nummern 6 und 7.

18. In Artikel 29 Absatz 3 Nummer 6 werden die Wörter »nach Anhang 2« gestrichen.

19. In Artikel 29 wird nach Absatz 4 folgender Absatz 5 angefügt:

  • »(5) Der Führer eines mit einer UKW-Sprechfunkanlage ausgerüsteten Fahrzeugs ist verpflichtet, bei der Befolgung der Vorschriften über das Verhalten im Verkehr die von der Verkehrszentrale aus in deutscher, auf Anforderung in niederländischer oder englischer Sprache gegebenen Verkehrsinformationen sowie Hinweise und Warnungen abzuhören und unverzüglich entsprechend den Bedingungen der jeweiligen Verkehrssituation zu berücksichtigen. Auf Anforderung der Verkehrszentrale hat sich der Fahrzeugführer bei ihr zu melden und an der Kommunikation mit der Verkehrszentrale teilzunehmen.«

20. Anhang 1 Abschnitt I (Schiffahrtszeichen) wird wie folgt geändert:

  • a) Das Schiffahrtszeichen B.3 – Abgabe von Schallsignalen – wird aufgehoben.

  • b) Nach dem Schiffahrtszeichen C.4 wird folgendes Schiffahrtszeichen C.5 angefügt:

  • »C.5 Wassermotorradfahren Wasserflächen im Fahrwasser, auf denen das Fahren mit Wassermotorrädern erlaubt ist.« rechteckige blaue Tafel mit dem weißen Symbol eines Wassermotorrades

21. Anhang 2 wird aufgehoben.

Artikel 3

Das Abkommen vom 22. Dezember 1986 zwischen der Regierung des Königreichs der Niederlande und der Regierung der Bundesrepublik Deutschland über die Schiffahrtsordnung in der Emsmündung und dieses Abkommen sind als eine Übereinkunft auszulegen und anzuwenden.

Artikel 4

Dieses Abkommen tritt einen Monat nach dem Tag in Kraft, an dem die Vertragsparteien einander notifiziert haben, daß die erforderlichen innerstaatlichen Voraussetzungen für das Inkrafttreten des Abkommens erfüllt sind. Maßgebend ist der Tag des Eingangs der letzten Mitteilung.

GESCHEHEN zu Berlin am fünften April 2001, in zwei Urschriften, jede in niederländischer und deutscher Sprache, wobei jeder Wortlaut gleichermaßen verbindlich ist.

Für die Regierung des Königreichs der Niederlande

(gez.) NIKOLAOS VAN DAM

Nikolaos van Dam

Für die Regierung der Bundesrepublik Deutschland

(gez.) JOACHIM BROUDRÉ-GRÖGER

Joachim Broudré-Gröger


D. PARLEMENT

De Overeenkomst behoeft ingevolge artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen niet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel 4 in werking treden na een maand volgend op de dag van ontvangst van de laatste kennisgeving dat aan de vereiste binnenlandse voorwaarden voor de inwerkingtreding is voldaan.

J. GEGEVENS

Van de op 22 december 1986 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding, met bijlagen, naar welke Overeenkomst onder meer in de preambule van de onderhavige Overeenkomst wordt verwezen, is de tekst geplaatst in Trb. 1987, 15. De tekst van Aanhangsel I bij Bijlage A van deze Overeenkomst is geplaatst in Trb. 1989, 120. Zie ook Trb. 2001, 94.

Van het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, naar welk Verdrag in artikel 2, twaalfde lid, onderdeel c, van de onderhavige Overeenkomst wordt verwezen, zijn de Engelse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1975, 147 en de vertaling in Trb. 1978, 187. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1992, 28.

Van het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, naar welk Protocol in artikel 2, twaalfde lid, onderdeel c, van de onderhavige Overeenkomst wordt verwezen, zijn de Engelse en Franse tekst, alsmede de Nederlandse vertaling geplaatst in Trb. 1978, 188. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1999, 167.

Uitgegeven de eenentwintigste mei 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN

Naar boven