Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 februari 2021, nr. WJZ/20162286, tot wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies in verband met de herinvoering en verbreding van de subsidiemodule pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB vanwege het uitgestelde nieuwe GLB, het realisatieplan LNV-kringloopvisie en het Klimaatakkoord

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 3, eerste, tweede en derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Gelet op de artikelen 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;

Gelet op artikel 35 van verordening 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Titel 4.5 komt te luiden:

Titel 4.5. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

Artikel 4.5.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

gecertificeerd agrarisch collectief:

vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een geldig certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, verleend door gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied haar werkgebied is gelegen;

veenweidegebied:

veengrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Meststoffenwet in de provincies Fryslan, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en in provincie Groningen in de gemeenten Groningen, Midden-Groningen en Westerkwartier en in provincie Overijssel in de gemeenten Kampen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;

verordening 1306/2013:

verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

zand- en lössgrond:

zand- en lössgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Meststoffenwet.

Artikel 4.5.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een project dat bestaat uit:

    • a. het formuleren van een plan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw overeenkomstig de in artikel 4.5.9, eerste lid, gestelde voorschriften;

    • b. de uitvoering van proefprojecten ter uitvoering van het plan;

    • c. monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en opbrengsten van de proefprojecten.

  • 2. Het proefproject bestaat uit het uitproberen van nieuwe maatregelen, en het onderzoeken van de effecten van die maatregelen:

    • a. gericht op het nieuwe GLB, waarbij in regionaal of sectoraal verband ten minste een agrarisch collectief betrokken is en waarbij het project bijdraagt aan:

      • 1°. het streven dat de GLB-steun eenvoudiger wordt en prestaties levert;

      • 2°. het vergroten van draagvlak in het gebied of de sector waar het project op is gericht; of

      • 3°. het uitproberen van nieuwe samenwerkingsvormen tussen de partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van het project.

    • b. gericht op reductie van CO2-emissie in veenweidegebieden; of

    • c. gericht op het nieuwe GLB en het sluiten van kringlopen, in het bijzonder maatregelen waarbij het project bijdraagt aan:

      • 1°. meer duurzaam beheer van de landbouwbodems en koolstofvastlegging in de landbouwbodems;

      • 2°. geen of minder intensieve vruchtwisseling per perceel (inclusief mengteelt, opvolging van uitspoelingsgevoelige gewassen door diepwortelende of niet-uitspoelingsgevoelige gewassen en strokenteelt), bij voorkeur plaatsvindend op zand- of lössgrond;

      • 3°. grondwaterbeschermingsgebieden waar vergoedingen gelden voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde vereisten voortvloeiend uit de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water;

      • 4°. het sluiten van kringlopen in samenwerkingsverbanden tussen veehouder en akkerbouwer op niveau van percelen, bedrijven en regio’s binnen en buiten deze samenwerking; of

      • 5°. het uitproberen van nieuwe beloningsvormen door samenwerking tussen overheden, marktpartijen of maatschappelijke groepering.

  • 3. Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, bevat het projectplan een omschrijving van:

    • a. de beoogde producten en activiteiten, bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 1, overeenkomstig de in kolom 2 opgenomen beschrijving;

    • b. de mogelijke risico’s en randvoorwaarden;

    • c. de mogelijke negatieve omgevingseffecten.

Artikel 4.5.3. Begunstigden
  • 1. De subsidie wordt verleend aan:

    • a. een gecertificeerd agrarisch collectief;

    • b. een samenwerkingsverband van twee of meer gecertificeerde agrarische collectieven;

    • c. een samenwerkingsverband dat bestaat uit een of meer gecertificeerde agrarische collectieven samen met landbouwers, producentengroeperingen, andere MKB-bedrijven, coöperaties of brancheorganisaties; of

    • d. een samenwerkingsverband dat bestaat uit tenminste één landbouwer samen met andere landbouwers, producentengroeperingen, coöperaties, andere MKB-bedrijven of brancheorganisaties.

  • 2. Samenwerkingsverbanden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, komen slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. een deelnemende natuurlijke persoon geen eigenaar is van of zeggenschap heeft over een deelnemende rechtspersoon; en

    • b. een deelnemende rechtspersoon niet dezelfde eigenaar heeft als een andere deelnemende rechtspersoon.

  • 3. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is een gecertificeerd agrarisch collectief dat deelneemt aan het samenwerkingsverband penvoerder.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt subsidie voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, alleen verleend aan een begunstigde als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c.

Artikel 4.5.4. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt de optelsom van de per product of activiteit, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, overeenkomstig bijlage 4, onderdeel A, kolom 3, bepaalde respectievelijk berekende bedragen, vermeerderd met additionele kosten als bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 4.

Artikel 4.5.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.5.6. Realisatietermijn

Het project is uiterlijk afgerond op 31 december 2023.

Artikel 4.5.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. een activiteit als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, niet nieuw is voor de aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b en c;

  • b. aan een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling als bedoeld in 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en c, minder dan 30 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.5.8, derde lid;

  • c. aan een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, minder dan 24 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.5.8, vierde lid.

Artikel 4.5.8. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovativiteit hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3. Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en c, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 2 en 1.

  • 4. Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 2, 1, 1 en 4.

  • 5. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 6. Indien aan twee of meer aanvragen met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en c, in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a, b, c en d, van het eerste lid.

  • 7. Indien aan twee of meer aanvragen met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel d, a, b en c, van het eerste lid.

Artikel 4.5.9. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger neemt in het plan op:

    • a. een uitwerking op het niveau van het gebied of de sector van doelen op het gebied van:

      • 1°. matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en duurzame energie;

      • 2°. duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; of

      • 3°. de bescherming van de biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • b. een beschrijving van de huidige situatie in het gebied of de sector in het licht van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

    • c. een beschrijving van maatregelen op of aanpalend aan landbouwgrond die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

    • d. een beschrijving van maatregelen die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van een van de doelen, bedoeld in 4.5.2, tweede lid;

    • e. de verwachte uitkomsten van de maatregelen, bedoeld in onderdelen c en d;

    • f. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen;

    • g. een kaart waarop is aangegeven waar de maatregelen, bedoeld in onderdeel c, uitgevoerd kunnen worden;

    • h. (een inschatting van) de (neven)effecten op andere actoren binnen of buiten het projectgebied of sector; en

    • i. de startdatum van proefprojecten.

  • 2. De subsidieontvanger spant zich in om samen te werken met andere ontvangers van de subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van ideeën en het opstellen van gezamenlijke rapportages.

  • 3. De subsidieontvanger maakt de resultaten van de activiteit openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013, en andere geëigende netwerken.

  • 4. De subsidieontvanger start de uitvoering van de activiteit uiterlijk twee maanden na de dagtekening van de subsidieverlening.

  • 5. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, of de penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b, c en d, dient in voorkomend geval uiterlijk 31 december 2022 een tussenrapportage in bij de minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

  • 6. De activiteiten ter uitvoering van proefprojecten voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. uitvoering vindt plaats op landbouwgrond of in, aan of op landschapselementen, of watergangen direct grenzend aan landbouwgrond, waarbij sprake mag zijn van een scheiding van die landbouwgrond door een kavelpad of watergang;

    • b. de subsidieontvanger doet uiterlijk twee weken voor aanvang van de activiteit een opgave van deze activiteit op perceelsniveau in het daartoe door de minister beschikbaar gestelde systeem;

    • c. de subsidieontvanger meldt een wijziging van een activiteit op perceelsniveau uiterlijk één week voorafgaand aan het ingaan van de wijziging aan de minister door de wijziging op perceelsniveau door te voeren via het systeem, bedoeld in onderdeel b.

  • 7. De subsidieontvanger verleent gedurende ten hoogste vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

Artikel 4.5.10. Voorschotverlening
  • 1. De minister verleent ten hoogste vier maal per jaar voorschotten.

  • 2. De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, of de penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b, c en d, dient een aanvraag voor een voorschot in na afloop van de uitvoering van een product of activiteit, bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 1, ter hoogte van het overeenkomstig bijlage 4, onderdeel A, kolom 3, voor dat product of die activiteit bepaalde respectievelijk berekende bedrag, vermeerderd met additionele kosten als bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 4.

  • 3. Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt het voorschot dat wordt verleend aan een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, ten minste € 50.000, en bedraagt de som van de voorschotten die naar aanleiding van een aanvraag worden verleend aan de deelnemers van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b, c, en d, ten minste € 50.000.

Artikel 4.5.11. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse
  • 1. De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.5.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen
  • 1. De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2. De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3. De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.5.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 4 vervallen met ingang van 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Bijlage 4 komt te luiden:

Bijlage 4. behorende bij de artikelen 4.5.2, derde lid, onderdeel c, en 4.5.4

A

1

2

3

4

Product/activiteit

Omschrijving resultaat

Tarief/berekeningsmethode

Mogelijke additionele kosten

1. Projectvoorbereiding

a. projectplan

Document met een beschrijving van het uit te voeren project, conform format bij het aanvraagformulier.

Vast bedrag: € 7.840

Gebiedsbijeenkomsten ten behoeve van het opstellen van het projectplan, als beschreven in producten 4b en 4c

2. Planvorming

a. plan op het niveau van een gebied of sector

Document met een inhoudelijke beschrijving van de uit te voeren activiteiten in een gebied en/of sector, overeenkomstig artikel 4.5.9, eerste lid

€ 19.040 per plan; minimaal 1 per aanvraag; max. 1 per deelnemend agrarisch collectief of per thema

Gebiedsbijeenkomsten (product 4b en 4c) ten behoeve van het opstellen van het plan.

Kosten voor onderzoek, analyse en advies ten behoeve van productontwikkeling als beschreven in product 9a

b. deelplan op het niveau van een deelgebied of subsector

Document met nadere inhoudelijke uitwerking van het plan voor een afgebakend deel van het projectgebied of van een thema.

Het document bevat dezelfde onderdelen als het gebiedsplan, maar dan verder uitgewerkt en gedetailleerd.

€ 3.360 per deelplan; max. 1 per afgebakend deel van het projectgebied of thema

Gebiedsbijeenkomsten (product 4b en 4c) ten behoeve van het opstellen van het plan.

Kosten voor onderzoek, analyse en advies ten behoeve van productontwikkeling als beschreven in product 9a

c. deelplan op het niveau van een deelnemend agrarisch bedrijf

Document met een beschrijving van de maatregelen of andere inspanningen op een deelnemend bedrijf en de bijdrage die hiermee aan gebiedsplan geleverd wordt.

- onderbouwing keuze voor te ontwikkelen doelen en uit te voeren maatregelen

- relaties met andere deelnemende bedrijven of partners

- indien van toepassing, begroting van de kosten van beheeractiviteiten op basis van de tabel in onderdeel B van deze bijlage

- een kaart waar welke beheeractiviteiten mogelijk worden uitgevoerd

€ 780 per deelplan; 1 per deelnemend agrarisch bedrijf

Geen

3. Proefprojecten

a. werven deelnemers

Voeren van individuele gesprekken met potentiele deelnemers om te komen tot afspraken over deelname aan het project cq. het opstellen van een bedrijfsplan.

Begunstigde maakt lijst met potentiële deelnemers aan de hand van potentiële bijdrage (blijkt uit (deel)gebiedsplan) en getoonde belangstelling (blijkt bij bijeenkomsten of uit het netwerk).

Aantonen aan de hand van gespreksverslagen.

€ 560 per potentiële deelnemer

Geen

b. begeleiden deelnemers

Begeleiding van deelnemers vanuit de begunstigde bij de uitvoering van het bedrijfsplan.

Bepalen aan de hand van uitgevoerde bedrijfsplannen.

€ 1.120 per deelnemer

Geen

c. uitvoeren proefprojecten

Vergoedingen voor de activiteiten, bedoeld in kolom 1 van de tabel in onderdeel B van deze bijlage.

Berekeningsmethode, bedoeld in kolom 2 van de tabel in onderdeel B van deze bijlage

Geen

d. investeringen

Indien aantoonbaar noodzakelijk voor het uitvoeren van proefprojecten kunnen investeringen (zoals bouw- of aanlegkosten, inrichtingskosten of machines en apparatuur) nodig zijn. Die investeringen mogen geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben. Begunstigde moet in het projectplan onderbouwen dat de investering (kosten derden) noodzakelijk is om aan de innovatie-eis te voldoen. Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

4. Communicatie

a. communicatieplan

Document met overkoepelend communicatieplan voor het project

– producten

– doelgroepen

– begroting op basis van de productenlijst

– fasering

In het plan wordt expliciet aandacht besteed aan nieuwe vormen van samenwerking en de bijdrage die het project levert aan de doelstelling van het project.

Vast bedrag: € 4.480

Geen

b. kleine bijeenkomst

Bijeenkomst van maximaal 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van verslag en presentielijst aanwezigen.

€ 1.220 per bijeenkomst

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor bijdragen van deelnemers (product 9c)

c. grote bijeenkomst

Bijeenkomst van meer dan 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging

Aantonen aan de hand van verslag en bewijsstukken voor presentie van aanwezigen.

€ 2.440 per bijeenkomst

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor bijdragen van deelnemers (product 9c)

d. veldbezoek/excursie

Bijeenkomst om de uitvoering cq resultaten van het project in het veld te bekijken en bespreken; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van verslag en presentielijst deelnemers.

€ 1.880 per veldbezoek of excursie

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor gastheer/vrouw van de excursie (= deelnemer project) (product 9c)

e. voorbereiden/produceren professionele folder/video

Het voorbereiden/produceren van een folder of video

€ 2.240 per folder of video

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

f. website

Ontwerp en beheer van website of pagina op website van agrarisch collectief (minimaal de website van de penvoerder) met minimaal de volgende informatie over het project:

– doel

– korte beschrijving

– betrokken collectieven en andere partijen

– contactgegevens

Vast bedrag: € 3.360

Geen

g. artikel/persbericht

Artikel of persbericht in vakblad of nieuwsblad; minimaal 500 woorden.

Aantonen aan de hand van een print of kopie van de publicatie.

€ 1.680 per artikel of persbericht

Geen

h. Lezing/presentatie

Verzorgen van een lezing of presentatie door de begunstigde bij derde partijen (niet direct bij pilot betrokken), over het project en de (voorlopige) resultaten daarvan.

Aantonen aan de hand van presentatie en/of berichtgeving (bv. verslag of bericht op website) over de bijeenkomst en de presentatie.

€ 1.170 per lezing of presentatie

Geen

5. Monitoring

a. dataset met gegevens over resultaten project

Dataset in format dat is afgestemd met de andere projecten en dat rapportage op het niveau van het project en de regeling mogelijk maakt.

Data kunnen kwantitatieve, kwalitatieve, ruimtelijke en niet-ruimtelijke aspecten omvatten. Maximaal 1 per soortgroep, per jaar, per gebied.

Data kunnen ook betrekking hebben op sociale, organisatorische en financiële aspecten

€ 2.800 per dataset; minimaal 1 per aanvraag

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vrijwilligersvergoeding voor veldwerk tbv inventarisatie van gegevens door inzet vrijwilligers (product 9d)

6. Rapportage

a. tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van het project, evaluatie, leerpunten, evt. aanpassingen in het project.

€ 4.480 per tussenrapportage; minimaal 1 per aanvraag max. 1 per afgebakend deel van het projectgebied of thema

Geen

b. eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het project, evaluatie en leerpunten.

Vast bedrag: € 19.000

Geen

7. Landelijke coördinatie en afstemming

a. landelijk ontwikkelwerk

Landelijke coördinatie en het organiseren en bijwonen van landelijke bijeenkomsten ten behoeve van de landelijke afstemming van de projecten (bv. bij aanvang van de uitvoering en na het indienen van de tussenrapportages), het ontwikkelen van methoden en van formats voor datasets en rapportages en de presentatie van (deel)producten

Vast bedrag: € 26.900

Geen

b. landelijke tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van de projecten, evaluatie, leerpunten en aanbevelingen voor het ontwikkelen van een toekomstig Gemeenschappelijk landbouwbeleid. De tussenrapportage wordt uiterlijk op 31 december 2022 ingediend.

Vast bedrag: € 1.680; één per project

Geen

c. landelijke eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het projecten, evaluatie en leerpunten.

Vast bedrag: € 4.920

Geen

8. Projectmanagement

a. projectmanagement

Betreft het management en de coördinatie van het project. De werkzaamheden van de begunstigde die wel noodzakelijk zijn om het project goed uit te voeren, maar geen onderdeel zijn van de producten.

Wordt berekend over de producten, bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 7 en 9a en 9b, van deze tabel.

15% van de vergoeding voor de geleverde producten

Geen

9. Kosten derden

a. Productontwikkeling voor innovatieve beleidstoepassingen

Voor het opstellen van gebiedsplan of sectorplan kan advies worden ingewonnen ten behoeve van de uitvoerbare beleidstoepassingen die innovatief zijn in Nederland. Begunstigde moet in het projectplan onderbouwen dat het onderwerp waarop het advies betrekking heeft aan de innovatie-eis voldoet.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

b. Inhuur externe expertise

Indien aantoonbaar noodzakelijk kan voor specifieke producten externe expertise ingehuurd worden.

Dit kan specialistische of wetenschappelijke kennis zijn ten behoeve van monitoring van effecten/prestaties, kennisdeling of inventarisaties, en kan ook zaken als bemonstering of laboratoriumonderzoek betreffen.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs.

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

c. vacatievergoedingen

Vergoeding voor (vertegenwoordigers van) deelnemende agrarische bedrijven waarvoor een bedrijfsplan is opgesteld, indien het zaken betreft die voortkomen uit het project, maar niet direct met de bedrijfsvoering te maken hebben; met name het uitdragen van opgedane kennis en ervaring aan belangstellenden binnen en buiten het projectgebied.

Aantonen aan de hand van declaratie en betaalbewijs.

€ 105 per dagdeel

Geen

d. vrijwilligersvergoeding

Betreft de inzet van vrijwilligers voor inventarisaties.

Aantonen aan de hand van urenverantwoording en betaalbewijs.

€ 4,50 per uur

Geen

B

1

2

Activiteit

Berekeningsmethode

1. Er wordt een rustperiode in acht genomen van datum x tot datum y.

Grasland € 2.403,37 per ha

3. Het grasland wordt vanaf 1 maart en vóór de rustperiode niet gemaaid.

€ 2.027,47 per ha

4. Het grasland is geïnundeerd (volledig drassig). De inundatieperiode loopt van datum x tot datum y.

€ 2.403,37 per ha

5. Er wordt aantoonbaar gezocht naar nesten. Gevonden nesten en/of kuikens worden beschermd en gevrijwaard van alle landbouwkundige bewerkingen, tenminste via enclaves van minimaal a m2 (alleen op grasland) danwel via een rustperiode van datum x tot datum y, waarbij de vrijwaring tenminste 14 kalenderdagen duurt, of via het plaatsen van nestbeschermers. Gevonden nesten zijn geregistreerd (bijv. op stalkaart of via geo informatie). Voor specifieke soorten kan nestgelegenheid worden geplaatst.

€ 126,67 per nest plus € 2.426,41 per ha op grasland. Op bouwland € 351,65 per ha

6. Bemesting met ruige stalmest is verplicht

€ 208,04 per ha

7. Uitsluitend gebruik van chemische onkruidbestrijding op max 10% van de oppervlakte.

€ 135,83 per ha

8. Beweiding is verplicht vanaf datum x tot datum y met minimale a en maximale veebezetting b (GVE/ha)

€ 1.947,6 per ha

9. Minimaal f% van de oppervlakte bestaat van datum x tot datum y uit gewas a of meerdere gewassen b of gewasresten c.

€ 2.796,78 per ha

11. Er wordt gevrijwaard voor beschadiging door vee van datum x tot datum y

€ 152,25 per ha

16. Watergang heeft (via natuurlijke of kunstmatige voorziening) vrij toegang, na onderlopen wordt er schoongemaakt

€ 93,16

17. Het gewas wordt jaarlijks minimaal 1 keer gemaaid en afgevoerd.

Grasland € 2.403,37 per ha; Bouwland € 2.796,78 per ha

18. Door een tijdelijke, plaatselijke voorziening is het oppervlaktewaterpeil van datum x tot datum y minimaal a cm hoger dan eerste volgende watergang.

€ 210,10 per ha

19. Minimaal a verschillende indicatorsoorten uit lijst b zijn in transect aanwezig in de periode x tot y

Grasland € 2.403,37 per ha; Bouwland € 2.796,78 per ha

20. Het grasland is na datum x tot datum y van het volgende kalenderjaar niet bewerkt

€ 136,66 per ha

21. Van datum x tot datum y is beweiding toegestaan met maximale veebezetting b (GVE/ha)

€ 1.947,6 per ha

22. Minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer is jaarlijks gesnoeid.

€ 2.486,80 per ha

23. Minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer is jaarlijks geschoond en/of gemaaid

€ 2.538,64 per ha

24. Snoeiafval is verwijderd of op rillen gelegd in het element en/of maaiafval is verwijderd

€ 2.692,36 per ha

26. Jaarlijks is op minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer bagger vanuit een waterelement op aangrenzende landbouwgrond gespoten

€ 1.500 per ha

27. De peilscheiding is jaarlijks schoongemaakt en/of onderhouden

€ 2.026,50 per ha

29. In aangewezen gebieden zijn tussen de aardappelruggen minimaal k drempeltjes van minimaal l cm hoog per m m aanwezig met een minimale afstand van o m onderling

€ 300 per ha

30. Gewasresten (bijvoorbeeld maaisel, stro), al dan niet opgebracht, zijn ondergewerkt binnen a weken na aanbrengen

€ 379,80 per ha

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 2, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt onder de rij van titel 4.1 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 4.5: Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

4.5.2, derde lid, onderdeel a

 

1. GLB pilots toekomstbestendig boeren

De dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

tot wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies in verband met de herinvoering en verbreding van de subsidiemodule pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB vanwege het uitgestelde nieuwe GLB, het realisatieplan LNV-kringloopvisie en het Klimaatakkoord is geplaatst t/m 05-03-2021

€ 8.000.000

 

4.5.2, derde lid, onderdeel b

 

2. Veenweiden pilots

01-03-2021 t/m 11-04-2021

€ 5.300.000

 

4.5.2, derde lid, onderdeel c

 

3. Realisatieplan LNV-visie kringlooplandbouw pilots

01-03-2021 t/m 11-04-2021

€ 4.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 februari 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB) zorgt de Europese Unie voor duurzaam, voedzaam, veilig en betaalbaar voedsel in Europa. Verordening nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling1 (hierna: verordening 1305/2013), kent verschillende maatregelen om landbouwers te ondersteunen. Met onderhavige regeling wordt in het kader van het GLB een subsidiemodule ingevoegd in de Regeling Europese EZK en LNV-subsidies (hierna: REES) op grond waarvan subsidie kan worden verleend voor de uitvoering van pilots toekomstbestendige landbouw met het oog op het uitgestelde nieuwe GLB, het Klimaatakkoord en het realisatieplan LNV-Kringloopvisie. Het betreft de herinvoering van de vervallen subsidiemodule 'Titel 4.5. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB' die in 2018 is opengesteld. Doordat het nieuwe GLB is uitgesteld van 2021 naar 2023 is er nog steeds behoefte aan de uitvoering van pilots ter voorbereiding op het nieuwe GLB. Daarnaast wordt de oorspronkelijke opzet van de pilots uitgebreid met de onderwerpen veenweidegebieden ter uitvoering van het Klimaatakkoord en het realisatieplan LNV-Kringloopvisie. In verband met de openstelling van de subsidiemodule is ook voorzien in wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021.

2. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

2.1. Aanleiding en doel

De Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB hebben als doel te testen hoe binnen het GLB 2023–2027 op of aanpalend aan landbouwgrond doelgericht betalingen kunnen worden ingezet voor het behalen van regiospecifieke opgaven rond het toekomstbestendig maken van de landbouw door bijvoorbeeld kringlooplandbouw te versterken en/of meer natuurinclusief te maken. Hoe kan het grondgebonden GLB bijdragen aan toekomstbestendig boeren? Naast de oorspronkelijke GLB pilots wordt de subsidiemodule uitgebreid met Veenweiden pilots en met Realisatieplan LNV-visie kringlooplandbouw pilots. De oorspronkelijke pilots worden gefinancierd met EU-middelen, doordat binnen het GLB geld is overgeheveld van Directe betalingen (Pijler 1) naar het Plattelandsontwikkelingsprogramma (Pijler 2)2. Bij de Veenweiden pilots en de Realisatieplan LNV-visie kringlooplandbouw pilots worden, naast middelen uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma, nationale middelen ingezet vanuit de LNV-begroting. Overigens worden de regeling en in de toelichting de termen pilots en proefprojecten door elkaar gebruikt maar wordt inhoudelijk hetzelfde bedoeld.

Op dit moment wordt er in Europa onderhandeld over het nieuwe GLB voor de periode 2023–2027. Op 1 juni 2018 heeft de Europese Commissie voorstellen gepubliceerd voor de nieuwe GLB-verordeningen.3 De voorgestelde verordeningen dienen ter vervanging van de huidige vier GLB-verordeningen en groeperen de inhoud daarvan op een nieuwe manier ten dienste van een nieuw resultaatgericht beleidsmechanisme. Zoals toegelicht in ‘The Future of Food and Farming’4 moet dit nieuwe beleidsmechanisme lidstaten meer vrijheid bieden bij de uitwerking en uitvoering van de regelgeving, voor minder uitvoeringslasten zorgen en meer prestatiegericht beleid mogelijk maken. De Europese Commissie stelt voor dat de voorwaarden waaraan boeren moeten voldoen om steun te ontvangen niet langer op EU-niveau maar door de lidstaat zelf worden bepaald, afgestemd op hun eigen situatie. De Europese Commissie wil daarnaast de hoge uitvoeringslasten en administratieve controledruk terugbrengen.

Gelet op het door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe beleidsmechanisme, zal Nederland voor de nieuwe programmaperiode, meer dan nu, de vrijheid hebben om zelf keuzes te maken ten aanzien van de uitwerking en uitvoering van de regelgeving doordat elke lidstaat zelf een strategisch plan opstelt waarin wordt aangegeven hoe aan Europese beleidsdoelen wordt voldaan, hoe deze worden geïmplementeerd en gecontroleerd. Daarbij zal, de voorstellen van de Europese Commissie indachtig, ook het terugbrengen van de administratieve en uitvoeringslasten en het verhogen van de prestatiegerichtheid van het beleid voorop staan. De GLB-doelstellingen die in deze pilotprojecten centraal staan zijn:

  • matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;

  • het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; en

  • het bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van leefgebieden en landschappen.

Vanwege de impact die deze omslag kan hebben op agrariërs is het van belang om samen met agrariërs en andere belanghebbenden te toetsen en demonstreren wat wenselijke en haalbare activiteiten zijn die agrariërs in hun bedrijfsvoering op kunnen nemen, en onderdeel kunnen vormen van het toekomstig GLB, zoals te formuleren in het Nationale strategisch plan, het plan waarin bij het toekomstige GLB alle interventies worden beschreven die met GLB-middelen worden gefinancierd. Daarnaast leveren de pilots inzicht in hoe administratieve en/of uitvoeringslasten kunnen worden verlaagd. De planning is dat het Nationaal Strategisch Plan per 1 januari 2023 in werking treedt. Hiervan uitgaande, zal Nederland eind 2021 bij de Europese Commissie het Nederlandse NSP indienen. Voor de looptijd van deze pilots is een ruim tijdpad gekozen, namelijk dat het project uiterlijk op 31 december 2023 moet zijn afgerond. Voor pilotprojecten is het evenwel zaak om tussen- en eindresultaten zodanig in te passen in de NSP-planning dat deze ofwel nog meegenomen kunnen worden ofwel anderszins effectief benut kunnen worden.

Met het oog daarop is het wenselijk om samen met alle betrokken partijen te bezien welke ideeën op dit vlak leven en die ideeën, in de huidige programmaperiode en binnen het huidige GLB-kader, in de praktijk te testen middels zogenoemde ‘pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB’. Deze werkwijze is ook in aanloop naar de huidige programmaperiode gebruikt voor het ontwikkelen van een collectief stelsel voor agrarisch natuurbeheer, naar tevredenheid van de betrokken actoren.

De Kamer heeft ook op de oorspronkelijke subsidiemodule aangedrongen, zoals middels de motie van het lid Dik-Faber over het ontwikkelen van pilots met een combinatie van gebiedsgerichte maatregelen.5 Daarnaast sluit deze subsidiemodule aan op de opgave voor vermindering van CO2-emissie in veenweidegebieden en op koolstofvastlegging in landbouwbodems zoals afgesproken in het Klimaatakkoord en draagt zij bij aan het sluiten van nutriëntenkringlopen op een zo laag mogelijk niveau, conform beschreven in het realisatieplan LNV-Kringloopvisie.

2.2. Opzet van de subsidiemodule

2.2.1. Algemeen

De subsidiemodule inzake de pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB wordt wederom als titel 4.5 ingevoegd in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (hierna: REES). Grondslag voor deze titel is artikel 35 van verordening 1305/2013 inzake samenwerking, op grond waarvan steun kan worden verleend ter bevordering van samenwerkingsvormen waarbij ten minste twee organisaties betrokken zijn. De subsidiemodule wordt deels gefinancierd met middelen uit het GLB en deels met middelen uit de LNV-begroting. In de komende openstelling is voor de subsidiemodule GLB pilots € 8 miljoen, voor de Veenweiden pilots € 5,3 miljoen en voor de Realisatieplan LNV-visie kringlooplandbouw pilots € 4 miljoen beschikbaar (zie de wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 in artikel II van onderhavige regeling). Het voornemen is om de GLB pilots toekomstbestendig boeren drie weken open te stellen en de Veenweiden pilots en de Realisatieplan LNV-visie kringlooplandbouw pilots zes weken open te stellen.

Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende elementen van, en openstellingen binnen, de module.

2.2.2. Doel van de subsidie

Artikel 4.5.2, eerste en tweede lid, bepaalt dat subsidie kan worden verleend aan het in gezamenlijkheid ontwikkelen, toetsen en demonstreren van activiteiten die een tweeledig doel dienen. In de eerste plaats dienen ze bij te dragen aan doelen van het nieuwe GLB op het gebied van klimaataanpassing en duurzame energie, een duurzame ontwikkeling en beheer van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en het in stand houden van leefgebieden en landschappen (eerste lid, onderdeel a, in combinatie met artikel 4.5.9, eerste lid). In de tweede plaats dienen de activiteiten bij te dragen aan één van de thema’s in artikel 4.5.2, tweede lid.

Thema 1: GLB pilots toekomstbestendig boeren

De activiteiten behorend bij de openstelling die ziet op in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, dienen bij te dragen aan het streven dat GLB-steun eenvoudiger wordt en prestaties levert, aan het vergroten van draagvlak in het gebied of de sector of het uitproberen van nieuwe samenwerkingsvormen. Deze doelen zijn deels ontleend aan artikel 6 van het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening inzake strategische GLB-plannen, één van de hiervoor genoemde verordeningsvoorstellen in het kader van het nieuwe GLB. Bij deze pilots staat de omslag naar toekomstbestendig boeren centraal. Met de uitvoering van deze nieuwe pilots wordt geëxperimenteerd hoe het toekomstig GLB kan bijdragen aan bijvoorbeeld het ontwikkelen van een puntensystemen, een opgaven voor bodem en water in gebiedsaanpak en/of het versterken van een toekomstbestendige landbouw, waarbij water en bodem de verbindende schakels zijn, uitgaande van de opgaven in het gebied. Bij de pilots wordt waar mogelijk synergie gezocht met experimenteergebieden, een Pilot met een koppeling naar een experimenteergebied heeft dus voorkeur. Daarnaast behoort kennis en coaching op het boerenerf bij de bovenstaande pilots integraal te worden meegenomen.

Thema 2: Veenweide pilots

De activiteiten behorend bij de openstelling die ziet op in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, beogen de afspraken in het Klimaatakkoord over veenweide te ondersteunen, zodat de grondwaterstand in veenweidepercelen verhoogt, bodemdaling vermindert en CO2-emissie reduceert. Tevens kunnen succesvolle nieuwe of aangepaste maatregelen in het nieuwe GLB een plek krijgen.

Het gaat dan om pilots waarbij al bestaande maatregelen in bijlage B worden aangepast of op een vernieuwende manier gecombineerd, zodat er met een verlenging in de zomermaanden van bijvoorbeeld verhoging zomerpeil en (greppel)plasdras er nieuwe maatregelen ontstaan die de grondwaterstand in veenweidepercelen verhogen in droge perioden. Er is tegelijkertijd onderzoek naar de effecten nodig, want of de combinatie of verlenging van bestaande maatregelen mogelijk is en nevendoelen, zoals bodemkwaliteit of watervraag, niet te veel aantasten, is nog de vraag. Vandaar de gewenste combinatie van proefprojecten met innovatieve maatregelen en onderzoek naar de effecten.

Thema 3: LNV-visie kringlooplandbouw pilots

De activiteiten behorend bij de openstellig die ziet op artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, beogen specifieke uitdagingen binnen de context van het nieuwe GLB te adresseren die in meer of mindere mate kunnen bijdragen aan de realisatie van de LNV-visie op kringlooplandbouw.

Het gaat dan om vijf verschillende soorten maatregelen (artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, subonderdelen een tot en met vijf). Subonderdeel 1° ziet op het oefenen met en uitproberen van interventies en maatregelen die samenhangen met duurzaam beheer van landbouwbodems en het vastleggen van koolstof, waarbij de zoektocht is naar effectief instrumentarium. Duurzaam bodembeheer leidt niet alleen tot een betere bodemvruchtbaarheid en duurzamer geteelde gewassen, maar ook tot verbeterde waterkwaliteit en grotere waterbuffering en grotere biodiversiteit. Ook draagt het bij aan de klimaatopgave. Subonderdeel 2° is specifiek gericht op vruchtwisseling per perceel, waarbij de interactie tussen de nieuw te formuleren goede landbouw- en milieucondities (met name GLMC8, die rotaties zal gaan voorschrijven) en ecoregelingen, maar ook andere interventies worden verkend. Dit is in relatie tot het realiseren van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water relevant voor bouwland op zandgrond en lössgrond. Op deze grondsoorten zijn stimulansen richting minder intensieve vruchtwisseling nodig, waarin het GLB mogelijk kan voorzien. Subonderdeel 3° sluit aan bij de voorstellen voor het toekomstig GLB waar deze de mogelijkheid bieden tot vergoeding van gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde vereisten voortvloeiend uit de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water. Als zo’n gebied wordt aangewezen kan er vergoeding worden geboden voor nadelen en voor maatregelen. De behoefte is dat er in één of meerdere grondwaterbeschermingsgebieden wordt geoefend met het toepassen van dit interventietype als onderdeel van een interventiemix, dat de reikwijdte van dit interventietype daarbij verder in beeld wordt gebracht, dat voor- en nadelen worden geduid en duidelijk wordt hoe het interventietype het best gecombineerd kan worden met andere interventietypes. Subonderdeel 4° betreft een verkenning naar een eenvoudige wijze waarop het GLB-instrumentarium kan bijdragen aan de doelstelling om de nutriëntenkringloop op een zo laag mogelijk niveau gesloten te krijgen. Borging en eenvoud in verantwoording worden hier ook bij betrokken. Subonderdeel 5° betreft het oefenen met stapeling van beloningen vanuit GLB, overheden, markt en maatschappelijke organisaties. Deze verkenning geeft de randvoorwaarden waaronder een GLB-interventie effectief is, en wat er voor nodig is om de ruimte te houden voor andere partijen om óók maatschappelijke prestaties te belonen.

Het pilot-karakter van de subsidiemodule komt naar voren in de doelen die zijn geformuleerd in artikel 4.5.9, tweede lid. Op deze wijze worden aanvragers gestimuleerd om ideeën te ontwikkelen die – mits succesvol uitgevoerd – onderdeel kunnen worden van het Nederlandse uitvoeringskader voor de nieuwe GLB-programmaperiode en die bijdragen aan het doel van het nieuwe GLB voor minder uitvoeringslasten te zorgen en meer prestatiegericht beleid mogelijk te maken. Zo ondersteunt de regeling ketensamenwerking en stimuleert de regeling nieuwe vormen van samenwerking, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van remote sensing als vorm van monitoring. De subsidieaanvragen zullen ook op deze aspecten beoordeeld worden (zie verder paragraaf 2.2.6 over de beoordeling van aanvragen).

2.2.3. Subsidiabele producten en activiteiten

Om in aanmerking te komen voor subsidie kan een project bestaan uit de activiteiten en producten die limitatief zijn genoemd in kolom 1 van onderdeel A van bijlage 4 bij de regeling (artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a). Deze activiteiten en producten zijn onder te verdelen in twee categorieën. De eerste categorie bestaat uit producten gericht op samenwerking, zoals het formuleren van een plan voor een gebied of sector. De tweede categorie bestaat uit proefprojecten bestaande uit beheeractiviteiten op of aanpalend aan landbouwgrond, zoals het beheer van graslanden, akkerranden of landschapselementen en/of niet-productieve investeringen.

2.2.4. Begunstigden en cumulatie met andere subsidies

Ingevolge artikel 4.5.3, eerste lid, komen vier categorieën van aanvragers in aanmerking voor subsidie op grond van deze module. In de eerste drie categorieën spelen de zogenoemde agrarische collectieven een centrale rol: zij kunnen zelf een aanvraag indienen (onderdeel a) of zij kunnen onderdeel zijn van een samenwerkingsverband tussen meerdere agrarische collectieven (onderdeel b) of van een samenwerkingsverband tussen één of meer agrarische collectieven en anderen (onderdeel c). De vierde categorie betreft samenwerkingsverbanden die bestaan uit tenminste één landbouwer samen met andere landbouwers, producentengroeperingen, coöperaties, andere MKB-bedrijven of brancheorganisaties (onderdeel d).

Cumulatie van subsidie voor dezelfde subsidiabele activiteit is uit hoofde van artikel 1.2 van de REES niet toegestaan. Cumulatie met de subsidiemodule Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB speelt in elk geval bij proefprojecten bestaande uit beheeractiviteiten die op grond van deze subsidiemodule kunnen worden gesubsidieerd omdat die inhoudelijk gelijk zijn aan de activiteiten die worden gesubsidieerd door provincies in het agrarisch natuurbeheer.

Cumulatie lijkt niet aan de orde bij Veenweiden pilots met de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (SABE). De SABE regeling gaat uit van (het delen van) al bestaande kennis, terwijl de GLB pilots zijn bedoeld voor ontwikkeling van nieuwe kennis en het delen van de resultaten van de pilots. Ook wordt geen cumulatie verwacht van Veenweiden pilots en de Regeling specifieke uitkering Impuls Veenweiden. Op grond van deze regeling kunnen provincies nationaal geld gebruiken voor maatregelen in kansrijke gebieden, zoals opkoop, afwaardering van gronden, inrichtingsmaatregelen en evt. gebiedsprocessen en kavelruil. De provincies gebruiken hiervoor al bekende maatregelen, het betreft niet de ontwikkeling van nieuwe maatregelen.

De naleving van artikel 1.2 van de REES en het toezicht daarop worden vergemakkelijkt omdat de collectieven zowel in het reguliere agrarische natuurbeheer als in onderhavige subsidiemodule de begunstigde zijn en omdat de collectieven bij de uitvoering van beide typen subsidie gebruik maken van een ICT-toepassing die is gekoppeld is aan de ICT van de RVO. Voor de vierde categorie begunstigden geldt eveneens dat cumulatie niet is toegestaan. RVO zal jaarlijks de bij de pilot betrokken percelen controleren, waarmee cumulatie wordt gesignaleerd. Dat moeten ingevoerd is het datasysteem SCAN-GIS. Daar waar sprake is van cumulatie, zullen de subsidiabele kosten bij deze regeling worden verlaagd.

2.2.5. Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten voor samenwerkingsactiviteiten zijn limitatief opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4 en de activiteiten ter uitvoering van de proefprojecten zijn limitatief opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4. Aan elke kostensoort is een berekeningsmethode gekoppeld, in beginsel in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag per eenheid. Bij een aantal producten is het mogelijk dat er kosten gesubsidieerd worden die niet in de vaste prijs of vaste prijs per eenheid verrekend zijn, maar wel noodzakelijk kunnen zijn om tot een goed product te komen. In die gevallen is het mogelijk om, mits goed onderbouwd, additioneel kosten op te voeren. Het gaat dan om andere producten uit de productenlijst (met name gebiedsbijeenkomsten) of om nader omschreven kosten gemaakt door derden.

De kosten, opgenomen in de tabel in onderdeel A van bijlage 4, zijn te onderscheiden in kosten voor planvoorbereiding, planvorming, praktijkmaatregelen, communicatie, monitoring, rapportage, landelijke coördinatie en afstemming, projectmanagement en kosten derden. Het verschil tussen planvoorbereiding en planvorming is dat tijdens de planvoorbereiding een projectplan wordt opgesteld, terwijl in de fase van planvorming dit projectplan wordt vertaald in potentiële concrete activiteiten in een gebied of sector, inclusief doelstellingen, activiteiten en resultaten bij agrariërs die potentieel actief deelnemen aan het project doordat op zijn bedrijf, op basis van een bedrijfsplan, maatregelen en/of andere inspanningen in het kader van het project worden uitgevoerd (deelnemers). Voor de proefprojecten worden deelnemers gevonden. De vergoedingen voor activiteiten bij het uitvoeren van de proefprojecten zijn op grond van bijlage 4, onderdeel A, onder 3.c uitgewerkt in de tabel in onderdeel B van bijlage 4. Met het onderdeel monitoring worden resultaten van activiteiten in het veld in kaart gebracht. Daarnaast is kennisspreiding een doel van deze regeling. Hiervoor zijn communicatiemiddelen subsidiabel, wordt er een tussenrapportage verwacht, waarin tussentijdse resultaten beschreven en waarin de projectvoortgang wordt beschreven in relatie tot het projectplan. Dit is een ander document dan het eindverslag, wat een onderdeel is van een aanvraag voor subsidievaststelling (artikel 2.20, vijfde lid, van de REES). De aanvragers zijn tevens gezamenlijk verantwoordelijk voor een landelijke afstemming van de projecten die binnen deze regeling gesubsidieerd worden.

Nieuw ten opzichte van de eerdere subsidiemodule is dat nu ook bepaalde investeringen die aantoonbaar noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van proefprojecten om aan de innovatie-eis te kunnen voldoen, subsidiabel zijn. Het betreft investeringen die gericht zijn op agromilieu- klimaatdoelen en die investeringen mogen geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben. Het betreft bijvoorbeeld bouw- of aanlegkosten, inrichtingskosten of machines en apparatuur.

Subsidiabele investeringskosten zijn loonkosten en kosten derden, op basis van factuur, en kunnen de volgende elementen bevatten:

  • a. kosten voor bouw of verbetering van onroerende zaken;

  • b. kosten voor verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • c. kosten voor aankoop van grond;

  • d. kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • e. kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

  • f. kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

  • g. kosten van haalbaarheidsstudies.

  • h. kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • i. kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • j. kosten van de koop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • k. voorbereidingskosten, voor zover bestaande uit kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied en van haalbaarheidsstudies.

Over alle kosten wordt een 15% opslag gerekend voor projectmanagement.

De subsidiabele beheeractiviteiten in het kader van de proefprojecten in het veld kunnen in heel Nederland op en/of aanpalend landbouwgrond plaatsvinden, en hoeven alleen binnen de projectperiode te worden uitgevoerd.

Voor de goede orde zij vermeld dat investeringen, zoals de aankoop van landbouwproductierechten, betalingsrechten, dieren of zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan, niet subsidiabel zijn in het kader van deze subsidiemodule.

2.2.6. Beoordeling aanvragen

De minister rangschikt een aanvraag voor subsidie op basis van de selectiecriteria: mate van effectiviteit, haalbaarheid, mate van efficiëntie van uitvoering en mate van innovativiteit.

Het projectplan dient daarvoor de volgende onderdelen te bevatten (zie artikel 4.5.2, derde lid, in samenhang met artikel 2.9, vierde lid):

  • 1. Titelpagina met minimaal de naam van het project en de naam van de aanvrager/penvoerder;

  • 2. Aanvrager: toelichting op het samenwerkingsverband en de meerwaarde van de samenwerking voor uw project;

  • 3. Projectbeschrijving in relatie tot de doelstelling van de regeling en met inbegrip van de op te leveren producten en beheeractiviteiten;

  • 4. Huidige situatie;

  • 5. Probleembeschrijving, welk probleem wordt aangepakt met de uitvoering van het project;

  • 6. Doelstelling van het project. Omschrijft wat met het project wordt bereikt en hoe dit bijdraagt aan het beleidsdoel van deze regeling;

  • 7. Uitvoering en realisatietermijn. Beschrijft de projectactiviteiten per te onderscheiden fase. Per fase behoren de activiteiten/processen en de beoogde start- en einddatum te worden benoemd. De producten uit de productenlijst zijn uitgangspunt voor de planning;

  • 8. Beoogde concrete resultaten en producten in relatie tot de doelstelling, die na afloop van het project zijn opgeleverd;

  • 9. Risico’s en randvoorwaarden;

  • 10. Selectiecriteria, in het projectplan behoort een beschrijving te zijn opgenomen hoe het project bijdraagt aan de hieronder toegelichte selectiecriteria;

  • 11. Onderbouwde begroting, in lijn met de productenlijst; en

  • 12. Publiciteitsvoorwaarden, beschrijft de activiteiten en geef aan welke netwerken daarbij gebruikt worden.

Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen. Voor ieder criterium kan nul tot en met vijf punten worden behaald, waarbij per selectiecriterium 0 punten worden gegeven wanneer de projectaanvraag geen bijdrage levert en 5 punten wanneer het project een zeer goede bijdrage levert. De criteria hebben daarnaast de volgende wegingsfactoren:

GLB pilots toekomstbestendig boeren en Realisatieplan LNV-visie pilots

Selectiecriterium

Punten

Wegingsfactor

Maximaal

Effectiviteit

0-5

4

20

Haalbaarheid

0-5

3

15

Efficiëntie

0-5

2

10

Mate van innovatie

0-5

1

5

Totaal

   

50

Het aantal punten dat wordt behaald, betreft de toegekende punten bij de rangschikking, vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 50. Indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen. Bij een gelijk aantal punten, wordt de aanvraag hoger gerangschikt wanneer deze meer punten heeft behaald bij een selectiecriterium met een hogere wegingsfactor (artikel 4.5.8, derde en zesde lid).

Bij aanvragen voor Veenweide pilots is een andere puntentoekenning van toepassing, want dan is de mate van innovativiteit voor reductie van CO2-emissie in veenweidegebieden belangrijk. Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 2, 1, 1 en 4 (artikel 4.5.8, vierde lid).

Veenweide pilots

Selectiecriterium

Punten

Wegingsfactor

Maximaal

Effectiviteit

0-5

2

10

Haalbaarheid

0-5

1

5

Efficiëntie

0-5

1

5

Mate van innovatie

0-5

4

20

Totaal

   

40

Het aantal punten dat wordt behaald, betreft de toegekende punten bij de rangschikking, vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 40. Indien een aanvraag minder dan 24 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen. Bij een gelijk aantal punten, wordt de aanvraag hoger gerangschikt wanneer deze meer punten heeft behaald bij een selectiecriterium met een hogere wegingsfactor (artikel 4.5.8, vierde en zevende lid).

Bij het selectiecriterium effectiviteit gaat het om de bijdrage die het project levert aan de beleidsdoelstellingen. Bij de beoordeling van de te bereiken doelstellingen, wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Bij dit criterium is met name van belang hoe het project bijdraagt aan de doelstelling voor het nieuwe GLB. Daarbij kunnen ook andere elementen worden meegewogen, zoals de bijdrage aan het realiseren van de doelen uit de visie ‘Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden. Nederland als koploper in kringlooplandbouw’6 en hoe agrariërs en andere belanghebbenden bij het project worden betrokken. Levert het project ervaringen op waar het Nationaal Strategisch Plan effectiever van wordt? Of kunnen collectieven er in de praktijk hun voordeel mee doen? Kan het resultaat snel breed worden toegepast? Bij de veenweidepilots is effectiviteit met name gericht op de bijdrage die het project levert aan de reductie van CO2-emissie en de mate van geschiktheid voor brede toepasbaarheid.

Bij het selectiecriterium haalbaarheid gaat om de kans dat het project succesvol uitgevoerd kan worden en/of succesvol kan worden toegepast binnen de Nederlandse landbouw. Daarbij is dus zowel de kwaliteit en haalbaarheid van het projectplan van belang, als de haalbaarheid van het verspreiden van de innovatieve maatregelen in het projectplan naar een grotere groep landbouwers en andere belanghebbenden. Is het plan voor innovatie en samenwerking voldoende uitgewerkt? Is binnen het project voldoende kennis geborgd? Hoe wordt omgegaan met kennisdeling naar agrariërs en andere belanghebbenden, zowel nationaal als internationaal?

De projecten moeten daarnaast zo efficiënt mogelijk uitgevoerd worden. Om dit te kunnen beoordelen wordt in het algemeen gekeken naar de input (geld, kennis, kunde, overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Wordt de subsidie aan de juiste zaken besteed? Wordt efficiënt gebruik gemaakt van kennis, kunde en arbeid?

Het selectiecriterium innovatie heeft betrekking op zowel de mate van bijdrage aan de GLB-doelstellingen als het samenwerkingsproces als zodanig. Draagt de innovatie bij aan realisatie van een toekomstbestendige landbouw in het GLB, aan een beoogde transitie zoals circulaire landbouw en/of natuurinclusieve landbouw? Leidt het tot een toekomstbestendig boerenlandschap? Is er sprake van sectoroverstijgende toepassing, waarbij innovatief wordt samengewerkt tussen partijen. Zijn agrariërs aan zet, samen met belanghebbenden in hun regio, worden hun innovatieve ideeën uitgewerkt en toegepast? Bij het selectiecriterium innovatie is het een voordeel wanneer synergie is gezocht met experimenteergebieden in het kader van de kringloopvisie.

Bij veenweidepilots is innovativiteit het belangrijkste selectiecriterium. Het gaat dan om pilots waarbij al bestaande maatregelen in bijlage B worden aangepast of op een vernieuwende manier worden gecombineerd, eventueel met inrichtingsmaatregelen, waardoor er nieuwe maatregelen ontstaan, die nu nog niet onderzocht worden op verhoging van de grondwaterstand in veenweidepercelen en op de mogelijke neveneffecten daarvan.

2.2.7. Verplichtingen aanvrager

Bij de pilots staat centraal het onderzoeken en demonstreren hoe agrariërs/agrarische collectieven tegen eerlijke voorwaarden kunnen bijdragen aan de GLB-doelstellingen. Deze doelstellingen zijn:

  • matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;

  • het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; en

  • het bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van leefgebieden en landschappen.

Daarnaast leveren de pilots inzicht in hoe administratieve en/of uitvoeringslasten kunnen worden verlaagd. Bij de uitwerking van gebieds- en sectorplannen behoort de doelstelling(en) op het niveau van gebied of sector te worden uitgewerkt (artikel 4.5.9, eerste lid). Daarnaast behoort de bijdrage van activiteiten te worden beschreven in relatie tot de huidige situatie en de bijdrage aan de GLB-doelstellingen. Opgemerkt wordt dat de maatregelen die genoemd zijn in artikel 4.5.9, eerste lid, sub d, een vrij brede interpretatie kunnen krijgen. De hoogte van de beloning is benoemd in bijlage 4, maar dat neemt niet weg dat er bijvoorbeeld met beloningen gevarieerd kan worden per deelnemer of anderszins. Maatregelen kunnen fysieke en/of theoretische activiteiten, al naar gelang het doel van de pilot. Bij het opstellen van het gebieds- of sectorplan behoort tevens een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen en een kaart waar welke beheermaatregelen uitgevoerd kunnen worden opgenomen te worden.

De subsidieontvanger spant zich tevens in om samen te werken met andere ontvangers van de subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van ideeën en het opstellen van gezamenlijke rapportages (artikel 4.5.9, tweede lid). Naast de geëigende communicatiekanalen, maakt de subsidieontvanger de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, zoals bedoeld in artikel 57 van verordening 1305/2013 (artikel 4.5.9, derde lid).

De subsidieontvanger of de penvoerder dient uiterlijk op 31 december 2022 een tussenrapportage in bij de minister, door deze voor deze datum op te sturen naar de RVO.nl (artikel 4.5.9, vijfde lid). In deze tussenrapportage worden tussentijdse resultaten en de projectvoortgang beschreven in relatie tot het projectplan. Indien de pilot dan reeds is afgerond, dient de subsidieontvanger de eindrapportage uiterlijk op 31 december 2022. De tussenrapportage vervalt in dat geval.

2.2.8. Herinvoering en vervaltermijn van de subsidiemodule

De vorige subsidiemodule is op 25 november 2018 in werking getreden en met ingang van 31 december 2019 vervallen. Voor de vervallen subsidiemodule was één openstelling voorzien. Om die reden was er voor gekozen om deze subsidiemodule relatief snel na inwerkingtreding te laten vervallen. Doordat het nieuwe GLB is uitgesteld van 2021 naar 2023 is er nog steeds behoefte aan deze pilots omdat zij naar verwachting bijdragen aan een effectieve inzet van GLB-instrumenten in het Nationaal Strategisch Plan (NSP). Daarom wordt subsidiemodule in een uitgebreidere variant opnieuw vastgesteld met als vervaldatum 31 december 2024.

Op grond van artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet een subsidieregeling die strekt tot het verstrekken van subsidie onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten als van een vervallen subsidiemodule bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd (Kamerstukken II 2020/21,28 625, nr. 286).

3. Staatssteun

Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013, zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Het verlenen van subsidie voor samenwerkingsprojecten kan op grond van artikel 35 van verordening 1305/2013. Het verlenen van subsidie voor bepaalde investeringen (zie paragraaf 2.2.5. van deze toelichting) kan op grond van artikel 45, tweede lid, van verordening 1305/2013. De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP3-programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie.

Door de overheveling van gelden van de eerste pijler naar de tweede pijler, waardoor extra gelden vrij zijn gemaakt voor uitvoering van de maatregel onder POP3, wordt deze subsidiemodule volledig of gedeeltelijk bekostigd door EU-gelden. Het EU geld komt uit verordening (EU) nr. 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU 2020, 437), ook wel de Transitieverordening genoemd. POP3 zou initieel aflopen op 31 december 2020 en is door de Transitieverordening verlengd tot 31 december 2022 (POP3+). De voor deze subsidiemodule benodigde overhevelingsmiddelen zijn echter pas beschikbaar nadat de Europese Commissie het aanpassingsvoorstel POP3+ (ook wel notificatie) heeft goedgekeurd. De regeling wordt opengesteld in afwachting van deze goedkeuring. Na indienen van de subsidieaanvraag kunnen boeren desgewenst voor eigen risico al beginnen met de voorbereiding van de pilot. Pas na de goedkeuring van het aanpassingsvoorstel POP3+ kunnen beschikkingen worden afgegeven en kunnen boeren kosten gaan declareren.

4. Berekening administratieve lasten

De regeldrukkosten voor de subsidiemodule voor de Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB bedragen € 11.362,50,– voor de totale subsidieperiode, dit is minder dan 1 procent van het totale budget van deze regeling, en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 25 agrarische collectieven of samenwerkingsverbanden interesse hebben in deze subsidiemodule die in principe één keer wordt opengesteld. Bij deze subsidiemodule is het opstellen van een projectplan subsidiabel, en worden bij geleverde producten, bovenop de product-/activiteitkosten, 15% transactiekosten gesubsidieerd ter financiering van administratieve lasten.

5. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodules is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

6. Inwerkingtreding

De regeling is gepubliceerd na afloop van de voorhangprocedure bij de Tweede Kamer. De regeling treedt de dag na publicatie in werking. De regeling wordt zo snel mogelijk, de GLB pilots toekomstbestendig boeren op 12 februari en de Realisatieplan LNV-visie kringlooplandbouw pilots en de Veenweiden pilots worden op 1 maart, opengesteld in afwachting van goedkeuring van de Europese Commissie van het aanpassingsvoorstel POP3+ (zie paragraaf 3 van deze toelichting). De informatie die relevant is voor potentiële aanvragers wordt voorafgaand aan de openstelling bekend gemaakt. Na indienen van de aanvraag kan voor eigen risico begonnen worden met de voorbereiding van de pilot. Het belang daarvan is groot omdat daardoor zo snel mogelijk activiteiten mogelijk worden gemaakt, en daarvoor bij de pilots nog verscheidene stappen, zoals het opstellen van gebiedsplannen noodzakelijk zijn. Voor de pilots is bovendien het maken van afspraken met agrariërs en andere grondgebruikers noodzakelijk. Het is voor de aanvragers van belang dat zij snel kunnen beginnen wil dit nog haalbaar zijn. Echter, pas na de goedkeuring van het aanpassingsvoorstel POP3+ kunnen beschikkingen worden afgegeven en kunnen boeren kosten gaan declareren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 28 625, nr. 249.

X Noot
3

COM(2018)392, COM (2018)393 en COM (2018)394. De Nederlandse inzet ten aanzien van deze voorstellen is neergelegd in een BNC-fiche (Kamerstukken II 2017/18, 34 965, nr. 2).

X Noot
4

COM (2017) 713 final.

X Noot
5

Kamerstukken II 2017/18, 34 775 XIII, nr. 38.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2018/19, 35 000-XIV, nr. 5.

Naar boven