Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 juni 2024, nummer WBV 2024/12, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.1. De aanmeldfase

In artikel 3.108d Vb is de aanmeldfase beschreven.

Aanmelding

De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar tijdens het MTV, het grenstoezicht of andere werkzaamheden te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM/KMar registreert dit verzoek binnen het aantal werkdagen zoals bepaald in artikel 3.107b Vb. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de AVIM of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, kan de registratie ook worden verricht door de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel.

De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar een aanmeldformulier in.

Onderzoek tijdens de aanmeldfase

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) verricht tijdens de aanmeldfase in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten, bescheiden en gegevensdragers van de vreemdeling.

Dit onderzoek kan doorlopen in de rust- en voorbereidingstermijn of nog tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden opgestart.

Indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel of bij de KMar op de brigade, waar de vreemdeling zich bij KMar heeft gemeld. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de AVIM of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook bij de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel ondertekend worden.

De IND kan in een individueel geval een van de andere aanmeldcentra of een andere locatie, niet zijnde een aanmeldcentrum, aanwijzen. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat hij op de in artikel 3.108 Vb voorgeschreven wijze kenbaar heeft gemaakt deze aanvraag te willen indienen en de AVIM/KMar de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit en nationaliteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een lastminuteaanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die vanuit vreemdelingenbewaring een aanvraag indient (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure over de aanmeldfase.

De IND maakt aan de hand van het onderzoek van de AVIM/KMar en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

  • de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);

  • de procedure voor vreemdelingen behorende tot de categorieën als genoemd in artikel 3.109ca, eerste lid Vb (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of

  • de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).

Onderzoek en inname van documenten

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiebrochure over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt ingewilligd, geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling. Deze ambtenaar stelt een rapportage over de authenticiteit van de documenten ter beschikking aan de vreemdeling.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) heeft geconcludeerd dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn, geeft deze ambtenaar deze documenten niet terug aan de vreemdeling. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt afgewezen, duurt de grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb voort tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid, Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Als de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) andere bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen dan documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten, verstrekt hij deze aan de IND. De IND onderzoekt de authenticiteit van deze documenten.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Aanmeldcentra

Waar in het Vreemdelingenbesluit wordt gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′, wordt gedoeld op de volgende locaties die door de IND zijn ingericht als aanmeldcentrum:

  • Aanmeldcentrum Ter Apel

  • Aanmeldcentrum Budel

  • Aanmeldcentrum Den Bosch

  • Aanmeldcentrum Zevenaar

  • Aanmeldcentrum Schiphol (gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)

  • Aanmeldcentrum West

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe. Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 3.109c, vierde lid, Vb.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Antecedentenverklaring

De IND vraagt aan elke vreemdeling van 12 jaar en ouder om bij zijn asielaanvraag de antecedentenverklaring (conform bijlage 12 VV 2000) in te vullen en te ondertekenen. De vreemdeling verklaart daarin onder meer of hij voor een strafbaar feit is veroordeeld en of hij op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging is onderworpen. Daarnaast dient de vreemdeling te verklaren zich niet schuldig te hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en dat er in een andere Europese lidstaat nooit een inreisverbod aan hem is opgelegd. Als de vreemdeling deze vragen niet wil beantwoorden, zal de IND hier gevolgen aan verbinden. Hier zal de vreemdeling dan onder meer uitvoerig over bevraagd worden. Als blijkt dat de vreemdeling de verklaring feitelijk onjuist heeft ingevuld, doordat hij bijvoorbeeld ooit is veroordeeld, of schuldig is aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, terwijl hij daar op de antecedentenverklaring geen melding van heeft gemaakt, dan staat vast dat hij deze verklaring onjuist heeft ingevuld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt (zie ook paragraaf C1/4 Vc inzake het verstrekken van onjuiste gegevens).

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en Eurodac.

Als de IND de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal nemen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure. De IND neemt een gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Dit gehoor wordt aangeduid als een Dublin gehoor.

Zie voor het verdere verloop van de Dublinprocedure paragraaf C1/2.6 VC.

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, EU onderdaan is of reeds internationale bescherming geniet

Wanneer de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege één van de in artikel 3.109ca, eerste lid, Vb genoemde gronden, neemt de IND, na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, Vb. De IND neemt ook een aanmeldgehoor af bij niet alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf vijftien jaar (die zelfstandig een aanvraag hebben ingediend) en bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf twaalf jaar.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen onder andere vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • de geboorteplaats en geboortedatum;

  • de nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van de aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen;

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten;

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst;

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

Daarnaast vraagt de IND naar een korte opgave van de asielmotieven.

De IND kan bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar een aanmeldgehoor afnemen. De IND vraagt in dat geval uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezins- of familieleden woonachtig in Nederland;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

Opgave van asielmotieven tijdens de aanmeldfase

De IND vraagt de vreemdeling conform artikel 3.108, vierde lid, Vb tijdens de aanmeldfase naar een korte opgave van de asielmotieven. Doel van het kort informeren naar asielmotieven is het bevorderen van een efficiënte en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag. De IND vraagt hiernaar in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor. De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen verdiepende vragen naar aanleiding van de opgegeven asielmotieven. De IND betrekt de afgelegde verklaringen over de asielmotieven zoals vermeld in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor niet bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit is wel mogelijk als de verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. De IND kan de overige tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen wel betrekken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Na afronding van het aanmeldgehoor, eindigt de aanmeldfase. De IND verstrekt een afschrift van het rapport van aanmeldgehoor aan de gemachtigde. De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren door het indienen van correcties en aanvullingen.

Leeftijdsschouw

Bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaats. De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • een sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

  • een sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van:

  • evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn, of;

  • twijfel over de opgegeven leeftijd.

Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de medewerker van de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig, evident minderjarig is of dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • uiterlijke kenmerken;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

De IND kan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aanbieden als uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is. Zie paragraaf C1/2.2 Vc.

B

Paragraaf C1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.5. De Grensprocedure

Het verloop van de grensprocedure is geregeld in artikel 3, derde tot en met zevende lid, Vw en artikel 3.109b Vb. In de grensprocedure worden de artikelen 3.109 en 3.113 tot en met 3.115 Vb overeenkomstig toegepast, tenzij anders is bepaald.

De vreemdeling geeft in persoon bij de ambtenaar belast met de grensbewaking te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De ambtenaar belast met de grensbewaking registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb.

In artikel 3.108d Vb (inzake de aanmeldfase) is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is in de grensprocedure. Wel vult de vreemdeling een aanmeldformulier in en vindt voorafgaand aan het nader gehoor een aanmeldgehoor plaats. De artikelen 3.108, vierde en vijfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing.

De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. Conform artikel 3.109b, tweede lid, Vb kan in de grensprocedure een kortere rust- en voorbereidingstermijn dan zes dagen gelden. De vreemdeling neemt het initiatief hiertoe, waarna in samenspraak met de IND de duur van de rust- en voorbereidingstermijn wordt bepaald. De IND heeft een inspanningsverplichting om volgens het verzoek van de vreemdeling te handelen.

De rust- en voorbereidingstermijn is niet van toepassing in de in artikel 3.109, zesde lid, Vb genoemde gevallen (zie paragraaf C1/2.2 Vc).

Voortzetting grensprocedure

De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag conform artikel 3, derde lid, Vw binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.

In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het aanmeldgehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld.

Indien na het aanmeldgehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld:

  • waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een meest en minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld vanwege een internationaal gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven. De IND meldt de vreemdeling uiterlijk om 18.00 uur aan bij het COA ten behoeve van de uitplaatsing. De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal in dit geval worden opgeschort en verder worden behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. De IND bepaalt in overleg met de gemachtigde van de vreemdeling, wanneer de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden voortgezet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de opschorting een week duurt.

Verlenging van de algemene asielprocedure voorafgaand aan de start van het onderzoek

De in paragraaf C1/2.3 Vc opgenomen beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing in de grensprocedure. In aanvulling daarop geldt dat de aanvraag binnen de in artikel 3, zesde lid, Vw genoemde termijn moet worden afgedaan.

Afwijken van de AA-termijnen binnen de grensprocedure

De IND bepaalt tijdens de grensprocedure of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verder wordt behandeld binnen de grensprocedure onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw.

Als de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afgerond kan worden binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, kan de IND de behandeling voortzetten indien het vermoeden bestaat dat de aanvraag zal worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a en 30b, Vw en de behandeling naar verwachting binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgerond. In artikel 3.118, tweede lid, Vb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een zienswijze in dit geval een week bedraagt.

Dit doet zich onder andere voor indien er nader onderzoek noodzakelijk is naar:

  • 1. De identiteit, nationaliteit of reisroute van de vreemdeling.

  • 2. Mogelijk misbruik van de asielprocedure of naar mogelijke fraude.

  • 3. De mogelijkheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, op grond van openbare orde of op grond van nationale veiligheid.

Ad. 1

Dit kan onder andere door middel van:

  • nader onderzoek naar de documenten van de vreemdeling op echtheid of authenticiteit.

  • taalanalyse of een ander onderzoek naar de herkomst van de vreemdeling.

  • onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling.

De IND moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure voortvarend behandelen.

Indien duidelijk is dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgedaan, wordt de vreemdeling toegang verleend tot Nederland en wordt de vrijheidsontnemende maatregel ex. artikel 6, derde lid, Vw opgeheven.

Toepassing van de procedure voor vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst, EU-onderdanen of vreemdelingen die reeds internationale bescherming genieten

In de grensprocedure kan tevens de procedure als bedoeld in artikel 3.109ca Vb worden toegepast. Dit betekent dat de vreemdeling geen rust- en voorbereidingstermijn krijgt en dus evenmin een medisch onderzoek wordt aangeboden. In uitzonderlijke gevallen kan de IND ervoor kiezen toch een medisch onderzoek aan te bieden. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als blijkt dat sprake is van dusdanige (medische) problematiek dat de IND een medisch advies noodzakelijk acht voordat het gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb wordt afgenomen.

Intrekking van de asielaanvraag in de grensprocedure

Indien de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 juncto artikel 6 SGC (model M17). Na het nemen van dit besluit, legt de bevoegde ambtenaar middels beschikking model M19 of M19A een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op krachtens artikel 6, eerste en tweede lid Vw dan wel artikel 6a Vw. Het nemen van een besluit omtrent weigering van de toegang en het opleggen van deze nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen na intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Voortzetting van detentie na de grensprocedure en daarop volgende toegangsweigering

Nadat de in paragraaf A5/3.1 Vc onder Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang. Daarnaast legt de bevoegde ambtenaar middels model M19 of M19A een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op krachtens artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid, Vw.

Het nemen van een besluit omtrent weigering van de toegang en opleggen van de nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen nadat de in paragraaf A5/3.1 Vc onder Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De IND motiveert in de beschikking model M19 of M19A:

  • dat een (significant) risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, of de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert;

  • of op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen;

  • of de maatregel ten aanzien van de vreemdeling onevenredig bezwarend is, en

  • er zicht op uitzetting dan wel overdracht bestaat.

Inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw na grensprocedure

Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, terwijl de aanvraag niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgedaan, stelt de bevoegde ambtenaar van de IND of de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, zijnde de hulpofficier van justitie, de vreemdeling aansluitend in bewaring op grond van artikel 59b, Vw. Hiervan is in ieder geval sprake indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mogelijk met toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden afgewezen (zie paragraaf A5/6.3 Vc).

C

Paragraaf C1/4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4. Beoordelen van de asielaanvraag

4.1. Volgorde van toetsing

De IND hanteert voor het beoordelen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de volgende toetsingsvolgorde:

  • 1. De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan artikel 30 Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw niet in behandeling neemt, toetst de IND de aanvraag niet verder;

  • 2. Als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling neemt, onderzoekt de IND of de aanvraag ontvankelijk is op grond van artikel 30a Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw niet-ontvankelijk verklaart, toetst de IND de aanvraag niet verder;

  • 3. Als de aanvraag ontvankelijk is, onderzoekt de IND of de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • 4. Als de IND concludeert dat de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, toetst de IND de aanvraag aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw. Vervolgens stelt de IND vast wat het asielmotief is en identificeert de IND de feiten en omstandigheden;

  • 5. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst en de asielmotieven, tenzij de IND reden ziet de feiten en omstandigheden enkel te beoordelen op zwaarwegendheid. In dat geval laat de IND kenbaar de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de asielmotieven in het midden, met uitzondering van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit en herkomst;

  • 6. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de asielmotieven of de zwaarwegendheid van de feiten en omstandigheden waarvan de geloofwaardigheid in het midden is gelaten;

  • 7. De IND kan bij de inhoudelijke beoordeling tot de conclusie komen dat de aanvraag gegrond, ongegrond of kennelijk ongegrond is;

  • 8. Als de IND de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • 9. Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie ook A3/7.3 Vc).

  • 10. Als de IND de asielaanvraag van een amv afwijst, beoordeelt de IND ambtshalve of de amv in aanmerking komt voor uitstel van vertrek zoals bedoeld in paragraaf A3/6.1.1 Vc.

4.2 Uitgangspunten beoordeling asielverzoek

Uitgangspunt bij de beoordeling van een asielaanvraag is dat de IND eerst de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden beoordeelt die ten grondslag liggen aan de asielaanvraag (zie verder paragraaf C1/4.3 Vc). Dit zijn feiten en omstandigheden die zowel betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst en achtergrond van de vreemdeling als diens asielmotieven.

Nadat de geloofwaardigheid is beoordeeld, toetst de IND of de aan de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden ontleende gestelde vrees over wat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat aannemelijk zijn. Dit is de zogenaamde risico-inschatting (over de risico-inschatting zie verder paragraaf C1/4.4 Vc).

Als de gestelde vrees van betrokkene bij terugkeer wordt gevolgd, beoordeelt de IND of de vrees zwaarwegend genoeg is en of er daarmee sprake is van vluchtelingschap of ernstige schade (over de zwaarwegendheid zie verder paragraaf C1/4.5 Vc).

4.2.1 Samenwerkverplichting

De vreemdeling moet zijn asielrelaas aannemelijk maken. De stelplicht en bewijslast liggen bij de vreemdeling. Dat betekent dat van de vreemdeling wordt verwacht dat hij alle relevante elementen als bedoeld in artikel 4 Kwalificatierichtlijn, die onder andere betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst en de asielmotieven zo snel mogelijk naar voren brengt, te weten:

  • alle relevante documentatie die in het bezit is van de vreemdeling;

  • de eigen verklaringen (van de vreemdeling), zoals afgelegd tijdens gehoren en/of schriftelijk ingebracht.

De vreemdeling en de IND hebben op grond van artikel 31, tweede lid, Vw een samenwerkingsverplichting. Het is daarbij aan de vreemdeling om, voor zover redelijk, alle relevante feiten en omstandigheden en de daarmee samenhangende bewijsstukken zo snel mogelijk naar voren te brengen.

In voorkomend geval werkt de IND actief met de vreemdeling samen om de feiten en omstandigheden te bepalen en aan te vullen. De vreemdeling moet daarbij voldoende in de gelegenheid worden gesteld zijn relaas met zijn verklaringen aannemelijk te maken. De samenwerkingsverplichting strekt niet zo ver dat de IND alle ontbrekende onderdelen op basis van eigen onderzoek moet onderbouwen.

De IND moet vervolgens de in samenwerking met de vreemdeling verzamelde feiten en omstandigheden beoordelen. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid houdt de IND rekening met de individuele situatie en omstandigheden van de verzoeker, zoals bijvoorbeeld achtergrond en geslacht van de vreemdeling (het referentiekader).

4.2.2 Het verzamelen van informatie
4.2.2.1 Algemeen

Om het asielverzoek te beoordelen, moet eerst alle relevante informatie verzameld worden. Dit houdt in dat de relevante elementen worden geïdentificeerd en het asielmotief wordt vastgesteld. Relevante elementen bestaan volgens artikel 4, tweede lid, Kwalificatierichtlijn uit: de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie over zijn leeftijd, achtergrond (ook die van relevante familieleden), identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielverzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de reden voor het indienen van het asielverzoek.

4.2.2.2 Documenten

Bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betrekt de IND alle documenten die zien op de volgende onderdelen:

  • identiteit;

  • nationaliteit;

  • herkomst;

  • reisroute; en

  • asielmotief van de vreemdeling.

De IND acht al deze documenten in beginsel relevant voor het beoordelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel.

Identiteit

Een document met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moet in ieder geval de volgende elementen bevatten:

  • een goedgelijkende pasfoto;

  • de geboorteplaats van de vreemdeling; en

  • de geboortedatum van de vreemdeling.

Een identiteitsdocument kan alleen de identiteit onderbouwen als het authentiek is en op officiële wijze is afgegeven door de bevoegde autoriteiten en in het land van herkomst wordt erkend als identiteitsdocument. Daarnaast is van belang dat het een officieel identiteitsdocument betreft dat in het maatschappelijke verkeer en de contacten met (buitenlandse) autoriteiten wordt gebruikt om de identiteit aan te tonen.

Is er geen sprake van een authentiek identiteitsdocument, dan weegt de IND de verklaringen van de vreemdeling, andere overgelegde documenten en of de verklaringen van de vreemdeling passen in al datgene wat bij de IND bekend is over de situatie in het land van herkomst, mee.

Nationaliteit

Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:

  • een paspoort; of

  • een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling uitgegeven document met pasfoto (waarop de vreemdeling herkenbaar is) waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.

Daarnaast is van belang dat het een officieel nationaliteitsdocument betreft dat in het maatschappelijke verkeer en de contacten met (buitenlandse) autoriteiten wordt gebruikt om de nationaliteit aan te tonen.

Reisroute

Als documenten die de reisroute onderbouwen gelden in ieder geval:

  • documenten waarvan de vreemdeling zich bediend heeft bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland; en

  • alle andere bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute de vreemdeling heeft gevolgd.

Dit zijn alle documenten die gelden als bewijsmiddelen of indirecte bewijzen in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013 en Verordening (EG) nr.1560/2003/EG.

Asielmotief

Onder documenten met betrekking tot het asielmotief verstaat de IND documenten, die de verklaringen van de vreemdeling onderbouwen.

4.2.2.3 Algemene situatie in het land van herkomst

Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is voor de IND een deskundigenbericht en dus een gewichtige bron van informatie over de situatie in het land van herkomst. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.

De IND merkt informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden aan als deskundigenbericht als op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier informatie wordt verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend.

Het gewicht dat aan de bron of het onderzoek door derden moet worden gegeven, wordt tevens bepaald door het gezag en reputatie van de opsteller van het rapport, de consistentie van de conclusies en evt. bevestigingen door andere bronnen. Ook komt betekenis toe aan de aanwezigheid van de opsteller van het rapport in het betreffende land van herkomst en de mogelijkheden die de opsteller heeft om aldaar onderzoek te doen.

De IND gaat uit van de juistheid van een deskundigenbericht, tenzij de IND concrete aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

De IND stelt nader onderzoek in of laat nader onderzoek instellen om de concrete aanknopingspunten voor de twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht te bevestigen of te ontkrachten.

Als de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht door nader onderzoek bevestigd zijn, betrekt de IND deze informatie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling.

De IND beschouwt in ieder geval niet als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht:

  • een ongemotiveerde of niet nader toegelichte verklaring van de vreemdeling; of

  • een enkel beroep door de vreemdeling op een bron waarnaar in het deskundigenonderzoek niet wordt verwezen, terwijl die bron niet van zodanige strekking en gewicht is dat deze twijfel oproept over de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

4.2.3 Vaststelling van het asielmotief

Een asielmotief is een onderwerp of verhaallijn in het asielrelaas van een vreemdeling dat verband houdt met of relevant is bij de beoordeling of iemand te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Hieronder vallen de feiten en omstandigheden die voor de vreemdeling reden vormen voor het aanvragen van bescherming. De IND beoordeelt enkel de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de gestelde vervolging door autoriteiten of derden, of de feiten en omstandigheden in het verhaal die kunnen wijzen op ernstige schade. De IND betrekt daarom alleen de verklaringen en documenten die hiermee verband houden (zowel in het voordeel als in het nadeel).

Feiten en omstandigheden kunnen zien op gebeurtenissen en op gedragingen. De aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen zich in het land van herkomst al voor het vertrek hebben voorgedaan, maar ook na het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst. Onder gestelde gebeurtenissen worden ook de ‘veronderstellingen’ van de vreemdeling verstaan. Onder ‘veronderstellingen’ verstaat de IND aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.

Een asielverzoek kan gebaseerd zijn op meerdere asielmotieven die los van elkaar staan. Het is echter ook mogelijk dat deze asielmotieven tot op zekere hoogte op elkaar doorwerken of met elkaar samenhangen.

De IND houdt bij het vaststellen van het asielmotief zoveel mogelijk vast aan de door de vreemdeling gestelde persoonlijke gegevens en de door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen. Als de vreemdeling een motief tijdens het nader gehoor niet naar voren heeft gebracht en pas later in de procedure aanvoert, dan moet hij goede redenen aandragen, waarom hij dit niet eerder naar voren heeft gebracht. Als de redenen die hij aandraagt niet verschoonbaar zijn, dan wordt dit asielmotief in beginsel ongeloofwaardig geacht.

4.3 Beoordeling van de geloofwaardigheid

Gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling in kwestie

Feiten en omstandigheden die zien op de persoon van de vreemdeling worden door de IND als eerste vastgesteld. Dit zijn feiten en omstandigheden die zowel betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst als achtergrond van de vreemdeling.

De beoordeling van de geloofwaardigheid van deze gegevens, worden op een zelfde wijze vastgesteld als onderzoek van het asielmotief. Hetgeen is opgenomen in deze paragraaf is eveneens van toepassing op de geloofwaardigheidsbeoordeling van deze gegevens.

Asielmotief

Nadat de IND het asielmotief heeft vastgesteld, beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van dat asielmotief. Het onderzoek richt zich daarbij op feiten en omstandigheden.

Bij de vaststelling van de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het asielmotief beoordeelt de IND steeds of het asielmotief:

  • voldoende is onderbouwd met bewijsmateriaal; of

  • geloofwaardig geacht kan worden op grond van de geloofwaardigheidstoets die volgt uit artikel 31, zesde lid, Vw.

Meerdere asielmotieven

Als de vreemdeling meerdere asielmotieven heeft aangevoerd, dan beoordeelt de IND voor elk asielmotief of het:

  • voldoende is onderbouwd met bewijsmateriaal; of

  • geloofwaardig kan worden geacht op grond van de geloofwaardigheidstoets die volgt uit artikel 31, zesde lid, Vw.

4.3.1 Het onderzoek naar documenten

De IND onderzoekt eerst of de vreemdeling het asielmotief voldoende heeft onderbouwd met bewijsmateriaal. Het gaat hierbij om objectieve documenten, die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld en die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. Ook kan het gaan om objectieve, openbare bronnen die de verklaringen van de vreemdeling bevestigen.

Als blijkt dat de objectieve documenten kunnen worden geaccepteerd als volledige onderbouwing van het asielmotief en er geen sprake is van contra-indicaties, dan heeft de vreemdeling het asielmotief aannemelijk gemaakt en kan het asielmotief waarop deze documenten zien geloofwaardig worden geacht.

Als de vreemdeling een asielmotief niet of onvoldoende heeft onderbouwd met bewijsmateriaal, dan past de IND de geloofwaardigheidstoets als bedoeld in artikel 31, zesde lid, Vw toe. Op deze manier houdt de IND rekening met de omstandigheid dat van een vreemdeling niet altijd verwacht kan worden dat hij zijn asielmotief volledig met bewijsmateriaal staaft.

4.3.2 Geen of onvoldoende onderbouwing asielmotief met documenten

Als de vreemdeling zijn asielmotief niet of onvoldoende heeft onderbouwd met bewijsmateriaal, dan kan de IND de feiten en omstandigheden die aan het asielmotief ten grondslag zijn gelegd (alsnog) als geloofwaardig aanmerken, als de vreemdeling voldoet aan de volgende vijf – cumulatief geformuleerde – voorwaarden van artikel 31, zesde lid, Vw:

  • de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder a, Vw);

  • alle relevante elementen waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, Vw);

  • de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, Vw);

  • de vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, Vw); en

  • vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, Vw).

4.3.2.1 Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder a, Vw

Bij het leveren van oprechte inspanning om zijn aanvraag te staven is onder andere van belang dat de vreemdeling zo volledig mogelijk heeft verklaard, de gestelde vragen naar beste kunnen heeft beantwoord en anderszins zo goed mogelijk heeft meegewerkt aan het vaststellen van de relevante feiten en/of omstandigheden, die ten grondslag liggen aan zijn asielmotief.

4.3.2.2 Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, Vw

Met het overleggen van alle relevante elementen wordt alle documentatie ter staving van de verschillende relevante feiten en/of omstandigheden bedoeld. Wanneer bepaalde van deze documenten ontbreken, dan wordt de vreemdeling in de gelegenheid gebracht te verklaren waarom de hij deze documenten niet heeft. De IND beoordeelt vervolgens of de verklaring bevredigend is. De vraag of de verklaringen van de vreemdeling over het ontbreken van bewijsmateriaal bevredigend zijn, betreft een individuele toets.

Dit betekent dat tijdens het gehoor gevraagd moet worden naar documenten ter onderbouwing van de relevante feiten en/of omstandigheden. Verwacht mag worden dat een vreemdeling die hier asiel aanvraagt zijn asielrelaas met documenten onderbouwt. De verklaring van de vreemdeling dat hij zijn documenten ter staving van zijn zijn asielmotief onderweg is kwijtgeraakt/niet goed heeft bewaard, wordt door de IND op zichzelf niet gezien als een bevredigende verklaring voor het ontbreken van documenten.

4.3.2.3 Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, Vw

Bij de vraag of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn bevonden en niet in strijd zijn met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag, geeft de IND een oordeel aan de hand van alles wat de vreemdeling zelf heeft aangedragen, en van alles wat te toetsen is aan de hand van andere bronnen. De IND beoordeelt kenbaar of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie. Deze beoordeling wordt op objectieve, gestructureerde en transparante wijze uitgevoerd. Hierbij kan de IND onder andere betrekken:

  • de mate waarin verklaringen gedetailleerd en specifiek zijn;

  • de interne consistentie van de verklaringen;

  • consistentie met informatie van andere, door de vreemdeling genoemde, getuigen; en

  • consistentie met beschikbare (landen)informatie.

Tegenstrijdigheden tussen verklaringen over het asielmotief afgelegd in het aanmeldgehoor en nader gehoor kunnen hierbij niet zonder meer aan de vreemdeling worden tegengeworpen. De vreemdeling moet in ieder geval in de gelegenheid worden gesteld uitleg te geven over de belangrijkste tegenstrijdigheden. Als de vreemdeling geen goede verklaring kan geven ten aanzien van de tegenstrijdigheid, dan betrekt de IND dit in de beoordeling van het asielmotief.

Komt de vreemdeling in de correcties en aanvullingen terug op eerdere verklaringen, dan mag van hem een deugdelijke verklaring worden verwacht waarom hij daarop terugkomt. Als hij zijn verklaringen aanvult of corrigeert, dan zal hij afdoende moeten verklaren waarom volgens hem het rapport van gehoor niet klopt of onvolledig is.

In bepaalde gevallen kan de door de vreemdeling verstrekte informatie dusdanig innerlijk tegenstrijdig zijn, dat dit het gehele asielmotief aantast. Dit kan zover gaan dat sprake is van ‘verstrekken onjuiste gegevens’.

Tot slot kunnen ook resultaten van onderzoek worden betrokken. Dit kan onder meer zien op documentenonderzoek, taalanalyse en informatie over de situatie in een land van herkomst.

4.3.2.4 Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, Vw

Van een vreemdeling die stelt te vrezen voor vervolging of voor ernstige schade bij terugkeer mag verlangd worden dat hij zo spoedig mogelijk asiel aanvraagt. Hiervan is in beginsel sprake als een asielaanvraag binnen 48 uur na binnenkomst is ingediend. Als dit niet binnen 48 uur is gebeurd, vraagt de IND naar de reden hiervan. Als de vreemdeling daar geen goede reden voor heeft, wordt niet voldaan aan deze voorwaarde.

4.3.2.5 Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, Vw

Onder de vraag of vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, vallen feiten en/of omstandigheden die raken aan de algemene geloofwaardigheid van de vreemdeling. Deze feiten en omstandigheden zien dus niet enkel op de vastgestelde feiten en/of omstandigheden die behoren tot het asielmotief. Als de vreemdeling in deze of een andere procedure verklaringen aflegt die dusdanig ongeloofwaardig zijn dat ze de geloofwaardigheid van de vreemdeling in zijn algemeenheid aantasten, kan de vreemdeling worden beschouwd als niet geloofwaardig in grote lijnen. Vaststellingen die zijn gedaan met betrekking tot de voorwaarden genoemd in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder a t/m d, Vw kunnen van invloed zijn op de geloofwaardigheid in grote lijnen.

Omstandigheden die in ieder geval kunnen worden betrokken bij de beoordeling of de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, zijn:

  • de vreemdeling heeft reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland of in een andere lidstaat ingediend;

  • de vreemdeling heeft ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan volgehouden, dan wel een onvoldoende verklaring gegeven waarom hij dat heeft gedaan;

  • de vreemdeling heeft ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overgelegd die niet op hem betrekking hebben.

Ook als een vreemdeling in het kader van de Dublinprocedure in de nationale procedure is opgenomen en aantoonbaar onjuiste informatie heeft verstrekt of heeft achtergehouden (al dan niet in de andere lidstaat) betrekt de IND dit bij de beoordeling of een vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.

4.3.2.6 Eindconclusie geloofwaardigheidsbeoordeling

Aan het eind van de beoordeling van de verschillende feiten en omstandigheden trekt de IND een conclusie ten aanzien van de geloofwaardigheid per asielmotief. Als het asielmotief onvoldoende is onderbouwd met bewijsmateriaal en de vreemdeling voldoet niet aan alle voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, Vw, is het asielmotief niet geloofwaardig. De IND geeft gemotiveerd aan waarom het asielmotief niet geloofwaardig wordt geacht.

4.4 De risico-inschatting

Nadat de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die aan het asielmotief ten grondslag zijn gelegd is vastgesteld, beoordeelt de IND aan de hand van de geloofwaardige feiten en omstandigheden, of de gestelde vrees over wat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat, aannemelijk is. Als er geen geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden zijn, wordt aan een inschatting van de risico’s van wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen niet toegekomen.

De risico-inschatting bestaat uit twee onderdelen, namelijk:

  • de door de vreemdeling gestelde, toekomstige gebeurtenissen die zich als reëel risico zullen voordoen bij terugkeer naar het land van herkomst;

  • datgene wat de IND aanneemt wat de vreemdeling kan overkomen bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

De risico-inschatting ziet dus op datgene wat de vreemdeling stelt te vrezen bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

Bij de beoordeling van de gegrondheid van de gestelde vrees wordt door de IND de aannemelijkheid van de aan de geloofwaardige feiten en omstandigheden ontleende vermoedens beoordeeld. Hierbij wordt bekeken of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, een aannemelijk gevolg zijn van de geloofwaardige feiten en omstandigheden, afgezet tegen wat op grond van objectieve bronnen bekend is over de situatie in het land van herkomst. In plaats van ‘vermoedens’ kan ook over ‘vrees’ gesproken worden.

De feiten en omstandigheden over de vrees van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, moeten tot de conclusie leiden dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico. Hierbij kan de IND de volgende aspecten meewegen:

  • De vreemdeling is in het verleden reeds blootgesteld aan vervolging of ernstige schade.

    Uit artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn volgt dat het feit dat de vreemdeling in het verleden al is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging of ernstige schade gegrond is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of schending van artikel 3 EVRM zich niet opnieuw zal voordoen. Die goede redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat de eerdere daders van vervolging of ernstige schade niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst of dat de situatie in het land van herkomst in aanzienlijke mate is verbeterd. Ook is het mogelijk dat de eerdere vervolging of ernstige schade geen verband houdt met hetgeen de vreemdeling nu vreest. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij de IND.

  • Tijdsverloop tussen gebeurtenissen die aanleiding vormden voor vertrek en daadwerkelijk vertrek.

    De verklaringen van de vreemdeling omtrent het tijdsverloop dat is gelegen tussen de gebeurtenissen die aanleiding vormden om het land van herkomst te verlaten en het moment van het daadwerkelijke vertrek moeten betrokken worden bij de vraag of er sprake is van een aannemelijke vrees bij terugkeer. Als de vreemdeling bijvoorbeeld nog lange tijd na de gebeurtenissen probleemloos in zijn land van herkomst heeft verbleven, kan dit afbreuk doen aan de aannemelijkheid van de vrees.

  • Degenen van wie vervolging gevreesd wordt zijn op de hoogte of kunnen op de hoogte geraken

    Bij de beoordeling van de vraag of terugkeer een gegrond vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade oplevert, wordt tevens betrokken of degenen voor wie vervolging of ernstige schade wordt gevreesd op de hoogte zijn of kunnen geraken van de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept.

Conclusie

Aan het einde van de beoordeling van de risico’s bij terugkeer, wordt over ieder afzonderlijk vermoeden een duidelijke conclusie getrokken ten aanzien van de aannemelijkheid.

4.5 Beoordeling van de zwaarwegendheid

Als de IND oordeelt dat de vermoedens van de vreemdeling over wat er met hem zal gebeuren bij terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk zijn, beoordeelt de IND of de gebeurtenissen die de vreemdeling verwacht, voldoende zwaarwegend zijn om te worden aangemerkt als een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw.

4.6 Forensisch medisch onderzoek

Als de IND het voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel relevant vindt, wordt aan de vreemdeling een forensisch medisch onderzoek aangeboden naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Indien de IND het onderzoek niet relevant vindt, kan de vreemdeling op eigen initiatief en kosten een forensisch medisch onderzoek regelen.

Bij het bepalen of een forensisch medisch onderzoek relevant is, betrekt de IND de volgende omstandigheden:

  • de verklaringen van de vreemdeling omtrent de aanwezigheid van significante fysieke en/of psychische sporen;

  • eventuele door de vreemdeling overgelegde medische stukken waarin gewag wordt gemaakt van significante fysieke en/of psychische sporen;

  • de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal ter staving van de stelling dat bij terugkeer vervolging of ernstige schade dreigt;

  • de verklaringen van de vreemdeling over de oorzaak van de fysieke en/of psychische sporen in relatie tot hetgeen openbare bronnen over het land van herkomst melden;

  • de vraag of de uitslag van een forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Indicaties over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten kunnen onder andere naar voren komen uit:

  • het ‘medisch advies horen & beslissen’;

  • de rapporten van de gehoren; en

  • medische stukken.

De IND kan niet zelf een medische diagnose stellen. De IND kan tijdens de gehoren vragen stellen over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten bij de vreemdeling. De IND vraagt niet aan de vreemdeling of hij littekens en/of fysieke klachten wil laten zien. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij psychische klachten heeft is onvoldoende als indicatie voor het opstarten van forensisch medisch onderzoek. In beginsel moeten psychische klachten onderbouwd worden met medische stukken.

Het forensisch medisch onderzoek kan alleen uitgevoerd worden met toestemming van de vreemdeling. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af enkel op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het forensisch medisch onderzoek.

Het forensisch medisch onderzoek is primair op waarheidsvinding gericht. Dit betekent dat het forensisch medisch onderzoek als instrument kan worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de geloofwaardigheidsbeoordeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Het forensisch medisch onderzoek kan bestaan uit drie onderdelen:

  • fysiek onderzoek (uitwendig en/of inwendig);

  • psychisch onderzoek; en

  • psychodiagnostisch onderzoek.

De centrale vraag die gesteld wordt wanneer een forensisch medisch onderzoek wordt opgestart, is: In welke mate is er sprake van causaliteit tussen fysieke en/of psychische sporen enerzijds en de wijze van het ontstaan daarvan anderzijds. Hierbij kan gedacht worden aan fysieke sporen als gevolg van marteling, verkrachting en andere ernstige vormen van geweld of ernstige psychische schade in relatie tot het asielrelaas. Waar mogelijk bestaat het forensisch medisch onderzoek ook uit onderzoek naar letseldatering. Onder letseldatering wordt verstaan het moment waarop het letsel is opgelopen. Het doel van het forensisch medisch onderzoek is niet om de asielmotieven naar voren te brengen of te toetsen. Dit sluit niet uit dat de vreemdeling aan de onderzoekende arts (privacy-/schuld-/schaamtegevoelige) informatie verstrekt die tijdens het gehoor niet of anders benoemd is.

Uitgangspunt is dat het forensisch medisch onderzoek waar mogelijk binnen de Algemene Asielprocedure wordt uitgevoerd. Zie voor de procedurele termijnen C1/2.3 Vc.

De IND weegt het forensisch medisch onderzoek mee in de geloofwaardigheidsbeoordeling en de uiteindelijke beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel.

De IND start geen forensisch medisch onderzoek op in het kader van de beoordeling van de mogelijkheid tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.

4.7 Leeftijdsonderzoek

Het leeftijdsonderzoek kan een van de volgende resultaten opleveren:

  • a. meerderjarigheid kan niet worden aangetoond; of

  • b. de vreemdeling is minstens 18 jaar oud.

Ad a.

Als meerderjarigheid niet kan worden aangetoond, houdt de IND de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aan.

Ad b.

Als uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling minstens 18 jaar oud is, kent de IND de vreemdeling op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum toe als:

  • deze leeftijd niet overeen komt met de door de vreemdeling gestelde leeftijd; of

  • de vreemdeling heeft verklaard niet te weten hoe oud hij is.

De IND stelt het toe te kennen geboortejaar vast op het jaar waarin het leeftijdsonderzoek is uitgevoerd minus 18 jaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 1 juli stelt de IND de geboortedatum op 1 januari van het afgeleide geboortejaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 juli en 1 januari, stelt de IND de geboortedatum op 1 juli van het afgeleide geboortejaar.

Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) is van toepassing.

4.8 Ambtshalve toets

Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond beoordeelt de IND volgens artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb. Bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toetst de IND niet ambtshalve aan artikel 3.6a Vb. De IND beoordeelt bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd evenmin ambtshalve of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6b moet worden verleend.

De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw en die afwijzingsgrond niet (meer) van toepassing is. Dit geldt ook als een nieuwe aanvraag wordt ingediend nadat een vorige aanvraag buiten behandeling is gesteld, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen (zie artikel 30c, tweede lid, Vw).

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.

Voor zover daar op grond van artikel 3.6ba Vb en paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat, beoordeelt de IND bij een eerste asielaanvraag of er op grond van artikel 3.6ba Vb aanleiding bestaat ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen.

Voor wat betreft de ambtshalve toets op grond van artikel 6.1e Vb wordt verwezen naar paragraaf A3/7.2.3 Vc.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb achterwege, wanneer aan de vreemdeling al eerder een zwaar inreisverbod (artikel 66a, zevende lid, Vw) of een ongewenstverklaring is opgelegd of wanneer met de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring wordt opgelegd.

4.9 Beoordeling van opvolgende aanvragen tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling een opvolgende aanvraag indient, onderzoekt de IND of de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 30a, eerste lid onder d, Vw. Dit onderzoek bestaat uit twee fasen.

In de eerste fase onderzoekt de IND of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Dat is het geval als de vreemdeling aan de opvolgende aanvraag elementen of bevindingen ten grondslag legt die niet zijn onderzocht en beoordeeld tijdens de eerdere asielprocedure(s). Is er geen sprake van nieuwe elementen en bevindingen, dan is de aanvraag daarmee niet-ontvankelijk.

Als wel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, onderzoekt de IND in de tweede fase of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zijn de nieuwe elementen en bevindingen niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag, dan kan de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard.

De IND beoordeelt de aanvraag inhoudelijk op inwilligbaarheid als sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Gegevensdragers die elementen of bevindingen onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag vormen. Bij de toets of de nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, betrekt de IND de redenen voor de afwijzing van de vorige aanvra(a)g(en) en beoordeelt deze redenen in onderlinge samenhang met de nieuwe elementen en bevindingen. Deze gezamenlijke afweging leidt dan tot een conclusie of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval niet af als niet-ontvankelijk in de volgende situaties:

  • a. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij LHBT is en deze seksuele gerichtheid niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • b. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij is bekeerd tot een ander geloof en deze bekering niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • c. Als een vreemdeling waarvan de gestelde nationaliteit in een eerdere procedure ongeloofwaardig is bevonden, tijdens een opvolgende aanvraag authentieke (originele, onvervalste en bevoegd afgegeven) documenten overlegt waaruit volgt dat alsnog van deze nationaliteit dient te worden uitgegaan;

  • d. Als een vreemdeling voor de eerste maal een door het iMMO of vergelijkbare instantie opgestelde medische rapportage naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade overlegt, tenzij er reeds een onderzoek in de zin van artikel 3.109e Vb heeft plaatsgevonden.

In weerwil van het gestelde onder a tot en met d, wordt de aanvraag als niet-ontvankelijk afgewezen, indien op voorhand vaststaat dat hetgeen de vreemdeling aanvoert niet kan afdoen aan het in de voorgaande procedure genomen besluit.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af als niet-ontvankelijk als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende elementen en bevindingen.

Hiervan is in ieder geval sprake indien hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en/of overgelegd tot het oordeel leidt dat met de uitzetting van de vreemdeling artikel 3 EVRM wordt geschonden.

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. Indien de vreemdeling weigert een asielaanvraag in te dienen past de IND artikel 30c Vw toe.

4.10 Hervestigingscriteria

De beoordeling of een te hervestigen vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vindt plaats voor zijn komst naar Nederland. De hoofdstukken C1 en C2 van de Vc zijn voor deze beoordeling niet van toepassing.

Bij de toetsing of een vreemdeling voor hervestiging in aanmerking komt, maakt de IND een beoordeling op grond van een weging van de volgende factoren:

  • de internationale beschermingsgronden, zoals omschreven onder paragraaf C2/3 Vc;

  • de individueel gemotiveerde voordracht van UNHCR; en

  • het asielbeleid ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling.

De IND betrekt bij die beoordeling ook of sprake is van de uitsluitingsgronden en contra-indicaties die van toepassing zijn op de internationale beschermingsgronden.

Als onderdeel van het aankomstproces van hervestiging meldt de vreemdeling zich na aankomst in Nederland bij de IND voor het indienen van de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, om in aanmerking te komen voor het verblijfsdocument.

De intrekkingsgronden, zoals opgenomen in paragraaf C2/10 Vc zijn ook van toepassing op een vreemdeling die in het kader van hervestiging een verblijfsvergunning asiel voor Nederland heeft ontvangen. In uitzondering op bovengenoemde regels trekt de IND de verblijfsvergunning niet in of wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur niet af van een hervestigde vreemdeling, als de verleningsgrond is komen te vervallen vanwege een wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst (zie paragraaf C2/10.4 Vc in combinatie met artikel 32, eerste lid, sub c, Vw).

Als de hervestigde vreemdeling vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst, beoordeelt de IND de gevolgen voor de verblijfsvergunning asiel van een hervestigde vreemdeling vanwege zijn vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst aan de hand van paragraaf C2/10.4.5 Vc.

D

Paragraaf C2/2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2. Algemene beleidsregels ten aanzien van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

2.1 Algemeen

Artikel 29, eerste en tweede lid, Vw bevat de gronden waarop de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan verlenen. De IND toetst de toepasselijkheid van deze gronden in de volgorde waarin deze gronden in de Vreemdelingenwet voorkomen.

De beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beschreven in de paragraaf C1/4 Vc.

2.2 Land van herkomst

De IND stelt eerst het land van herkomst van de vreemdeling vast, vóórdat de IND beoordeelt of de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst. De IND verstaat onder ‘land van herkomst’ het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft.

Als geen enkel land de vreemdeling als onderdaan erkent, merkt de IND de vreemdeling aan als staatloze vreemdeling.

De IND merkt het land waar de staatloze vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats (‘country of former habitual residence’) had, aan als land van herkomst van de staatloze vreemdeling. De IND bepaalt de gebruikelijke verblijfplaats van de staatloze vreemdeling, in ieder geval op basis van:

  • de aard van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land;

  • de duur van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land; en

  • de banden, die de staatloze vreemdeling heeft met het land.

2.3 Individualiseringsvereiste

De IND beoordeelt op individuele basis en op basis van de situatie van de vreemdeling zelf of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit wordt het individualiseringsvereiste genoemd.

2.4 Risicoprofielen

De staatssecretaris kan op basis van informatie over een land van herkomst risicoprofielen aanwijzen. Dit wordt in het landenbeleid neergelegd. De staatssecretaris kan een groep als risicoprofiel aanwijzen, als sprake is van een meer structurele en minder incidentele wijze waarop een groep in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten dan wel derden tegen wie geen (doeltreffende) bescherming door de autoriteiten van het land van herkomst of door internationale organisaties kan worden geboden.

Het aanwijzen als risicoprofiel gebeurt niet op basis van vaste criteria aangezien elk land, elke groep en situatie zijn eigen dynamiek en bijzonderheden kent. In algemene zin kunnen in ieder geval de volgende elementen in onderlinge samenhang worden betrokken:

  • de daden van vervolging of ernstige schade die worden gepleegd tegen een groep;

  • de intensiteit en (geografische) schaal van de gepleegde daden;

  • de frequentie waarmee deze daden worden gepleegd;

  • de cumulatieve impact van de gepleegde daden;

  • de actoren van vervolging of ernstige schade;

  • de mate van bescherming die te verkrijgen valt.

Voor de vreemdeling die behoort tot een groep, waarvoor in algemene zin een risicoprofiel is aangewezen, blijft het individualiseringsvereiste gelden en geldt er geen aangepaste bewijslastverdeling (zie paragraaf C2/2.3 Vc).

Het behoren tot een groep, aangemerkt als risicoprofiel, is op zichzelf dan ook niet voldoende voor vluchtelingschap of subsidiaire bescherming. Als een vreemdeling binnen een risicoprofiel valt, dan beoordeelt de IND de individuele omstandigheden van het geval, afgezet tegen de positie van de groep en algemene (veiligheidssituatie) in het land van herkomst. Aan de hand van de individuele omstandigheden zoals de persoonlijke omstandigheden, de verrichte activiteiten en eventuele eerdere gebeurtenissen, beoordeelt de IND of de vreemdeling een reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt of heeft gelopen.

2.5 Afdoeningsgronden

De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op verschillende gronden afwijzen. Deze gronden worden behandeld in de paragrafen C2/5, C2/6, C2/7 en C2/8 van de Vc.

E

Paragraaf C2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3. Internationale bescherming

3.1. Algemeen

Beoordeling feiten en omstandigheden

De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met in achtneming van artikel 31, Vw.

Daden van vervolging

Artikel 3.36 VV beschrijft wat wordt verstaan onder daden van vervolging.

Actoren van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Artikel 3.37a VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van vervolging.

Actoren van bescherming

Artikel 3.37c VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van bescherming. De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, als actoren van bescherming aan de vreemdeling bescherming kunnen of willen bieden.

Binnenlands beschermingsalternatief

Artikel 3.37d VV beschrijft wat wordt verstaan onder een binnenlands beschermingsalternatief. De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, als artikel 3.37d, VV van toepassing is. Paragraaf C2/3.4 Vc is van toepassing.

3.2. Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, vluchtelingschap
3.2.1 Algemeen

Artikel 1A Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Artikel 24 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt wel dat een verblijfstitel moet worden verleend. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.

De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.

3.2.2 De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag

Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F Vluchtelingenverdrag (verder de ‘uitsluitingsgronden’). De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.

3.2.2.1 Artikel 1D Vluchtelingenverdrag

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw, als hij onder de reikwijdte van artikel 1D Vluchtelingenverdrag valt.

Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de (staatloze) Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA) valt. Als deze vreemdeling daadwerkelijk bescherming of bijstand ontving van deze VN-organisatie kort voor of direct voorafgaand aan de indiening van zijn asielaanvraag, wordt hij uitgesloten van artikel 1A Vluchtelingenverdrag. Dit vloeit direct voort uit de werking van het Verdrag. Wel toetst de IND dan nog altijd door aan artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, Vw.

De (staatloze) Palestijn kan onder artikel 1A Vluchtelingenverdrag vallen als zijn vertrek uit het UNRWA-mandaatgebied gerechtvaardigd wordt door redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil die hem dwingen dat gebied te verlaten. In dit geval zal hij zonder verdere toetsing moeten worden toegelaten als vluchteling. De IND neemt dit onvrijwillig vertrek in twee situaties aan:

  • a. de UNRWA is opgehouden te bestaan in het betreffende mandaatgebied of het is voor de UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn onmogelijk om levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast; en/of

  • b. er is sprake van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid.

Ad a.

De UNRWA is nog altijd operationeel in haar vijf mandaatgebieden. Als een (staatloze) Palestijn stelt dat de UNRWA niet de levensomstandigheden kan bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, vindt een individuele beoordeling plaats. Daarbij worden de levensomstandigheden van de (staatloze) Palestijn betrokken, zijn hulpvraag aan de UNRWA en de mate waarin de UNRWA in zijn individuele geval desgevraagd bescherming en bijstand heeft verleend. Als er aanknopingspunten zijn dat de UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn wél voldoende bijstand of bescherming kon bieden werpt de IND dat tegen en is het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing.

Ad b.

Een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid kan voortvloeien uit de algemene veiligheidssituatie, met name als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid is daarnaast sprake als de (staatloze) Palestijn te vrezen heeft voor vervolging of artikel 3 EVRM risico en de UNRWA hem niet kan beschermen. Daarbij is van belang dat de UNRWA niet beschikt over een veiligheidsapparaat en daarmee niet kan worden aangemerkt als een actor van bescherming in de zin van artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn.

Als één van de hierboven genoemde situaties zich voordoet in het werkgebied van de UNRWA waar de (staatloze) Palestijn vandaan komt, maar er een concrete mogelijkheid bestaat om toegang te krijgen tot een ander werkgebied van de UNRWA en daar veilig te verblijven, kan de IND artikel 1D alsnog tegenwerpen.

De IND oordeelt dat er géén sprake is van opgehouden bescherming of bijstand:

  • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich buiten het mandaatgebied van de UNRWA bevindt; of,

  • in het geval van vrijwillig vertrek van de (staatloze) Palestijn uit dat gebied.

De omstandigheid dat een (staatloze) Palestijn mogelijk geen toegang kan krijgen tot de sector van het werkgebied van de UNRWA waaruit hij eerder is vertrokken, maakt niet dat hij aanspraak kan maken op een vluchtelingenstatus, als er sprake was van vrijwillig vertrek.

De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de (staatloze) Palestijnse vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

3.2.2.2 Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag

De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.

3.2.2.3 Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd, dan zijn op grond van artikel 1F de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet op deze vreemdeling van toepassing.

De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).

3.2.3 Groepsvervolging

Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

De staatssecretaris kan een groep aanwijzen, waarvoor sprake is van groepsvervolging. Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid.

Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.

3.2.4 Risicoprofielen

Zoals in paragraaf C2/2 Vc is opgenomen kan de staatssecretaris in verband met de situatie in een land risicoprofielen aanwijzen.

3.2.5 Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag

De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt de volgende gronden:

  • ras;

  • godsdienst;

  • nationaliteit;

  • sociale groep;

  • politieke overtuiging.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van daden van vervolging als bedoeld in artikel 3.36 VV.

3.2.5.1 Godsdienst

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:

  • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;

  • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

Ook als de vreemdeling aannemelijk maaktdat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die hij anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

3.2.5.2 Sociale groep

Zoals in artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder d, VV is opgenomen, wordt bij de beoordeling van de gronden in de zin van het Vluchtelingenverdrag rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van een sociale groep. Een groep wordt geacht een sociale groep te vormen als leden van een groep in ieder geval aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen.

Ten eerste moeten de leden van een sociale groep, aan ten minste, één van de volgende voorwaarden voldoen:

  • een aangeboren kenmerk vertonen;

  • een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden; of

  • een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat niet mag worden geëist dat zij dit opgeven.

Daarnaast moet de sociale groep een eigen identiteit hebben, omdat zij – in haar directe omgeving – als afwijkend wordt beschouwd.

Daarbij kan, afhankelijk van de landgebonden context, onder meer gedacht worden aan ‘vrouwen’ en aan ‘seksuele gerichtheid’. Het individualiseringsvereiste als opgenomen in paragraaf C2/2.3 Vc is van toepassing.

3.2.5.2.1 Vrouwen

Vrouwen in het algemeen, als ook een beperkte groep vrouwen, die een bepaald gemeenschappelijk kenmerk delen, kunnen, afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst of in een bepaald gebied in dat land, aangemerkt worden als sociale groep.

De volgende elementen kunnen met name van belang zijn voor de beoordeling of bij vrouwen sprake is van een sociale groep:

  • culturele, religieuze of traditionele normen (zoals genitale verminking, gedwongen sterilisatie of gedwongen abortus);

  • onttrekking van vrouwen aan of weigering van een gedwongen huwelijk of het verbreken van een huwelijk; of

  • het bestaan van huiselijk, seksueel en/of eergerelateerd geweld.

De staatssecretaris kan in de context van specifiek landenbeleid vaststellen of (een groep) vrouwen behoort/behoren tot een sociale groep. Naar gelang van de specifieke situatie kan dat ook opgenomen worden in het landenbeleid van hoofdstuk C7 Vc. Daarbij zal worden beoordeeld of vrouwen door de directe omgeving als afwijkend worden beschouwd of worden gezien als personen met een eigen identiteit.

Voor zover (een beperkte groep) vrouwen behoren tot een sociale groep, dan kan onder andere gendergerelateerd geweld tegen deze vrouwen leiden tot de conclusie dat sprake is van vluchtelingschap als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, als dat geweld kan worden aangemerkt als daad van vervolging zoals bedoeld in artikel 3.36 VV. Op de vraag of een vrouw als lid van een sociale groep in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw is het individualiseringsvereiste zoals beschreven in paragraaf C2/2 Vc onverkort van toepassing. Op individuele basis zal beoordeeld moeten worden of zij daadwerkelijk te vrezen heeft voor daden van vervolging.

Genitale verminking

De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er een gegronde vrees bestaat op genitale verminking;

  • artikel 3.37c VV niet van toepassing is;

  • artikel 3.37d VV niet van toepassing is.

De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw vanwege een gegronde vrees op genitale verminking bij vrouwen.

De IND weegt daarbij de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst mee. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.

De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw uitsluitend aan:

  • meisjes, waaronder zij die in Nederland zijn geboren, die bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking; en

  • de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw heeft verleend.

In afwijking van het voorgaande verleent de IND in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, vanwege een beroep op een vrees voor genitale verminking aan:

  • de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;

  • de ouder die Nederland inreist nadat de dochter vanwege het risico op genitale verminking al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw; en,

  • andere familieleden.

3.2.5.2.2 Seksuele gerichtheid

De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:

  • een lesbische gerichtheid;

  • een homoseksuele gerichtheid;

  • een biseksuele gerichtheid.

In verband met de gendergerelateerde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBTI genoemd.

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;

  • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of

  • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.

Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid betrekt de IND de verklaringen van de vreemdeling zelf, en eventueel aanvullend bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld verklaringen van partners en niet-seksueel getint (beeld)materiaal.

Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.

De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. De ondergrens houdt in het feitelijk uiten van de eigen geaardheid en relaties aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. De IND verwacht in die uiting geen terughoudendheid. De IND beoordeelt vervolgens of de uiting conform de ondergrens tot vervolging zou leiden.

Als de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te willen uiten op een wijze die verder gaat dan deze ‘ondergrens’ toetst de IND de geloofwaardigheid van deze uiting en toetst de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten. In de situatie dat de seksuele gerichtheid wel geloofwaardig geacht wordt maar de verdergaande wijze waarop de vreemdeling deze wil uiten niet, gaat de IND na of het invulling geven aan de seksuele gerichtheid conform de ‘ondergrens’ tot vervolging zou leiden. In die situatie kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een asielvergunning, ook als een deel van de verklaring (het uiten van de gerichtheid op een wijze die verder gaat dan de ‘ondergrens’) als niet aannemelijk wordt beschouwd.

Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.

De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden. Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:

  • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;

  • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;

  • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en

  • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.

Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.

De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:

  • de verklaringen van de vreemdeling;

  • openbare informatie uit objectieve bron.

3.2.5.3 Politieke overtuiging

Artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder e, VV bepaalt wat moet worden verstaan onder de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’.

De eerste vraag die de IND moet beantwoorden als een vreemdeling zijn politieke overtuiging als asielmotief naar voren brengt, is of er daadwerkelijk sprake is van een politieke overtuiging. Een politieke overtuiging kan bestaan uit een opvatting, gedachte of mening, gericht tegen de autoriteiten van het land van herkomst. Het hoeft hier niet te gaan om een diepgewortelde politieke overtuiging.

De IND neemt bij de beoordeling van de gegrondheid en de zwaarwegendheid van de gestelde vrees vanwege een politieke overtuiging de aannemelijk gemaakte sterkte van en de mate waarin deze overtuiging wordt geuit of eventueel door de vreemdeling zal worden geuit, mee als een relevante persoonlijke omstandigheid, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn. De IND beoordeelt of de sterkte van de politieke overtuiging al dan niet in combinatie met door de vreemdeling verrichte activiteiten om die overtuiging uit te dragen ertoe heeft geleid dat de vreemdeling de negatieve belangstelling van de autoriteiten van het land van herkomst heeft gewekt of kan wekken en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Deze beoordeling vindt plaats op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling in combinatie met de beschikbare algemene informatie over de situatie in het land van herkomst.

Verder betrekt de IND bij de beoordeling van de vrees welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde en aannemelijk bevonden activiteiten de vreemdeling bij terugkeer zou willen verrichten of hoe de vreemdeling anderszins zijn opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn.

De omstandigheid dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en a, Vw.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee:

  • de sterkte van de politieke overtuiging van de vreemdeling;

  • de wijze waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging, ongeacht of die activiteiten in zijn land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden, en of aannemelijk is dat de vreemdeling ook na terugkeer uiting aan gaat of blijft geven aan zijn politieke overtuiging;

  • of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan niet vanwege zijn politieke overtuiging;

De IND beoordeelt, ook als er geen sprake is van een politieke overtuiging, of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst, Nederland of elders verrichte politieke activiteiten of uitingen bij de autoriteiten bekend zijn geraakt of zullen geraken en daarmee vanwege een toegedichte politieke overtuiging voldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen.

De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:

  • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;

  • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;

  • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.

3.2.6 Discriminatie

De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;

  • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden; en

  • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:

  • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;

  • de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst.

3.2.7 Vervolging wegens dienstweigering of desertie

Als de vreemdeling stelt te vrezen te hebben voor vervolging wegens dienstweigering of desertie toetst de IND eerst of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven (zie artikel 3.36, tweede lid, onder e, VV). Pas als daarvan geen sprake is, toetst de IND of dienstweigering of desertie leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel of deze voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Het feit dat die vreemdeling weigert zijn militaire dienst te vervullen of is gedeserteerd en in verband hiermee bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger, is voor de IND op zichzelf onvoldoende om als daad van vervolging aan te merken.

De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV en overeenkomstig vorenstaande, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • 1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 tweede lid, onder e, VV aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst het plegen van strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.

    De IND betrekt bij de beoordeling van de aannemelijkheid alle omstandigheden van het geval, met name de situatie in het land van herkomst op het betreffende moment en de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

    De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven worden begaan. De vreemdeling onderbouwt dit met concrete informatie over de gepleegde oorlogsmisdrijven. Is deze informatie er niet, dan neemt de IND in beginsel aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd als de internationale gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of als strijdig met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Ditzelfde geldt als door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties (International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan over schendingen van fundamentele normen begaan tijdens het conflict. De vreemdeling heeft een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als het land van herkomst de betreffende militaire acties uitvoert krachtens een mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus. Dan vindt de IND in beginsel niet aannemelijk dat het land van herkomst oorlogsmisdrijven pleegt dan wel dat de kans daarop groot is. De vreemdeling heeft ook een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als de autoriteiten in het land van herkomst oorlogsmisdrijven, gepleegd door eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar vinden en deze actief (strafrechtelijk) vervolgen.

    • De vreemdeling moet behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden aan de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. De IND betrekt de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig zal maken als een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn. Daarnaast beoordeelt de IND in dit licht wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven zal zijn.

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of desertie) in zijn situatie het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen. De vreemdeling kan bescherming op grond van artikel 3.36, tweede lid, onder e VV niet inroepen, als hij een ander middel daartoe heeft. Als de vreemdeling binnen het leger de mogelijkheid heeft om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden, en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op bescherming op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de vreemdeling vrijwillig in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft verlengd. Hierbij houdt de IND rekening met de situatie, zoals deze op het moment van vrijwillige dienstneming of verlenging van de dienstneming bestond. De IND betrekt dus in hoeverre het de vreemdeling toen al duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict, waarbij oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige dienstneming daar deel aan zou gaan nemen.

  • 2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Voor deze categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing is, zoals hierboven in deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval de ernst van de behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van de dienstweigering of desertie (zie artikel 3.36 tweede lid onder b en c, VV).

  • 3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

3.2.8 Refugié sur place

De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.

De IND beoordeelt op basis van algemeen beschikbare informatie, door de vreemdeling afgelegde verklaringen en eventueel ondersteunend bewijs of de vreemdeling problemen staan te wachten bij terugkeer en of die problemen zo ernstig zijn dat deze moeten worden beschouwd als daden van vervolging dan wel als een reëel risico op ernstige schade. Wat betreft de vraag of van de vreemdeling terughoudendheid mag worden verwacht, wordt verwezen naar hetgeen hierboven gesteld is ten aanzien van politieke overtuiging, godsdienst en seksuele gerichtheid.

Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn, als de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met, of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van, deze activiteiten van de vreemdeling; en

  • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op dan wel een reëel risico op ernstige schade.

3.2.9 Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als Verdragsvluchteling

De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als Verdragsvluchteling.

De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning gedurende de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de besluitvorming.

3.2.10 Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging

De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.

3.2.11 Commune delicten

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

  • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;

  • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

3.3. Ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw
3.3.1 Algemeen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en artikel 3.37b VV.

Het reëel risico op ernstige schade kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, Vb van toepassing is.

In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, 1° tot en met 3°, Vw staat opgenomen, waar ernstige schade uit kan bestaan, namelijk:

  • doodstraf of executie;

  • folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of

  • ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

Voor het vaststellen van een reëel risico op ernstige schade op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1° en 2°, Vw is een volledig individuele beoordeling vereist. Landeninformatie kan aanleiding geven om ten aanzien van een groep systematische blootstelling aan te nemen dan wel om groepen aan te merken als een risicoprofiel zoals in paragraaf C2/2.4 Vc is opgenomen.

Voor wat betreft het individualiseringsvereiste bij artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3 Vc.

In paragraaf C2/3.3.2 Vc staat ernstige schade beschreven als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw (artikel 15, onder a en b, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG). Daaronder staan beschreven de onderwerpen:

  • systematische blootstelling (paragraaf C2/3.3.2.1 Vc);

  • eerdere confrontatie met wandaden (paragraaf C2/3.3.2.2 Vc)

  • individuele kenmerken (paragraaf C2/3.3.2.3 Vc); en

  • medische omstandigheden (paragraaf C2/3.3.2.4 Vc).

In paragraaf C2/3.3.3 Vc staat ernstige schade beschreven als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw (artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG). Daaronder staan ook beschreven de onderwerpen:

  • Meest uitzonderlijke situatie (paragraaf C2/3.3.3.1 Vc);

  • Minder uitzonderlijke situatie (paragraaf C2/3.3.3.2 Vc);

  • Geen of onvoldoende uitzonderlijke situatie (paragraaf C2/3.3.3.3 Vc);

3.3.2 Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw (artikel 15, onder a en b, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG)
3.3.2.1 Systematische blootstelling

Als de vreemdeling behoort tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, onder 1° en 2°, Vw, beperkt het individualiseringsvereiste zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de groep. Bij systematische blootstelling moet sprake zijn van gericht geweld tegen de betreffende groep.

De staatssecretaris beoordeelt op grond van de situatie in een land van herkomst of sprake is van systematische blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1° en 2°, Vw. In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een groep sprake is van systematische blootstelling.

3.3.2.2 Eerdere confrontatie met wandaden

Als de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid onder b, onder 1° en 2°, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 31, vijfde lid, Vw.

In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit is een gunstigere norm in de zin van artikel 3 van de Kwalificatierichtlijn.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd enkel op grond van de omstandigheid dat een vreemdeling een medische verklaring over zijn trauma heeft overgelegd.

De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Het betreft uitsluitend daden die zijn veroorzaakt door:

  • de autoriteiten van het land van herkomst;

  • door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan;

  • door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.

Uitsluitend de volgende daden kunnen voor de IND aanleiding geven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw te verlenen:

  • de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;

  • substantiële niet-strafrechtelijke detentie van de vreemdeling;

  • marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst;

De IND onderzoekt bij de toets aan de beleidsregel met voornoemde voorwaarden of plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Voor de beoordeling van dit criterium wordt verwezen naar artikel 3.37c VV.

De vreemdeling moet zelf in zijn verklaringen aannemelijk maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat die traumatische gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De bewijslast hiervoor berust bij de vreemdeling.

Het causale verband tussen traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in dit kader ook indien er vóór het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst een regimewisseling in het land van herkomst van de vreemdeling heeft plaatsgevonden.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, als sprake is van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling (zie paragraaf C2/3.4 Vc). Artikel 3.37d VV is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien sprake is van:

  • de veiligelandenexceptie als bedoeld in paragraaf C2/6.1 tot en met 6.3 Vc;

  • een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf C2/5 tot en met C2/8 Vc.

3.3.2.3 Individuele kenmerken

De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (‘special distinguishing features’) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden. Het individualiseringsvereiste is van toepassing, ook als een risicoprofiel als bedoeld in paragraaf C2/2.4 Vc van toepassing is.

3.3.2.4 Medische omstandigheden

Uitzetting kan in verband met de medische situatie onder bijzondere omstandigheden leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. De IND toetst de vraag of sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen in het kader van de ambtshalve toets of uitstel van vertrek verleend moet worden op grond van artikel 64 Vw. Er zal in deze situatie geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw verleend worden, behoudens de situaties zoals omschreven in het in A3/7.6 neergelegde overgangsrecht. Voor de geldende beleidsregels en het overgangsrecht, zie paragraaf A3/7 Vc. Indien er geen ambtshalve toets plaatsvindt, maar het meeromvattend asielbesluit ook als terugkeerbesluit moet worden aangemerkt, toetst de IND – in het kader van dat terugkeerbesluit – eveneens of er sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen.

3.3.3 Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw (artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG)
3.3.3.1 Algemeen

De IND kan een verblijfsvergunning asiel verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw (implementatie van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn) als sprake is van ernstige schade vanwege een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

De staatssecretaris stelt eerst op basis van de beschikbare landeninformatie vast of in een bepaald land of gebied sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Er is sprake van een internationaal of binnenlands gewapend, als de reguliere strijdkrachten van een staat tegenover een of meer gewapende groepen staan of wanneer twee of meer gewapende groepen tegenover elkaar staan. Als de staatssecretaris heeft geoordeeld dat geen sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, dan leidt dat al tot de conclusie dat de vreemdeling geen reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn.

Nadat de staatssecretaris heeft vastgesteld dat er sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, stelt de staatssecretaris op basis van de beschikbare landeninformatie vast of dit conflict leidt tot willekeurig geweld en op welke schaal dit willekeurig geweld plaatsvindt.

Bij de beoordeling van de intensiteit van het willekeurig geweld en de mate van het risico dat een burger loopt hier het slachtoffer van te worden, worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;

  • de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

  • de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;

  • de vraag of er een veiligheidsstructuur aanwezig is;

  • de intensiteit van de gewapende confrontaties en het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten;

  • de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

De staatssecretaris stelt bij zijn beoordeling de volgende gradaties van willekeurig geweld vast:

  • de ‘meest uitzonderlijke situatie’ (paragraaf C2/3.3.3.1 Vc): er is sprake van de hoogste mate van willekeurig geweld, waardoor wordt aangenomen dat elke vreemdeling die afkomstig is uit dit gebied een reëel risico op ernstige schade loopt enkel door zijn aanwezigheid aldaar; of

  • een ‘minder uitzonderlijke situatie’ (paragraaf C2/3.3.3.2 Vc): er is sprake van een hoge mate van willekeurig geweld. In dit geval is de enkele aanwezigheid van de vreemdeling in het betreffende gebied op zichzelf niet voldoende om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen en zal de vreemdeling op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moeten maken dat juist hij een reëel risico loopt op ernstige schade.

In het landgebonden beleid in hoofdstuk C7 Vc wordt vastgesteld als een van deze situaties aan de orde is in het betreffende land of gebied.

Daarnaast kan sprake zijn van een ‘geen of onvoldoende uitzonderlijke situatie’. Er is sprake van een onvoldoende hoge mate van willekeurig geweld waardoor het ook in combinatie met mogelijke individuele omstandigheden, niet mogelijk is om aannemelijk te maken dat de vreemdeling een reëel risico loopt op ernstige schade wegens willekeurig geweld.

Bij de beoordeling van de staatssecretaris of een vreemdeling een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn is enkel willekeurig geweld relevant. Geweld dat specifiek op de vreemdeling of de groep waartoe hij behoort, is gericht, is geen willekeurig geweld en daarom niet relevant voor de beoordeling of er sprake is van een reëel risico zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn.

3.3.3.2 Meest uitzonderlijke situatie

De hoogste mate van willekeurig geweld zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn (in de woorden van het EHRM: ‘most extreme cases of general violence’) wordt aangenomen als de algehele geweldssituatie in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict in het land van herkomst of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade wordt aangenomen.

Het individualiseringsvereiste van de vreemdeling beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.

3.3.3.3 Minder uitzonderlijke situatie

Als de staatssecretaris heeft geoordeeld dat er in een land van herkomst of gebied in dat land sprake is van een minder uitzonderlijke situatie, dan is de enkele aanwezigheid van de vreemdeling aldaar op zichzelf onvoldoende om een reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn aan te nemen. De vreemdeling zal dus op basis van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden (dit kunnen met name de omstandigheden die zien op het privé, beroeps- of familieleven zijn) aannemelijk moeten maken, waarom juist hij specifiek een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van de minder uitzonderlijke situatie (hoge mate van willekeurig geweld) ten opzichte van andere burgers.

De bewijslast ten aanzien van het gestelde verhoogde risico ligt in beginsel bij de vreemdeling; hij moet het gestelde verhoogde risico onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van objectieve landeninformatie waaruit dit verhoogde risico blijkt.

Daarnaast kan de IND als aanwijzing dat sprake is van een verhoogd risico meewegen dat de vreemdeling eerder ernstige schade ten gevolge van het willekeurig geweld heeft ondervonden, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.

Bij de beoordeling van het risico bij terugkeer, kan de IND, afhankelijk van het individuele geval, meewegen of de vreemdeling bij terugkeer schade kan ontlopen door bijvoorbeeld eventueel een ander beroep te kiezen.

3.3.3.4 Geen of onvoldoende uitzonderlijke situatie

Als geen sprake is van een uitzonderlijke situatie of als sprake is van een onvoldoende uitzonderlijke situatie in het kader van willekeurig geweld, dan kan de vreemdeling alleen daarom al niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 3, Vw. In dat geval kunnen individuele omstandigheden het reële risico op ernstige schade wegens willekeurig geweld immers niet verhogen.

3.4. Bescherming autoriteiten en beschermingsalternatief

De IND beoordeelt de bescherming van de vreemdeling in de zin van artikel 3.37c,VV en artikel 3.37d, VV nadat is vastgesteld dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw. De IND beoordeelt de vraag of deze bescherming van de vreemdeling mogelijk is, op het moment waarop het besluit op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt genomen.

Bescherming door de autoriteiten

De IND gaat ervan uit dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid, onder a VV niet mogelijk is, als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst. Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:

  • 1. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van een persoon of een groep die onderdeel uitmaakt van de autoriteiten, maar een meerdere van die persoon of groep kan en wil tegen de persoon of groep die de dreiging veroorzaakt optreden. In dat geval moet de vreemdeling de bescherming van die meerdere zoeken; of

  • 2. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van lokale autoriteiten, maar de centrale autoriteiten willen en kunnen bescherming bieden. In dat geval verwacht de IND dat de vreemdeling bescherming zoekt bij de centrale autoriteit.

In beide uitzonderingssituaties constateert de IND dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst mogelijk is.

Bescherming door internationale organisaties

De IND beschouwt de volgende organisaties als internationale organisaties in de zin van artikel 3.37c, eerste lid, onder b, VV:

  • VN; en

  • NAVO.

Bescherming doeltreffend en niet-tijdelijk van aard

De IND beschouwt de bescherming van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.37c, tweede lid, VV in ieder geval van niet-tijdelijke aard, als er geen concrete aanwijzingen zijn dat de doeltreffende bescherming van de vreemdeling door de internationale organisatie binnen de voorzienbare toekomst zal eindigen.

Uit artikel 3.37 c, tweede lid, VV volgt niet dat de bescherming van de vreemdeling een volledige garantie moet bieden tegen de dreiging.

Bewijslast

De IND onderzoekt eerst of bescherming in zijn algemeenheid mogelijk is. De IND maakt hierbij gebruik van algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst.

Indien de IND heeft vastgesteld dat bescherming mogelijk is, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een verzoek om bescherming bij de autoriteiten in het land van herkomst in zijn individuele geval bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk moet worden geacht. Indien de vreemdeling dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.

Indien de IND heeft vastgesteld dat er in zijn algemeenheid geen bescherming mogelijk is maar uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat de autoriteiten in zijn geval wel bescherming hebben geboden of bereid waren deze te bieden, dan kan dit worden tegengeworpen aan de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of de autoriteiten in het land van herkomst in staat of bereid zijn effectieve bescherming te bieden in ieder geval:

  • de individuele verklaringen van de vreemdeling, dat de vreemdeling geen bescherming wordt geboden;

  • de omstandigheid dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling tevergeefs de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen; en

  • informatie over de algemene situatie in het land van herkomst aan de hand van ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties.

Als de vreemdeling stelt dat het inroepen van bescherming gevaarlijk zou zijn, terwijl dit niet uit openbare, objectieve bron blijkt, moet de vreemdeling dit voor zijn individuele situatie aannemelijk maken.

Binnenlands beschermingsalternatief

Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming in Nederland nodig heeft tegen dreigende vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling in het land van herkomst een beschermingsalternatief heeft om zich in een ander gebied in het land van herkomst aan deze dreiging te onttrekken.

De term beschermingsalternatief is een verzamelterm voor het vlucht- of vestigingsalternatief. Bepalend voor het gebruik van deze termen is de dreiging waartegen deze alternatieven voor de vreemdeling bescherming bieden.

De IND gebruikt de term vluchtalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen dreigende vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De IND gebruikt de term vestigingsalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw.

De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;

  • b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en

  • c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.

Ad a.

Naast het vereiste dat de dreiging in het andere gebied niet mag bestaan, is het ook van belang dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden. Als het aannemelijk is dat de vreemdeling in het andere gebied ook heeft te vrezen voor vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dan beoordeelt de IND of de vreemdeling bescherming kan inroepen tegen de dreiging in dat gebied.

Als de dreiging in een bepaald gebied een gevolg is van een situatie van willekeurig geweld vanwege een internationaal gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverminderd van toepassing.

Ad b.

Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.

Ad c.

De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.

De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.

Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling is voor de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.

De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.

In het landgebonden asielbeleid kan de staatssecretaris het bestaan van een binnenlands beschermingsalternatief op basis van de beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen met inachtneming van de genoemde voorwaarden van tevoren vaststellen dan wel uitsluiten voor:

  • vreemdelingen uit een gedeelte van dat land waarbij de dreiging in dat gebied een gevolg is van een situatie van willekeurig geweld vanwege een internationaal gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU; of

  • een bepaalde bevolkingsgroep.

Terugkeer naar het land van herkomst

De IND verleent geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw als er concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling na indiening van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar zijn land van herkomst terug is geweest.

F

Paragraaf C2/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.3. Misleiden omtrent identiteit of nationaliteit en/of informatie achterhouden

Onder misleiden wordt verstaan: de vreemdeling probeert in een gunstiger positie te komen door bewust informatie te verstrekken die aantoonbaar onjuist is of informatie achter te houden. Hij probeert als het ware de autoriteiten op het verkeerde been te zetten, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.

Van misleiden is in ieder geval sprake indien:

  • de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt

  • de vreemdeling valse of vervalste identiteits-, reis- of nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd en stelt dat deze echt zijn;

  • de vreemdeling valse of onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of reisroute;

  • de vreemdeling relevante informatie of documenten heeft achtergehouden dan wel zich heeft ontdaan van deze documenten, zoals bijvoorbeeld een identiteitsdocument, reisdocumenten met uitreisstempels of inreisvisum;

  • een andere identiteit of nationaliteit uit de systemen naar voren komt dan opgegeven bij de IND;

  • er aanwijzingen zijn dat sprake is van vingermutilatie; of

  • een taalanalyse uitwijst dat de vreemdeling niet vandaan komt waar hij stelt vandaan te komen.

Bij ‘identiteitsdocumenten’ moet het gaan om documenten die specifiek te herleiden zijn tot de betreffende vreemdeling, hetzij door middel van een pasfoto, hetzij door middel van biometrische gegevens.

De IND verklaart niet zonder meer een aanvraag kennelijk ongegrond wanneer identiteits- of nationaliteitsdocumenten (toerekenbaar) ontbreken. Er moet sprake zijn van een zekere ‘opzettelijkheid’.

In de volgende gevallen is wel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten, maar niet zonder meer van ‘misleiden’ door documenten achter te houden:

  • Als de vreemdeling documenten in Nederland of in enig ander land waar hij veilig was verliest, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid; of

  • Als de vreemdeling verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid.

De verklaringen van de vreemdeling omtrent het verlies dan wel de omstandigheden waaronder hij de documenten heeft afgegeven dienen geloofwaardig te zijn.

G

Paragraaf C2/10.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.1.5. Ambtshalve toets

Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in dit artikel genoemde beperkingen of voor uitstel van vertrek (zie verder paragraaf C1/4.8 Vc onder ‘ambtshalve toets’). Als er een zwaar inreisverbod is opgelegd, laat de IND – overeenkomstig paragraaf C1/4.8 Vc – de ambtshalve toets op grond van artikel 3.6a Vb achterwege, behoudens de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM (artikel 3.6a, eerste lid onder a, Vb).

H

Paragraaf C2/10.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.4.4. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw is verlopen en er is geen aanvraag om verlenging of aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend

De IND beoordeelt of de internationale beschermingsstatus van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden beëindigd omdat de grond voor verlening, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, is komen te vervallen. Deze situatie doet zich voor als:

  • de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw is verlopen; en

  • er geen aanvraag voor verlenging van de asielvergunning voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingediend.

De IND neemt aan dat door het niet (tijdig) indienen van een dergelijke aanvraag de vreemdeling niet langer internationale bescherming nodig heeft en dat de grondslag voor verlening is komen te vervallen. Als hier sprake van is brengt de IND een voornemen tot beëindiging van de beschermingsstatus uit. De IND stuurt het voornemen naar het laatst bekende adres. Als er sprake is van een buitenlands adres geldt hetgeen neergelegd in paragraaf C1/3.1.7 Vc. Als de vreemdeling niet op het voornemen reageert, beëindigt de IND de beschermingsstatus op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.

Als de vreemdeling zich bij de IND meldt, voordat het besluit tot beëindiging in rechte is komen vast te staan, beziet de IND of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte besluit te heroverwegen.

De IND verwijst de vreemdeling naar het aanmeldcentrum voor het indienen van een nieuwe (opvolgende) asielaanvraag (zie paragraaf C1/4.9 Vc omtrent een verzoek tot heroverweging), als de vreemdeling:

  • zich meldt bij de IND, nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan;

  • stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben.

De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.

I

Paragraaf C2/10.4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.4.5. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of b, Vw, als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken

De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden ingetrokken als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. De IND gaat daarbij uit van het vervallen van de verleningsgrond, als:

  • aannemelijk is dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten en uit de omstandigheden van het vertrek op voorhand duidelijk is dat de verleningsgrond is vervallen; of

  • de vreemdeling niet reageert op een informatieverzoek van de IND over zijn verblijfsplaats en of hij vanwege zijn vertrek nog internationale bescherming nodig heeft; of

  • op basis van de reactie van de vreemdeling op vorenbedoeld informatieverzoek kan worden aangenomen dat de verleningsgrond is vervallen.

De IND neemt aan dat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken als:

  • de vreemdeling is uitgeschreven uit het BRP; of

  • de vreemdeling ingeschreven is in het RNI; en

  • er signalen bij de IND zijn binnengekomen waaruit blijkt dat de vreemdeling (zeer waarschijnlijk) uit Nederland is vertrokken.

De IND stelt de vreemdeling in beginsel eerst in de gelegenheid informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats en of hij nog bescherming nodig heeft. De IND stuurt hiertoe een brief naar het laatst bekende adres en stelt de vreemdeling daarbij in de gelegenheid te reageren binnen een termijn van tenminste twee weken. Als er sprake is van een buitenlands adres geldt hetgeen neergelegd in paragraaf C1/3.1.7 Vc.

Als de IND op basis van de verstrekte informatie oordeelt, dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken kan worden, dan brengt de IND een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning uit, conform paragraaf C1/2.12 Vc. De IND trekt de verblijfsvergunning in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, als:

  • de vreemdeling niet reageert op het voornemen; of

  • de zienswijze van de vreemdeling niet tot een ander oordeel leidt.

De IND beziet of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte intrekkingsbesluit te heroverwegen, als de vreemdeling zich bij de IND meldt, voordat het besluit tot intrekking in rechte is komen vast te staan.

De IND verwijst de vreemdeling naar het aanmeldcentrum voor het indienen van een nieuwe (opvolgende) asielaanvraag (zie paragraaf C1/4.9 Vc omtrent een verzoek tot heroverweging), als de vreemdeling:

  • zich meldt bij de IND, nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan; en

  • stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben.

De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.

J

Hoofdstuk C7 is gewijzigd en kom te luiden:

7. Landgebonden beleid

1. Landgebonden asielbeleid algemeen

Het landgebonden asielbeleid bevat beleidsregels ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.

In paragraaf C7/1.2 Vc zijn daarnaast de veilige landen van herkomst opgesomd, met vermelding van relevante bijzonderheden. Voor de lijst van veilige landen van herkomst zoals die is opgenomen in paragraaf C7/1.2 Vc geldt het algemene beleid in C2/7.2 Vc.

Als een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land beschikbaar is, dan wordt dat betrokken bij het asielbeleid ten aanzien van dat land.

Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid in de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en betreft geen uitzonderingsregeling.

De opbouw van de paragrafen van dit hoofdstuk wijkt af van de opbouw van de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en is conform de volgorde van toetsing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zie ook paragraaf C1/4.1 Vc.

1.2. Veilige landen van herkomst

Albanië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Armenië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • personen van wie aannemelijk is dat ze in strafrechtelijke detentie worden geplaatst.

Bosnië en Herzegovina

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Brazilië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • journalisten die berichten over corruptie, criminaliteit en/of zich kritisch uitlaten over de regering;

  • milieuactivisten die zich, in gebieden waarin dat aan de orde is, actief verzetten tegen (illegale) mijnbouw en landontginning;

  • LHBTIQ+.

Georgië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • personen die afkomstig zijn uit de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, te weten de Georgische regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië;

  • LHBTIQ+.

Ghana

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • journalisten.

India

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit de ‘union territory’ Jammu en Kasmir;

  • religieuze minderheden die vanwege het behoren tot die religieuze minderheid problemen hebben ondervonden;

  • Dalit-vrouwen en -meisjes;

  • journalisten;

  • personen die zich kritisch hebben getoond over de Indiase overheid en het overheidsbeleid, en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden (bijvoorbeeld mensenrechtenactivisten, academici en demonstranten).

Jamaica

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+.

Kosovo

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Marokko

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • (online) journalisten en (mensenrechten)activisten, die kritiek uitoefenen op de Islam, het koningshuis en/of de Marokkaanse regering – onder meer vanwege het officiële standpunt van de regering betreffende de Westelijke Sahara;

  • de Hirak Rif-activisten en journalisten die verslag deden over de situatie in het Rifgebergte en de demonstraties aldaar;

  • personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Marokko bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden.

Mongolië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Montenegro

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Noord-Macedonië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Oekraïne

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst is opgeschort.

Senegal

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Senegal bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden.

Servië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • journalisten;

  • personen van wie aannemelijk is dat ze in strafrechtelijke detentie zullen worden geplaatst;

  • LHBTIQ+.

Trinidad en Tobago

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+.

Tunesië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • personen die aannemelijk kunnen maken dat ze een zogenoemde S17-maatregel op hun naam hebben staan;

  • journalisten, activisten en politiek opponenten, die kritiek uitten op de president en/of regering;

  • personen die te maken krijgen met (strafrechtelijke) vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Tunesië bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden.

Verenigde Staten

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

2. Het asielbeleid ten aanzien van Afghanistan
2.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

2.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD;

  • de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:

    • a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;

    • b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;

    • c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;

    • d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;

    • e. alle commandanten van een ferq’a; en

    • f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat.; en

  • hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978–1996:

    • a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;

    • b. de Riasat-e-Makhsous; en

    • c. de Operatifi-ye Mahabas.

2.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
2.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Groepsvervolging wordt aangenomen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire- of politiemissies in Afghanistan.

2.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Afghanistan uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • vrouwen;

  • mensenrechtenactivisten;

  • journalisten en personen werkzaam in de media;

  • niet-moslims, waaronder bekeerlingen, afvalligen, christenen, bahai en sikhs/hindoes;

  • LHBTIQ+.

2.3.2.1. Toelichting vrouwen

Een Afghaanse vrouw kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, als zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij:

  • zich niet kan conformeren aan de door de Taliban opgelegde normen en leefregels; en

  • door het niet naleven van deze opgelegde normen en leefregels het risico loopt op (ernstige daden van) vervolging.

De IND beoordeelt daarnaast in hoeverre de vrouw door de Taliban opgelegde normen en leefregels dermate ernstig in haar mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname wordt beperkt en welke impact dit zal hebben op haar. Bij een voldoende ingrijpende impact zal dit aanleiding geven voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Op de vraag of een Afghaanse vrouw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw op grond van de in deze paragraaf beschreven voorwaarden is het individualiseringsvereiste zoals beschreven in paragraaf C2/2 Vc van toepassing.

2.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
2.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
2.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

2.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

2.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

2.5. Bescherming
2.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

2.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat in Afghanistan geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is.

2.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

2.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

3. Gereserveerd
4. Gereserveerd
5. Het asielbeleid ten aanzien van Azerbeidzjan
5.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

5.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

5.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
5.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

5.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Azerbeidzjan uitsluitend de volgende categorie vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • Vreemdelingen die actief zijn in de politiek, journalistiek, of op het gebied van mensenrechten.

5.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
5.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
5.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

5.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

5.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

5.5. Bescherming
5.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/4.3 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vreemdelingen die behoren tot de Armeense bevolkingsgroep;

  • LHBTIQ+;

  • vreemdelingen die actief zijn in de politiek, journalistiek, of op het gebied van mensenrechten en om die reden in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan.

5.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat een binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is in het hoofdgebied van Azerbeidzjan:

  • voor de vreemdeling die behoort tot de Azeri bevolkingsgroep afkomstig uit Nagorno Karabach.

5.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Azerbeidzjan geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

5.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

6. Het asielbeleid ten aanzien van Belarus
6.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

6.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

6.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
6.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

6.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Belarus de volgende groepen vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • oppositieleden, politieke activisten, journalisten en mensenrechtenactivisten;

  • transgenders.

6.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
6.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

6.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

6.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

6.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

6.5. Bescherming
6.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

6.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

6.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Ten aanzien van adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc geldt het volgende.

In Belarus zijn er opvangvoorzieningen waarvoor de autoriteiten zorg dragen. Dat deze opvang in het algemeen toereikend is, staat niet vast.

In een voorkomend geval kan – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

6.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

7. Gereserveerd
8. Gereserveerd
9. Het asielbeleid ten aanzien van China
9.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

9.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

9.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
9.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groepen als groepen die systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • Tibetanen die te maken hebben met repressie;

  • Oeigoeren; en

  • actieve aanhangers van religieuze en spirituele bewegingen die door de Chinese autoriteiten zijn aangemerkt als xie jiao;

9.3.1.1. Toelichting Tibetanen

Tibetanen kunnen te maken hebben met repressie in China, als zij:

  • als advocaat, politiek activist of blogger actief zijn geweest;

  • verdacht worden van separatistische sympathieën;

  • steun hebben betuigd aan de dalai lama in China, of daarvan verdacht worden;

  • te maken hebben gehad met religieuze activiteiten die door de overheid worden gezien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid; of

  • om andere redenen de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten hebben getrokken dan wel zullen trekken en de overheid deze zien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de Tibetaan afkomstig uit China die aannemelijk maakt dat hij tot een of meerdere van deze groepen behoort.

9.3.1.2. Toelichting Xie jiao

Door de Chinese autoriteiten als xie jiao aangemerkt zijn in ieder geval de groepen die in bijlage 13.2 van het algemeen ambtsbericht China juli 2020 worden genoemd.

Ten aanzien van ‘actieve’ aanhangers: het gaat hierbij nadrukkelijk niet alleen om leiders en personen die zich bezighouden met ledenwerving, maar ook om actieve beoefenaars en actieve ‘gewone’ leden van wie bij de autoriteiten bekend is dat zij behoren tot een als xie jiao aangemerkte beweging.

9.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor China de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • leden van oppositiepartijen;

  • politieke activisten;

  • dissidenten;

  • mensenrechtenverdedigers;

  • aanhangers van ‘grijze’ kerkgenootschappen; en

  • (etnische) moslimgroeperingen uit Xinjiang, zoals Kazachen, Kirgiezen, Oezbeken en Hui-moslims.

9.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
9.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
9.4.1.1 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

9.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden

9.4.1.3. Vreemdelingen die illegaal China zijn uitgereisd

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Tibetaan afkomstig uit China die aannemelijk heeft gemaakt dat hij illegaal China is uitgereisd.

9.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

9.5. Bescherming
9.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

9.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

9.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In China is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

9.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

9.8. Bijzonderheden

De IND betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van met name Oeigoeren de vraag of Turkije of een ander land als eerste land van asiel of veilig derde land kan worden aangemerkt zoals beschreven in paragraaf C2/6 Vc.

De IND houdt er bij de behandeling van individuele asielaanvragen van inwoners van Hongkong rekening mee dat verblijf in Hongkong geen belemmering vormt voor vervolging door de Chinese autoriteiten in Peking.

10. Het asielbeleid ten aanzien van Colombia
10.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

10.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

10.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
10.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

10.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

10.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
10.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
10.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

10.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden

10.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

10.5. Bescherming
10.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor een Colombiaanse vreemdeling in het algemeen mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen.

Voor de volgende categorie neemt de IND aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor huiselijk geweld.

10.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt ten aanzien van Colombia in het algemeen een binnenlands beschermingsalternatief aan.

De IND neemt aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is voor personen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging hebben of een reëel risico lopen op ernstige schade door:

  • de centrale overheid; of

  • (gewapende) groeperingen die landelijk opereren.

10.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Colombia geldt in ieder geval dat algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

10.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

11. Het asielbeleid ten aanzien van Congo DRC (Democratische Republiek Congo)
11.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

11.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

11.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
11.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

11.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

11.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
11.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
11.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

11.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden

11.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

In Congo DRC is sprake van de hoogste mate van willekeurig geweld (meest uitzonderlijke situatie) in de provincies Noord-Kivu, Zuid-Kivu en Ituri.

11.5. Bescherming
11.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • LHBTIQ+; en

  • minderjarigen (jongens en meisjes) en vrouwen, die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

11.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Congo DRC geen binnenlands beschermingsalternatief aan, als de IND heeft geconcludeerd dat de vreemdeling op basis van de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel ernstige schade.

De IND neemt voor Congo DRC een binnenlands beschermingsalternatief in Kinshasa aan als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een gebied waarvan in paragraaf C7/10.4.1 Vc is vermeld dat er sprake is van de meest uitzonderlijke situatie is; en

  • de vrees van de vreemdeling is niet gebaseerd op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar is alleen een gevolg van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3.3 Vc.

11.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Congo DRC geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

11.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

12. Het asielbeleid ten aanzien van Egypte
12.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden

12.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

12.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
12.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

12.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Egypte de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • (online) journalisten, mensenrechtenverdedigers of politieke opposanten/activisten

  • LHBTIQ+.

12.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
12.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
12.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

12.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

12.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

12.5. Bescherming
12.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Van personen behorend tot een van de hierbovengenoemde risicoprofielen, die een gegronde vrees hebben voor vervolging, wordt niet verlangd dat zij de bescherming van de autoriteiten inroepen.

Geen bijzonderheden.

12.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Ten aanzien van personen behorend tot een van de hierboven genoemde risicoprofielen, die een gegronde vrees hebben voor vervolging, wordt geen binnenlands beschermingsalternatief aangenomen.

Geen bijzonderheden.

12.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Egypte geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

12.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

13. Het asielbeleid ten aanzien van Eritrea
13.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

13.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

13.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
13.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
13.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
13.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

De IND beschouwt de volgende groepen als groepen die systematisch worden blootgesteld aan een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b:

  • personen die het militaire onderdeel van de nationale dienstplicht moeten vervullen; en

  • deserteurs.

13.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Eritrea de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • personen die het civiele onderdeel van de nationale dienstplicht moeten vervullen.

13.4.1.3. Illegale uitreis

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Eritrese vreemdeling die:

  • aannemelijk maakt illegaal Eritrea uitgereisd te zijn.

13.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.5. Bescherming
13.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming wel mogelijk is.

13.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief

De IND neemt aan dat in Eritrea geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat een binnenlands beschermingsalternatief wel voorhanden is.

13.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Eritrea geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

13.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

13.8. Bijzonderheden

Gedwongen terugkeer van vreemdelingen naar Eritrea zal niet plaatsvinden. De IND neemt aan dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als na illegale uitreis, een reëel risico op ernstige schade aanwezig is.

Uitgangspunt is echter dat een vreemdeling die legaal, met een geldig document voor grensoverschrijding en uitreisvisum, is uitgereisd, zelfstandig kan terugkeren. Bij deze groep neemt de IND niet op voorhand aan dat bij terugkeer naar Eritrea sprake is van ernstige schade.

14. Het asielbeleid ten aanzien van Ethiopië
14.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

14.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

14.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
14.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

14.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Ethiopië uitsluitend de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • journalisten;

  • oppositieleden;

  • academici;

  • activisten;

  • vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van OLF-Shene (OLA);

  • vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van de Fano.

14.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
14.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

14.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

14.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

14.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

14.5. Bescherming
14.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • LHBTIQ+;

  • meisjes en vrouwen die vrezen het slachtoffer te worden van genitale verminking; en

  • meisjes en vrouwen die vrezen het slachtoffer te worden van seksueel geweld.

Verder neemt de IND aan dat de vreemdeling die, voorafgaande aan het vertrek uit Ethiopië, zijn normale woon- of verblijfplaats buiten Addis Abeba had, geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties kan verkrijgen. Dit is mogelijk alleen anders als uit individuele omstandigheden blijkt dat het voor de vreemdeling wel mogelijk is om de bescherming van de autoriteiten te verkrijgen en de actor van vervolging niet de overheid zelf is.

14.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND toetst conform paragraaf C2/3.4 Vc of gelet op de individuele omstandigheden een binnenlands beschermingsalternatief in Addis Abeba kan worden tegengeworpen.

14.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Voor Ethiopië geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

14.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

15. Het asielbeleid ten aanzien van Guinee
15.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

15.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

15.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
15.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

15.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

15.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
15.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
15.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

15.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

15.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

15.5. Bescherming
15.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • minderjarigen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging;

  • (minderjarige) vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking; of

  • LHBTIQ+.

15.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor de volgende categorieën aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is:

  • minderjarigen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; of

  • (minderjarige) vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.

Het vorenstaande geldt niet als bij de beoordeling van de asielaanvraag door de IND blijkt dat op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich elders in Guinee kan vestigen.

15.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Guinee is adequate opvang beschikbaar in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

15.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

16. Het asielbeleid ten aanzien van Irak
16.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

16.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten tijde van het Baath-regime:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst; en

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst ten tijde van het Baath-regime.

16.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
16.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groepen als groepen die systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • LHBTIQ+.

16.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Irak uitsluitend de volgende categorie vreemdelingen voor geheel Irak (inclusief KAR) aan als risicoprofiel:

  • politiek activisten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • journalisten; en

  • alleenstaande vrouwen.

De IND merkt voor Federaal Irak (exclusief KAR) de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • shabak;

  • kaka’i; en

  • bahai.

16.3.2.1. Toelichting alleenstaande vrouwen

Aan een alleenstaande vrouw uit Irak verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Bij de beoordeling of een vrouw in Irak als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval meegewogen dat:

  • zij geen echtgenoot heeft – of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft – in Irak met wie zij kan gaan samenleven;

  • de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en zij aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet kan worden hersteld; of

  • er geen familielid of sociaal netwerk is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of en hoe zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in het land van herkomst.

16.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
16.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
16.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

16.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

16.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

16.5. Bescherming
16.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Irak in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Irak.

16.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

16.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Irak is adequate opvang beschikbaar in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

16.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

16.8. Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND merkt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet aan als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

17. Het asielbeleid ten aanzien van Iran
17.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

17.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

17.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
17.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groep als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • christenen die evangeliseren.

17.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Iran de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • bahai’s;

  • christenen die nieuwe kerken of huiskerken bezoeken;

  • personen die actief zijn in de politiek, journalistiek, op het gebied van de mensenrechten of een ander maatschappelijk terrein (in het bijzonder op het terrein van vrouwenrechten en de rechten van etnische minderheden); en

  • LHB.

17.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
17.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
17.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

17.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

17.5. Bescherming
17.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt uitsluitend voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • slachtoffers van eergerelateerd geweld;

  • slachtoffers van seksueel geweld; of

  • LHBTIQ+.

17.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

17.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

In Iran is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.

17.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

18. Het asielbeleid ten aanzien van Ivoorkust
18.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

18.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

18.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
18.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

18.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

18.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
18.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
18.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

18.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc
18.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

18.5. Bescherming
18.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • Ivorianen die deel uitmaken van een etnische minderheid;

  • LHBTIQ+;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor genitale verminking; en

  • minderjarigen.

18.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

18.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is. Voor Ivoorkust geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

18.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

19. Het asielbeleid ten aanzien van Jemen
19.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

19.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

19.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
19.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

19.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Jemen uitsluitend de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • muhammasheen;

  • christenen;

  • joden;

  • baha’i;

  • LHBTIQ+;

  • journalisten, activisten en personen die actief zijn in de politiek; en

  • alleenstaande vrouwen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor gender-gerelateerd geweld.

19.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
19.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
19.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

19.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

19.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aan (minder uitzonderlijke situatie). De vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.

19.5. Bescherming
19.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor vreemdelingen afkomstig uit Jemen aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

19.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat in Jemen geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling zich elders in Jemen kan vestigen.

19.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is. Voor Jemen geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

19.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

20. Het asielbeleid ten aanzien van Kameroen
20.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

20.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

20.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
20.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

20.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

20.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
20.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

20.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

20.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

20.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor Kameroen enkel de hoogste mate van willekeurig geweld aan (meest uitzonderlijke situatie) in de provincies North-West en South-West (tezamen bekend als: NWSW).

20.5. Bescherming
20.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

20.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Kameroen in ieder geval een binnenlands beschermingsalternatief in Yaoundé, Douala en Bafoussam aan, als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling is afkomstig uit de provincies North-West of South-West; en

  • de vrees van de vreemdeling is niet gebaseerd op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar is alleen een gevolg van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3.3 Vc.

Als de vreemdeling, al dan niet afkomstig uit de provincies North-West en South-West, op individuele gronden te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, zal op individuele basis bezien worden of er een binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is.

20.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Geen bijzonderheden.

20.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

21. Het asielbeleid ten aanzien van Libanon: de situatie van Palestijnen
21.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

21.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

21.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
21.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

21.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

21.4 Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
21.4.1 Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

20.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

20.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

21.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

21.5. Bescherming
21.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4. Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën in het algemeen aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • (geregistreerde en niet-geregistreerde) Libanese Palestijnen;

  • niet-Libanese Palestijnen.

Het vorenstaande geldt niet als op grond van het individuele asielrelaas aannemelijk is dat de vreemdeling de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties kan verkrijgen.

21.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor de volgende categorieën in het algemeen aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is:

  • (geregistreerde en niet-geregistreerde) Libanese Palestijnen;

  • niet-Libanese Palestijnen.

Het vorenstaande geldt niet als op grond van het individuele asielrelaas aannemelijk is dat de vreemdeling zich elders in Libanon kan vestigen.

21.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Geen bijzonderheden.

21.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

21.8. Bijzonderheden

Terugkeer naar Libanon

De IND neemt voor niet-Libanese Palestijnen, die voorafgaand aan hun komst naar Nederland Libanon als land van gebruikelijke verblijfplaats hadden, aan dat zij bij terugkeer naar Libanon een reëel risico op uitzetting lopen en beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden of een dergelijke uitzetting leidt tot (indirect) refoulement.

De IND verleent aan de volgende categorieën een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd:

  • Niet-Libanese Palestijnen uit Libanon waarvan aannemelijk is dat zij zullen worden uitgezet naar een tweede/ eerdere land van gebruikelijke verblijfplaats waarvoor geldt dat zij aldaar een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade hebben.

22. Het asielbeleid ten aanzien van Libië
22.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

22.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

22.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
22.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

22.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Libië uitsluitend de volgende risicoprofielen aan:

  • (vermeende) opposanten van een feitelijke machthebber, inclusief gewapende groeperingen en milities;

  • mensenrechtenactivisten en mensenrechtenadvocaten;

  • leden van het justitieel apparaat;

  • vrouwen die maatschappelijk of politiek actief zijn;

  • journalisten;

  • werknemers van non-gouvernementele organisaties;

  • LHBTIQ+;

  • (bekeerde) christenen;en

  • Gaddafi-loyalisten die voorafgaand aan vertrek uit Libië hun normale woonplaats hadden in gebieden waar milities en brigades die behoren tot de voormalige GNA de macht hebben.

23.3.2.1 Toelichting Gaddafi-loyalisten

De IND beschouwt in ieder geval vreemdelingen die behoren tot de volgende stammen als Gaddafi-loyalisten:

  • Warfalla;

  • Warshefana;

  • Si’an;

  • Tarhuna;

  • Tawergha’s;

  • Gwelish;

  • Mashashiya’s;

  • Toearegs; en

  • Tobu’s.

22.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
22.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

22.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

22.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

22.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

22.5. Bescherming
22.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

22.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief in Libië aanwezig is voor vreemdelingen behorend tot de in dit hoofdstuk genoemde risicoprofielen, tenzij uit het individuele dossier blijkt dat de vreemdeling zich elders kan vestigen.

22.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Libië geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

22.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

23. Het asielbeleid ten aanzien van Mali
23.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

23.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

23.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
23.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

23.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

23.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
23.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

23.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

23.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

23.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor Mali enkel de hoogste mate van willekeurig geweld aan (meest uitzonderlijke situatie) in de regio’s Gao, Ménaka en Mopti.

23.5. Bescherming
23.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/4.3 Vc

Geen bijzonderheden.

23.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Mali in ieder geval een binnenlands beschermingsalternatief in Bamako aan, als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling had voor vertrek uit Mali zijn normale verblijfplaats in de regio Gao, Ménaka of Mopti;

  • het reële risico op ernstige schade is niet gebaseerd op omstandigheden die de vreemdeling zelf betreffen, maar is alleen een gevolg van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3.3 Vc;

  • de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.37d Voorschrift Vreemdelingen.

Als de vreemdeling, al dan niet afkomstig uit de regio’s Gao, Ménaka of Mopti, op individuele gronden te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, beziet de IND op individuele basis of er een binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is.

23.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Geen bijzonderheden.

23.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

24. Het asielbeleid ten aanzien van Nepal
24.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

24.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

24.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
24.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

24.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

24.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
24.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

24.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

24.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

24.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

24.5. Bescherming
24.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vreemdelingen die deel uitmaken van een nationale, raciale of etnische minderheid;

  • vrouwen; en

  • LHBTIQ+.

24.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

24.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Nepal geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

24.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

25. Het asielbeleid ten aanzien van Nigeria
25.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

25.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

25.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
25.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

25.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Nigeria uitsluitend de volgende groep aan als risicoprofiel:

  • LHBTIQ+.

25.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
25.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

25.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

25.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

25.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

25.5. Bescherming
25.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is bescherming te verkrijgen van de autoriteiten en/of internationale organisaties, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is.

25.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat er voor de volgende groep geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is:

  • LHBTIQ+.

Ook neemt de IND aan dat er voor de volgende groep geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich elders in Nigeria kan vestigen:

  • (alleenstaande) (minderjarige) vrouwen zonder beschermend netwerk of beschermende familie die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging en/of genitale verminking.

25.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Nigeria geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

25.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

26. Het asielbeleid ten aanzien van Oekraïne
26.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden

26.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

26.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
26.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

26.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

26.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
26.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

26.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

26.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

26.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

26.5. Bescherming
26.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

26.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

26.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Geen bijzonderheden.

26.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

27. Het asielbeleid ten aanzien van Pakistan
27.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

27.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

27.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
27.3.1. Groepsvervolging in de zin van C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

27.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Pakistan uitsluitend de volgende categorieën als risicoprofielen aan:

  • ahmadi’s;

  • christenen;

  • afvalligen van het islamitisch geloof;

  • hazara’s;

  • LHBTIQ+; en

  • journalisten en mensenrechtenverdedigers.

27.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
27.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

27.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

27.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

27.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

27.5. Bescherming
27.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en internationale organisaties te verkrijgen voor:

  • ahmadi’s;

  • christenen;

  • afvalligen van het islamitisch geloof;

  • hazara’s;

  • LHBTIQ+; en

  • journalisten en mensenrechtenverdedigers;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging.

27.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief in Pakistan aanwezig is voor de volgende categorieën:

  • ahmadi’s;

  • afvalligen van het islamitisch geloof;

  • hazara’s;

  • LHBTIQ+;

  • journalisten en mensenrechtenverdedigers; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging.

27.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Pakistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

27.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

28. Het asielbeleid ten aanzien van de Palestijnse gebieden
28.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

28.2. De (staatloze) Palestijn uit de Palestijnse Gebieden die kort voor indiening van de asielaanvraag in Nederland daadwerkelijk bescherming of bijstand heeft genoten van de UNRWA

Voor wat betreft de (staatloze) Palestijn die onder het mandaat van de UNRWA valt, is het gestelde in paragraaf C2/3.2.3.2.1 Vc onder de titel ‘artikel 1D Vluchtelingenverdrag’ van toepassing.

Voor Gaza neemt de IND aan dat UNRWA weliswaar aldaar actief is maar dat zij in veel gevallen geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden. Als een (staatloze) Palestijn stelt dat de UNRWA in Gaza niet de levensomstandigheden kan bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, vindt een individuele beoordeling plaats als bedoeld in C2/3.2.3 Vc.

28.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

Het beleid in deze paragraaf is van toepassing op (staatloze) Palestijnen die niet onder het mandaat van de UNRWA vallen en (staatloze) Palestijnen die wel onder het mandaat van de UNRWA vallen maar aan wie artikel 1D niet kan worden tegengeworpen.

28.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden

28.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden

28.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

Het beleid in deze paragraaf is van toepassing op alle (staatloze) Palestijnen, ongeacht of zij onder het mandaat van de UNRWA vallen.

28.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
28.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden

28.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden

28.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

28.5. Bescherming

Het beleid in deze paragraaf is eveneens van toepassing op alle (staatloze) Palestijnen.

28.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. Dit is alleen anders als uit concrete en individualiseerbare aanknopingspunten blijkt dat het voor de vreemdeling wel mogelijk is om de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. De bewijslast voor het tegenwerpen van de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties ligt in eerste instantie bij de IND.

28.5.2. (Binnenlands) beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat er voor (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden geen (binnenlands) beschermingsalternatief aanwezig is. Tenzij uit de individuele zaak blijkt dat er concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich wel elders binnen de Palestijnse Gebieden kan vestigen. De bewijslast voor het tegenwerpen van een (binnenlands) beschermingsalternatief ligt in eerste instantie bij de IND.

28.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

In zijn algemeenheid geldt in de Palestijnse Gebieden dat:

  • de algemene opvangvoorzieningen voor de opvang van alleenstaande minderjarigen vreemdelingen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

In individuele gevallen kan echter uit nader onderzoek blijken dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

28.7. Vertrekmoratorium

Er is een vertrekmoratorium in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw van toepassing voor vreemdelingen die terug moeten keren naar de Palestijnse Gebieden (Gaza en de Westelijke Jordaanoever).

29. Het asielbeleid ten aanzien van de Russische Federatie
29.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

29.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

29.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
29.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groep als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • LHBTIQ+ die afkomstig zijn uit Tsjetsjenië.

29.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor de Russische Federatie de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • LHBTIQ+ afkomstig uit alle delen van de Russische Federatie, met uitzondering van Tsjetsjenië;

  • politieke activisten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • personen die actief zijn in de journalistiek;

  • jehova’s getuigen;

  • advocaten; en

  • medewerkers van ngo’s.

29.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
29.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
29.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

29.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

29.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

29.5. Bescherming
29.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • LHBTIQ+; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor huiselijk geweld.

29.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor de volgende categorieën in het algemeen aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is in de Russische Federatie:

  • vrouwen afkomstig uit Tsjetsjenië, Ingoesjetië en Dagestan, die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor huiselijk of seksueel geweld; of

  • LHBTIQ+.

Het vorenstaande geldt niet als bij de beoordeling van de asielaanvraag door de IND blijkt dat op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich elders in de Russische Federatie kan vestigen.

29.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor de Russische Federatie geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

29.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

30. Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

Het onderstaande beleid is van toepassing op geheel Somalië, tenzij anders is vermeld. Voor de verschillende gebiedsaanduidingen wordt verwezen naar het algemeen ambtsbericht Somalië van 30 juni 2023 van de Minister van Buitenlandse zaken.

30.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

30.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

30.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
30.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

30.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt uitsluitend mensenrechtenactivisten en journalisten voor geheel Somalië aan als risicoprofiel.

De IND merkt voor Zuid- en Centraal- Somalië de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • personen die werken bij, of door Al-Shabaab geassocieerd worden met, de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren;

  • verkiezingsafgevaardigden en hooggeplaatste politici;

  • militairen van het Somalische regeringsleger (SNL) en politiefunctionarissen;

  • medewerkers van ngo’s die in de negatieve belangstelling staan van Al-Shabaab;

  • leiders van clans die de regering of verkiezingen (onder)steunen, of andere vooraanstaande personen in Somalië met een groot publiek bereik; en

  • alleenstaande vrouwen.

30.3.2.1. Toelichting personen die werken bij, of door Al-Shabaab geassocieerd worden met, de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren

Een vreemdeling die afkomstig is uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu) en die zich erop beroept dat hij door Al-Shabaab geassocieerd wordt met de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren moet dit aannemelijk maken. Daarnaast moet hij aannemelijk maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende.

Voor een vreemdeling die afkomstig is uit gebied waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert geldt dat hij aannemelijk moet maken dat hij door Al-Shabaab geassocieerd wordt met de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende.

30.3.2.2. Toelichting alleenstaande vrouwen

Aan een alleenstaande vrouw uit Somalië verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Bij de beoordeling of een vrouw in Somalië als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval in samenhang bezien of:

  • zij in Somalië geen echtgenoot heeft – of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft met wie zij kan gaan samenleven; en

  • er geen grootfamilie – tot de grootfamilie kunnen naast vader, moeder en kinderen ook grootouders, ooms, tantes, neven en nichten behoren – en eventueel een (plaatselijke) meerderheidsclan is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of, en hoe, zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in Somalië.

30.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
30.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
30.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

In gebieden in Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert, is de mensenrechtensituatie zodanig dat voor iedere terugkeerder een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit risico op ernstige schade wordt ook aangenomen voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is of het gebied controleert, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab wel de macht heeft of het gebied controleert.

Onder voorwaarden kan een binnenlands beschermingsalternatief worden tegengeworpen in een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is (zie paragraaf 30.5.2).

30.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

30.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Er is in Somalië in het algemeen, of in een bepaald gebied van Somalië, geen sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid, een reëel risico lopen op ernstige schade. Ook is er in Somalië geen sprake van een dermate hoge mate van willekeurig geweld dat individuele omstandigheden er toe zouden kunnen leiden dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat in de zin van artikel 15c.

30.5. Bescherming
30.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat het voor de volgende categorieën niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië inclusief Mogadishu;

  • vrouwen uit Somalië die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en

  • vrouwen uit Somalië die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.

30.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief in Somalië aanwezig is voor:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.

In de overige gevallen toetst de IND conform paragraaf C2/3.4 Vc of, gelet op de individuele omstandigheden, een binnenlands beschermingsalternatief kan worden tegengeworpen. Bij deze beoordeling dienen de volgende aanknopingspunten te worden betrokken:

  • eerder verblijf in het gebied buiten het gebied van herkomst; en

  • de aanwezigheid van grootfamilie.

Onder dezelfde voorwaarden kan een binnenlands beschermingsalternatief worden tegengeworpen aan:

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit gebieden waar Al-Shabaab aan de macht is of de gebieden controleert;

  • vreemdelingen die bij terugkeer naar hun herkomstgebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab de macht heeft of het gebied controleert;

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Somaliland, in de periode vanaf 1997;

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Sool (met uitzondering van het Las Anod district); of

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Sanaag.

30.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Somalië geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

30.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

31. Gereserveerd
32. Het asielbeleid ten aanzien van Sudan
32.1. Besluitmoratorium

Voor vreemdelingen afkomstig uit Sudan geldt een besluitmoratorium in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw.

32.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

32.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
32.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

32.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Sudan de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • vreemdelingen die behoren tot een niet-Arabische bevolkingsgroep afkomstig uit Darfur of Zuid-Kordofan en die hier voorafgaande aan het vertrek uit Sudan hun normale woon- of verblijfplaats hadden;

  • politiek opposanten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • personen die actief zijn in de journalistiek;

  • ontheemde (minderjarige) vrouwen uit Darfur, Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile; en

  • LHBTIQ+.

32.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
32.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
32.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

32.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

32.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

32.5. Bescherming
32.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende groepen aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;

  • vreemdelingen die behoren tot een niet-Arabische bevolkingsgroep afkomstig uit Darfur of Zuid-Kordofan en die hier voorafgaande aan het vertrek uit Sudan hun normale woon- of verblijfplaats hadden; en

  • LHBTIQ+.

32.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Sudan geen binnenlands beschermingsalternatief aan als is geconcludeerd dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel ernstige schade, tenzij uit het individuele dossier blijkt dat de vreemdeling zich elders kan vestigen.

32.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Sudan geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

32.7. Vertrekmoratorium

Voor vreemdelingen die moeten terugkeren naar Sudan geldt een vertrekmoratorium in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

33. Het asielbeleid ten aanzien van Syrië
33.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

33.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

33.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
33.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

33.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Syrië de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • personen die voor vertrek uit Syrië directe en significante kritiek in het openbaar leverden op de Syrische autoriteiten of op de plaatselijke machthebbers en waarvan aannemelijk is dat dit bekend is geraakt bij de machthebbers; en

  • LHBTIQ+.

33.3.3. Dienstweigering

De IND beslist asielaanvragen van Syrische mannen die zich beroepen op dienstweigering conform het algemene beleid dat van toepassing is met betrekking tot dienstweigering en desertie (paragraaf C2/3.2.3 van de Vc). De vreemdeling dient individueel aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Daarbij hanteert de IND onder meer de volgende uitgangspunten:

  • de (veiligheids)situatie geeft geen aanleiding om in het algemeen aan te nemen dat men zich bij het vervullen van de dienstplicht schuldig moet maken aan handelingen die mogelijk oorlogsmisdrijven vormen;

  • dienstweigering leidt in het algemeen niet tot disproportionele of discriminatoire bestraffing. Dit kan anders zijn voor personen die om andere redenen al in de negatieve belangstelling van de Syrische autoriteiten staan;

  • permanente vrijstellingen, inclusief vrijstellingen door afkoop, worden in het algemeen gerespecteerd. De kans is zeer klein dat de vreemdeling in dat geval alsnog wordt opgeroepen; en

  • reservisten worden bijna niet meer opgeroepen;

33.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
33.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
33.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

33.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

33.4.1.3. Vreemdelingen die vanuit het buitenland terugkeren

Asielaanvragen van Syrische vreemdelingen worden op individuele merites beoordeeld. De IND neemt daarbij als uitgangspunt dat bij terugkeer naar Syrië vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico bestaat op ernstige schade lopen, en dat een vreemdeling uit Syrië dientengevolge in beginsel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Dit algemene uitgangspunt geldt niet in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling is een actieve aanhanger van het regime; of

  • uit de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.

33.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor de provincies Idlib, Aleppo, Daraa, Deir Ez-Zour, Raqqa en Hassaka een hoge mate van willekeurig geweld aan (minder uitzonderlijke situatie). De vreemdeling afkomstig uit deze provincies moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.

Voor de overige provincies, te weten Damascus (stad), Damascus (rif/provincie), Latakia, Tartous, Homs, Hama, Quneitra en Suweida, geldt dat er sprake is van geen dan wel een onvoldoende uitzonderlijke situatie. De IND toetst in dit geval niet op basis van individuele omstandigheden of de vreemdeling een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.

33.5. Bescherming
33.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het in Syrië niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

33.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat in Syrië geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling zich elders in Syrië kan vestigen.

33.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Syrië geldt in in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

33.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

34. Het asielbeleid ten aanzien van Turkije
34.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

34.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

34.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
34.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

34.3.2. Risicoprofielenin de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Turkije de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten;

  • HDP-leden en -activisten; en

  • (toegedichte) Gülen-aanhangers.

34.3.3. Vervolging vanwege dienstweigering of desertie

Het algemene beleid in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc is van toepassing.

De IND neemt ten aanzien van dienstplichtige Koerden in beginsel niet aan dat zij een gegronde vrees hebben in een conflict te worden ingezet tegen eigen volk of familie.

34.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
34.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
34.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

34.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

34.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

34.5. Bescherming
34.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

34.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

34.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Er is in Turkije adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

34.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

35. Het asielbeleid ten aanzien van Uganda
35.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

35.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

35.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
35.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

35.3.2. Risicoprofielenin de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Uganda de volgende categorie vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • LHBTIQ+.

35.3.2.1 Toelichting LHBTIQ+

De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van Ugandese LHBTIQ+ op basis van de individuele omstandigheden, afgezet tegen de positie van deze groep in Uganda.

De IND beoordeelt of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot deze groep en dat hij – met in achtneming van het beleid dat volgt uit paragraaf C2/3.2.3 Vc – bij terugkeer wordt blootgesteld aan vervolging.

Gelet op de zeer fragiele positie van LHBTIQ+ in Uganda, ook als gevolg van de ondertekening van de anti-homoseksualiteitswet, betekent dit dat de IND aan Ugandese LHBTIQ+ een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw verleent, tenzij contra-indicaties de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de weg staan.

35.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
35.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
35.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

35.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

35.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

35.5. Bescherming
35.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4

De IND neemt aan dat het in ieder geval voor LHBTIQ+ niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

35.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt ten aanzien van de Ugandese LHBTIQ+ geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief aan in Uganda.

35.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Uganda geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

35.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

36. Het asielbeleid ten aanzien van Venezuela
36.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

36.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

36.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
36.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Geen bijzonderheden.

36.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Venezuela de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • transgenders;

  • oppositieleden;

  • dissidenten en politiek activisten;

  • personen die actief zijn in de journalistiek; en

  • personen die actief zijn op het gebied van de mensenrechten.

36.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
36.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc
36.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

Geen bijzonderheden.

36.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

Geen bijzonderheden.

36.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

36.5. Bescherming
36.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is.

36.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is indien de vreemdeling in de negatieve belangstelling staat van de (centrale) autoriteiten, daaraan gelieerde gewapende groepen, colectivos of soortgelijke gewapende groepen, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling zich elders in Venezuela kan vestigen.

36.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Venezuela geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn.

36.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 juni 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 21 september 2023, 9 november 2023 en 16 januari 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie drie arresten gewezen ten aanzien van de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’, de uitleg van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn en de vraag of vrouwen kunnen worden beschouwd als sociale groep in de zin van artikel 10, lid 1, van de Kwalificatierichtlijn, waarop het beleid op die onderdelen moet worden aangepast. Dit wijzigingsbesluit voorziet daarin.

Voorts heeft heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij brief van 5 maart 2024 de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijzigingen ten aanzien van het groepenbeleid, politieke overtuiging, de wijze waarop 15c van de Kwalificatierichtlijn toegepast dient te worden en de positie van vrouwen en de toets inzake het behoren tot een sociale groep in het kader van vluchtelingschap (kenmerk 5213923). De Vc is hiermee meer in lijn gebracht met de in lijn met de kaders van het Europees en internationaal asielrecht

Allereerst wordt in paragraaf C1/4.1 Vc meer aangesloten bij de terminologie van het EU-kader en wordt de term ‘relevante elementen’ vervangen door ‘asielmotief’, tenzij met de relevante elementen verwezen wordt naar artikel 4, tweede lid, Kwalificatierichtlijn. Het asielrelaas van de vreemdeling bestaat uit één of meerdere asielmotieven, waaraan feiten en omstandigheden ten grondslag liggen. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van deze feiten en omstandigheden worden de relevante elementen betrokken, zoals bedoeld in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn.

Vervolgens wordt in paragraaf C1/4.2 Vc de samenwerkingsverplichting uitgewerkt, waaronder ook verstaan worden de stelplicht en bewijslast die op de vreemdeling rusten. In het vervolg van paragraaf C1/4.2 Vc wordt het verzamelen van informatie toegelicht als eerste stap van de beoordeling van de geloofwaardigheid. Daaronder valt ook de vaststelling van het asielmotief.

In paragraaf C1/4.3 Vc volgt de beoordeling van de geloofwaardigheid, waarbij op grond van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 31 van de Vreemdelingenwet eerst beoordeeld wordt of de vreemdeling het motief voldoende heeft onderbouwd met bewijsmateriaal en voorts of het motief, ondanks het ontbreken van bewijsmateriaal, alsnog geloofwaardig geacht kan worden op grond van een vijftal cumulatief geformuleerde voorwaarden. Hoewel deze toets al was neergelegd in artikel 31 van de Vreemdelingenwet, wordt, door de structuur expliciet op te nemen in de Vc, meer aangesloten bij de aard en strekking van dat artikel. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat de criteria op grond waarvan internationale bescherming wordt verleend, niet wijzigen.

In paragraaf C1/4.4 Vc is nu de risico-inschatting opgenomen. Deze beoordeling was reeds onderdeel van het toetsingskader en stond voorheen opgenomen in Werkinstructie 2014/10, maar krijgt nu een zelfstandige plaats in de Vc. Inhoudelijk wijzigt de toets niet.

Met betrekking tot het groepenbeleid komen de voorheen in het landenbeleid aangewezen risico- en kwetsbare minderheidsgroepen te vervallen. Om meer gewicht te geven aan een individuele beoordeling wordt afgestapt van een voorgeschreven lagere bewijslast in de vorm van ‘geringe’ of ‘beperkte’ indicaties. In plaats daarvan worden ten aanzien van de beoordeling van de asielaanvraag in het landenbeleid risicoprofielen geïdentificeerd. Daarmee wordt beleidsmatig duiding gegeven aan de veiligheidssituatie en de positie van groepen in herkomstlanden. Er zijn geen vaste criteria voor de aanwijzing van een risicoprofiel, maar de elementen die daarbij onderlinge samenhang dienen te worden betrokken, staan vermeld in paragraaf C2/2.4 Vc. Uit de plaatsing van deze bepaling, voor de bepalingen ten aanzien van vluchtelingschap en ernstige schade, valt op te maken dat onder beide sprake kan zijn van risicoprofielen.

De bepalingen ten aanzien van de vervolgingsgrond ‘sociale groep’, zoals opgenomen in paragraaf C2/3.2.5.2 Vc, zijn in lijn gebracht met de eerdergenoemde uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de vraag of vrouwen beschouwd kunnen worden als sociale groep. Ook de bepalingen ten aanzien van genitale verminking staan hieronder opgenomen. Eerder werd aangenomen dat vrouwen niet enkel op basis van sekse aangemerkt kunnen worden als sociale groep. Die bepaling komt hiermee te vervallen. De categorisering als sociale groep staat los van de beoordeling of er daadwerkelijk een vrees voor vervolging bestaat in de individuele zaak.

In paragraaf C2/3.2.5.3 Vc staat het beoordelingskader ten aanzien van de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ uitgewerkt. Niet langer wordt bij de beoordeling van deze vervolgingsgrond de eis gesteld dat de politieke overtuiging fundamenteel is. Bij de individuele beoordeling van de vrees dienen onder andere de sterkte van de overtuiging die de vreemdeling stelt te hebben en de eventuele activiteiten die hij verricht heeft om de overtuiging te uiten, betrokken te worden.

Tot slot is de beoordeling van het reële risico op ernstige schade, zoals neergelegd in paragraaf C2/3.3 Vc, in lijn gebracht met de eerdergenoemde uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van de toepassing van artikel 15, onder c van de Kwalificatierichtlijn.

ARTIKELSGEWIJS

A

In paragraaf C1/2.1 Vc is onder het kopje ‘antecedentenverklaring’ een verwijzing aangepast. De tekst van de paragraaf C1/4.2 Vc, waarnaar verwezen werd, is komen te vervallen. In plaats daarvan wordt nu verwezen naar paragraaf C/1/4 Vc.

B

In paragraaf C1/2.5 Vc is onder het kopje ‘voortzetting van de grensprocedure’ de tekst met betrekking tot de ‘uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in lijn gebracht met het nieuw geformuleerde beleid van paragraaf C2/3.3 Vc.

C

Naast de hierboven onder algemeen al genoemde wijzigingen in paragraaf C1/4 Vc is deze paragraaf ook verdeeld in meerdere subparagrafen. In de paragrafen C1/4.6 tot en met C1/4.10 Vc zijn geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. De (oude) paragraaf C1/4.2 Vc is komen te vervallen, omdat die informatie in de andere paragrafen van paragraaf C1/4 Vc is opgenomen.

De (oude) tekst van paragraaf C1/4.2 Vc is overigens wel verwerkt in paragraaf

D

Naast de hierboven onder algemeen al genoemde wijzigingen in paragraaf C2/2 Vc is deze paragraaf ook verdeeld in meerdere subparagrafen. In de paragrafen C2/2.1 tot en met C2/2.3 Vc en C2/5 Vc zijn geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.

E

Naast de hierboven onder algemeen al genoemde wijzigingen in paragraaf C2/3 Vc is deze paragraaf ook verdeeld in meerdere subparagrafen. In de paragrafen C2/3.1 Vc, C2/3.2.1 tot en met C2/3.2.3 Vc, C2/3.2.5 Vc, C2/3.2.5.1 Vc, C2/3.2.5.2.2, C2/3.2.7 Vc en C2/3.2.9 tot en met C2/3.2.11 Vc zijn geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.

De paragrafen C2/3.2.6 en C2/3.2.8 Vc zijn binnen paragraaf C2/3.2 Vc verplaatst, maar ook niet inhoudelijk aangepast.

In paragraaf C2/3.4 Vc is de tekst met betrekking tot de ‘uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in lijn gebracht met het nieuw geformuleerde beleid van paragraaf C2/3.3 Vc.

F

In paragraaf C2/7.3 Vc is de tekst van de vervallen paragraaf C1/4.2 Vc verwerkt. De verwijizing naar die vervallen paragraaf is geschrapt.

G–I

In de paragrafen C2/10.1.5, C2/10.4.4 en C2/10.4.5 Vc zijn verwijzingen aangepast naar de nieuwe nummeringen in paragraaf C1/4 Vc.

J

Het landenbeleid in Hoofdstuk C7 is in lijn gebracht met het algemene asielkader. Hierover heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 juni 2024 een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met kenmerk 5478029.

In de paragrafen van hoofdstuk C7 is onder de paragraaf ‘Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag’ de paragraaf met de risicoprofielen, in de plaats gekomen van de paragraaf over de risicogroepen. Als er onder een risicoprofiel een nadere toelichting nodig is, dan is deze in een aparte subparagraaf opgenomen onder de titel ‘toelichting ...’.

De groepen die eerder aangewezen waren als risicogroep, krijgen nog steeds bijzondere aandacht, omdat er sprake is van een meer structurele en minder incidentele wijze waarop een groep in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten dan wel derden tegen wie geen (doeltreffende) bescherming door de autoriteiten van het land van herkomst of door internationale organisaties kan worden geboden. Met de aanpassing is beoogd om de beoordeling meer op individuele basis te laten plaatsvinden.

In de paragraaf ‘Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw’ is een tweedeling gemaakt naar

  • ‘ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc’; en

  • ‘ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc’.

Voor het overige zijn er geen wijzigingen doorgevoerd in de structuur en het algemene format van het landenbeleid in hoofdstuk C7.

Naast bovenstaande wijzigingen zijn er voor een aantal landen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Dit is ingegeven door wijzigingen die sowieso moesten plaatsvinden naar aanleiding van algemeen ambtsberichten. Het betreft aanpassingen in het beleid van de volgende landen: Irak, Somalië en Syrië. Het landenbeleid Burundi is komen te vervallen.

Daarnaast is in heel hoofdstuk C7 Vc de term LHBT, LHBT’s, LHBTI of LHBTI’s aangepast aan de term LHBTIQ+, zoals die rijksbreed ook wordt gebruikt. Hiermee is enkel gestreefd het gebruik van de terminologie te uniformiseren en geen uitbreiding van het beleid beoogd. Alleen in paragraaf C7/17 Iran is de term LHB blijven staan omdat de beleidsmatige beoordeling echt enkel toezag op deze groep.

Burundi

De staatssecretaris heeft in de brief van 29 mei 2024 aan de Tweede Kamer (kenmerk 4755211) aangegeven dat het landenbeleid voor Burundi komt te vervallen, onder andere vanwege de zeer beperkte instroom van asielzoekers uit Burundi en het bestaan van voldoende relevante landeninformatie om op individuele basis te kunnen beslissen. Voor meer informatie wordt verwezen naar bovengenoemde brief van de staatssecretaris van 29 mei 2024.

Daarom is de tekst van paragraaf ‘C7/8 Het asielbeleid ten aanzien van Burundi’ komen te vervallen. De lege paragraaf is aangemerkt als ‘gereserveerd’.

Irak

Op 3 november 2023 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Irak. Naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht is het beleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Irak opnieuw bepaald. Zie de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 27 mei 2024 aan de Tweede Kamer (kenmerk: 5002295). Met dit wijzigingsbesluit wordt het landenbeleid Irak aangepast.

De staatssecretaris heeft in zijn brief van 27 mei 2024 geconcludeerd dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat christenen, mandeeërs en joden op grote schaal te maken krijgen met ernstige beperkingen in het uiten en belijden van hun geloof of dat zij bij terugkeer in algemene zin en op grote schaal te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade vanwege hun religie. Ook blijkt uit het ambtsbericht niet dat jezidi’s, omwille van hun geloof, het risico lopen om in algemene zin slachtoffer te worden van geweld of ernstige schade. Uit het ambtsbericht blijkt eveneens dat de positie van zowel Turkmenen als Palestijnen in Irak niet dusdanig is dat zij risico lopen op vervolging of ernstige schade vanwege het enkele feit dat zij Turkmeens of Palestijns zijn. Noch blijkt uit het ambtsbericht dat Turkmenen en Palestijnen in grote mate van worden achtergesteld. Daarom worden deze groepen niet langer aangemerkt als risicoprofiel (voorheen: kwetsbare minderheidsgroepen).

Voor shabak, kaka’i en bahai geldt dat het algemene risico om slachtoffer te worden van geweld beperkt is nu ISIS is verdreven. Daarom worden deze groepen niet langer aangemerkt als risicoprofiel (voorheen: kwetsbare minderheidsgroep) voor geheel Irak. Shabak, kaka’i en bahai worden in federaal Irak – anders dan in de KAR – echter niet erkend als religieuze minderheid en kunnen niet rekenen op bescherming van de autoriteiten. Om die reden worden zij voor federaal Irak wel aangemerkt als risicoprofiel. Gezien de aard van de vrees (namelijk op grond van de vervolgingsgrond godsdienst) worden zij opgenomen als risicoprofiel onder vluchtelingschap. Daarom worden zijn toegevoegd aan C7/16.3.2 Vc.

Uit het ambtsbericht volgt dat de positie van alleenstaande vrouwen in Irak nog steeds zeer kwetsbaar is. Bescherming voor deze categorie blijft dan ook gehandhaafd in het beleid. Echter, deze bescherming wordt niet langer geboden onder subsidiaire bescherming. Alleenstaande vrouwen worden aangemerkt als sociale groep en verkrijgen hiermee het vluchtelingschap. Hiermee wordt het beleid voor alleenstaande vrouwen in lijn gebracht met het arrest van 16 januari 2024 van het Europese Hof van Justitie (C-621/21). Gehandhaafd blijft dat zij de gegronde vrees op basis van hun individuele omstandigheden aannemelijk moeten maken. Daarom is paragraaf C7/16.4.4 Vc verplaatst en vernummerd tot C7/16.3.2 Vc.

Uit het ambtsbericht blijkt dat het ook in de KAR in de regel lastig of niet mogelijk is om bescherming in te roepen van autoriteiten en/of internationale organisaties. Daarom komt het onderscheid tussen federaal Irak en de KAR op dit punt te vervallen in het beleid. Dit is aangepast in C7/16.5.1 Vc.

Gelet op de informatie uit het ambtsbericht is het niet langer nodig specifiek beleid te voeren op het binnenlands beschermingsalternatief voor Irak. Daarom wordt C7/16.5.2 Vc geschrapt.

In het ambtsbericht zijn voldoende aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat in beginsel adequate opvang voor alleenstaande minderjarigen in Irak aanwezig is. Dit is aangepast in C7/16.6 Vc.

Somalië

Op 30 juni 2023 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Naar aanleiding van dit ambtsbericht is het beleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Somalië opnieuw bepaald. Zie de brief van 29 mei 2024 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor een nadere toelichting. Met dit wijzigingsbesluit wordt het landenbeleid Somalië conform deze brief aangepast, met dien verstande dat de term risicogroep (waar in de brief aan de Tweede Kamer nog sprake van is, vanwege het aangepaste algemene beleidskader) is vervangen door risicoprofiel.

Er hebben een vijftal inhoudelijke beleidswijzigingen plaatsgevonden ten aanzien van de risicogroepen. Ten eerste is de risicogroep ‘personen die actief zijn in de politiek (zoals hoge politici en verkiezingsafgevaardigden)´ beperkt tot ‘verkiezingsafgevaardigden en hooggeplaatste politici’. Ten tweede is de risicogroep ‘leden van het gerechtelijk apparaat’ geschrapt. Ten derde is de risicogroep ‘militairen van het Somalische leger’ uitgebreid met ‘politiefunctionarissen’. Ten vierde zijn de risicogroepen ‘mensenrechtenactivisten’ en ‘journalisten’ samengevoegd en is het gebied waarop deze risicogroep betrekking heeft uitgebreid naar heel Somalië. Tenslotte is ATMIS toegevoegd aan de term AMISOM. Dit laatste punt betreft geen inhoudelijke wijziging.

Daarnaast heeft een wijziging plaatsgevonden in het beleid rondom systematische blootstelling aan ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit beleid beperkt zich niet langer tot gebieden in Zuid- en Centraal-Somalië, maar geldt nu voor heel Somalië.

Uit het ambtsbericht volgt dat de positie van alleenstaande vrouwen in Somalië nog steeds zeer kwetsbaar is. Bescherming voor deze categorie blijft dan ook gehandhaafd in het beleid. Echter, deze bescherming wordt niet langer geboden onder subsidiaire bescherming. Alleenstaande vrouwen worden aangemerkt als sociale groep en zijn aangemerkt als risicoprofiel onder vluchtelingschap. Hiermee wordt het beleid voor alleenstaande vrouwen in lijn gebracht met het arrest van 16 januari 2024 van het Europese Hof van Justitie (C-621/22). Gehandhaafd blijft dat zij de gegronde vrees op basis van hun individuele omstandigheden aannemelijk moeten maken. Daarom is paragraaf C7/30.4.3 Vc verplaatst en vernummerd tot C7/30.3.2 Vc.

Daarnaast zijn ten aanzien van het alleenstaande vrouwenbeleid enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd. De termen ‘ouderlijk gezin’ en ‘familielid tot in de derde graad’ zijn vervangen door ‘grootfamilie’. Ook is de term ‘sociaal netwerk’ vervangen door ‘(plaatselijke) meerderheidsclan’. Verder is er ter verduidelijking een cumulatieve opsomming van gemaakt.

Ook is het beleid rondom bescherming aangepast. Ten eerste worden de categorieën ‘vrouwen uit Somalië die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging’ en ‘vrouwen uit Somalië die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking’ samengevoegd tot één categorie. Ten tweede wordt de term ‘naaste familie’ bij binnenlands beschermingsalternatief vervangen door ‘grootfamilie’. Ten derde is het district Las Anod (hoofdplaats van de regio Sool) uitgezonderd als binnenlands vestigingsalternatief. Ten vierde is de termijn van zes maanden ten aanzien van eerder verblijf in Puntland, Somaliland en de betwiste gebieden Sool en Sanaag geschrapt bij het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief. Tot slot is de tekst in deze paragraaf bondiger opgeschreven. Hiermee is verder geen beleidswijziging beoogd.

Ten slotte is paragraaf C7/30.4.2 aangepast in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 (C-125/22).

Syrië

Op 7 augustus 2023 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Syrië. Naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht is het beleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Syrië opnieuw bepaald. Zie de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 april 2024 aan de Tweede Kamer (kenmerk: 4825290). Met dit wijzigingsbesluit is het landenbeleid Syrië aangepast.

In C7/33.3.2 Vc zijn twee nieuwe risicoprofielen toegevoegd. Ten eerste zijn personen die voor vertrek uit Syrië directe en significante kritiek in het openbaar leverden op de Syrische autoriteiten of op de plaatselijke machthebbers en waarvan aannemelijk is dat zij nu in de negatieve belangstelling staan van deze machthebbers toegevoegd. Daarnaast zijn de LHBTIQ+ toegevoegd.

Ten tweede is een aparte paragraaf dienstweigeraars toegevoegd. Aangezien op deze categorie het algemene beleid inzake dienstweigeraars en deserteurs van toepassing was, is er in eerdere WBV’s met betrekking tot het landenbeleid Syrië geen aparte paragraaf hieraan gewijd. Het algemene beleid is nog steeds onverkort van toepassing, maar voor de duidelijkheid is er nu voor gekozen ook de belangrijkste algemene uitgangspunten die de IND hanteert bij de beoordeling van asielaanvragen van Syrische dienstweigeraars hierin op te nemen. Er is geen sprake van een beleidswijziging. Dit is toegevoegd in C7/33.3.3 Vc.

Ten derde wordt het beleid voor Syrië op grond van artikel 15c Kwalificatierichtlijn aangepast. In het geval van Syrië was er in het huidige beleid geen sprake van een situatie waarbij de vreemdeling enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico liep op ernstige schade vanwege het willekeurige geweld (meest uitzonderlijke situatie). Echter, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 (C-125/22) kunnen er in een voorkomend geval verschillende gradaties van willekeurig geweld worden aangenomen. Ten aanzien Syrië wordt gehandhaafd dat geen sprake is van de hoogste gradatie (meest uitzonderlijke situatie), maar wordt wel een lagere gradatie van artikel 15c aangenomen (iets minder uitzonderlijke situatie) in de provincies Idlib, Aleppo, Daraa, Deir Ez-Zour, Raqqa en Hassaka. Bij deze lagere gradatie van artikel 15c dient een vreemdeling aannemelijk te maken dat zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van het willekeurige geweld in de betreffende provincie van Syrië zodanig zijn dat voor hem een reëel risico op ernstige schade bestaat vanwege dit willekeurige geweld. Voor de provincies Damascus (stad), Damascus (rif/provincie), Latakia, Tartous, Homs, Hama, Quneitra en Suweida, geldt dat er sprake is van een onvoldoende uitzonderlijke situatie. Ook met individuele omstandigheden zal de vreemdeling niet aannemelijk kunnen maken dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade wegens het willekeurig geweld. Dit is aangepast in C7/33.4.1 Vc.

In C7/33.4.4 Vc blijft het uitgangspunt gehandhaafd dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. De hierop geformuleerde uitzonderingen blijven ook gehandhaafd.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

Naar boven