Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 27 juni 2024, nummer WBV 2024/13, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A1/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.4. Reisdoel

De vreemdeling maakt het doel en duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk bij de ambtenaar belast met de grensbewaking. De vreemdeling moet ter onderbouwing alle gegevens verstrekken en beschikbare bewijsmiddelen tonen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. In bijlage 1 bij de SGC is een niet-uitputtende lijst van bewijsmiddelen opgenomen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking wint met toestemming van de vreemdeling inlichtingen in bij het hiervoor door de betreffende luchtvaartmaatschappij beschikbaar gestelde informatiepunt in het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en om die reden niet in het bezit is van een retourticket. De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst de vreemdeling er op dat de toegang wordt geweigerd als:

  • de vreemdeling geen toestemming verleent aan de ambtenaar belast met de grensbewaking om de bovenbedoelde informatie op te vragen bij de betreffende luchtvaartmaatschappij; en

  • de vreemdeling niet op andere wijze het doel en de duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk maakt.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert niet de toegang aan een vreemdeling op grond van het enkele feit dat het aan de grens opgegeven land van hoofdreisdoel niet in overeenstemming is met het land dat vanwege zijn oorspronkelijke reisdoel het visum had afgegeven. De vreemdeling moet op vordering van de ambtenaar belast met de grensbewaking het door hem opgegeven doel en de duur van het verblijf alsnog aannemelijk maken. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet de verklaringen van de vreemdeling controleren, tenzij onmiddellijk duidelijk is dat de door de vreemdeling verstrekte informatie niet consistent is of niet overeenkomt met andere (betrouwbare) gegevens die de ambtenaar belast met de grensbewaking langs andere weg heeft verkregen. De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert in ieder geval feiten en verklaringen die ten grondslag liggen aan de afgifte van het visum. De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt in beginsel daarover contact op met de bevoegde autoriteit die het visum heeft afgegeven en/of raadpleegt EUVIS.

De ambtenaar belast met de grensbewaking confronteert de vreemdeling met afwijkende informatie en stelt de vreemdeling in staat hier een verklaring voor te geven. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling de toegang en verklaart het visum nietig, als de ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • de verklaring van de vreemdeling onvoldoende aannemelijk acht;

  • constateert dat de vreemdeling het visum op onrechtmatige wijze heeft verkregen.

B

Paragraaf A2/12.9 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

12.9. Aanvang van signalering

De signalering van een vreemdeling in E&S of het SIS vangt aan op:

  • a. de datum waarop aan de vreemdeling een terugkeerbesluit wordt bekendgemaakt;

  • b. de datum waarop de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk heeft verlaten als het een signalering vanwege een inreisverbod betreft. Als de situatie in paragraaf A4/2.4.3 Vc zich voordoet, waarbij het vertrek vanuit het grondgebied eerder plaatsvindt dan de bekendmaking van de beschikking waarin het inreisverbod wordt opgelegd, vindt de signalering plaats op de datum van de bekendmaking van de beschikking;

  • c. als het een onderdaan van een lidstaat of diens familie- of gezinsleden betreft: de datum waarop de vreemdeling een verwijderingsbesluit met ongewenstverklaring heeft ontvangen en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of als er een bezwaarschrift is ingediend, na de beslissing op dat bezwaarschrift tenzij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep is ingediend. In dat laatste geval volgt signalering pas nadat het verzoek is afgewezen of nadat de getroffen voorziening is uitgewerkt;

  • d. het moment waarop de overdracht van de ongewenstverklaarde Dublinclaimant naar de andere lidstaat is geeffectueerd;

  • e. de datum van de bekendmaking van het besluit tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw in andere gevallen dan hierboven onder c of d genoemd;

  • f. de datum waarop aan de vreemdeling een besluit in de zin van artikel 24, eerste lid, onder a, Vo (EU) 2018/1861 wordt bekendgemaakt;

  • g. de datum waarop de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;

  • h. de datum waarop het besluit tot intrekking van de mvv bekend is gemaakt;

  • i. de datum waarop aan de vreemdeling een bevel wordt gegeven zich onmiddellijk te begeven naar de verblijfgevende lidstaat.

C

Paragraaf A3/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.3. Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:

  • a. als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;

  • b. als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht;

  • c. als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

    • 1. de vreemdeling is als verdachte van een misdrijf aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;

    • 2. de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;

    • 3. de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;

    • 4. aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan;

  • d. als er voor de vreemdeling:

    • 1. een beletsel bestaat om terug te keren naar het land van herkomst in verband met ernstige schade (artikel 3 EVRM) of een gegronde vrees voor vervolging; en

    • 2. er ook geen ander land kan worden aangewezen waarnaar de vreemdeling kan terugkeren.

  • e. als de vreemdeling naar een derde land moet vertrekken, niet zijnde zijn een land van herkomst, land van bestendig verblijf of land van doorreis.

In de onder c genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM of het CJIB hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar maakt.

In de situatie gemeld onder d. wordt in het terugkeerbesluit opgenomen dat:

  • de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland moet verlaten binnen een gestelde vertrektermijn;

  • de vreemdeling niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst; en

  • het voornemen tot uitzetting wel blijft bestaan (zie ook paragraaf C2/10.3.2 Vc).

Als in de situatie gemeld onder d. op een later moment wordt vastgesteld dat artikel 3 EVRM zich niet meer verzet tegen uitzetting van de vreemdeling dan wel dat de vreemdeling niet langer te vrezen heeft voor vervolging, neemt de IND een besluit waaruit blijkt dat er niet langer een terugkeerbeletsel is. Dit besluit maakt de IND kenbaar aan de vreemdeling. Hiertegen kan de vreemdeling rechtsmiddelen aanwenden.

D

Paragraaf A3/7.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.2.4. Bewijsmiddelen

De vreemdeling legt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:

  • 1. een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;

  • 2. een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:

    • de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);

    • welke medische klachten de vreemdeling heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld;

    • de datum van de start van de behandeling en als dit bekend is de verwachte einddatum van de behandeling.

  • 3. relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:

    • de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;

    • de medische voorgeschiedenis;

    • de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;

    • de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);

    • het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.

  • 4. een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocument of andere bewijsmiddelen waarmee de vreemdeling inzicht in zijn identiteit en nationaliteit geeft.

Ad. 3.

De relevante medische gegevens moeten aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • afkomstig zijn van de behandelaar(s) van de vreemdeling;

  • een antwoord bevatten op alle vragen die het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage ‘toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’;

  • geen antwoorden bevatten op andere vragen dan die gesteld door het BMA.

Ad. 4.

Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding beschouwt de IND de volgende documenten als een bewijsmiddel van identiteit en nationaliteit:

  • een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en

  • aanvullende gegevens en bewijsmiddelen met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit zoals een identiteitskaart, een geboorteakte of een nationaliteitsverklaring.

E

Paragraaf A5/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.4. Minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Algemeen

Vrijheidsontneming op grond van artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen. Zulks brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden (zie paragraaf A5/5 Vc). Onder het begrip ‘gezin’ wordt hier verstaan ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.

Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken. Hierbij wordt in ieder geval, naast de voorwaarden van 5.1a, 5.1b en 5.1c Vb, de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling (volledigheid) van het gezin meegewogen.

Alleenstaande minderjarigen

Op grond van artikel 5.8 Vb wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen, nog meer dan bij volwassenen, alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:

  • a. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van of veroordeeld voor een misdrijf;

  • b. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel; of

  • c. Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen twee weken gerealiseerd worden. Als de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, geldt een termijn van vier weken waarbinnen het vertrek gerealiseerd moet worden.

Ad a en b

In deze gevallen geldt niet de beperking dat uitzetting of overdracht van de alleenstaande minderjarige vreemdeling uiterlijk binnen twee of vier weken moet worden gerealiseerd. Voor de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gelden de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor een volwassen vreemdeling gelden.

Ad c

Bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is in de onder c bedoelde gevallen alleen mogelijk als redelijkerwijs mag worden verwacht dat de uitzetting of overdracht uiterlijk binnen respectievelijk twee of vier weken kan worden gerealiseerd. De bewaring duurt in deze gevallen in beginsel niet langer dan deze twee of vier weken.

De bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling mag in deze gevallen uitsluitend langer dan twee of vier weken duren als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet; of

  • het feit dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Als een van deze situaties zich voordoet, is de duur van de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gebonden aan de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor volwassen vreemdelingen gelden. Als de alleenstaande minderjarige vreemdeling in bewaring wordt gehouden op grond van artikel 59 Vw en er is sprake van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de alleenstaande minderjarige vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd. In dat geval gelden de wettelijke termijnen genoemd in dat artikel. De alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt aansluitend opnieuw op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld op het moment dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling opnieuw verwijderbaar is geworden. De onder c bedoelde termijn vangt op dat moment opnieuw aan.

Toezicht omvat alle mogelijke vormen van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en de toezichthouders als bedoeld in artikelen 46 en 47 Vw in het kader van de uitoefening van hun taken. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt voor het eerst in het toezicht aangetroffen als er niet eerder sprake is geweest van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en een toezichthouder in de hiervoor bedoelde zin. Er is in ieder geval sprake van een situatie waarin de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen als er bij de toezichthouders geen gegevens van de vreemdeling bekend zijn. Omdat van de alleenstaande minderjarige vreemdeling die voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen vaak weinig gegevens bekend zijn waardoor vertrek in veel gevallen niet binnen twee weken kan worden gerealiseerd, geldt voor hen dat bewaring mogelijk is indien vertrek binnen vier weken kan worden gerealiseerd. Voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling die al wel eerder in het toezicht is aangetroffen of die bijvoorbeeld in de opvang verblijft, geldt dat bewaring slechts mogelijk is indien het vertrek binnen een termijn van twee weken kan worden gerealiseerd, tenzij sprake is van de onder a of b bedoelde situatie.

Zie voor het beleid omtrent het uitstellen van de toegangsweigering van een volwassen vreemdeling die tezamen met een minderjarig kind inreist en te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen paragraaf A1/7.3 Vc.

Gezinnen met minderjarigen

Bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van artikel 59, eerste lid, artikel 59, tweede lid, artikel 59a en artikel 59b, Vw kan slechts worden opgelegd als sprake is van de volgende omstandigheden.

Bij alle familieleden moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 5.1a en 5.1b, Vb. In aanvulling daarop geldt bij bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, artikel 59, tweede lid, en artikel 59a, Vw, dat uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden moet blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor:

  • de vertrekprocedure is vermeden;

  • de vertrekprocedure is belemmerd; of

  • het (significante) risico bestaat op onttrekking aan het toezicht.

Wanneer één of meerdere leden van het gezin signalen afgeven dat zij niet mee zullen werken aan vertrek, zal dit gevolgen hebben voor het aannemen van een risico dat andere gezinsleden zich ook aan het toezicht zullen onttrekken.

Termijn

Bewaring wordt alleen proportioneel geacht als verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In de regel wordt aangenomen dat hiervan sprake is op het moment dat reisdocumenten beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar zullen zijn. Bewaring op grond van artikel 59 of artikel 59a Vw kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden;

  • het feit dat (één van) de gezinsleden na de bewaring één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Als sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Als er sprake is van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd (zie paragraaf A5/6.3 Vc). De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring als bedoeld in artikel 59b Vw op als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de behandeling van het beroep in Nederland afgewacht mag worden. Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, en de behandeling van het beroep niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59 Vw. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Plaatsing na inbewaringstelling van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Ten aanzien van de plaatsing na inbewaringstelling van zowel alleenstaande minderjarigen als gezinnen met minderjarigen geldt dat zij uiterlijk binnen vijf dagen in de Gesloten Gezinsvoorziening geplaatst moeten worden. Als bij een voorgenomen inbewaringstelling de verblijfplaats van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige vreemdeling bekend is, dient de tenuitvoerlegging in de Gesloten Gezinsvoorziening in beginsel aansluitend aan de staandehouding plaats te vinden.

F

Paragraaf A5/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.1. Gronden voor vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat een gezin met één of meer minderjarigen binnen twee weken wordt uitgezet, mag aan een gezin met één of meer minderjarigen dat de toegang is geweigerd vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met of artikel 6a Vw, worden opgelegd.

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat het vertrek niet binnen twee weken wordt gerealiseerd wordt in beginsel volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6a Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND legt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw op bij beschikking model M19.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND verricht alle volgende handelingen:

  • een afschrift van de beschikking model M19 uitreiken aan de vreemdeling;

  • de inhoud van de beschikking in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem meedelen;

  • de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem meedelen; en

  • de vreemdeling wijzen op de mogelijkheid om het recht op gratis rechtsbijstand en om vertegenwoordiging aan te vragen.

Hierbij kan de ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND gebruik maken van de informatiebrief ‘Waarom aan u een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd’. De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND neemt de wijze waarop is voorzien in bovengenoemde informatieverplichting op in model M19.

Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats moet een nieuwe beschikking model M19 worden gemaakt waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld.

Zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor een overdracht op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 en er een significant risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is, wordt een (nieuwe) de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a Vw opgelegd. De vreemdeling wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht. Indien er geen sprake is van een significant risico op onttrekken aan toezicht, wordt de maatregel niet opgelegd dan wel opgeheven.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND hoeft geen nieuwe beschikking model M19 te maken als tijdelijke overplaatsing van de vreemdeling nodig is om redenen die voortvloeien uit toepassing van de Vw. Ook het vervoer naar de aangewezen ruimte of plaats valt onder beschikking model M19.

Als er redenen zijn om de vrijheidsontnemende maatregel met maximaal twaalf maanden te verlengen, moet de vreemdeling voor het verstrijken van de maximale bewaringsduur van zes maanden schriftelijk op de hoogte worden gesteld van dit besluit. De DT&V maakt het verlengingsbesluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit.

Voor het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw of artikel 6a Vw, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND, gebruik maken van model M113. Van model M113 moet altijd:

  • het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;

  • een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V.

Voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid, Vw of artikel 6a Vw geldt geen regime.

Indien een aan de grens geweigerde vreemdeling tevens verdachte of veroordeelde is van een misdrijf wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking bij het uitreiken van de toegangsweigering model M122-A uitgereikt om de vreemdeling te informeren dat zijn vrijheidsontneming kan worden voortgezet op grond van de Vreemdelingenwet zodra de vrijheidsontneming op strafrechtelijke gronden is geëindigd. De ambtenaar belast met de grensbewaking is verantwoordelijk voor het opleggen van de vreemdelingrechtelijke maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw

Op grond van artikel 6, derde lid, Vw kan aan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, zolang hij wordt aangemerkt als verzoeker in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn. Deze grondslag voor vrijheidsontneming wordt toegepast zolang het de vreemdeling wordt toegestaan als verzoeker op het grondgebied te verblijven. Dat betreft de volgende situaties:

  • a. de vreemdeling is in afwachting van een beslissing op zijn asielaanvraag;

  • b. na afwijzing van de asielaanvraag totdat de beroepstermijn is verstreken, tenzij het de vreemdeling ingevolge artikel 7.3, tweede lid juncto artikel 3.1, tweede lid onder a of e, Vb niet is toegestaan de uitspraak op een ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hier te lande af te wachten;

  • c. na het tijdig instellen van beroep, terwijl uitzetting bij of krachtens de Vw achterwege dient te blijven totdat uitspraak is gedaan op het beroep;

  • d. na het tijdig instellen van beroep, waarbij tevens wordt gevraagd om een voorlopige voorziening, terwijl uitzetting bij of krachtens de Vw achterwege dient te blijven totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening;

  • e. tot de beslissing op het beroepschrift indien het onder d. bedoelde verzoek is toegewezen.

Ad c.

Deze situatie is aan de orde indien het beroep op grond van artikel 82, eerste lid, van de Vw schorsende werking heeft.

Ad d.

Deze situatie is aan de orde indien het beroep op grond van artikel 82, tweede lid, van de Vw geen schorsende werking heeft, maar de behandeling van een (gelijktijdig) ingediend verzoek om een voorlopige voorziening wel mag worden afgewacht op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vb.

De gevallen waarin de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht zijn omschreven in artikel 7.3, tweede lid, van het Vb, gelezen in samenhang met artikel 3.1, tweede lid, onder a en e, van het Vb. Die situaties kunnen zich enkel voordoen bij opvolgende aanvragen om een verblijfsvergunning asiel.

Voor toepassing van artikel 6, derde lid, Vw op Dublinclaimanten dient tevens sprake te zijn van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’. Wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb.

Wanneer de hierboven genoemde situaties niet langer aan de orde zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 SGC middels het model M17A. Verder wordt een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid Vw. Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, plaats te vinden nadat de hierboven genoemde situaties niet langer aan de orde zijn.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw

Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw kan aan een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd en op wie voorafgaand aan de toegangsweigering het derde lid van toepassing was, een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd met uitzondering van de situatie dat de asielaanvraag voor het nemen van een besluit wordt ingetrokken (in dat laatste geval is het zesde lid niet van toepassing). Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, plaats te vinden nadat de onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De nieuwe vrijheidsontnemende maatregel wordt door de bevoegde ambtenaar van de IND opgelegd met gebruikmaking van het model M19 (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6a Vw in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013

Op grond van artikel 6a, eerste lid Vw kan de maatregel worden opgelegd of voortgezet met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013.

Wanneer er sprake is geweest van een voorafgaande vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw, geldt het volgende. Nadat het besluit omtrent de weigering van toegang is genomen, wordt krachtens artikel 6a, eerste lid, Vw een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Het nemen van een besluit omtrent de toegangsweigering en het opleggen van een nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen nadat de onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De nieuwe vrijheidsontnemende maatregel wordt door de bevoegde ambtenaar van de IND opgelegd met gebruikmaking van het model M19A (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Voor toepassing van artikel 6a Vw dient sprake te zijn van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’. Wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb. Daarnaast dient de maatregel proportioneel en noodzakelijk te zijn met het oog op de overdracht. Bij Dublinclaimanten is de maatregel, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.

G

Paragraaf A5/6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

6.4. Gehoor

Het uitgangspunt is dat een vreemdeling, voordat hij in bewaring wordt gesteld, gehoord wordt. Het gehoor van de vreemdeling moet afgenomen worden door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV.

De vreemdeling wordt niet gehoord voordat hij in bewaring wordt gesteld, als het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht. Uit de vreemdelingenadministratie moet blijken waarom het gehoor na de inbewaringstelling plaatsgevonden heeft. Het gehoor wordt vervolgens zo spoedig mogelijk na tenuitvoerlegging van de bewaring gehouden.

H

Paragraaf B7/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.2.1. Gezinsband

De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie B7/3.8.1).

Op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND in afwijking van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb de verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind dat:

  • onder rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de referent; en

  • naar het oordeel van de IND feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner.

De IND neemt in ieder geval niet aan dat een kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als:

  • het kind zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of

  • het kind een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.

Als het kind zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de referent, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Verbreking feitelijke gezinsband

De IND neemt aan dat in Nederland buitenshuis wonende kinderen nog feitelijk tot het gezin van hun de ouder(s) behoren, als die (al dan niet met studiebeurs) een volledige dagopleiding volgen.

Herstel feitelijke gezinsband

De IND neemt herstel van de feitelijke gezinsband niet aan als deze eenmaal verbroken is geoordeeld.

I

Paragraaf B8/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.4. Afspraken ketenpartners

Aanmelding bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel

De politie of KMar meldt aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel:

  • dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen;

  • of het vermoedelijke slachtoffer gebruik wenst te maken van de periode van de bedenktijd; en

  • dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan of op andere wijze medewerking verleent of heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar mensenhandel.

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen van vermoedelijke slachtoffers. Ook als het Coördinatiecentrum Mensenhandel niet betrokken is bij de opvang en huisvesting, moet de politie of KMar het vermoedelijke slachtoffer voor registratie bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel aanmelden.

Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties of acties van de KMar die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Ook moeten voorbereidingen worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaand aan de acties contact worden opgenomen met het Coördinatiecentrum Mensenhandel die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers.

Opvang en huisvesting

Als het vermoedelijke slachtoffer nog geen opvang heeft, bemiddelt het Coördinatiecentrum Mensenhandel bij het zoeken naar opvang en schakelt na een melding van de politie of KMar de zorgcoördinator mensenhandel in de regio in. De zorgcoördinator is verantwoordelijk voor de dagelijkse begeleiding van het vermoedelijke slachtoffer. Als in de regio nog niet is voorzien in zorgcoördinatie, blijft het Coördinatiecentrum Mensenhandel verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie. De beschikbare capaciteit bepaalt de plaatsing van het vermoedelijke slachtoffer. Als hoofdregel geldt dat in het belang van het onderzoek gedurende de periode van de bedenktijd opvang wordt gezocht binnen de politieregio of in de regio waar de KMar werkzaam is.

De Korpschef of de Commandant wijst aanspreekpersonen aan binnen zijn korps die de contacten met de zorgcoördinator onderhouden en centraal aanspreekbaar zijn binnen het opsporingsonderzoek.

Als het slachtoffer minderjarig is, dan moet in het gezag worden voorzien.

Voor het organiseren van eerste opvang buiten kantooruren kan de politie een beroep doen op de regionale opvangvoorzieningen en noodbedden. Plaatst de politie of KMar het vermoedelijke slachtoffer buiten kantooruren, dan meldt de politie of KMar dit met spoed aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Vervolgens beoordeelt het Coördinatiecentrum Mensenhandel of de opvangfaciliteit geschikt is voor een langere tijd.

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer zich voor vervolgopvang wenden tot:

  • de zorgcoördinator in de regio waar hij of zij verblijft; of

  • als geen zorgcoördinator beschikbaar is, tot het Coördinatiecentrum Mensenhandel.

Vervolgopvang op een andere locatie kan aangewezen zijn, als de opvanglocatie die in de periode van de bedenktijd werd geboden niet geschikt is voor een langduriger verblijf.

Kosten van levensonderhoud

Nadat is vastgesteld dat het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd wenst voor het overwegen tot het doen van aangifte, verstrekt de politie of KMar het aanvraagformulier voor de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) aan het vermoedelijke slachtoffer.

Dit geldt niet voor vermoedelijke slachtoffers die al aanspraak kunnen maken op voorzieningen, zoals vermoedelijke slachtoffers die asiel hebben aangevraagd of die beschikken over een verblijfsvergunning.

De politie of KMar voegt bij het aanvraagformulier de kennisgeving waaruit blijkt dat aan de vreemdeling bedenktijd is verleend (model M55). Het model M55 wordt ook beschouwd als een verklaring als bedoeld in artikel 2 Rvb.

Medische bijstand en rechtshulp

De zorgcoördinator is eindverantwoordelijk voor de opvang van het vermoedelijke slachtoffer. De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het vermoedelijke slachtoffer in staat wordt gesteld zich medisch te laten onderzoeken en zich zo nodig te laten behandelen. Met het oog op de mogelijke latere afgifte van een verblijfsvergunning moet een tbc-onderzoek onderdeel uitmaken van dit medisch onderzoek.

De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte. Als het noodzakelijk blijkt om voor het geven van juridisch advies gedurende de periode van de bedenktijd een rechtshulpverlener in te schakelen, ontvangt de rechtshulpverlener hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

J

Paragraaf B9/12 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

12. Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, VV verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, en b, en g, Vb, als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1. de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en dat heeft geleid tot verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b, en g, Vb;

  • 2. het gerechtshof heeft het beklag als bedoeld in artikel 12 WvSv ter zake van mensenhandel gegrond verklaard en het gerechtshof heeft de officier van justitie bevolen strafvervolging ter zake van mensenhandel in te stellen; of

  • 3. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar onafgebroken op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.

Ad 1

Een vervolgingsbeslissing is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Ad 2

De IND kan de verblijfsvergunning zowel ambtshalve (artikel 3.6b Vb) als op aanvraag verlenen.

Als de vreemdeling geen aanvraag heeft ingediend, maar wel de beschikking van het gerechtshof heeft overlegd waarin het gerechtshof het beklag gegrond heeft verklaard, verleent de IND de verblijfsvergunning ambtshalve. De ingangsdatum van deze vergunning is de datum van de beschikking van het gerechtshof, als op die datum ook aan de overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk wordt voldaan.

Als de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend, verleent de IND de verblijfsververgunning met als ingangsdatum de datum van de aanvraag, als op die datum aan alle voorwaarden voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk wordt voldaan.

Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1, 2 en 3 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

K

Paragraaf B9/16.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

16.6. Gezinsleden

De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende gezinsleden van een onder toezicht gestelde vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden van paragraaf B9/16.5 Vc:

  • de biologische of juridische ouder(s), als het onder toezicht gestelde kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouder(s);

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouder(s) een verblijfsvergunning heeft verleend voor gezinsleden van de onder toezicht gestelde vreemdeling. De minderjarige broers en zussen moeten onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders staan.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c en k, Vw.

De IND stelt gezinsleden vrij van het mvv-vereiste gelet op het bepaalde in artikel 3.71, derde lid, Vb, als zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij de onder toezicht gestelde minderjarige.

L

Paragraaf B12/2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2. Beleidsregels

De IND wijst een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd af wanneer één van de in artikel 21, eerste lid, Vw genoemde gronden zich voordoet, voor zover artikel 21, tweede, derde en vierde lid, Vw en de artikelen 3.92, 3.93, 3.94, 3.95, 3.96 en 3.96a Vb hierop geen uitzondering maken.

M

M106-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2024

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 juni 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M106-A: Bevel ingevolge artikel 62a, 3e lid, Vw

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000. Dit wijzigingsbesluit bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

ARTIKELSGEWIJS

A

De tekst van paragraaf A1/4.4 Vc is verduidelijkt, omdat een eerdere wijziging van de tekst in 2013 tot een onbedoelde onduidelijkheid heeft geleid in de interpretatie van de beleidsregels. In 2013 heeft een redactionele aanpassing van de Vc plaatsgevonden, waarbij geen beleidswijziging is beoogd. Dat betekent dat het bij inreis met een visum altijd de bedoeling is gebleven dat het opgegeven land van hoofdreisdoel in overeenstemming is met het land van visumafgifte. Echter indien dit aan de grens niet meer in overeenstemming blijkt te zijn, is het aan de vreemdeling om het door hem gewijzigde opgegeven doel en duur van de reis aannemelijk te maken.

Om de mogelijke onbedoelde onjuiste interpretatie van de beleidsregel, zoals die sinds 2013 geldt, tegen te gaan is de tekst van de beleidsregel van voor 2013 weer hersteld.

B

In paragraaf A2/12.9 Vc is verduidelijkt dat bij een intrekking van een mvv de signalering in het SIS aanvangt op de datum waarop het besluit tot intrekking van de mvv bekend is gemaakt. De eerdere tekst leidde tot verwarring, omdat het er op leek dat de signalering moest worden uitgesteld tot de rechtsmiddelentermijn van 4 weken was verstreken. De rechtsgevolgen van een besluit tot intrekking van een mvv treden echter direct in werking. Hiermee wordt verduidelijkt dat een vreemdeling Nederland niet kan inreizen met een al ingetrokken mvv.

C

In paragraaf A3/6.3, onder c, Vc zijn de situaties neergelegd, waarin aan het OM gevraagd moet worden of er bezwaar is tegen de uitzetting van de vreemdeling. De optie onder c, onder 1 gaat over het geval dat de vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en het strafonderzoek nog niet door het OM is beëindigd. Deze optie maakt momenteel geen onderscheid tussen misdrijven en overtredingen. Met de wijziging in misdrijf wordt aansluiting gezocht bij de situatie onder c, onder 2, zodat bij verdachten van overtredingen, gelet op de beperktere impact die overtredingen op de samenleving hebben, niet langer aan het OM gevraagd hoeft te worden of er bezwaar is tegen uitzetting, omdat het belang van een spoedige uitzetting in die situaties groter wordt geacht.

D

In het WBV van 30 september 2022 (nr. 25406) is het toegankelijkheidsonderzoek door de DT&V bij een artikel 64 Vw-procedure komen te vervallen. Per abuis is lid 5 van A3/7.2.4 Vc niet geschrapt. Immers, deze documenten werden in het kader van dit toegankelijkheidsonderzoek verlangd. Daarom is dat met deze wijziging dit lid alsnog geschrapt.

E, G

Per 17 april 2024 is artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit aangepast en is artikel 5.8 toegevoegd aan het Vreemdelingenbesluit ((Staatsblad 2024, 83 van 16 april 2024).

In paragraaf A5/2.4 Vc onder het kopje ‘alleenstaande minderjarigen’ is een verwijzing toegevoegd naar het nieuwe artikel 5.8 Vreemdelingenbesluit.

Vanwege de aanpassing van artikel 5.2 Vb, is paragraaf A5/6.4 Vc aangepast. De vermelding dat de vreemdeling niet hoeft te worden gehoord bij een omzetting van de bewaringsgrond is geschrapt, omdat de vreemdeling bij een eventuele omzetting van de bewaringsgrond in beginsel altijd moet worden gehoord.

Daarnaast is naar aanleiding van de wijziging van het Vreemdelingenbesluit opgenomen in paragraaf A5/6.4 Vc dat het gehoor zo spoedig mogelijk na de inbewaringstelling wordt gehouden, als er redenen zijn waarom het gehoor voorafgaande aan de bewaring niet kan worden afgewacht.

F

In een aantal rechtbankuitspraken is erop gewezen dat conform artikel 5.3 Vb een vreemdeling bij inbewaringstelling schriftelijk op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van bewaring, de mogelijkheid om beroep in te stellen en van de mogelijkheid op het recht op gratis rechtsbijstand en om vertegenwoordiging aan te vragen.

Dit moet gebeuren in een taal die de vreemdeling verstaat, of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die verstaat.

Op 15 november 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak deze uitspraken van de rechtbank bevestigd en vastgesteld dat in de onderliggende casus de informatieplicht was geschonden (zie: ECLI:NL:RVS:2023:4180). De verplichting dat de vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal uitgelegd wordt waarom zijn vrijheid wordt ontnomen bestaat op grond van artikel 5.3, tweede lid Vb ook in het geval van vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid Vw of artikel 6, zesde lid Vw plaats vindt.

H

In paragraaf B7/3.2.1 Vc was de uitzondering opgenomen, wanneer de IND aannam dat een kind van een Turkse werknemer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s). In de uitvoeringspraktijk van de IND is gebleken dat deze passage voor verwarring zorgt. De bedoelde passage is alleen van toepassing als het kind (o.a.) toestemming heeft gekregen om zich bij de Turkse werknemer te vestigen in Nederland. Het toestemmingsvereiste betekent concreet dat het gezinslid een verblijfsvergunning moet hebben gekregen in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging in Nederland of als kind van de werknemer in Nederland zijn geboren en steeds in Nederland hebben gewoond. De betreffende beleidspassage kent derhalve alleen rechten toe aan de kinderen van Turkse werknemers bij voortgezet verblijf, aangezien men bij eerste toelating nooit kan voldoen aan de genoemde criteria omdat hij/zij nog in het buitenland verblijft. De betreffende passage kent derhalve alleen rechten toe aan de kinderen van Turkse werknemers bij voortgezet verblijf. Om verwarring te voorkomen en omdat de beleidsregels ook al staan opgenomen in paragraaf B10/4 Vc onder het kopje ‘Recht op voortzetting van verblijf voor gezinsleden van Turkse werknemers’, zijn de beleidsregels in paragraaf B7/3.2.1 Vc geschrapt.

I

Er zijn verschillende aanpassingen doorgevoerd in paragraaf B8/3.4 Vc onder het kopje ‘Kosten van levensonderhoud’. Allereerst is vanuit het oogpunt van efficiency besloten dat de politie niet langer de verklaring op de tweede bladzijde van het aanvraagformulier voor Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) hoeft in te vullen. In plaats daarvan voegt de politie bij het aanvraagformulier de kennisgeving waaruit blijkt dat aan de vreemdeling bedenktijd is verleend (model M55). Verder is geschrapt dat de politie het aanvraagformulier van een stempel voorziet, dat het aanvraagformulier eenmalig wordt verstrekt en dat deze gedurende de drie maanden bedenktijd geldig is. Deze werkwijze is immers verouderd. Het aanvraagformulier staat tegenwoordig namelijk op de website van het COA en is dus te allen tijde door iedereen te downloaden/printen.

Daarnaast is de KMar als actor toegevoegd in deze paragraaf. Immers, op grond van B8/3.1 Vc heeft de KMar dezelfde bevoegdheden als de politie als er sprake is van indicaties van mensenhandel.

J

In paragraaf B9/12 Vc is opgenomen dat de IND ook een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk verleend als het beklag als bedoeld in artikel 12 WvSv ter zake van mensenhandel gegrond is verklaard en het gerechtshof de officier van justitie heeft bevolen om strafvervolging ter zake van mensenhandel in te stellen. De verblijfsvergunning kan zowel ambtshalve als op aanvraag worden verleend. Tevens is opgenomen welke ingangsdatum geldt als deze verblijfsvergunning wordt verleend. Daarnaast is een bestaand tekstblok verplaatst zodat de tekst beter leesbaar is.

K

Gezinsleden van een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning humanitair-tijdelijk kunnen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste als zij voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen (zie B8/13.10 Vc). Dit is van overeenkomstige toepassing voor gezinsleden die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning bij een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk. Daarom is voor deze categorie een mvv-vrijstelling opgenomen in B9/16.6 Vc.

L

In paragraaf B12/2 Vc is een ontbrekende komma toegevoegd.

M

In de rechtsmiddelenclausule onder het model M106-A is niet neergelegd dat het indienen van bezwaar geen schorsende werking heeft en dat het mogelijk is om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar te verzoeken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Als goede voorlichting naar de vreemdeling en zijn gemachtigde is het wenselijk de rechtsmiddelenclausule uit te breiden. Model M106-A is hierop aangepast.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven