Besluit van 13 november 2023, nr. 2023002614 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Groningen krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de aanleg van de Fietsroute Plus Groningen-Ten Boer, gedeelte Vorktand Zuid, met bijkomende werken).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub a, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Gedeputeerde staten van Groningen (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 10 maart 2023, kenmerk 2023-0284263, verzocht, om ten name van de provincie Groningen over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeente Groningen. De onteigening wordt verzocht om de aanleg mogelijk te maken van de Fietsroute Plus Groningen-Ten Boer, gedeelte Vorktand Zuid, vanaf de t-splitsing van de Noorddijkerweg met de Midscheeps (km. 0.000) tot en met de aansluiting op de Stadsweg (km. 1.205) met bijkomende werken, in de gemeente Groningen.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeente Groningen. De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door het bestemmingsplan Fietsroute Plus Groningen-Ten Boer en het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Groningen. Beide bestemmingsplannen zijn onherroepelijk

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 20 april 2023 tot en met 31 mei 2023 in de gemeente Groningen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 19 april 2023, nr. 11208.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De provincie Groningen is van plan om kwalitatief hoogwaardige fietsroutes (de zogeheten Fietsroutes Plus) aan te leggen tussen de grootsteforenzen kernen en de stad Groningen. Een Fietsroute Plus is een hoogwaardig fietspad, dat de fietser extra comfort biedt, breder is en een betere doorstroming heeft. Door het realiseren van Fietsroutes Plus wil de provincie Groningen de verkeersveiligheid voor (brom)fietsers verbeteren om de concurrentiepositie van de fiets ten opzichte van de auto verbeteren. Fietsroutes Plus worden ingezet op locaties waar het vervoer onder druk staat en waar het fietsgebruik hoog is. Van het beoogde netwerk zijn inmiddels vier Fietsroutes Plus geheel of gedeeltelijk gerealiseerd: Groningen – Zuidhorn, Groningen – Bedum, Groningen-Winsum en van Groningen – Ten Boer.

Het grootste deel van de Fietsroute Plus Groningen-Ten Boer is in 2018 gerealiseerd. Dit deel van de fietsroute is aangelegd op de Stadsweg. Al in de planvorming kwam naar voren dat een fietsroute op de Stadsweg leidt tot een onveilige fietsverbinding voor het fietsverkeer dat naar het centrum van Groningen wil. Dit fietsverkeer moet vanaf de kruising van de Stadsweg met de Noorddijkerweg via de Noorddijkerweg naar de Midscheeps of de Bakboordswal door de woonwijk Lewenborg. De onveilige en oncomfortabele Noorddijkerweg is vanwege ruimtegebrek niet op te waarderen tot Fietsroute Plus-kwaliteit. In de voorgenomen situatie wordt op de gronden ten zuiden van het Edonbos het laatste deel van de Fietsroute Plus Groningen – Ten Boer gerealiseerd.

Door de realisatie van een zuidelijke tak, de zogenaamde Vorktand Zuid, wordt een logische, kortere en conflictvrije route van en naar de Midscheeps gecreëerd. Het fietsverkeer naar het centrum van Groningen kan de Noorddijkerweg dan door middel van een gelijkvloerse kruising oversteken. Hierdoor ontstaat over de gehele route van de Fietsroute Plus Groningen – Ten Boer een veilige fietsroute.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de provincie Groningen de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de provincie Groningen een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de werkzaamheden eind 2023 starten en in het najaar van 2024 zijn afgerond. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

K. Raangs-Tepper, T. Tepper, ieder voor 1/2 eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 1, 2, 3, 4, A, 5 en B, en J. Raangs, verder te noemen: reclamanten.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op woensdag 7 juni 2023 te Groningen gehouden hoorzitting. Reclamanten hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren brengen samengevat in de hiernavolgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamanten

1.1

Reclamanten wijzen erop dat zij van meet af aan te kennen hebben gegeven geen bezwaren te hebben tegen de komst van de Fietsroute in het algemeen en hebben zich er bij neergelegd dat daarvoor een deel van hun gronden moet worden verkocht aan verzoeker. De gesprekken met de grondverwerver van verzoeker worden echter gekenmerkt door het eenzijdig en herhaald opleggen van eisen, afwezige transparantie en respectloze en ongelijkwaardige behandeling op persoonlijk niveau. Reclamanten betogen in hun zienswijze dat de inhoudelijke en concrete punten die door hen zijn voorgesteld over de uitvoering van de Fietsroute, de agrarische bewerkingsmogelijkheden van de resterende gronden en de grondprijzen, enkel door de grondverwerver zijn aangehoord en zonder motivering terzijde zijn geschoven. Door de grondverwerver is vervolgens steeds gewezen op het eerder uitgebrachte voorstel. Reclamanten maken kenbaar dat zij zich diep beledigd en terzijde geschoven voelen en lichten toe dat dit is veroorzaakt door een in hun ogen respectloze, kleinerende en schofferende bejegening door de vertegenwoordiger(s) van verzoeker. Reclamanten wijzen erop dat door verschillende andere betrokkenen is erkend dat de behandeling van hen gebrekkig is geweest en dat een medewerker van verzoeker bij e-mailbericht van 26 juli 2019 zijn excuses heeft aangeboden voor de gang van zaken tot dan toe.

Ad 1.1

Dit onderdeel van de zienswijze ziet in hoofdzaak op het gevoerde minnelijk overleg.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Voor zover reclamanten er op wijzen dat er door verzoeker niet inhoudelijk is ingegaan op de alternatieve oplossingen die zij hebben voorgesteld, overwegen Wij dat de onteigeningswet de onteigenende partij niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm of het bereiken van overeenstemming over alternatieve oplossingen zullen langs minnelijke weg onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen over andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat partijen in maart 2015 voor het eerst met elkaar in gesprek zijn gegaan. Een tweede gesprek vindt plaats in februari 2017. In deze eerste gesprekken wisselen partijen van gedachten over de plannen voor de aanleg van het fietspad en de gevolgen daarvan voor reclamanten. In een gesprek op 8 april 2019 maken reclamanten kenbaar dat zij ontstemd zijn over een artikel dat zij lazen waarin een vertegenwoordiger van verzoeker aangaf dat er geen overeenstemming met reclamanten bereikt kan worden. Reclamanten vinden die uitspraak onbegrijpelijk, omdat de eerste gesprekken tot dan toe nooit een vervolg kregen en er ook geen aanbod door verzoeker werd uitgebracht. Bij e-mailbericht van 26 juli 2019 schrijft de projectleider van verzoeker aan reclamanten onder andere dat hij zich gaat inzetten om de matige voortgang van het overleg en de slechte indruk die verzoeker bij hen heeft achtergelaten te verbeteren. Ook biedt hij zijn excuses aan voor de gang van zaken tot dan toe. Tijdens een volgend gesprek dat op 1 september 2020 plaatsvindt, biedt verzoeker opnieuw zijn verontschuldigingen aan, omdat het lang heeft geduurd voordat dit volgende gesprek plaatsvond. Verzoeker maakt kenbaar dat hier verschillende reden aan ten grondslag lagen en belooft dat het project vanaf dat moment voortvarend wordt opgepakt. In oktober 2020 wordt door verzoeker een taxateur aangesteld en op 17 maart 2021 wordt het taxatierapport met reclamanten besproken. Reclamanten maken in dat overleg kenbaar dat zij de uitkomst van de taxatie te laag vinden.

Op 24 maart 2021 brengt verzoeker een schriftelijk aanbod op onteigeningsbasis uit. In deze brief gaat verzoeker tevens in op de wensen van reclamanten om een bredere sloot naast het fietspad aan te leggen en een aantal dwarssloten te dempen. Verzoeker geeft aan dat het dan nodig is om meer grond van reclamanten aan te kopen, maar dat zij bereid is om daar onder een aantal voorwaarden minnelijk aan mee te werken. Nadat verzoeker op 6 juli 2021 schriftelijk aan reclamanten vraagt inhoudelijk op het aanbod te reageren, laten reclamanten weten dat zij het aanbod hebben ontvangen en ter kennisgeving hebben aangenomen en geen gronden zien om verder hierover in gesprek te gaan. Reclamanten vragen verzoeker hen niet opnieuw te benaderen.

Op 25 januari 2022 ontvangt verzoeker een brief van een door reclamanten aangestelde advocaat. Daarin wordt aangegeven dat reclamanten zich hebben beraden en dat zij weer in overleg willen treden op de aankoop van de benodigde gronden. Partijen hervatten het overleg en tijdens een gesprek op 23 februari 2022 wordt onder andere gesproken over ontwikkelingen die volgens reclamanten van invloed zijn op de waarde van de grond en over hoe zij tegen het aanbod van 24 maart 2021 aankijken. Verzoeker maakt kenbaar bezig te zijn met de voorbereidingen op een onteigeningsprocedure en kondigt een nieuw aanbod op basis van een gewijzigde taxatie aan. Reclamanten spreken de wens uit om hier een nieuwe opname voor te laten verrichten en verzoeker geeft aan dit met de taxateur te overleggen. Later op 23 februari 2022 laat verzoeker weten dat er een nieuwe opname plaatsvindt.

Op 17 mei 2022 brengt verzoeker op basis van het gewijzigde taxatierapport een schriftelijk aanbod op onteigeningsbasis uit en twee aanbiedingen voor minnelijke varianten. Op 7 juni 2022 vraagt de advocaat van reclamanten om het taxatierapport. Bij brief van 8 juni laat verzoeker weten het taxatierapport niet te verstrekken, maar biedt zij aan dat het rapport, na een reactie van reclamanten, in een gesprek kan worden doorgenomen. Op 14 juni 2022 laat de advocaat van reclamanten schriftelijk weten dat reclamanten daarmee de mogelijkheid wordt ontnomen om het aanbod op waarde te kunnen schatten en dat zij het aanbod daarom niet accepteren. Op 28 juli 2022 licht verzoeker schriftelijk toe waarom het taxatierapport niet wordt verstrekt en herhaalt zij het aanbod op onteigeningsbasis van 17 mei 2022. Op 14 september 2022 reageert de advocaat van reclamanten schriftelijk en maakt daarin onder andere kenbaar dat de toonzetting en bejegening die de grondverwerver van verzoeker in de brieven van 17 mei 2022 en 28 juli 2022 hanteert, reclamanten niet aanstaan en afbreuk doen aan de onderlinge verhoudingen. Reclamanten ervaren de houding van de grondverwerver als neerbuigend en weinig constructief en voelen zich daardoor diep beledigd. In de brief wordt ook aangegeven dat het niet verstrekken van het taxatierapport bij reclamanten twijfels voedt over de onafhankelijkheid van de taxateur. Bij brief van 21 november 2022 gaat verzoeker inhoudelijk in op de brief van 14 september 2022 en laat weten zich niet te herkennen in de inhoud van de verwijten van reclamanten. In deze brief gaat verzoeker onder andere in op de wijze waarop het overleg tot dan toe door verzoeker is gevoerd, de wensen van reclamanten over alternatieve oplossingen, de onafhankelijkheid van de taxateur en de overweging om het taxatierapport niet te verstrekken. Ook herhaalt verzoeker het aanbod op onteigeningsbasis en maakt zij kenbaar dat er, gelet op de verwijten van reclamanten, in het vervolg een advocaat als belangenbehartiger van verzoeker zal optreden.

Op 13 december 2022, 20 december 2022 en 19 januari 2023 probeert de advocaat van verzoeker in contact te komen met reclamanten. Omdat dit contact niet tot stand komt, herhaalt verzoeker het aanbod op onteigeningsbasis bij brief van 31 januari 2023. Daarna hebben beide advocaten nog wel telefonisch en e-mailcontact, maar tot een inhoudelijk gesprek komt het niet.

Wij kunnen reclamanten niet volgen in hun betoog dat het door verzoeker gevoerde minnelijk overleg zich kenmerkt door het eenzijdig en herhaald opleggen van eisen, dat verzoeker niet transparant is geweest en dat de wijze waarop verzoeker het overleg heeft gevoerd het bereiken van overeenstemming in de weg gestaan heeft. Ook kunnen wij reclamanten niet volgen in hetgeen zij stellen over de door de grondverwerver in de correspondentie gehanteerde toonzetting. Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat de toonzetting in de brieven Ons niet bij voorbaat onheus voorkomt. De gevoerde correspondentie met reclamanten is zakelijk van aard en wijkt naar Ons oordeel niet af van correspondentie die gebruikelijk in aanloop naar een onteigeningsprocedure wordt gevoerd. Gelet op het bovenstaande zijn Wij van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Verzoeker heeft meerdere aanbiedingen op onteigeningsbasis uitgebracht en heeft ook de mogelijkheden voor alternatieven onderzocht. Partijen hebben hierover ten tijde van de start van de procedure geen overeenstemming bereikt. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het overleg is na de start van de onteigeningsprocedure voortgezet. Partijen hebben gesproken over het plannen van een volgend overleg, maar tot een inhoudelijk gesprek kwam het aanvankelijk niet. Nadat reclamanten een klacht tegen de grondverwerver van verzoeker hebben ingediend en per e-mailbericht de commissaris van de Koning hebben benaderd, heeft er op 22 mei 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen de commissaris van de Koning en reclamanten. Daarin is besproken dat de klacht over de grondverwerver gescheiden wordt van het zakelijk geschil en verkend wordt of er ruimte is om het geschil op te lossen. Daarvoor is er door de commissaris van de Koning een bemiddelaar aangewezen die deze verkenning in gang gaat zetten. Een eerste gesprek met reclamanten hierover op 5 juni 2023 heeft door omstandigheden geen doorgang gevonden. Er wordt een nieuw moment gepland om dit gesprek alsnog te voeren. Wij merken op dat dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Ten aanzien van de door reclamanten ingediende klacht over de houding van de grondverwerver, blijkt uit de Ons overgelegde stukken dat verzoeker deze klacht intern heeft opgepakt. De inhoudelijke verdere afhandeling van de klacht staat Ons niet ter beoordeling.

1.2

Reclamanten betogen dat er door verzoeker geen marktconforme prijs is geboden en er enkel onrealistische voorstellen zijn gedaan. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat de aangeboden prijzen zijn gebaseerd op een geactualiseerd taxatierapport, maar heeft bij herhaling geweigerd inzage te geven in het taxatierapport. Omdat dit -en het feit dat de desbetreffende taxateur slechts in opdracht van verzoeker werkt- argwaan heeft gewekt bij reclamanten, hebben zij zelf ook een taxatie laten uitvoeren. De uitkomst van deze taxatie wijkt af van de door verzoeker aangeboden prijzen. Ook behoeft het in de ogen van reclamanten geen betoog dat de aangeboden vergoeding voor de huur van het werkterrein sterk ondermaats is.

Ad 1.2

Dit onderdeel van de zienswijze ziet in hoofdzaak op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling.

Over de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling merken Wij op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Voor zover dit onderdeel van de zienswijze ziet op het taxatierapport dat in opdracht van verzoeker werd opgemaakt, merken Wij op dat de onteigeningswet een verzoeker niet verplicht tot het verschaffen van inzage in het taxatierapport. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt dat in verband met zijn werkwijze het taxatierapport niet aan reclamanten wordt toegezonden. Het taxatierapport is bestemd voor de verzoeker om onteigening en is het gereedschap voor degene die namens de verzoeker de onderhandelingen voert. Uit de Ons overgelegde stukken blijkt dat verzoeker gedurende het overleg met reclamanten aan hen kenbaar heeft gemaakt dat de taxatie de basis vormt voor de uitgebrachte schadeloosstelling. Verzoeker heeft aangeboden de bedragen uit het taxatierapport te bespreken met reclamanten. Daar is het vooralsnog niet van gekomen. Tijdens de hoorzitting heeft verzoeker voorgesteld de door haar aangestelde taxateur en de taxateur van reclamanten met elkaar in contact te brengen, zodat zij de taxatierapporten kunnen bespreken. Overigens is tijdens het gevoerde minnelijk overleg en in de hoorzitting door verzoeker benadrukt dat de door hen aangestelde taxateur objectief is en niet enkel in opdracht van verzoeker werkt.

1.3

Reclamanten wijst erop dat de agrarische bewerkingsmogelijkheden van het resterende deel van hun gronden door de realisatie van het werk belemmerd worden. Reclamanten lichten toe dat het in de nieuwe situatie niet langer mogelijk is met machines te draaien. Ook vinden reclamanten het belangrijk dat het fietspad wordt omsloten door een sloot en niet door een berm. Verzoeker wil hier niet aan meewerken. Reclamanten betogen dat de realisatie van het werk voor hen minder belemmerende gevolgen heeft, wanneer de door hen voorgestelde wijzigingen worden doorgevoerd. Reclamanten maken kenbaar dat de commissaris van de Koning recent heeft verklaard dat het omsluiten van het werk met sloten geen probleem zou moeten zijn.

Ad 1.3

Voor zover reclamanten betogen dat de bewerkingsmogelijkheden op het resterende deel van het perceel worden belemmerd door de locatie waarop het fietspad wordt gerealiseerd, overwegen Wij dat dit onderdeel van de zienswijze planologisch van aard is. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar kunnen in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben hier gebruik van gemaakt.

Voor zover reclamanten menen dat zij door het de wijziging van de vorm van het overblijvende perceel schade lijden, verwijzen Wij naar wat Wij onder ad 1.2 in het algemeen over de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling hebben overwogen.

1.4

Reclamanten betogen dat de berekende oppervlakten van de aan te kopen perceelgedeelten onjuist zijn. Volgens reclamanten is de totale oppervlakte van 4.317 m2 te laag. Reclamanten hebben verzoeker hier ook op gewezen. Volgens reclamanten is de onjuiste berekening van verzoeker waarschijnlijk veroorzaakt doordat de sloot aan de noordzijde van de percelen ten onrechte niet in de berekening is meegenomen. Deze sloot is gedeeltelijk eigendom van reclamanten.

Ad 1.4

In de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure op grond van de titels II en IIa van de onteigeningswet kunnen alleen die gronden ter onteigening aangewezen worden, die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het werk. Onroerende zaken die slechts gedeeltelijk voor de aanleg van het werk nodig zijn, kunnen daarom alleen voor dat gedeelte ter onteigening worden aangewezen, dat voor het werk nodig is. Daarbij nemen Wij verder in aanmerking dat onteigening moet worden gezien als een uiterst middel waarbij er een noodzaak moet zijn om de benodigde gronden in eigendom te verkrijgen.

Dit in aanmerking nemend kan de aankoop van meer dan de voor het werk benodigde grond, alleen op minnelijke basis plaatsvinden. Wij betrekken dit in onze beoordeling van de wijze waarop het minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden is verlopen. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan een dergelijke oplossing, dan moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Uit de Ons overgelegde stukken en uit hetgeen in de hoorzitting naar voren is gebracht, blijkt dat de in de onteigening betrokken oppervlakte het ruimtebeslag vormt dat nodig is voor de aanleg van het fietspad en de daaraan onlosmakelijk verbonden berm. De sloot waarvan reclamanten in de zienswijze vermoeden dat deze niet in de oppervlakte is meegenomen, is niet nodig voor de aanleg van het werk. Dit is tijdens de hoorzitting aan reclamanten uitgelegd en reclamanten hebben aangegeven dat dit hen nu duidelijk is.

Overigens heeft verzoeker in het gevoerde overleg kenbaar gemaakt bereid te zijn om de sloot minnelijk mee aan te kopen. Dit heeft echter niet tot overeenstemming geleid. Wij verwijzen naar wat Wij onder ad 1.1 over het minnelijk overleg hebben overwogen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer noodzakelijk worden geacht dat de provincie Groningen de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de provincie Groningen tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 29 juni 2023 nr. RWS-2023/21714, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van gedeputeerde staten van Groningen bij brief van 10 maart 2023, kenmerk 2023-0284263;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 11 oktober 2023, no. W17.23.00161/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 6 november 2023, nr. RWS-2023/41810, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de aanleg van de Fietsroute Plus Groningen-Ten Boer, gedeelte Vorktand Zuid, vanaf de t-splitsing van de Noorddijkerweg met de Midscheeps (km. 0.000) tot en met de aansluiting op de Stadsweg (km. 1.205) met bijkomende werken, in de gemeente Groningen, ten name van de provincie Groningen ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeente Groningen aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Groningen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 13 november 2023

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Fietsroute Plus Groningen-Ten Boer, gedeelte Vorktand Zuid

VERZOEKENDE INSTANTIE: Provincie Groningen.

 

Kadastraal bekend als gemeente Noorddijk

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

         

1

850

12.280

A 563

½ eigendom: Trijntje Tepper, Haren GN.

½ eigendom: Korrie Tepper, Groningen, gehuwd met Jakob Raangs.

2

897

18.890

A 259

½ eigendom: Trijntje Tepper, Haren.

½ eigendom: Korrie Tepper, gehuwd met Jakob Raangs, Groningen.

         

3

1.102

22.710

A 258

½ eigendom: Trijntje Tepper, Haren.

½ eigendom: Korrie Tepper, gehuwd met Jakob Raangs, Groningen.

         

4

A

1.382

874

24.590

A 257

½ eigendom: Trijntje Tepper, Haren.

½ eigendom: Korrie Tepper, gehuwd met Jakob Raangs, Groningen.

       

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

         

5

B

86

84

880

A 256

½ eigendom: Trijntje Tepper, Haren.

½ eigendom: Korrie Tepper, gehuwd met Jakob Raangs, Groningen.

         
Naar boven