Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 9 december 2020, WJZ/ 20265125, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met de verbreding van de subsidiemodule Investeringssubsidie duurzame energie met energiebesparende isolatiemaatregelen en aansluiting op warmtenetten

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, onderdelen a, b, d en h, 5, eerste en tweede lid, 15, 16, 17, eerste lid, onderdeel a, 19, tweede lid, 25, 34, eerste lid, 44 en 50, tweede, vierde en negende lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Titel 4.5 komt te luiden:

Titel 4.5. Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)

Artikel 4.5.1. Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

aansluiting op een warmtenet:

individuele of centrale aansluiting op een warmtenet;

bouwbedrijf:

bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwnijverheid of een vergelijkbare sectie;

bouwinstallatiebedrijf:

bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie;

centrale aansluiting op een warmtenet:

centrale aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

eigenaar-bewoner:

natuurlijke persoon die:

  • a. een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben; of

  • b. gerechtigde is van een bestaand appartementsrecht als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en in het desbetreffende appartement zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van dat appartement zal hebben;

etiket:

gedrukt etiket als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) nr. 812/2013;

gebouw:

gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet of een aan de grond gebonden overkapping ten behoeve van het tegen weersinvloeden beschermd parkeren van voertuigen;

HR++ glas:

glas met een maximale U-waarde van 1,2 W/m2K;

individuele aansluiting op een warmtenet:

individuele aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

isolerende kozijnpanelen:

kozijnpanelen met minimaal dezelfde U-waarde als de glassoort waarmee deze worden gecombineerd in kozijnen;

koopwoning:

woning van een eigenaar-bewoner;

meldcode:

code beschikbaar gesteld door de minister:

  • a. per type en merk installatie voor de productie van duurzame energie;

  • b. per soort isolatiemateriaal voor energiebesparende isolatiemaatregelen;

prestatieverklaring:

prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012;

productkaart:

productkaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 812/2013;

ruimteverwarmingstoestel:

ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel 4, van verordening (EU) nr. 811/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp;

technische documentatie:

technische documentatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van verordening (EU) nr. 812/2013;

thermisch vermogen bij bivalente temperatuur:

thermisch vermogen bij bivalente temperatuur als bedoeld in tabel 8 van bijlage V van verordening (EU) nr. 811/2013;

thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur:

thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur als bedoeld in tabel 10 van bijlage VII van verordening (EU) nr. 811/2013;

triple-glas:

glas met een maximale U-waarde van 0,7 W/m2K;

verordening (EU) nr. 305/2011:

verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5);

verordening (EU) nr. 811/2013:

verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

verordening (EU) nr. 812/2013:

verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

warmteleverancier:

leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

warmtenet:

warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

waterverwarmingstoestel:

waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, onderdeel zeventien, van verordening (EU) nr. 812/2013;

woning:

  • a. bestaande gebouwde onroerende zaak, die een zelfstandige woongelegenheid vormt alvorens investering plaatsvindt en in de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met een woonfunctie is geregistreerd; dan wel

  • b. bestaand appartement, dat een zelfstandige woongelegenheid vormt alvorens investering plaatsvindt en in de basisregistratie, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met een woonfunctie is geregistreerd.

Artikel 4.5.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een investering of combinatie van investeringen die bestemd is voor:

    • a. de productie van duurzame energie;

    • b. energiebesparende isolatiemaatregelen; of

    • c. de aansluiting op een warmtenet.

  • 2. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt deze verstrekt aan een ondernemer, vereniging, stichting, eigenaar-bewoner dan wel andere rechtspersoon of natuurlijke persoon ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwinstallatiebedrijf laten installeren van één of meer van de volgende installaties:

    • a. een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel dat:

      • 1°. is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp, een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp;

      • 2°. een thermisch vermogen heeft van ten hoogste 70kW bij bivalente temperatuur in geval van een lucht-waterwarmtepomp dan wel bij een referentieontwerptemperatuur in geval van een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp; en

      • 3°. is voorzien van een etiket, een productkaart en de bijbehorende technische documentatie;

    • b. een zonneboiler, waaronder begrepen een zonneboilercombi, bestaande uit een zonne-energie-installatie die:

      • 1°. is bedoeld voor het maken van warm tapwater of voor het leveren van ruimteverwarming in combinatie met het maken van warm tapwater;

      • 2°. een totale apertuuroppervlakte van ten hoogste 200 vierkante meter heeft;

      • 3°. is voorzien van een productkaart en de bijbehorende technische documentatie; en

      • 4°. is voorzien van een etiket, indien sprake is van een zonneboilercombi;

    • c. een installatie die wordt geplaatst op of aan een gebouw bestaande uit een samenstel van voorzieningen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht via fotovoltaïsche zonnepanelen:

      • 1°. die wordt aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A en geschikt is voor het invoeden van de hiermee geproduceerde elektriciteit op dit net; en

      • 2°. waarvan de fotovoltaïsche zonnepanelen een gezamenlijk vermogen hebben van ten minste 15 kWp en ten hoogste 100 kWp;

    • d. een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines in een daarvoor bestemd gebied:

      • 1°. die wordt aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A; en

      • 2°. waarvan het rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 is en het gezamenlijk rotoroppervlak van meerdere windturbines ten hoogste 500 m2.

  • 3. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwbedrijf in een koopwoning laten aanbrengen van isolatiemateriaal, dat is voorzien van een prestatieverklaring, voor één of meer van de volgende typen energiebesparende isolatiemaatregelen:

    • a. dakisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 25 vierkante meter van de oppervlakte van het bestaande dak in de bestaande thermische schil of, indien de zolder of vliering onverwarmd is, van ten minste 25 vierkante meter van de oppervlakte van de bestaande zolder- of vlieringvloer, wordt geïsoleerd;

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen;

    • b. gevelisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 15 vierkante meter van de oppervlakte van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd; en

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft;

    • c. glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie in de bestaande thermische schil door het vervangen van ten minste 10 vierkante meter van de oppervlakte van:

      • 1°. glas, kozijnpanelen of deuren door HR++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,5 W/m2K; of

      • 2°. glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn met een Uf-waarde van ten hoogste 1,5 W/ m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,0 W/m2K;

    • d. spouwmuurisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 15 vierkante meter van de oppervlakte van bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd;

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 1,1 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen;

    • e. vloer- of bodemisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 25 vierkante meter van de oppervlakte van de bestaande vloer of de bestaande bodem in de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd;

      • 2°. het isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen.

  • 4. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner dan wel vereniging van eigenaren ten behoeve van het door een warmteleverancier aansluiten van:

    • a. een bestaande koopwoning op een individuele aansluiting op een warmtenet; respectievelijk

    • b. een bestaand appartementencomplex op een centrale aansluiting op een warmtenet.

  • 5. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag van een provincie of gemeente die, of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen dat, optreedt als marktpartij of als eigenaar of huurder van een roerende of onroerende zaak, onder dezelfde voorwaarden als natuurlijke personen en rechtspersonen niet zijnde medeoverheden.

  • 6. Subsidie voor een installatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c of d, wordt niet verstrekt aan een natuurlijke persoon.

  • 7. Het gezamenlijk vermogen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt bepaald door het totale vermogen dat geleverd wordt door alle fotovoltaïsche zonnepanelen die onderling met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit met een instraling van 1.000 W/ m2 en een zonneceltemperatuur van 25°C.

  • 8. Het rotoroppervlak per windturbine, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 2°, wordt berekend door:

    • a. het kwadraat van de diameter van de rotor in meters te delen door vier en vervolgens te vermenigvuldigen met pi (π), indien het een windturbine met een horizontale as betreft; of

    • b. de diameter van de rotor in meters te vermenigvuldigen met de hoogte van de rotor in meters, indien het een windturbine met een verticale as betreft.

  • 9. Het gezamenlijk rotoroppervlak van meerdere windturbines, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 2°, wordt bepaald door de som van het rotoroppervlak van de afzonderlijke windturbines.

Artikel 4.5.3. Hoogte subsidie investeringen voor de productie van duurzame energie
  • 1. De subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, bedraagt voor:

    • a. een verwarmingstoestel dat is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen ten behoeve van ruimteverwarming bij bivalente temperatuur:

      • 1°. tot 1 kW: € 500;

      • 2°. vanaf 1 kW: € 1.100, vermeerderd met € 100 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur vanaf 1 kW;

    • b. een verwarmingstoestel dat is uitgerust met een grond-waterwarmtepomp of met een water-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur:

      • 1°. tot 1 kW: € 500;

      • 2°. van 1 kW tot en met 10 kW: € 2.500;

      • 3°. van meer dan 10 kW: € 2.500, vermeerderd met € 100 voor elke kW thermisch vermogen hoger dan 10 kW;

    • c. een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, € 0,68 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van ten hoogste 10 vierkante meter en € 0,30 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter;

    • d. een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, € 125 per kWp gezamenlijk vermogen;

    • e. een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel d, € 66 per m2 rotoroppervlak.

  • 2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt verhoogd met:

    • a. € 150, indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse A+;

    • b. € 300, indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger.

  • 3. De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt voor zonneboilers vastgesteld op:

    • a. 2.799 kWh, minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel L, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van ten hoogste 5 vierkante meter;

    • b. 4.427 kWh, minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel XL, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van meer dan 5 en ten hoogste 10 vierkante meter;

    • c. het product van 1.293 kWh, het totale collectoroppervlak van alle collectoren volgens de productkaart, het collectorrendement volgens de productkaart, de instralingshoekmodifier volgens de productkaart en de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het vierde of vijfde lid, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter.

  • 4. Afhankelijk van de energie-efficiëntieklasse vermeld op het etiket of de energie-efficiëntieklasse vastgesteld volgens de methode, bedoeld in bijlage II, onderdeel 2, van verordening (EU) nr. 812/2013, bedraagt de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het derde lid, onderdeel c:

    • a. 0,95 bij energie-efficiëntieklasse A+;

    • b. 0,91 bij energie-efficiëntieklasse A;

    • c. 0,86 bij energie-efficiëntieklasse B;

    • d. 0,83 bij energie-efficiëntieklasse C;

    • e. 0,81 bij energie-efficiëntieklasse D tot en met G.

  • 5. In afwijking van het vierde lid bedraagt de verliesfactor voor een warmwatertank met een volume van 2000 liter en meer 0,81.

  • 6. Indien de zonneboiler naast warm tapwater tevens ruimteverwarming produceert, wordt de subsidie voor de zonneboiler, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, eenmalig verhoogd met:

    • a. € 150, indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A+ voor ruimteverwarming;

    • b. € 300, indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger voor ruimteverwarming.

Artikel 4.5.4. Hoogte subsidie investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen

De subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, bedraagt voor:

  • a. dakisolatie:

    • 1°. voor het isoleren van het bestaande dak, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, € 20 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 200 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • 2°. voor het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, € 5 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

  • b. gevelisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, € 25 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 170 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

  • c. glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie in de bestaande thermische schil, voor zover de totale subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 45 vierkante meter te isoleren oppervlakte, door het vervangen van:

    • 1°. glas, kozijnpanelen of deuren door HR ++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 1°, € 35 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

    • 2°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 15 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door HR++ glas, bedoeld in subonderdeel 1°;

    • 3°. glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, € 100 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

    • 4°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 75 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door triple glas, bedoeld in subonderdeel 3°;

  • d. spouwmuurisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel d, € 5 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 170 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

  • e. vloer- of bodemisolatie via:

    • 1°. het isoleren van de bestaande vloer, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel e, € 7 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte;

    • 2°. het isoleren van de bestaande bodem, eventueel in combinatie met de bestaande vloer, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel e, € 4 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte.

Artikel 4.5.5. Hoogte subsidie investeringen voor de aansluiting op een warmtenet

De subsidie voor een investering voor de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, bedraagt:

  • a. voor een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a, € 3.325;

  • b. voor een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b, bij een vermogen van:

    • 1°. ten hoogste 100 kW: € 2.925;

    • 2°. meer dan 100 kW tot en met 400 kW: € 12.334;

    • 3°. meer dan 400 kW: € 21.906.

Artikel 4.5.6. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, die niet bestemd is voor een koopwoning van een eigenaar-bewoner, komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Voor een investering voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen of de individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, derde lid en vierde lid, onderdeel a, die bestemd is voor een koopwoning van een eigenaar-bewoner komen, in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, voor subsidie in aanmerking de kosten in verband met investeringen die vóór indiening van de aanvraag zijn gemaakt.

Artikel 4.5.7. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4.5.8. Realisatietermijn
  • 1. Indien de aanvraag voor subsidie is ingediend door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner, is de termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit:

    • a. één jaar, indien het een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, betreft;

    • b. twee jaar, indien het een investering voor een centrale aansluiting als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onder b, betreft.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor een investering van een eigenaar-bewoner, indien de investering nog niet is geïnstalleerd, aangebracht of aangesloten op het moment van indiening van de subsidieaanvraag.

Artikel 4.5.9. Afwijzingsgronden
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen of de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede, derde of vierde lid, indien:

    • a. ten aanzien van dezelfde investering dan wel een investering in een zelfde type energiebesparende isolatiemaatregel eerder subsidie is verstrekt;

    • b. de omgevingsvergunning voor een bouwwerk, waarvoor een investering bestemd is, is aangevraagd na 30 juni 2018;

    • c. een aanvraag voor subsidie van een eigenaar-bewoner later is ingediend dan 12 maanden na het installeren van een installatie voor de productie van duurzame energie, het aanbrengen van isolatiemateriaal of de aansluiting op een warmtenet, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vierde lid;

    • d. de aanvrager voor dezelfde investering op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een verzoek heeft ingediend bij de minister om een verklaring dat sprake is van een energie-investering als bedoeld in dat artikel.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, indien:

    • a. de installatie waar de investering betrekking op heeft is of wordt geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2012;

    • b. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een gebruikte installatie;

    • c. de installatie waar de investering betrekking op heeft voor 1 juli 2020 is geïnstalleerd;

    • d. het totale netto elektriciteitsverbruik via de aansluiting waarop de installatie wordt aangesloten, zoals dat blijkt uit de in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de energieleverancier ontvangen jaarafrekening, minder dan 50.000 kWh bedroeg, indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, betreft;

    • e. er geen aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ingediend, indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel d, betreft.

  • 3. De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, indien:

    • a. de aanvraag voor subsidie geen betrekking heeft op:

      • 1°. twee of meer verschillende typen investeringen die op het moment van indiening van de aanvraag op grond van deze titel voor subsidie in aanmerking kunnen komen; of

      • 2°. een investering in ten minste twee typen energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, dan wel een investering in ten minste één type isolatiemaatregel als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, in combinatie met een investering in ten minste één installatie voor de productie van duurzame energie of aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, respectievelijk vierde lid;

    • b. meer dan 12 maanden zijn verstreken tussen het installeren of aanbrengen van de eerste van de twee typen investeringen, bedoeld in onderdeel a, en de aanvraag voor subsidie.

  • 4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, indien:

    • a. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een investering voor:

      • 1°. een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a, en niet kan worden aangetoond dat de aardgasaansluiting van de bestaande koopwoning waarvoor subsidie wordt aangevraagd is afgekoppeld en de gasmeter is verwijderd;

      • 2°. een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a, van een appartement van een eigenaar-bewoner in een appartementencomplex en er voor dit appartementencomplex eerder subsidie is aangevraagd door een vereniging van eigenaren voor een investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b;

      • 3°. een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b, in een appartementencomplex van een vereniging van eigenaren en er ten minste door een eigenaar-bewoner of voormalig eigenaar-bewoner ten behoeve van een appartement in dit appartementencomplex eerder subsidie is aangevraagd voor een investering voor een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a;

    • b. voor een investering op grond van de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen een aanvraag voor subsidie ingediend kan worden door:

      • 1°. de subsidieaanvrager; of

      • 2°. indien de subsidieaanvrager een vereniging van eigenaren is, een lid van deze vereniging;

    • c. de aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, voor 1 januari 2021 heeft plaatsgevonden.

  • 5. Indien een aanvraag voor subsidie, die is ingediend binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, is afgewezen in verband met de uitputting van het subsidieplafond, is de afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing op een hernieuwde aanvraag voor subsidie voor dezelfde investering die binnen twaalf maanden na afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag wordt ingediend.

  • 6. De afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op een aanvraag voor subsidie indien deze aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een investering voor een ruimteverwarmingstoestel, een waterverwarmingstoestel of een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, die voor 1 januari 2020 aangeschaft is en voor 1 januari 2021 geïnstalleerd is;

    • b. een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen c en d.

  • 7. Het netto elektriciteitsverbruik, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt berekend door de hoeveelheid elektriciteit die volgens de in dat onderdeel genoemde jaarafrekening aan het net wordt onttrokken, indien van toepassing te verminderen met de hoeveelheid elektriciteit die volgens de in dat onderdeel genoemde jaarafrekening op het net wordt ingevoed.

Artikel 4.5.10. Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde

Voor een investering voor de productie van duurzame energie of centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, respectievelijk vierde lid, onderdeel b, wordt de subsidie aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, verleend onder de opschortende voorwaarde dat:

  • a. een overeenkomst wordt gesloten met een bouwinstallatiebedrijf of warmteleverancier in verband met de aanschaf van de installatie of installaties dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet;

  • b. de installatie of installaties dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet waarop de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a, betrekking heeft, zijn geïnstalleerd respectievelijk aangesloten.

Artikel 4.5.11. Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1. Een installatie, waarop de investering voor de productie van duurzame energie, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, betrekking heeft, en waarvoor op grond van deze titel een subsidie is verleend, wordt niet binnen een jaar na de datum van de subsidievaststelling vervreemd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de vervreemding van een installatie tezamen met de woning, het bedrijf of de grond waarin respectievelijk waarop de investering voor de productie van duurzame energie is geïnstalleerd.

Artikel 4.5.12. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam, het post- en bezoekadres, het e-mailadres, het telefoonnummer, het rekeningnummer, en voor zover van toepassing het Burgerservicenummer of het nummer waaronder de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager;

    • b. een vermelding van het adres van de locatie of locaties waarvoor een investering bestemd is en het soort locatie of locaties;

    • c. de meldcode van de investering, en indien er geen meldcode beschikbaar is gesteld, een omschrijving van de investering;

    • d. indien het een investering voor een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, betreft, het thermische vermogen bij bivalente of referentieontwerptemperatuur van deze installatie;

    • e. indien het een investering voor een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, betreft, de gegevens ten aanzien van de energetische opbrengst van deze installatie;

    • f. indien er sprake is van een investering voor dakisolatie in een koopwoning via het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, een verklaring van de eigenaar-bewoner dat de zolder of vliering onverwarmd is.

  • 2. De aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een investering door een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, bevat, onverminderd het eerste lid, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een investering door een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, gaat:

    • a. indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, betreft, vergezeld van:

      • 1°. een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat het verwachte gezamenlijke vermogen van de fotovoltaïsche zonnepanelen ten minste 15 kWp en ten hoogste 100 kWp zou bedragen;

      • 2°. een document waaruit blijkt dat de installatie zal worden aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A die op naam staat van de aanvrager;

      • 3°. een afschrift van de door de aanvrager van de energieleverancier in het jaar voorafgaand aan de aanvraag ontvangen jaarafrekening waaruit het netto elektriciteitsverbruik, bedoeld in artikel 4.5.9, tweede lid, onderdeel d, blijkt;

    • b. indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel d, betreft, vergezeld van:

      • 1°. een aanvraag van een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

      • 2°. een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat het verwachte rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 zal bedragen en het gezamenlijke rotoroppervlak ten hoogste 500 m2 zal bedragen;

      • 3°. een document waaruit blijkt dat de installatie zal worden aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A die op naam staat van de aanvrager.

  • 4. De aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een koopwoning van een eigenaar-bewoner, gaat vergezeld van de volgende documenten:

    • a. een factuur en betaalbewijs van de aanschaf en de installatie of het aanbrengen van de investering voor een ruimteverwarmingstoestel, een waterverwarmingstoestel, zonneboiler, energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, waaronder begrepen de door het bouwinstallatiebedrijf of bouwbedrijf getekende factuur in geval van contante betaling van de investeringen, waarop ten minste het betaalde bedrag, de begunstigde en betaaldatum vermeld wordt;

    • b. indien het een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, betreft:

      • 1°. een factuur en betaalbewijs als bedoeld in onderdeel a, met daarin ten minste de naam en het adres van de eigenaar-bewoner en het bouwbedrijf dat werkzaamheden betreffende de investering of investeringen heeft uitgevoerd, een omschrijving van het soort energiebesparende isolatiemaatregel en aanverwante werkzaamheden die door het bouwbedrijf uitgevoerd zijn, de naam, het type, het merk, de dikte en indien beschikbaar de meldcode, van het isolatiemateriaal dat gebruikt is en de plaats en bijhorende oppervlakte die in de desbetreffende koopwoning geïsoleerd is;

      • 2°. ten minste één foto per energiebesparende isolatiemaatregel, genomen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door het bouwbedrijf, met daarop zichtbaar de naam, merk, soort, en dikte van het isolatiemateriaal;

    • c. indien het een investering voor glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c, betreft, voor zover van toepassing, een kozijnstaat met daarin merk en type van het kozijn en het daarbij behorende frame, glas en netto afmetingen van het glas of de kozijnpanelen per kozijn;

    • d. indien het een investering in een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a, betreft:

      • 1°. een overeenkomst met een warmteleverancier waaruit blijkt dat de koopwoning is aangesloten op een warmtenet;

      • 2°. een document waaruit blijkt dat de woning niet is aangesloten op het gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet.

Artikel 4.5.13. Aanvraag tot subsidievaststelling
  • 1. Een aanvraag tot subsidievaststelling van een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, het post- en bezoekadres, het e-mailadres, het telefoonnummer, het rekeningnummer, gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager en voor zover van toepassing het Burgerservicenummer of het nummer waaronder de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • c. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling, waaronder de locatie of locaties waar het project is uitgevoerd, en voor zover de investering betrekking heeft op de productie van duurzame energie, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, de omschrijving van de aard van de installaties die zijn geïnstalleerd.

  • 2. Onverminderd artikel 50, tweede lid, van het besluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling van een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, vergezeld van:

    • a. een factuur en betaalbewijs van de aanschaf en installatie van de investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, waaronder begrepen de door het bouwinstallatiebedrijf getekende factuur in geval van contante betaling van deze investeringen, waarop ten minste het betaalde bedrag, de begunstigde en betaaldatum vermeld wordt;

    • b. indien het een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, betreft, een document waaruit blijkt dat een investering:

      • 1°. in gebruik is genomen;

      • 2°. voldoet aan de technische eisen; en

      • 3°. is geïnstalleerd of aangebracht door een bouwinstallatiebedrijf;

    • c. indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel c, betreft:

      • 1°. een document waaruit blijkt dat het gezamenlijke vermogen van de fotovoltaïsche zonnepanelen ten minste 15 kWp en ten hoogste 100 kWp bedraagt;

      • 2°. een document waaruit blijkt dat de installatie is aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A die op naam staat van de aanvrager;

    • d. indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met één of meer windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel d, betreft:

      • 1°. een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

      • 2°. een document waaruit blijkt dat het rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 bedraagt en het gezamenlijke rotoroppervlak ten hoogste 500 m2;

      • 3°. een document waaruit blijkt dat de installatie is aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet via een aansluiting met ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A die op naam staat van de aanvrager;

    • e. indien het een investering voor de centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b, betreft, een overeenkomst met een warmteleverancier waaruit blijkt dat het appartementencomplex is aangesloten op een warmtenet.

  • 3. In het geval de subsidieontvanger een eigenaar-bewoner is, wordt op grond van de aanvraag voor subsidie en de documenten waardoor deze vergezeld gaat, bedoeld in artikel 4.5.12, eerste en vierde lid, de subsidie vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

  • 4. De subsidie voor een investering, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede, derde en vierde lid, wordt niet ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4.5.14. Staatssteun
  • 1. De subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie, bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, bevat:

    • a. mogelijk staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner;

    • b. geen staatsteun, indien deze subsidie verstrekt wordt aan een eigenaar-bewoner.

  • 2. De subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen en aansluiting op een warmtenet, bedoeld in artikel 4.5.2, derde en vierde lid, bevat geen staatssteun.

Artikel 4.5.15. Horizonbepaling

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

B

Artikel 4.5.9, zesde lid, komt te luiden:

6. De afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op een aanvraag die betrekking heeft op een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen c en d.

ARTIKEL II

In artikel II van de Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 december 2019, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met wijziging van de subsidiemodule Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) (Stcrt. 2019, 66566) wordt ‘en onderdeel F van artikel I, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2021’ vervangen door ‘en onderdeel F van artikel I, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2021’.

ARTIKEL III

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV- subsidies 2021 wordt onder de rij betreffende titel 4.4 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 4.5: Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)

4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vierde lid

Investeringssubsidie voor de investering in:

1. een ruimteverwarmingstoestel, waterverwarmingstoestel of zonneboiler

2. energiebesparende isolatiemaatregelen; of

3. de aansluiting op een warmtenet

 

04-01-2021 t/m 31-12-2021

€ 124.000.000

 

4.5.2, tweede lid, onderdelen c en d,

Investeringssubsidie voor de investering in installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met fotovoltaïsche zonnepanelen of met één of meer windturbines

 

04-01-2021 t/m 31-12-2021

€ 40.000.000

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van:

  • a. artikel III, dat in werking treedt op het tijdstip waarop de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 in werking treedt; en

  • b. artikel I, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 december 2020

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

1.1 Algemene achtergrond

Met deze wijzigingsregeling wordt de subsidiemodule Investeringssubsidie duurzame energie (hierna: oude ISDE) uitgebreid met subsidie voor extra investeringen in de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen en de aansluiting op warmtenetten. In het vervolg zal deze subsidiemodule verder gaan onder de naam subsidiemodule Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (hierna: nieuwe ISDE).

De ISDE beoogt de productie van duurzame energie te stimuleren. De investeringssubsidie van de oude ISDE is destijds ingevoerd ten behoeve van de realisatie van de duurzame energiedoelstelling uit het Energieakkoord1. In 2019 is het Energieakkoord opgevolgd door het Klimaatakkoord2. Het Klimaatakkoord behelst afspraken over een maatregelenpakket dat Nederland moet voorbereiden op een reductie van 49% aan broeikasgasemissie in 2030 ten opzichte van 1990. Met het voortzetten van de ondersteuning van (extra) investeringen in de productie van duurzame energie, alsook met de uitbreiding met de ondersteuning naar investeringen in energiebesparing en de aansluiting op warmtenetten, draagt de nieuwe ISDE in nog grotere mate bij aan energie- en klimaatdoelstellingen en geeft mede invulling aan de ambitieuze afspraken uit het Klimaatakkoord. Veel burgers, bedrijven en instellingen hebben een stimulans nodig om tot investeringen in duurzame energie, energiebesparende isolerende maatregelen en de aansluiting op warmtenetten over te gaan. De kosten van dergelijke investeringen zijn nog te hoog ten opzichte van de kosten van fossiele energie. Daardoor zijn de baten te laag, waardoor het private rendement van de investering te laag is en er te weinig wordt geïnvesteerd. De positieve externe effecten (minder schadelijke uitstoot) worden immers niet meegenomen in individuele investeringsbeslissingen. In het Klimaatakkoord staat hierover: ‘Dit alles bijeen is een uiterst ingrijpende, complexe en omvangrijke opgave die achter elke voordeur komt en waarvoor de betrokkenheid, investeringsbereidheid en draagvlak van burgers, bedrijven en instellingen onmisbaar is. Financierbaarheid en haalbaarheid van maatregelen alsmede leveringszekerheid zijn daarbij cruciale randvoorwaarden.’

1.2 Voortzetting van traditionele ISDE-investeringen

Op grond van de ISDE wordt, net als onder de huidige ISDE, subsidie verstrekt aan met name relatief kleine productie-installaties die om goede redenen geen gebruik kunnen maken van de exploitatiesubsidie die wordt verstrekt op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++, voorheen SDE+). Met name warmteprojecten hebben in de SDE++ te maken met hoge kosten voor bemetering. Daarom is het niet zinvol om kleinere installaties voor de productie van duurzame energie via de SDE++ te stimuleren en is voor dit type kleinere installaties destijds gekozen voor een investeringssubsidie die in de oude ISDE is ondergebracht.

Uit de in 2019 uitgevoerde evaluatie (Kamerstukken II, 2019/20, 31 239, nr. 306) is gebleken dat de ISDE conform de doelstellingen wordt ingezet voor kleinschalige installaties voor de productie van duurzame energie, dat door de ISDE gesubsidieerde projecten een bijdrage leveren aan duurzame energieopwekking en dat de ISDE een toegankelijk subsidie-instrument is. Mede dankzij de toegankelijkheid wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het gebruik en de productie van duurzame energie.

De oude ISDE wordt, conform hetgeen bij de aanbieding van de evaluatie aan de Tweede Kamer is aangegeven, ten aanzien van investeringen in installaties voor de productie van duurzame energie gecontinueerd. Net als in 2020 blijven investeringen in ruimteverwarmingstoestellen, waterverwarmingstoestellen en zonneboilers dus voor subsidie in aanmerking komen.

1.3 Uitbreiding van de ISDE

De uitbreinding van de ISDE heeft de volgende gevolgen.

Allereerst blijven voormelde investeringen in de productie van duurzame energie via ruimteverwarmingstoestellen, waterverwarmingstoestellen en zonneboilers voor subsidie in aanmerking komen. De doelgroep voor deze subsidie blijft breed, omdat hierdoor zoveel mogelijk potentieel aan kleinschalige installaties voor de productie van duurzame warmte ontsloten kan worden. Het gaat om ondernemers, verenigingen, stichtingen, eigenaar-bewoners en andere rechtspersonen of natuurlijke personen.

In het vervolg komen ook investeringen in installaties voor de productie van duurzame energie via zonnepanelen en windturbines voor subsidie in aanmerking. Deze subsidie is niet beschikbaar voor natuurlijke personen, zoals eigenaar-bewoners en natuurlijke personen die optreden als verhuurder.

Ten tweede is de ISDE verbreed door de toevoeging van investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen voor koopwoningen van eigenaar-bewoners. Deze uitbreiding geeft invulling aan de betreffende afspraken uit het Klimaatakkoord3. Voor energiebesparende maatregelen werd aan eigenaar-bewoners voorheen subsidie verstrekt onder de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH). In samenhang met de verbreding van de ISDE zullen de betreffende investeringen vanaf 1 januari 2021 niet meer in aanmerking komen voor subsidie vanuit de SEEH, omdat eigenaar-bewoners een dergelijke subsidie in het vervolg onder de ISDE kunnen aanvragen. Verenigingen van eigenaren (hierna: VvE’s) kunnen wel onder de SEEH subsidie blijven aanvragen voor energiebesparende isolatiemaatregelen en zullen derhalve voor deze maatregelen niet onder de ISDE gaan vallen.

Tot slot wordt conform het eerder aan de Tweede Kamer gemelde voornemen4 de aansluiting van koopwoningen en appartementencomplexen op warmtenetten gesubsidieerd. Zowel eigenaar-bewoners als bepaalde VvE’s komen (onder bepaalde voorwaarden) voor deze subsidie in aanmerking.

2. Subsidiabele investeringen

2.1 Investeringen voor de productie van duurzame energie

Voortzetting van subsidie voor aanwezige investeringen

De nieuwe ISDE blijft zich in 2021 richten op het stimuleren van investeringen in (a) een ruimteverwarmingstoestel of waterverwarmingstoestel en (b) zonneboiler. De voorwaarden en producteisen die aan deze investeringen gesteld worden zijn grotendeels ongewijzigd gebleven.

Toevoeging van investeringen in kleinschalige installaties voor hernieuwbare energie via zonnepanelen en windturbines

Op grond van de nieuwe ISDE wordt in het vervolg tevens subsidie verstrekt voor investeringen in installaties voor de productie van duurzame energie met zonnepanelen of windturbines. Hiermee wordt invulling gegeven aan het aangenomen amendement van het Tweede Kamerlid Agnes Mulder c.s. van 19 november 20195, waarmee extra budget voor de ISDE is vrijgemaakt ten behoeve van investeringen in kleinschalige elektriciteitsproductie door middel van zonnepanelen en windturbines (hierna ook aangeduid als: zon-PV en windturbines) door in het bijzonder het MKB. Om die reden is deze subsidie niet beschikbaar voor natuurlijke personen, zoals eigenaar-bewoners en natuurlijke personen die optreden als verhuurder.

Aangezien de toevoeging van Zon-PV en windturbines aan de ISDE voortkomt uit een amendement waarmee een tijdelijk en afgebakend aanvullend budget beschikbaar is gekomen voor het subsidiëren van deze maatregelen, zal bij de jaarlijkse publicatie van het beschikbare budget een apart budget worden opengesteld voor deze investeringen. Dit betekent enerzijds dat voor investeringen in Zon-PV en windturbines geen beroep kan worden gedaan op het budget dat jaarlijks zal worden opengesteld voor de overige in de nieuwe ISDE opgenomen investeringen en anderzijds dat die overige investeringen geen beroep kunnen doen op het budget dat zal worden gepubliceerd voor het subsidiëren van investeringen in Zon-PV en windturbines.

Voor een meer gedetailleerde toelichting op de in deze paragraaf beschreven investeringen wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel.

2.2 Investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen in koopwoningen

Op grond van de nieuwe ISDE wordt ook subsidie verstrekt voor investeringen voor energiebesparing. Het betreft hier subsidie die verstrekt wordt aan een eigenaar-bewoner ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwbedrijf in de bestaande thermische schil van een koopwoning laten aanbrengen van isolatiemateriaal voor één of meer typen energiebesparende isolatiemaatregelen, bestaande uit: (a) dakisolatie, (b) gevelisolatie, (c) glas, kozijnpaneel en deurisolatie, (d) spouwmuurisolatie en (e) vloer- of bodemisolatie.

Van belang is dat investeringen in energiebesparende isolatiemaatregelen uitsluitend voor subsidie in aanmerking komen indien er voor ten minste twee subsidiabele investeringen subsidie wordt aangevraagd. Het kan daarbij gaan om een investering in een combinatie van minimaal twee verschillende typen energiebesparende isolatiemaatregelen dan wel een combinatie van een investering in een isolatiemaatregel met een investering in een warmtepomp, zonneboiler of een aansluiting op een warmtenet. Deze voorwaarde is opgenomen, omdat in de praktijk is gebleken dat investeringen in één isolatiemaatregel veelal ook zonder subsidie worden gedaan. Zie hieromtrent verder de toelichting op artikel 4.5.9, derde lid, onder a.

2.3 Investeringen voor de aansluiting van koopwoningen op warmtenetten

Op grond van de nieuwe ISDE wordt ook subsidie verstrekt voor de aansluiting op een warmtenet. Bij de subsidie voor het aansluiten op warmtenetten wordt onderscheid gemaakt tussen het aansluiten van een koopwoning via een individuele aansluiting op een warmtenet en het aansluiten van een appartementencomplex (door een VvE onderhouden en beheerd gebouw met gesplitste appartementsrechten) via een centrale aansluiting.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting (op artikel 4.5.2, vierde lid).

2.4 Lijst van subsidiabele installaties

Op de website van RVO.nl/isde worden de warmtepompen, zonneboilers en energiebesparende isolatiemaatregelen die voor subsidie in aanmerking komen, voorzien van een meldcode, gepubliceerd. De installaties en maatregelen op deze lijst worden geselecteerd overeenkomstig de definities in de ISDE. Hierbij is aangesloten bij bestaande Europese en nationale regelgeving.

3. Subsidieaanvragers

3.1 Doelgroep ISDE

In de ISDE wordt een onderscheid gemaakt tussen zakelijke subsidieaanvragers (hierna: zakelijke gebruikers) en eigenaar-bewoners. Deze gebruikers zijn te verdelen in meerdere subdoelgroepen die voor bepaalde typen investeringen gebruik kunnen maken van de ISDE. Voor deze subdoelgroepen geldt samengevat het volgende:

Doelgroep voor investeringen voor de productie van duurzame energie

  • De doelgroep voor investeringen in installaties voor de productie van duurzame warmte (ruimteverwarmingstoestel of waterverwarmingstoestel en zonneboilers) zijn eigenaar-bewoners en deelnemers aan de zakelijke markt, die willen investeren in kleinschalige installaties voor de productie van duurzame energie.

  • De doelgroep voor de productie van duurzame energie uit zonlicht door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen en windenergie bestaat uit alle zakelijke partijen met uitzondering van natuurlijke personen.

Ook provincies, gemeenten en openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen komen voor subsidie in aanmerking, indien zij optreden als marktpartij, of als eigenaar of huurder van een roerende of onroerende zaak, onder dezelfde voorwaarden als andere natuurlijke personen en rechtspersonen, niet zijnde medeoverheden.

Doelgroep voor investeringen in energiebesparende isolatiemaatregelen

  • De subsidie voor energiebesparende isolatiemaatregelen voor koopwoningen is uitsluitend gericht op eigenaar-bewoners.

Doelgroep voor investeringen voor de aansluiting op warmtenetten

  • De doelgroep voor de subsidie voor de aansluiting op warmtenetten bestaat uit eigenaar-bewoners voor een individuele aansluiting en VvE’s voor een centrale aansluiting op een warmtenet.

3.2 Subsidievoorwaarden per type gebruiker

Voor zakelijke gebruikers en eigenaar-bewoners gelden onder de ISDE verschillende voorwaarden. In het artikelsgewijze deel van deze toelichting worden deze uitvoerig uiteengezet. De meest onderscheidende zijn de volgende.

Zakelijke gebruikers

Alle partijen die geen eigenaar-bewoner zijn worden beschouwd als zakelijke gebruikers van de ISDE. Voor deze aanvragers geldt op grond van artikel 10, tweede lid van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dat zij een aanvraag voor subsidie moeten indienen voor het moment waarop de subsidieaanvrager een verplichting ter zake van de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd is aangegaan. Een bijkomend voordeel van het voorafgaand aan de investering aanvragen van subsidie is dat de zakelijke aanvrager zeker is van de subsidie op het moment dat hij de investeringsopdracht geeft.

Na subsidieverlening dienen investeringen in een ruimteverwarmingstoestel of waterverwarmingstoestel, zonneboilers, Zon-PV en windturbines binnen een jaar na de datum van de subsidieaanvraag gerealiseerd te worden. Deze termijn bedraagt twee jaar voor het realiseren van een centrale aansluiting op een warmtenet. De keuze voor deze langere termijn is ingegeven door de naar verwachting langere tijd die bij het realiseren van een centrale aansluiting op een warmtenet zal zitten tussen het moment van opdrachtverlening of akkoordverklaring door de VvE en de daadwerkelijke realisatie van de aansluiting.

Voor zakelijke aanvragers geldt dat de subsidieaanvraag zal worden afgewezen indien het beschikbare budget op het moment van aanvragen is overschreden. Deze aanvragers kunnen dan in het volgende jaar opnieuw een aanvraag indienen onder voorwaarde dat er op het moment van aanvragen nog geen verplichting ter zake van de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd is aangegaan.

Voor de achtergrond wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze toelichting op artikel 4.5.8, eerste lid.

Eigenaar-bewoners

Voor eigenaar-bewoners blijft net zoals in de voorgaande jaren gelden dat zij een aanvraag voor subsidie alleen kunnen indienen nadat de investering is geïnstalleerd, aangebracht of aangesloten.

Een aanvraag kan maximaal een jaar na het installeren, het aanbrengen of aansluiten van de investering worden ingediend. Op energiebesparende isolatiemaatregelen is echter ook de in paragraaf 2.2 genoemde voorwaarde van toepassing dat er voor ten minste twee subsidiabele maatregelen subsidie wordt aangevraagd. In dat geval geldt genoemde termijn van een jaar vanaf het moment waarop de eerste investering is geïnstalleerd, aangebracht of aangesloten.

De termijn van een jaar betekent een verdubbeling ten opzichte van de in de oude ISDE opgenomen termijn van zes maanden. Hiervoor is gekozen om eigenaar-bewoners die met subsidie willen investeren in een energiebesparende isolatiemaatregel de ruimte te bieden om tussentijds te sparen voor de tweede investering die op grond van de eerdergenoemde voorwaarde vereist is om in aanmerking te komen voor subsidie. Omwille van de eenduidigheid is er voor gekozen om de termijn van een jaar voor alle investeringen door eigenaar-bewoners te laten gelden.

Wanneer het beschikbare budget op het moment van indiening van de subsidieaanvraag is overschreden geldt voor eigenaar-bewoners dat zij dezelfde aanvraag in het daaropvolgende subsidiejaar opnieuw kunnen indienen. Het overschrijden van de termijn van 12 maanden wordt hen dan niet tegengeworpen. Op deze manier wordt zoveel mogelijk geborgd dat eigenaar-bewoners op het moment dat zij besluiten over de investering er zeker van kunnen zijn dat zij na het installeren, aanbrengen of aansluiten van de investering hiervoor subsidie zullen ontvangen.

Voor de achtergrond wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 4.5.8, tweede lid, 4.5.9, eerste lid, onder c, en derde lid, onderdeel b en vijfde lid, 4.5.12 en 4.5.13.

4. Openstellingsperiode en subsidieplafonds

De ISDE heeft een meerjarig karakter. De openstelling van de ISDE wordt jaarlijks geregeld in de openstellingsregeling voor EZK- en LNV-subsidies. Voor 2021 worden de openstellingsperiode en de subsidieplafonds vastgesteld in de nog in werking te treden Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021. Aanvragen kunnen in 2021 worden ingediend van 4 januari 2021 tot en met 31 december 2021 om 17.00 uur. Voor investeringen in Zon-PV en windturbines zal een afzonderlijk subsidieplafond worden vastgesteld van € 40.000.000. Het subsidieplafond dat voor de overige investeringen wordt vastgesteld zal € 124.000.000 bedragen. Het is hierdoor voor de aanvragers mogelijk (vrijwel) het hele jaar 2021 aanvragen in te dienen. Evenwel is het mogelijk dat de voormelde subsidieplafonds in een kalenderjaar eerder worden bereikt dan op 31 december en dat er om die reden geen subsidie meer verstrekt kan worden. In bepaalde gevallen kan er dan in het daarop volgende kalenderjaar weer een subsidieaanvraag worden ingediend. Zie ook paragraaf 3.2 van het algemene deel van deze toelichting en de toelichting op artikel 4.5.9, vijfde lid, van het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

Tot slot is in het kader van het Klimaatakkoord tot en met 2030 subsidiebudget beschikbaar voor de ISDE. Openstellingsperiodes en subsidieplafonds voor (latere) kalenderjaren worden voor ingang van het desbetreffende kalenderjaar bekendgemaakt, zodat zowel aanvragers als leveranciers hiermee rekening kunnen houden. In de Comptabiliteitswet 2016 is echter bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren dienen te bevatten. Om die reden is in artikel 4.5.15 bepaald dat de ISDE per 1 januari 2026 vervalt. In lijn met het Klimaatakkoord is het echter de bedoeling om de vervaldatum voorafgaand aan het verstrijken van die datum na voorhang bij de Tweede Kamer te verlengen. Voor de achtergrond bij een dergelijke verlengingsprocedure wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 4.5.15.

5. Staatssteun

Voor de subsidieverlening onder de ISDE wordt een onderscheid gemaakt tussen zakelijke gebruikers en eigenaar-bewoners.

5.1 Zakelijke gebruikers

De zakelijke gebruikers bestaan uit rechtspersonen (zoals ondernemingen, verenigingen (waaronder ook begrepen een VvE) en stichtingen) en natuurlijke personen, niet zijnde een eigenaar-bewoner (die bijvoorbeeld een onderneming in stand houden of woningen verhuren).

Subsidie voor investeringen voor de productie van duurzame energie

Voor zakelijke gebruikers geldt als hoofdregel dat zij subsidie kunnen aanvragen voor (vrijwel) alle typen investeringen die bestemd zijn voor de productie van duurzame energie.

Uitzondering op voormelde hoofdregel is gemaakt voor de subsidie op een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht via fotovoltaïsche zonnepanelen dan wel een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via één of meer windturbines. De zakelijke gebruiker die een natuurlijke persoon is (natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner) kan hiervoor geen subsidie aanvragen.

Ook is subsidie voor alle voorgaande typen investeringen mogelijk voor een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen indien deze optreedt als marktpartij, of als eigenaar of huurder van een roerende of onroerende zaak, onder dezelfde voorwaarden als andere natuurlijke personen en rechtspersonen, niet zijnde medeoverheden.

De subsidie voor investeringen voor de productie van duurzame energie bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstelling verordening. Op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die verordening, is deze verordening ook van toepassing op milieusteun die wordt verleend aan bedrijven in de primaire landbouwsector. Op grond van artikel 4.5.6, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op grond van artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening komen slechts de bijkomende kosten voor de investeringen in duurzame energie ten opzichte van de investeringen in reguliere energiebronnen voor steun in aanmerking. De maximale steunintensiteit bedraagt 30% in het geval de meerkosten worden bepaald aan de hand van de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau van milieubescherming te bereiken en 45% als de meerkosten voor de duurzame energie-opties wel precies kunnen worden bepaald. De maximale steunintensiteit wordt op grond van artikel 41, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor middelgrote ondernemingen en kleine ondernemingen met 10% respectievelijk 20% verhoogd. Omdat vanwege de hoogte van de subsidie, opgenomen in artikel 4.5.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, de steunintensiteit uitkomt op om en nabij 20% van de investeringskosten, minus de voortbrengingskosten, blijft de subsidie binnen deze steunintensiteit.

Voorts is de steun transparant en heeft deze een stimulerend effect. Van de openstelling van de nieuwe ISDE zal een kennisgeving aan de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Indien een subsidie die op grond van de subsidiemodule ISDE wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister op grond van artikel 1.8 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

  • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

De subsidie voor investeringen voor de centrale aansluiting op warmtenetten

Op grond van de nieuwe ISDE wordt ook subsidie verleend aan VvE’s voor een investering voor de centrale aansluiting op een warmtenet. Voor deze VvE’s geldt (vrijwel) hetzelfde regime als voor de overige zakelijke gebruikers van de ISDE. Alleen ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn afwijkende bepalingen van toepassing.

De subsidie die voor een investering voor de centrale aansluiting op een warmtenet aan een VVE verleend wordt bevat geen staatsteun. Deze subsidie wordt namelijk alleen verleend aan VvE’s waarin zich (overwegend) eigenaar-bewoners bevinden of andere leden die het woongenot van het desbetreffende appartement niet exploiteren. De subsidie wordt dus niet verstrekt aan bijvoorbeeld gemengde VvE’s waarin zich naast eigenaar-bewoners ook verhuurders (van woon en winkelruimte) bevinden, die gezien worden als ondernemingen in de zin van het staatssteunrecht (entiteiten die economische activiteiten verrichten)6. De reden hiervoor is dat een dergelijke gemengde VVE of één lid van de VvE op grond van de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) subsidie kan aanvragen voor de investering voor een aansluiting op een warmtenet. Een aanvraag voor subsidie van dit type gemengde VVE wordt dan ook afgewezen op grond van artikel 4.5.9, vierde lid, onderdeel b, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Voor de investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet door een VvE is geen bepaling betreffende subsidiabele kosten opgenomen, omdat hierop geen staatssteunkader van toepassing is en het uitsluitend van belang is dat de VvE aantoont dat de opgevoerde subsidiabele kosten verband houden met de subsidiabele activiteiten. Wat deze subsidiabele activiteiten zijn, volgt uit artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b. Er kan derhalve aangesloten worden bij artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Hieruit volgt dat alleen de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van het investeringsproject in aanmerking komen voor subsidie.

5.2 Eigenaar-bewoners

Voor eigenaar-bewoners geldt dat zij subsidie kunnen aanvragen voor twee typen investeringen die bestemd zijn voor de productie van duurzame energie (ruimteverwarmingstoestel dan wel waterverwarmingstoestel en zonneboiler), alsook voor investeringen die bestemd zijn voor energiebesparende isolatiemaatregelen of de individuele aansluiting op een warmtenet. Omdat een eigenaar-bewoner geen onderneming is in de zin van het staatssteunrecht is er bij de subsidieverlening voor voormelde investeringen aan deze groep geen sprake van staatssteun.

Hoewel er geen staatssteunkader van toepassing is, is de steun wel transparant, omdat deze in de vorm van een traditionele subsidie verstrekt wordt. Ook is (bij de evaluatie van de ISDE) naar een bepaalde mate van stimulerend effect gekeken (of eigenaar-bewoners door de ISDE tot bepaalde investeringen over zijn gegaan die deze zonder de beschikbare subsidie niet gedaan zouden hebben). Er gelden evenwel geen specifieke eisen ten aanzien van het stimulerend effect voor eigenaar-bewoners (bijvoorbeeld dat de activiteiten nog niet mogen zijn begonnen voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag). Voor een investering van een eigenaar-bewoner bepaalt artikel 4.5.6, tweede lid, namelijk dat ook de kosten die vóór indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt afgeweken van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit). In dat artikel is bepaald dat dit deel van de investeringskosten geen onderdeel uitmaakt van de subsidiabele kosten. De toepassing van deze bepaling zou betekenen dat een deel van de afschrijvingskosten niet voor subsidie in aanmerking zou komen. Om die reden is gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 15 van het Kaderbesluit om van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, af te wijken.

6. Notificatie

Ten aanzien van de ISDE is de ontwerpregeling als gevolg van artikel 5, eerste lid, van Richtlijn 2015/1535/EU van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241), voorgelegd aan de Europese Commissie (2019/0190/NL). De Europese Commissie heeft meegedeeld dat de notificatie geen standstill-periode heeft, omdat het fiscale en/of financiële maatregelen betreft.

7. Regeldruk

Vanuit de nieuwe ISDE is subsidie voor ruimteverwarmingstoestellen of waterverwarmingstoestellen en zonneboilers beschikbaar voor alle investeerders (o.a. grote onderneming, overheden (behalve de rijksoverheid), MKB, VVE, stichting, vereniging, ZZP of eigenaar-bewoner). Subsidie voor zon-PV en windturbines is uitsluitend beschikbaar voor niet-natuurlijke personen. Subsidie voor warmtenetten is uitsluitend beschikbaar voor eigenaar-bewoners en VvE’s, terwijl subsidie voor energiebesparende isolatiemaatregelen uitsluitend beschikbaar is voor eigenaar bewoners.

De nieuwe ISDE levert administratieve lasten op voor aanvragers van de subsidie. Alle ontvangers van subsidie zijn met de gebruikelijke taken belast, die onder meer terug te vinden zijn in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen die zijn ingericht op minimale administratieve lasten.

Zakelijke gebruikers

Voor de zakelijke gebruikers van de ISDE (anders dan eigenaar-bewoners) geldt dat zij de aanvraag voor subsidie voorafgaand aan de aanschaf van de investering(en) doen. Deze aanvraag doen zij via het e-Loket van RVO.nl en hiervoor dienen onder andere het adres of de adressen van plaatsing te worden aangegeven. Na toekenning van de subsidie doet de aanvrager de investering en levert digitaal aan RVO onder andere het definitieve adres of de definitieve adressen van plaatsing van de installaties en de factuur en het betaalbewijs van de investering. De gehele subsidieaanvraag (inclusief verzoek tot vaststelling), inclusief het lezen van de informatie op de website van RVO, kost zakelijke gebruikers ongeveer 240 minuten bij een uurtarief van 54 euro. Dit tijdsbestek is voor zakelijke gebruikers groter dan voor eigenaar-bewoners, omdat zij voorafgaand aan de investering de subsidieaanvraag indienen en na realisatie een verzoek om vaststelling moeten doen.

Voor 2021 worden, op basis van voorgaande jaren, circa 3.800 aanvragen van zakelijke gebruikers verwacht voor ruimteverwarmingstoestellen of waterverwarmingstoestellen, zonneboilers, zon-PV, windturbines en centrale aansluitingen op warmtenetten. Er wordt rekening gehouden met een opslag van 10% voor aanvragen die afgewezen worden. De totale administratieve lasten van de subsidieaanvraag voor deze niet-particuliere aanvragen worden daarmee geschat op circa 900.000 euro.

Eigenaar-bewoners

Eigenaar-bewoners kunnen de subsidie aanvragen nadat de investeringen (aanschaf en het installeren, aanbrengen of aansluiten) hebben plaatsgevonden en de factuur is betaald. Deze handelingen zouden ook verricht moeten worden in het geval er geen subsidie zou worden verstrekt. De eis van het verstrekken van een factuur levert daarom geen extra administratieve lasten op voor de gebruikers van de ISDE. De aanvraag van subsidie gebeurt digitaal. Doordat de aanvraag achteraf plaatsvindt, weet een eigenaar-bewoner welke investeringen er uiteindelijk uitgevoerd zijn en hoeven er tussentijds geen wijzigingen of meldingen aan RVO.nl te worden doorgegeven. Het doen van een subsidieaanvraag, inclusief het lezen van de informatie op de website van RVO.nl en het verzamelen van de benodigde gegevens, kost de aanvrager naar verwachting gemiddeld ongeveer 120 minuten voor de verschillende investeringen tezamen. Op basis van het beschikbare budget en de hoeveelheid aanvragen uit de ISDE en de SEEH (de voorgangers van de ISDE) de afgelopen jaren, zullen er in 2021 naar verwachting circa 53.760 eigenaar-bewoners subsidie aanvragen en ontvangen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een opslag van 10% voor aanvragen die afgewezen worden. Zoals voorgeschreven in de Rijksbrede methodiek voor regeldrukeffecten, wordt uitgegaan van 15 euro aan kosten per uur die een burger besteedt aan administratieve lasten. De administratieve lasten voor eigenaar-bewoners worden daarmee geschat op circa 1.770.000 euro.

Totale administratieve lasten

De totale administratieve lasten voor deze regeling worden geschat op € 2.670.000. Dit is 1,63% van het totaal beschikbare subsidiebedrag in 2021 van € 164 miljoen. Een concept van deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk en is niet geselecteerd voor formele advisering.

8. Uitvoering

De ISDE is zodanig vormgegeven dat deze tot zo min mogelijk administratieve lasten voor aanvragers leidt. Tegelijkertijd zijn wel afdoende waarborgen tegen misbruik opgenomen. De uitvoering gaat bij digitale indiening van de aanvraag als volgt:

  • Aanvragers van deze subsidie melden zich aan in het E-loket (elektronisch aanvraagloket) van RVO. Eigenaar-bewoners melden zich aan met behulp van DigiD. Zakelijke gebruikers melden zich aan met behulp van eHerkenning.

  • In het aanvraagformulier wordt aangegeven welke investeringen het betreft.

    Doordat gebruik wordt gemaakt van een meldcode per maatregel is het eenvoudig om subsidie aan te vragen. Indien geen meldcode aanwezig is, kan ook subsidie aangevraagd worden, maar moet een uitgebreide omschrijving van de maatregel, inclusief merk en type van de installatie of isolatiemaatregel en de bijbehorende technische informatie, aangeleverd worden.

  • Op een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 26 van het Kaderbesluit uiterlijk 8 weken na ontvangst van de volledige aanvraag een beschikking gegeven, met een mogelijkheid tot verlenging van nog eens 8 weken.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Titel 4.5. Investeringssubsidie Duurzame energie en Energiebesparing

Met deze wijzigingsregeling is titel 4.5 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies aangepast. In deze titel was de subsidiemodule Investeringssubsidie duurzame energie opgenomen. Omdat deze subsidiemodule is uitgebreid met subsidie voor extra investeringen in de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen en de aansluiting op warmtenetten is de naam van deze subsidiemodule aangepast. In het vervolg zal de ISDE verder gaan onder de naam subsidiemodule Investeringssubsidie Duurzame energie en Energiebesparing. Verder is de structuur van titel 4.5 (als gevolg van voormelde uitbreiding) grondig aangepast en zijn de onderliggende artikelen opnieuw vastgesteld.

Artikel 4.5.1. Begripsomschrijving

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de nieuwe ISDE. De begripsomschrijvingen geven een nadere invulling aan de subsidiabele activiteiten (typen investeringen en technische eisen) en welke subsidieaanvragers voor subsidie in aanmerking kunnen komen. De begripsomschrijvingen worden (waar nodig) verder uitgelegd in de toelichting op artikel 4.5.2, waarin de subsidiabele activiteiten en subsidieaanvragers zijn afgebakend.

Artikel 4.5.2. Subsidieverstrekking

Op grond van de ISDE wordt op aanvraag subsidie verstrekt aan eigenaar-bewoners of zakelijke gebruikers. Alle partijen die geen eigenaar-bewoner zijn worden beschouwd als zakelijke gebruikers van de ISDE. De subsidie wordt verstrekt voor een investering of combinatie van investeringen bestemd voor (a) de productie van duurzame energie, (b) energiebesparing en /of (c) de aansluiting op een warmtenet.

  • a. Investeringen voor de productie van duurzame energie b. (artikel 4.5.2, tweede, vijfde, zesde, zevende en achtste lid)

    Reikwijdte subsidie

    Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de productie van duurzame energie wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner of zakelijke gebruiker (een ondernemer, vereniging, waaronder bijvoorbeeld een VvE, stichting dan wel andere rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner). De subsidieaanvragers kunnen dus bestaan uit eigenaar-bewoners en deelnemers aan de zakelijke markt, die willen investeren in kleinschalige installaties voor de productie van duurzame energie. Ook is deze subsidie bestemd voor provincies, gemeenten of openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen indien zij optreden als marktpartij, of als eigenaar of huurder van een roerende of onroerende zaak, onder dezelfde voorwaarden als andere natuurlijke personen en rechtspersonen, niet zijnde medeoverheden.

    De subsidie is bestemd voor een investering voor de productie van duurzame energie die betrekking heeft op de aanschaf en het laten installeren van één of meer installaties. Van belang is dat de desbetreffende installaties worden geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf. Hieronder wordt verstaan een bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven de desbetreffende installaties installeren.

    Twee categorieën investeringen

    Specifiek is de subsidie bestemd voor twee categorieën investeringen: (1) investeringen bestemd voor alle gebruikers van de ISDE en (2) investeringen bestemd voor de zakelijke gebruikers van de ISDE.

    1. Investeringen bestemd voor alle gebruikers van de ISDE (artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en b)

    Alle gebruikers van de ISDE kunnen subsidie aanvragen voor de volgende twee typen investeringen die bestemd zijn voor de productie van duurzame energie.

    Allereerst wordt subsidie verstrekt voor een investering in een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel. Het betreft hier een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel 4, van verordening (EU) nr. 811/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp. Dit is een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat omgevingswarmte van een luchtbron, waterbron of grondbron en/of afvalwarmte gebruikt voor het genereren van warmte ten behoeve van ruimteverwarming. Ook een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp wordt beschouwd als een ruimteverwarmingstoestel onder de ISDE. Dit is een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat is ontworpen om ook warmte te genereren om warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen af te leveren en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden. Een lucht-luchtwarmtepomp wordt niet als ruimteverwarmingstoestel beschouwd, omdat artikel 1, tweede lid, onderdeel e, van verordening (EU) nr. 811/2013 bepaalt dat deze verordening (waaruit de definitie van ruimteverwarmingstoestel volgt) niet van toepassing is op verwarmingstoestellen voor het opwarmen en distribueren van gasvormige media voor warmteoverdracht zoals damp of lucht (zoals een luchtwarmtepomp).

    Verder komt een waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, zeventiende lid, van verordening (EU) nr. 812/2013 voor subsidie in aanmerking. Hieronder wordt verstaan een waterverwarmingstoestel dat omgevingswarmte van een luchtbron, waterbron of grondbron, en/of afvalwarmte gebruikt voor het opwekken van warmte. Dit is een waterverwarmingstoestel met warmtepomp dat is ontworpen om warmte te genereren om warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen af te leveren en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden.

    Van belang is dat aan voormelde ruimteverwarmingstoestellen en waterverwarmingstoestellen door de ISDE nog enkele voorwaarden en producteisen worden gesteld. Zo is van belang dat het verwarmingstoestel een thermisch vermogen heeft van ten hoogste 70kW. Onder thermisch vermogen wordt verstaan het verwarmingsvermogen van de installatie als bedoeld in artikel 2, zesde lid en bijlage I, onderdeel 22, van verordening (EU) nr. 811/2013.

    Bij verwarmingstoestellen met lucht-waterwarmtepompen wordt de subsidie bepaald op basis van het thermisch vermogen bij bivalente temperatuur, dit zorgt ervoor dat de subsidie bij een verwarmingstoestel voor lucht-waterwarmtepompen uitsluitend gebaseerd wordt op het hernieuwbare thermische vermogen van het apparaat. Overeenkomstig bijlage VII, tabel 10 van verordening (EU) nr. 811/2013, wordt het thermisch vermogen bepaald bij bivalente temperatuur tussen -10 en +2 graden Celsius zoals dit ook dient te worden aangegeven op de productkaart van de lucht-waterwarmtepomp.

    Bij verwarmingstoestellen met grond-waterwarmtepompen en water-waterwarmtepompen heeft de buitentemperatuur minder invloed op het rendement en verwarmingsvermogen van de warmtepomp dan bij lucht-waterwarmtepompen. Om deze reden wordt er voor de verwarmingstoestellen met grond-waterwarmtepompen en water-waterwarmtepompen uitgegaan van een vastgelegde referentieontwerptemperatuur in de vorm van de buitentemperatuur. Overeenkomstig bijlage VII, tabel 10, van verordening (EU) nr. 811/2013, wordt het thermische vermogen bepaald bij de vastgestelde referentieontwerptemperatuur van -10° Celsius voor een gemiddeld klimaat, zoals dit ook dient te worden aangegeven op de productkaart van de grondwaterwarmtepomp en waterwarmtepomp.

    Ten tweede komt voor subsidie in aanmerking een investering in een zonneboiler, waaronder begrepen een zonneboilercombi, bestaande uit een zonne-energie-installatie. Ook aan deze zonneboiler worden enkele voorwaarden en producteisen gesteld, zodat er uitsluitend zonneboilers voor subsidie in aanmerking komen die als een relatief kleine productie-installatie beschouwd kunnen worden. Om die reden mag deze installatie ten hoogste een totale apertuuroppervlakte van 200 vierkante meter hebben. De ISDE richt zich immers op relatief kleine productie-installaties die geen gebruik kunnen maken van de SDE++. Zie voor de achtergrond paragraaf 1.1 van het algemene deel van deze toelichting.

    Tot slot is voor de voorgaande investeringen in een ruimteverwarmingstoestel, waterverwarmingstoestel of zonneboiler de voorwaarden gesteld dat de desbetreffende installaties een productkaart of een gedrukt etiket en een productkaart moeten hebben overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b en c, van verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239) (hierna: Verordening (EU) nr. 811/2013) of artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b, en c, van verordening (EU) nr. 812/2013: verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239) (hierna: Verordening (EU) nr. 812/2013. De leveranciers van de voormelde installaties dienen namelijk vanaf 26 september 2015 te zorgen voor dergelijke documentatie. Op deze wijze wordt de kwaliteit en prestaties van voormelde investeringen gewaarborgd.

    2. Investeringen bestemd voor de zakelijke gebruikers van de ISDE (artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen c en d, en zesde, zevende en achtste lid)

    Voor zakelijke gebruikers komen in de nieuwe ISDE nieuwe installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via zonnepanelen en kleine windmolens voor subsidie in aanmerking. Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement van het Tweede Kamerlid Mulder c.s. van 19 november 20197. Dit amendement is toegespitst op investeringen in hernieuwbare energie installaties groter dan 15 kWp door in het bijzonder het MKB. Kleinere installaties worden al in voldoende mate gestimuleerd door de zogenaamde salderingsregeling. In lijn hiermee is ervoor gekozen om alleen zakelijke gebruikers van de ISDE de mogelijkheid te bieden hiervoor een subsidieaanvraag in te dienen. De ISDE bepaalt dan ook dat een natuurlijke persoon geen subsidieaanvraag kan indienen voor de volgende investeringen.

    Allereerst komt een investering in een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht via fotovoltaïsche zonnepanelen (hierna: installatie voor zonnepanelen) voor subsidie in aanmerking. Voor de investering in deze installatie wordt de voorwaarde gesteld dat deze geplaatst moet worden op of aan een gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet (een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt). Verder wordt onder een gebouw ook verstaan een aan de grond gebonden overkapping ten behoeve van het tegen weersinvloeden beschermd parkeren van voertuigen. Dit betekent dat een installatie die bijvoorbeeld in een weiland geplaatst wordt niet voor subsidie in aanmerking komt. Dit is in lijn met de moties van het Tweede Kamer lid Dik-Faber c.s. die op 2 oktober 2018 en 28 mei 2019 zijn aangenomen8. Met deze moties sprak de Tweede Kamer een voorkeur uit voor het plaatsen van zonnepanelen op gebouwen in plaats van in weilanden.

    Ook is aan deze installatie de producteis verbonden dat de fotovoltaïsche zonnepanelen een gezamenlijk vermogen hebben van ten minste 15 kWp en ten hoogste 100 kWp. Het gezamenlijk vermogen wordt bepaald door het vermogen dat geleverd wordt door alle fotovoltaïsche zonnepanelen die onderling met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit met een instraling van 1.000 W/m2 en een zonneceltemperatuur van 25°C. Deze ondergrens van het gezamenlijk vermogen sluit aan op de SDE++ en EIA regelingen, welke met een soortgelijke financiële bijdrage aan andere (grootschaligere) investeringen de productie van hernieuwbare energie en energie-efficiëntiemaatregelen stimuleren. De bovengrens van het gezamenlijk vermogen past bij de hierna toegelichte voorwaarde dat een installatie dient te worden aangesloten op een zogenaamde kleinverbruikersaansluiting. In de praktijk kan op een dergelijke aansluiting geen groter piekvermogen worden aangesloten.

    Ten tweede wordt subsidie verstrekt voor een investering in een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via één of meer (kleine) windturbines in een daarvoor bestemd gebied. Ook aan deze installaties worden enkele voorwaarden en producteisen gesteld. Zo moet het rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 zijn. Het rotoroppervlak is het totale oppervlak dat door de draaiende wieken van de windturbine bestreken wordt. Ook mag het gezamenlijk rotoroppervlak van meerdere windturbines ten hoogste 500 m2 bedragen. Op deze wijze wordt bereikt dat kleinschalige installaties worden gestimuleerd, terwijl zeer kleine en daardoor minder rendabele installaties worden uitgesloten. Het rotoroppervlak per windturbine wordt berekend door (a) het kwadraat van de diameter van de rotor in meters te delen door vier en vervolgens te vermenigvuldigen met pi (π), indien het een windturbine met een horizontale as betreft, of (b) de diameter van de rotor in meters te vermenigvuldigen met de hoogte van de rotor in meters, indien het een windturbine met een verticale as betreft. Het gezamenlijk rotoroppervlak voor meerdere windturbines wordt bepaald door de som van het rotoroppervlak per windturbine.

    Tot slot is van belang dat de twee voormelde installaties worden aangesloten op het openbare Nederlandse elektriciteitsnet en dat de aansluiting ten hoogste een totale doorlaatwaarde van 3*80 A mag hebben. Dit betekent dat de installaties aangesloten moeten worden op een zogenaamde kleinverbruikersaansluiting. Uit analyses blijkt namelijk dat een beperkte investeringssubsidie voor juist dit specifieke type installaties kan leiden tot extra investeringen en daarmee het ontsluiten van extra potentieel.

  • b. Investering voor energiebesparing (artikel 4.5.2, derde lid)

    Reikwijdte subsidie

    Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor energiebesparing wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner. Een eigenaar-bewoner is een natuurlijk persoon die (a) een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben of (b) gerechtigde is van een bestaand appartementsrecht als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en in het desbetreffende appartement zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van dat appartement zal hebben. Verhuurders van woningen komen onder de ISDE niet voor subsidie voor isolatiemaatregelen in aanmerking, omdat deze doelgroep reeds gebruik kan maken van andere bijzondere stimuleringsregelingen, zoals de Regeling Vermindering Verhuurderheffing (RVV). Ook VvE’s van appartementencomplexen komen niet voor subsidie in aanmerking, omdat deze al subsidie kunnen aanvragen op grond van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEH).

    De voormelde subsidie is bestemd voor een investering in één of meer typen energiebesparende isolatiemaatregelen, bestaande uit het laten aanbrengen van isolatiemateriaal in de bestaande thermische schil van de koopwoning (lees: een woning van een eigenaar-bewoner). De thermische schil wordt gevormd door de bouwkundige constructies die de woning omhullen en die niet grenzen aan een verwarmde ruimte. Dit zijn dus constructies die de woning afscheiden van de buitenomgeving (bijvoorbeeld buitenlucht, water, grond) of aangrenzende onverwarmde ruimten.

    Van belang is dat het te gebruiken isolatiemateriaal, dat bestemd is voor een energiebesparende isolatiemaatregel, moet worden aangebracht door een bouwbedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwbedrijf of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven het bij de isolatiemaatregel horende isolatiemateriaal aanbrengen.

    Typen investeringen voor energiebesparing

    In het geval voldaan is aan bovenstaande voorwaarden komen de volgende typen isolatiemaatregelen voor subsidie in aanmerking.

    Allereest komt een investering in dakisolatie voor subsidie in aanmerking. Het gaat hierbij om het isoleren van het bestaande dak in de bestaande thermische schil dan wel het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer. Een aanvullende eis bij het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer is dan dat de zolder- of vliering onverwarmd moet zijn. Een woning waarin de zolder of vliering wel wordt verwarmd profiteert immers niet van het isoleren van de vloer van deze zolder of vliering en daarmee wordt het beoogde besparingseffect in onvoldoende mate bereikt. In het geval een zolder of vliering al verwarmd wordt, komt een dergelijke maatregel dus niet voor subsidie in aanmerking.

    Ten tweede wordt subsidie verstrekt voor een investering in gevelisolatie via het isoleren van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil. Het gaat hierbij om die delen van de muren van woningen die direct aan de buitenlucht grenzen. Onder binnengevelisolatie wordt verstaan het isoleren van de binnenzijde van de muur van de thermische schil van de woning, die dus grenst aan de binnenlucht en waarbij door isolatie de oppervlakte binnen in de woning verkleind wordt. Onder buitengevelisolatie wordt verstaan het isoleren van de buitenzijde van de muur van de bestaande thermische schil, waarbij de oppervlakte binnen in de woning niet verkleind wordt.

    Ten derde komt een investering ook voor subsidie in aanmerking als deze betrekking heeft op glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie van de bestaande thermische schil via het vervangen van (1°) glas, kozijnpanelen of deuren door HR++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren dan wel (2°) glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren. Van belang is dat het isolatiemateriaal (in dit geval HR++ glas, triple glas, nieuwe kozijnpanelen en nieuwe isolerende deuren) bepaalde waarden moet halen. Deze waarden zijn opgenomen in de begripsbepalingen in artikel 4.5.1 en de beschrijving van deze isolatiemaatregel in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel c.

    Ten vierde wordt subsidie verstrekt voor spouwmuurisolatie via het isoleren van de bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil. Onder spouwmuren worden de muren verstaan die onderdeel zijn van de bestaande thermische schil en dus direct grenzen aan de buitenlucht.

    Tot slot wordt ook subsidie verstrekt voor vloer- of bodemisolatie via het isoleren van de bestaande vloer of de bestaande bodem in de bestaande thermische schil. Onder vloerisolatie wordt verstaan het isoleren van de onderzijde van de vloer of de bovenzijde van de kruipruimte van de woning. Onder bodemisolatie wordt verstaan het isoleren van de bodem van de kruipruimte van de woning.

    Voorwaarden voor de investeringen voor energiebesparing

    Op voormelde isolatiemaatregelen zijn enkele voorwaarden van toepassing. Met deze voorwaarden wordt beoogd de kwaliteit van de isolatiemaatregelen te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de isolatiemaatregel voldoende substantieel is, is er een minimum aantal vierkante meters opgenomen dat per isolatiemaatregel geïsoleerd moet worden.

    Daarnaast zijn minimale Rd-waarden van toepassing op het isolatiemateriaal dat voor dak-, gevel-, spouwmuur- en vloer- en bodemisolatie gebruikt wordt. Hiermee wordt gewaarborgd dat het isolatiemateriaal de juiste dikte heeft om de benodigde isolatie tot stand te brengen. Ditzelfde geldt voor de al eerder vermelde maximale U-waarden voor HR++ glas, triple glas, kozijnpanelen en isolerende deuren.

    Ook geldt voor dak-, spouwmuur- en vloerisolatie nog de aanvullende voorwaarde dat het aanbrengen van lokaal gespoten PIR (Polyisocyanuraat) of PUR (polyurethaan) gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen. PIR of PUR zijn polymeren (kunststofschuim met zeer goede isolerende eigenschappen) die (regelmatig) worden aangebracht met fluorkoolwaterstoffen (hierna: HFK’s) als blaasmiddel. Aangezien HFK’s negatieve gevolgen hebben voor het klimaat is de voorwaarde gesteld dat bij isolatie gewerkt wordt met HFK-vrije blaasmiddelen. Uit de praktijk blijkt dat hiervoor voldoende alternatieven beschikbaar zijn.

    Tot slot dient voor alle typen isolatiemaatregelen het isolatiemateriaal te zijn voorzien van een prestatieverklaring. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat het isolatiemateriaal de gewenste kwaliteit heeft /gewenste prestatie levert. Onder een prestatieverklaring wordt verstaan prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012. Hieruit volgt (impliciet) dat een prestatieverklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig de voorwaarden uit artikelen 4 en 6 van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5). Met het opstellen van de prestatieverklaring neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich dat het bouwproduct overeenkomt met de daarin opgegeven prestaties. Zonder objectieve aanwijzingen voor het tegendeel, gaan de lidstaten van de Europese Unie ervan uit dat de door de fabrikant opgestelde prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is. De prestatieverklaring dient de prestaties van bouwproducten te omschrijven met betrekking tot hun essentiële kenmerken overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties. Welke gegevens de prestatieverklaring dient te bevatten, is beschreven in voormelde artikelen van de verordening. Naast voormelde prestatieverklaring kan in bepaalde gevallen ook volstaan worden met een kwaliteitsverklaring. Van een kwaliteitsverklaring wordt in ieder geval aangenomen dat deze voldoende adequaat is indien deze voldoet aan de voorwaarden van de normalisatienorm NEN-NTA 8800-20209.

  • C. Investering voor de aansluiting op een warmtenet (artikel 4.5.2, vierde lid)

    Reikwijdte subsidie

    Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de aansluiting op een warmtenet wordt deze verstrekt aan een eigenaar-bewoner of een VvE van een appartementencomplex. De voormelde aansluiting moet verricht worden door een warmteleverancier. Dat is een leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet (een persoon die zich bezighoudt met de levering van warmte).

    Bij de subsidie voor het aansluiten op warmtenetten wordt onderscheid gemaakt tussen het aansluiten van een koopwoning via een individuele aansluiting op een warmtenet en het centraal aansluiten van een appartementencomplex (door een VvE onderhouden en beheerd gebouw met gesplitste appartementsrechten).

    Individuele aansluiting

    Een individuele aansluiting op een warmtenet komt voor subsidie in aanmerking indien deze bestemd is voor de koopwoning van een eigenaar-bewoner. Voor een individuele aansluiting op een warmtenet gelden diverse subsidievoorwaarden. Zo moet de desbetreffende individuele aansluiting op een warmtenet aantoonbaar zijn gerealiseerd voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag. Daarnaast moet worden aangetoond dat de woning niet meer is aangesloten op het gasnet. Voor de achtergrond wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.5.9, vierde lid, onder a.

    Wat onder de individuele aansluiting op een warmtenet wordt verstaan, is onder meer af te leiden uit onderstaande indicatieve lijst:

    • 1. vervanging van de cv-ketel door een individuele aansluiting op een warmtenet in een grondgebonden woning (rijtjeshuis, vrijstaand, twee onder één kap).

    • 2. vervanging van individuele cv-ketels in de individuele woningen of appartementen die zijn gelegen in een flat of appartementencomplex (gestapelde bouw) door individuele aansluitingen van die woningen of appartementen op het warmtenet.

    • 3. vervanging van een collectieve cv-ketel in een flat of appartementencomplex door individuele aansluitingen van de in dat gebouw gelegen woningen of appartementen op het warmtenet.

    Bij individuele aansluitingen is het altijd de individuele woningeigenaar die besluit over de aansluiting. Daarom kan bij individuele aansluitingen de subsidie uitsluitend worden aangevraagd door een eigenaar-bewoner van een bestaande koopwoning.

    Centrale aansluiting

    Een centrale aansluiting op een warmtenet komt voor subsidie in aanmerking indien deze bestemd is voor een appartementencomplex van een VvE. Voor de centrale aansluiting op een warmtenet van een appartementencomplex geldt de voorwaarde dat de aansluiting aantoonbaar moet zijn gerealiseerd. Bij gestapelde bouw die nu voorzien is van blokverwarming (een collectieve cv-ketel die de woningen in de flat via een inpandig leidingstelsel van warmte voorziet) zal vaak gekozen worden voor een centrale aansluiting op een warmtenet ter vervanging van de collectieve cv-ketel. De individuele woningen in de flat of het appartementencomplex hoeven in dat geval niet apart te worden aangesloten, aangezien zij al aangesloten zijn op het reeds bestaande inpandige leidingstelsel. In deze situatie komt de centrale aansluiting dus in de plaats van de collectieve cv-ketel, maar voor de woningen in de flat of het appartementencomplex verandert er niets. De woningen blijven net als in de oude situatie aangesloten op het inpandig leidingstelsel.

    De besluitvorming ten aanzien van een centrale aansluiting is per definitie een verantwoordelijkheid voor de VvE. Subsidie voor een centrale aansluiting kan daarom uitsluitend worden aangevraagd door de VvE. De investering in een centrale aansluiting komt niet voor subsidie in aanmerking indien de VvE of minimaal één lid van de VvE op grond van de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) subsidie kan aanvragen voor deze investering. Een dergelijke situatie zal zich voordoen indien er sprake is van zogenaamde gemengde VvE’s waarbij naast eigenaar-bewoners er ook een verhuurder lid is van de VvE. Deze verhuurder kan dan een beroep doen op de SAH en om in dat geval dubbele subsidiëring te voorkomen komt de investering in een centrale aansluiting door een dergelijke gemengde VvE niet in aanmerking voor subsidie vanuit de ISDE. Voor deze laatste voorwaarde wordt verwezen naar de toelichting op de afwijzingsgrond uit artikel 4.5.9, vierde lid, onderdeel b.

Artikelen 4.5.3, 4.5.4 en 4.5.5. Hoogte subsidie

In de artikelen 4.5.3, 4.5.4 en 4.5.5 is de hoogte van de subsidie bepaald voor diverse typen investeringen voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen en de aansluiting op warmtenetten.

Hoogte subsidie investeringen voor de productie van duurzame energie (artikel 4.5.3)

Voor het bepalen van de hoogte van de subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie wordt in artikel 4.5.3 uitgegaan van forfaitaire subsidiebedragen die afhankelijk zijn van technische parameters van de te subsidiëren installatie, zoals het productievermogen en de oppervlakte van de installatie. Hierbij valt te denken aan het thermisch vermogen van een ruimteverwarmingstoestel dan wel waterverwarmingstoestel bij bivalente temperatuur of bij referentieontwerptemperatuur, zonne-energiebijdrage van een zonneboiler bij een bepaald apertuuroppervlakte, de omvang van het gezamenlijk piekvermogen bij een installatie voor de productie van hernieuwbare energie door middel van zonnepanelen en de omvang van het gezamenlijk rotoroppervlak van windturbines.

Er is bij het bepalen van deze forfaitaire bedragen verder gekeken wat de gemiddelde marktprijs is voor de desbetreffende investering. Het uitgangspunt is dat de subsidie voor ruimteverwarmingstoestellen, waterverwarmingstoestellen en zonneboilers circa 20% van deze gemiddelde marktprijs van de totale investeringskosten zou moeten bedragen. Bij fotovoltaïsche zonnepanelen en windturbines is uitgegaan van een percentage van 15%, omdat uit overleg met de sector bleek dat dit voor deze investeringen voldoende stimulering biedt. Door genoemde percentages wordt de maximale steunintensiteit uit het toepasselijke staatssteunkader (de algemene groepsvrijstellingsverordening10) niet overschreden.

Hoogte subsidie investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen (artikel 4.5.4)

Bij het bepalen van de hoogte van de subsidiebedragen voor investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen is gekeken naar wat voor marktprijs per te isoleren oppervlakte gebruikelijk is voor een dergelijke investering. Er wordt hierbij uitgegaan van forfaitaire subsidiebedragen. Het uitgangspunt is dat de hoogte van de subsidie zodanig wordt vastgesteld dat daarmee ongeveer 20% tot 30% van de (normale) marktprijs van de totale investeringskosten wordt gesubsidieerd.

Verder is de hoogte van de te verstrekken subsidie afhankelijk van de omvang van de oppervlakte waarop het isolatiemateriaal wordt aangebracht. Door het hanteren van een maximumoppervlakte wordt beoogd te voorkomen dat er onevenredig veel subsidie naar (zeer) grote woningen gaat. De betreffende maximale oppervlakten houden vanzelfsprekend geen verbod op het isoleren van grotere oppervlaktes in, maar betekenen wel dat er uitsluitend tot de genoemde maximale oppervlakte subsidie verstrekt wordt en dat de meerkosten voor het isoleren van een groter oppervlak voor rekening van de subsidieontvanger komen.

Voor glas-, kozijnpaneel- en deurisolatie en vloer- en bodemisolatie zijn bij het bepalen van de hoogte van de subsidie de volgende aandachtspunten van belang.

Het eerste aandachtspunt betreft de hoogte van de subsidie voor glas-, kozijnpaneel- en deurisolatie van de bestaande thermische schil via het vervangen van glas, kozijnpanelen of deuren door HR ++ glas eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren (hierna: investering in HR++ glas) dan wel triple glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren (hierna: investering in triple glas). Voor deze investeringen is een subsidiebedrag van € 35 respectievelijk € 100 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte vastgesteld. In het geval ter aanvulling op de investering in HR++ glas of triple glas ook glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen worden vervangen, geldt voor deze isolerende kozijnpanelen een subsidiebedrag van € 15 respectievelijk € 75 per vierkante meter. Wel moeten de subsidiabele kosten voor de investering in HR++ glas en/of triple glas samen met aanvullende investeringen in isolerende kozijnpanelen en isolerende deuren in totaal betrekking hebben op ten hoogste 45 vierkante meter van het te isoleren oppervlakte.

Een tweede aandachtspunt is dat voor vloer- of bodemisolatie verschillende bedragen gehanteerd worden. Voor het isoleren van de bestaande vloer bedraagt de subsidie € 7 per vierkante meter en voor de isolatie van de bodem, eventueel in combinatie met de bestaande vloer, € 4 per vierkante meter te isoleren oppervlakte. Voor de investering in de isolatie van de bodem, in combinatie met de bestaande vloer, geldt een lager subsidiebedrag, omdat de gemiddelde investeringskosten bij bodemisolatie lager zijn. Daarnaast geldt dat bij bodemisolatie de kruipruimte, de mate van ventilatie van de kruipruimte en de funderingsisolatie belangrijke factoren zijn voor de effectiviteit van de bodemisolatie. Een isolatiepakket met een bepaalde Rd-waarde op de bodem is hierdoor minder effectief dan eenzelfde pakket aangebracht direct onder de vloer. De subsidiabele kosten kunnen overigens voor deze twee typen investeringen slechts betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte.

Hoogte subsidie investeringen voor de aansluiting op een warmtenet (artikel 4.5.5)

Bij het vaststellen van de hoogte van de subsidie voor investeringen voor de aansluiting op warmtenetten is onderscheid gemaakt tussen een individuele- en centrale aansluiting op een warmtenet.

Individuele aansluiting op een warmtenet

Voor een individuele aansluiting op een warmtenet bedraagt de subsidie € 3.325. Voor de vaststelling van de hoogte van de subsidie voor individuele aansluitingen zijn de volgende gemiddelde kosten meegenomen:

  • het maximale tarief dat een warmteleverancier conform het tarievenbesluit warmteleveranciers van ACM voor het jaar 2020 maximaal in rekening mag brengen voor een aansluiting op een warmtenet met een lengte van maximaal 25 meter

  • de gemiddelde eenmalige kosten van het verwijderen van een Cv-ketel

  • de gemiddelde eenmalige kosten van noodzakelijke bouwkundige aanpassingen voor de plaatsing van een afleverset11;

  • de gemiddelde eenmalige kosten van de aansluiting van de afleverset op de verwarmingsinstallatie (radiatoren) in de woning.

  • de gemiddelde eenmalige kosten die samenhangen met het overschakelen van koken op aardgas naar koken op elektriciteit

Alhoewel het afsluiten van aardgas een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor de subsidie, komen de kosten hiervan niet voor subsidie in aanmerking. Naar verwachting zullen de kosten die netbeheerders maken voor het afsluiten van aardgas niet langer in rekening worden gebracht bij de verbruiker die zich laat afsluiten.

Centrale aansluiting op een warmtenet

Voor de centrale aansluiting op een warmtenet is het subsidiebedrag afhankelijk gesteld van het vermogen van de centrale aansluiting. De subsidie bedraagt € 2.925 bij een vermogen van ten hoogste 100 kW, € 12.334 bij een vermogen van meer dan 100 kW en ten hoogste 400 kW en € 21.906 bij een vermogen van meer dan 400 kW.

Voor de vaststelling van de hoogte van de subsidie voor kleine centrale aansluitingen tot 100 kW wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde kosten min of meer vergelijkbaar zijn met de gemiddelde kosten van een individuele aansluiting. Bij dergelijke zeer kleine centrale aansluitingen gaat het vaak om een kleine VvE die een gesplitste woning beheert. Een centrale aansluiting op een warmtenet hoeft niet gepaard te gaan met het overschakelen van koken op aardgas naar koken op elektriciteit door de leden van de VvE. Daarom zijn deze kosten hier niet meegenomen en is het subsidiebedrag voor centrale aansluitingen met een vermogen van ten hoogste 100 kW lager dan het subsidiebedrag voor individuele aansluitingen.

Voor de gemiddelde kosten van de centrale aansluitingen met een vermogen van 100 kW tot en met 400 kW en centrale aansluitingen met een vermogen van meer dan 400 kW wordt uitgegaan van het door ACM in het tarievenbesluit warmteleveranciers 202012 vastgestelde maximale aansluittarief voor deze categorieën aansluitingen.

Voor deze grotere centrale aansluitingen spelen (naast de kosten voor de aansluiting door een warmteleverancier) ook nog overige kosten. Deze kosten komen echter niet voor subsidie in aanmerking, omdat deze overige kosten (ten opzichte van de aansluitkosten van de warmteleverancier) erg gering zijn. Daarnaast is de hoogte van deze overige kosten zeer afhankelijk van het specifieke geval, waardoor het niet goed mogelijk is daarvoor een bruikbaar gemiddelde vast te stellen.

Herziening hoogte subsidie voor individuele en centrale aansluiting op een warmtenet

Ten aanzien van zowel individuele aansluitingen als centrale aansluitingen op een warmtenet zal de komende jaren worden bezien of wijzigingen in de gemiddelde kosten of de door ACM vastgestelde maximumtarieven aanleiding geven tot bijstelling van de hoogte van de subsidie.

Artikel 4.5.6. Subsidiabele kosten

Zakelijke gebruikers (artikel 4.5.6, eerste lid)

Voor een investering van een zakelijke gebruiker (rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-

zijnde eigenaar-bewoner) in de productie van duurzame energie komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze bepaling is vanzelfsprekend van toepassing op allerlei soorten ondernemers, stichtingen, verenigingen of overheidsorganen die als marktpartij optreden. Ook is deze bepaling van toepassing op VvE’s, omdat deze onder de ISDE beschouwd worden als zakelijke gebruiker. De reden hiervoor is dat er ook subsidie verstrekt kan worden aan zogenaamde gemengde VvE’s (VvE’s waarvan de leden bestaan uit eigenaar-bewoners en eigenaren die het desbetreffende onderdeel (van het appartementencomplex) met andere doeleinde exploiteren, bijvoorbeeld voor het gebruik als winkelruimte of woningverhuur). In dat geval kan in ieder geval een deel van de VvE als onderneming beschouwd worden. Hierop dient dan ook hetzelfde regime van toepassing te zijn als op de overige zakelijke gebruikers van de ISDE. Vanwege de eenvoud van de ISDE en duidelijkheid is er voor gekozen om ook voor alle overige VvE’s (dus ook voor de niet-gemengde VvE’s) voor voormelde investeringen hetzelfde regime te hanteren.

Voor de centrale aansluiting op een warmtenet, waarvoor een VvE subsidie kan aanvragen, is geen bepaling betreffende subsidiabele kosten opgenomen, omdat hierop geen staatssteunkader van toepassing is en het uitsluitend van belang is dat de VvE aantoont dat de opgevoerde subsidiabele kosten verbandhouden met de subsidiabele activiteiten. Wat deze subsidiabele activiteiten zijn, volgt uit artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b. Er kan derhalve aangesloten worden bij artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Hieruit volgt dat alleen de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van het investeringsproject in aanmerking komen voor subsidie.

Eigenaar-bewoner (artikel 4.5.6, tweede lid)

Voor een investering van een eigenaar-bewoner voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen of de individuele aansluiting op een warmtenet, die bestemd is voor een koopwoning van een eigenaar-bewoner, bepaalt dit artikel dat kosten die vóór indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 4.5.7. Verdeling van het subsidieplafond

Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond verdeeld wordt. Dat zal gebeuren op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Door deze wijze van verdeling wordt beoogd de procedure van subsidieverstrekking op een zo efficiënt mogelijke wijze plaats te laten vinden. Om de subsidieaanvragers in staat te stellen snel met de uitvoering van de investeringsprojecten te starten en om snel duidelijkheid te geven over de financiering, is gekozen voor directe behandeling bij binnenkomst en directe subsidieverlening bij gebleken geschiktheid van het investeringsproject. Indien op de datum dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangen wordt, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen die volledig zijn op grond van artikel 27 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies vastgesteld door middel van loting.

Artikel 4.5.8. Realisatietermijn

Zakelijke gebruikers (artikel 4.5.8, eerste lid)

Voor zakelijke gebruikers (rechtspersonen, waaronder mede begrepen VvE’s, en natuurlijke personen, niet-zijnde eigenaar-bewoners), is voor investeringen in de productie van duurzame energie en voor de centrale aansluiting op warmtenetten de realisatietermijn vastgesteld op één respectievelijk twee jaar. Dit is de termijn waarbinnen het investeringsproject uitgevoerd moet worden, en die gaat lopen direct nadat de subsidieaanvrager de beschikking tot subsidieverlening ontvangen heeft. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het investeringsproject niet uiterlijk binnen deze termijn gerealiseerd kan worden, zal de subsidieaanvraag op grond van artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies afgewezen worden. Volgens dit artikel kan een subsidie worden afgewezen indien het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn (in dit geval voormelde realisatietermijnen) kunnen worden voltooid. Er is voor deze termijnen gekozen, omdat de verwachting is dat investeringsprojecten binnen deze termijn kunnen worden afgerond. Ook zorgen deze (korte) realisatietermijnen ervoor dat de investeringsprojecten op korte termijn kunnen bijdragen aan de doelstelling van de ISDE.

Van belang is dat artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit de bevoegdheid aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het plan van de subsidieontvanger uit te voeren. De realisatietermijn zou dan ook in uitzonderlijke gevallen en mits goed onderbouwd op verzoek verlengd kunnen worden.

Eigenaar-bewoners (artikel 4.5.8, tweede lid)

Voor de eigenaar-bewoner bepaalt het tweede lid van dit artikel dat geen subsidie wordt verstrekt voor een investering voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen of de individuele aansluiting op een warmtenet, indien deze investering nog niet is geïnstalleerd, aangebracht of aangesloten op het moment van indiening van de subsidieaanvraag. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de subsidiabele activiteiten (de aanschaf en het instaleren, het aanbrengen en /of aansluiten) zijn voltooid voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend. Op deze wijze kan (eenvoudig) beoordeeld worden of aan alle voorwaarden voor de subsidie wordt voldaan en kan bij toekenning van de subsidie direct tot subsidievaststelling over worden gegaan. Met deze verplichting wordt aangesloten bij de informatieverplichtingen uit artikel 4.5.12 en 4.5.13, waaraan de eigenaar-bewoner slechts kan voldoen nadat deze de subsidiabele activiteiten heeft afgerond.

Artikel 4.5.9. Afwijzingsgronden

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, van toepassing zijn. Er zijn vier typen afwijzingsgronden opgenomen:

  • 1. Algemene afwijzingsgronden die van toepassing zijn op alle investeringen;

  • 2. Afwijzingsgronden voor de investeringen voor de productie voor duurzame energie;

  • 3. Afwijzingsgronden voor de investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen; en

  • 4. Afwijzingsgronden voor de investeringen voor de aansluiting op warmtenetten.

  • 1. Algemene afwijzingsgronden (artikel 4.5.9, eerste, vijfde en zesde lid)

    Een aanvraag voor een investering voor de productie van duurzame energie, energiebesparende isolatiemaatregelen of de aansluiting op warmtenetten wordt in een aantal gevallen zonder meer afgewezen.

    Allereerst wordt op grond van artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel a een subsidie afgewezen indien ten aanzien van dezelfde investering dan wel een investering voor hetzelfde type energiebesparende isolatiemaatregel eerder subsidie is verstrekt. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor eenzelfde investering of een investering in een zelfde type energiebesparende isolatiemaatregel twee keer subsidie wordt verleend.

    Ten tweede wordt op grond van artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel b een subsidie afgewezen indien de omgevingsvergunning voor een bouwwerk, waarvoor de investering bestemd is, is aangevraagd na 30 juni 2018. Via een eerdere wijzigingsregeling13 (hierna: eerste wijzigingsregeling) heeft inperking van de subsidieverlening op grond van de oude ISDE plaatsgevonden voor bouwwerken, zodat kleinschalige alternatieven voor de inzet van aardgas ten behoeve van de warmtevoorziening niet meer voor subsidie in aanmerking zouden komen als deze werden geïnstalleerd in een bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning was aangevraagd na 30 juni 2018. De reden hiervoor was dat met de wijziging van de Gaswet, die op 1 juli 2018 van kracht is geworden, netbeheerders niet langer verplicht zijn om een nieuw te bouwen bouwwerk te voorzien van een gasaansluiting. Er werd toen voor gekozen de installatie van alternatieve duurzame technieken in bouwwerken waarvoor genoemde aansluitplicht is komen te vervallen, niet meer te stimuleren. Daarom bepaalde de voorganger van artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel b (artikel 4.5.12, eerste lid, onderdeel h (oud)), dat installaties voor de productie van duurzame energie alleen voor subsidie in aanmerking zouden komen als deze waren bestemd voor een bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning was aangevraagd voor de datum waarop de aansluitplicht was vervallen, in casu 1 juli 2018. Voor de verdere achtergrond wordt verwezen naar voormelde eerste wijzigingsregeling.

    Voormelde bepaling is overgenomen in artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel b, en onder de nieuwe ISDE voortgezet voor een investering voor een ruimteverwarmingstoestel, een waterverwarmingstoestel of een zonneboiler. Ook ten aanzien van het stimuleren van het energiezuiniger maken van de betreffende bouwwerken door het aanbrengen van energiebesparende isolatiemaatregelen en het aansluiten op een warmtenet, is deze bepaling onder de nieuwe ISDE van toepassing.

    De verplichting om aardgasvrij te bouwen die voortvloeit uit het schrappen van de gasaansluitplicht betekent dat er bij nieuwbouw een noodzaak is om gebruik te maken van alternatieven om de woning warm te krijgen. Net als bij een ruimteverwarmingstoestel, een waterverwarmingstoestel of een zonneboiler is het isoleren van de woning een alternatief om de woning warm te krijgen. Om die reden komen deze investeringen bij zogenaamde ‘verplichte aardgasvrije nieuwbouw’ niet voor subsidie in aanmerking. Van belang is dat deze afwijzingsgrond op grond van artikel 4.5.9, zesde lid, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing is op de (in de ISDE nieuw ingevoerde) investeringen voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via zonnepanelen of windturbines als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen c en d, omdat bij deze vorm van energieproductie het vervallen van de gasaansluitplicht niet relevant is. Dergelijke investeringen vormen namelijk geen alternatief voor de inzet van aardgas.

    Verder is van belang dat in artikel 4.5.9, zesde lid, aanhef en onderdeel a, voor voormelde afwijzingsgrond uit artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel b, een overgangsperiode is geregeld voor eigenaar-bewoners, omdat zij pas subsidie op grond van de ISDE kunnen aanvragen nadat ze een installatie hebben geïnstalleerd. Deze bepaling was voor eigenaar-bewoners (toen nog particuliere gebruikers genoemd) al opgenomen in de voorganger van artikel 4.5.9, zesde lid (artikel 4.5.12, derde lid (oud)). Op grond hiervan kwamen eigenaar-bewoners in aanmerking voor subsidie voor installaties die waren bestemd voor een bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning was aangevraagd na 30 juni 2018 als die installaties voor 1 januari 2020 aangeschaft waren. Ook was de eis dat deze installaties voor 1 januari 2021 geïnstalleerd moesten zijn.

    Eigenaar-bewoners konden tot 1 juli 2021 een aanvraag voor deze subsidie indienen, daarna zou de overgangsbepaling in artikel 4.5.12, derde lid, van de oude ISDE vervallen.

    Het voorgaande regime blijft van toepassing onder de nieuwe ISDE. Omdat artikel 4.5.12 (nieuw) echter een andere inhoud kent dan artikel 4.5.12 (oud) zorgt artikel II van onderhavige wijzigingsregeling ervoor dat artikel 4.5.12, derde lid (oud), op 1 januari 2021 vervalt. De voormelde overgangsperiode is in de nieuwe ISDE geregeld in artikel 4.5.9, zesde lid, aanhef en onderdeel a (nieuw). Deze bepaling vervalt met ingang van 1 juli 2021, ingevolge artikel I, onderdeel B, van deze wijzigingsregeling.

    Ten derde wordt op grond van artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel c een subsidieaanvraag afgewezen indien het een aanvraag van een eigenaar-bewoner betreft die later dan 12 maanden na het installeren van de installatie voor de productie van duurzame energie, het aanbrengen van isolatiemateriaal of de aansluiting op een warmtenet is ingediend. Met deze termijn wordt voorkomen dat een aanvrager nog subsidie kan aanvragen voor een investering die een lange tijd terug (jaren geleden) heeft plaatsgevonden. Om deze reden werd in de oude ISDE altijd een termijn van 6 maanden gehanteerd. Er is voor de nieuwe ISDE gekozen voor een termijn van 12 maanden, omdat in bepaalde gevallen een investering voor de productie van duurzame energie en de aansluiting op warmtenetten gecombineerd zullen worden met een energiebesparende isolatiemaatregel. Dit in verband met de voorwaarde uit artikel 4.5.9, derde lid, onderdeel a, die bepaalt dat een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen alleen voor subsidie in aanmerking komt indien er sprake is van een investering in ten minste twee typen energiebesparende isolatiemaatregelen of een investering in ten minste één type isolatiemaatregel in combinatie met een investering in een installatie voor de productie van duurzame energie of aansluiting op een warmtenet. Voor de achtergrond wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.5.9, derde lid, onderdeel a, van het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

    Van belang is dat op grond van artikel 4.5.9, vijfde lid, het in beperkte mate mogelijk is om af te wijken van de termijn uit artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel c. Indien een aanvraag, die is ingediend binnen de termijn van 12 maanden, is afgewezen in verband met de uitputting van het subsidieplafond, dan is de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing op een hernieuwde aanvraag voor dezelfde investering die binnen twaalf maanden na afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag wordt ingediend (zie artikel 4.5.9, vijfde lid). Genoemde bepaling zorgt er voor dat een eigenaar-bewoner voor wie geldt dat zijn aanvraag op grond van de uitputting van het budget is afgewezen, de subsidieaanvraag het volgende subsidiejaar opnieuw in kan dienen, zodat gebruik kan worden gemaakt van het voor dat volgende subsidiejaar beschikbare budget. Hiermee wordt beoogd om aan eigenaar-bewoners meer zekerheid te bieden dat een investering voor subsidie in aanmerking zal komen.

    Tot slot wordt op grond van artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel d, een subsidie afgewezen indien de aanvrager voor dezelfde investering op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een verzoek heeft ingediend bij de minister om een verklaring dat sprake is van een energie-investering als bedoeld in dat artikel. Hiermee wordt voorkomen dat er subsidie vanuit de ISDE kan worden aangevraagd indien voor de betreffende investering ook fiscale stimulering is aangevraagd. Deze bepaling was onder de oude ISDE al van toepassing op investeringen voor de productie van duurzame energie en wordt onder de nieuwe ISDE uitgebreid naar alle investeringen die onder de ISDE vallen. In de praktijk zal het er op neerkomen dat deze afwijzingsgrond een rol zal spelen bij investeringen voor de productie van duurzame energie en de aansluiting op warmtenetten, alsook eventuele investeringen die in de toekomst aan de ISDE worden toegevoegd.

  • 2. Afwijzingsgronden voor de investeringen voor de productie voor duurzame energie (artikel 4.5.9, tweede en zevende lid)

    In artikel 4.5.9, tweede lid, zijn de afwijzingsgronde opgenomen voor een aanvraag voor een investering voor de productie van duurzame energie.

    Allereest wordt op grond van artikel 4.5.9, tweede lid, onderdeel a, een subsidieaanvraag afgewezen indien de installatie, waar de investering betrekking op heeft, is of wordt geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2012. Dit hoofdstuk gaat over technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu, nieuwbouw (EPC). Omdat het onwenselijk is een investering te stimuleren die vanuit wet- en regelgeving reeds verplicht is, wordt wanneer hier sprake van is geen subsidie verleend.

    Ten tweede wordt op grond van artikel 4.5.9, tweede lid, onderdeel b een subsidieaanvraag afgewezen indien de aanvraag betrekking heeft op een gebruikte installatie. De reden hiervoor is dat gebruikte installaties meestal tegen sterk gereduceerde prijzen op de markt aangeboden worden waardoor een stimulans door middel van subsidie hiervoor niet nodig is. Daarnaast kan de levensduur van gebruikte installaties aanzienlijk korter zijn dan die van nieuwe installaties. Hierdoor is het ook ongewenst om subsidie voor dergelijke installaties te verstrekken.

    Ten derde wordt op grond van artikel 4.5.9, tweede lid, onderdeel c, een subsidieaanvraag afgewezen voor een investering in een installatie voor de productie van duurzame energie die voor 1 juli 2020 is geïnstalleerd. Dit is een overgangsbepaling die de verhouding regelt tussen de openstelling van de oude ISDE in 2020 en de nieuwe ISDE in 2021. Deze bepaling is in de praktijk alleen van belang voor eigenaar-bewoners, omdat zij de subsidieaanvraag pas indienen nadat de investering heeft plaatsgevonden. Op grond van de voorganger van artikel 4.5.9, eerste lid, onderdeel c, werd een subsidie onder de oude ISDE (en dus ook in 2020) afgewezen indien een aanvraag van een eigenaar-bewoner voor een koopwoning later dan 6 maanden na het installeren van de installatie voor de productie van duurzame energie was ingediend. Met de afwijzingsgrond uit artikel 4.5.9, tweede lid, onderdeel c, wordt ervoor gezorgd dat de 6 maanden termijn van toepassing blijft op aanvragen die onder de oude ISDE binnen 6 maanden na installatie gedaan hadden moeten worden. Hiermee wordt voorkomen dat installaties die onder de oude ISDE zouden zijn afgewezen omdat ze te laat zouden zijn aangevraagd, alsnog in aanmerking zouden komen voor subsidie onder de nieuwe ISDE.

    Ten vierde wordt op grond van artikel 4.5.9, tweede lid, onderdeel d, een subsidieaanvraag afgewezen indien het totale netto elektriciteitsverbruik via de aansluiting waarop de installatie wordt aangesloten, zoals dat blijkt uit de in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de energieleverancier ontvangen jaarafrekening, minder dan 50.000 kWh bedroeg, indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht betreft. Door deze afwijzingsgrond wordt overstimulering voorkomen. In het geval het totale netto-elektriciteitsverbruik minder dan 50.000 kWh bedroeg, hebben zonnepanelen in principe geen aanvullende stimulering nodig. Deze komen dan namelijk voor fiscale stimulering in aanmerking via de salderingsregeling. Met deze regeling ontvangen kleinverbruikers reeds een voordeel op hun energierekening doordat op grond van die regeling de door zonnepanelen opgewekte en op het net ingevoede elektriciteit dezelfde waarde krijgt als de prijs die wordt betaald voor de aan het net onttrokken elektriciteit. Daardoor wordt betaling van onder meer energiebelasting, ODE-heffing en BTW vermeden, waardoor de energierekening van de kleinverbruiker de facto lager wordt. Omdat boven de genoemde grens van 50.000 kWh het voordeel van de salderingsregeling aanzienlijk kleiner wordt, komen voormelde investeringen in dat geval wel voor subsidie in aanmerking. De wijze waarop het netto elektriciteitsverbruik moet worden berekend is opgenomen in artikel 4.5.9, zevende lid.

    Ten vijfde wordt op grond van artikel 4.5.9, tweede lid, onderdeel e, een subsidie afgewezen indien het een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via één of meer windturbines betreft en er geen aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ingediend. Er is gekozen voor deze vergunningseis als indicator voor de (technische) haalbaarheid van projecten en om het risico te verkleinen dat investeringssubsidies worden toegekend aan projecten die uiteindelijk niet worden gerealiseerd vanwege het niet voldoen aan wettelijke vereisten.

  • 3. Afwijzingsgronden voor de investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen (artikel 4.5.9, derde lid)

    In artikel 4.5.9, derde lid, zijn de afwijzingsgronden opgenomen voor een aanvraag voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen.

    Allereerst wordt op grond van artikel 4.5.9, derde lid, onderdeel a, een subsidie afgewezen indien de aanvraag geen betrekking heeft op (1) twee of meer verschillende investeringen die voor subsidie in aanmerking komen of (2) een investering in ten minste twee typen subsidiabele isolatiemaatregelen of een investering in ten minste één type subsidiabele isolatiemaatregel, in combinatie met een investering in een installatie voor de productie van duurzame energie of aansluiting op een warmtenet. Deze voorwaarden zijn van belang om te stimuleren dat eigenaar-bewoners, naast een investering in één type isolatiemaatregel, ook additionele investeringen zullen doen, en dus een stap extra zetten. Deze extra stimulans is nodig, omdat uit de praktijk blijkt dat eigenaar-bewoners regelmatig zelf investeren in één type isolatiemaatregel. Door het investeren in één type isolatiemaatregel, samen met de investering in een tweede type isolatiemaatregel dan wel een investering in een installatie voor de productie van duurzame energie of aansluiting op een warmtenet, worden grotere stappen in verduurzaming gestimuleerd. Daarbij wordt met deze afwijzingsgrond voorkomen dat het budget voor de ISDE uitgeput zou raken door een grote hoeveelheid subsidieaanvragen van eigenaar-bewoners voor slechts één type isolatiemaatregel. Deze laatste (in de praktijk grote) groep wordt namelijk al ondersteund door onder meer een verlaagd btw-tarief op arbeidskosten voor isolatiemaatregelen en de mogelijkheid om te financieren met een lening van het Nationaal Warmtefonds.

    Ten tweede wordt op grond van artikel 4.5.9, derde lid, onderdeel b, een subsidieaanvraag afgewezen indien meer dan 12 maanden zijn verstreken tussen het installeren of aanbrengen van de eerste van de twee typen investeringen, bedoeld in onderdeel a, en de subsidieaanvraag. Op deze wijze wordt gestimuleerd dat de investeringen in relatief korte tijd na elkaar plaatsvinden, zodat op een kortere termijn aan de doelstelling van de ISDE kan worden voldaan. Er is niet voor een nog kortere termijn gekozen, omdat een eigenaar-bewoner wel de nodige tijd geboden moet worden om twee typen investeringen te doen.

  • 4. Afwijzingsgronden voor de investeringen voor de aansluiting op warmtenetten (artikel 4.5.9, vierde lid)

    In het vierde lid zijn in de onderdelen a en b de afwijzingsgronden opgenomen voor een aanvraag voor een investering voor de aansluiting op een warmtenet.

    Allereerst wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen indien de aanvraag betrekking heeft op een investering voor een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a, en niet kan worden aangetoond dat de aardgasaansluiting van de bestaande koopwoning waarvoor subsidie wordt aangevraagd is afgekoppeld en de gasmeter is verwijderd. Hiermee wordt beoogd invulling te geven aan de bredere klimaatdoelstelling van het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving, waaronder begrepen het aansluiten op een warmtenet gecombineerd met het afsluiten van de aardgasaansluiting. Voormelde afwijzingsgrond is niet van toepassing op centrale aansluitingen van de door VvE’s beheerde appartementencomplexen, omdat een VvE niet kan besluiten over de individuele gasaansluitingen van de in het appartementencomplex gelegen appartementen.

    Ten tweede wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen indien deze betrekking heeft op een investering voor een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a, van een appartement van een eigenaar-bewoner in een appartementencomplex en er voor dit appartementencomplex eerder subsidie is aangevraagd door een vereniging van eigenaren voor een investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b. Ook wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen indien deze betrekking heeft op een investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel b, in een appartementencomplex van een vereniging van eigenaren en er ten minste door een eigenaar-bewoner of voormalig eigenaar-bewoner ten behoeve van een appartement in dit appartementencomplex eerder subsidie is aangevraagd voor een investering voor een individuele aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, onderdeel a.

    Met deze twee afwijzingsgronden wordt geregeld dat er in één appartementencomplex niet voor zowel individuele- als centrale aansluitingen op een warmtenet subsidie kan worden aangevraagd. Op deze wijze wordt dubbele subsidiëring op grond van de ISDE voorkomen en wordt een structurele eenduidige aanpak binnen een appartementencomplex bevorderd. De achterliggende gedachte bij deze afwijzingsgronden is dat een appartementencomplex ofwel via een centrale aansluiting wordt aangesloten op een warmtenet, waardoor er dus geen sprake kan zijn van individuele aansluitingen van de in het gebouw gelegen appartementen op het warmtenet, ofwel dat de in het appartementencomplex gelegen appartementen via een individuele aansluiting op het warmtenet worden aangesloten.

    Ten derde wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen indien voor een investering op grond van de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) een aanvraag voor subsidie ingediend kan worden door de subsidieaanvrager of een lid van de subsidieaanvrager, indien de subsidieaanvrager een vereniging van eigenaren is. Op deze wijze wordt ook dubbele subsidiëring voorkomen. Deze afwijzingsgrond zorgt er onder meer voor dat de investering in een centrale aansluiting op een warmtenet niet voor subsidie in aanmerking komt, indien een VVE of één lid van de VvE op grond van de SAH subsidie kan aanvragen voor deze investering. Een dergelijke situatie zal zich voordoen indien er sprake is van zogenaamde gemengde VvE’s waarbij naast eigenaar-bewoners ook een verhuurder lid is van de VvE. Deze verhuurder kan dan een beroep doen op de SAH en om in dat geval dubbele subsidiëring te voorkomen komt de investering in een centrale aansluiting door een dergelijke gemengde VvE niet in aanmerking voor subsidie vanuit de ISDE.

    Ten vierde wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen indien de aansluiting op een warmtenet, bedoeld in artikel 4.5.2, vierde lid, voor 1 januari 2021 heeft plaatsgevonden. Hierdoor worden alleen investeringsprojecten ondersteund die daadwerkelijk gestimuleerd zijn door de invoering van de subsidie voor de aansluiting op warmtenetten in de ISDE.

Artikel 4.5.10. Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde

Zakelijke gebruikers

Voor de zakelijke aanvragers (lees: een rechtspersoon, waaronder VvE’s, en natuurlijk persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner) bevat dit artikel een opschortende voorwaarde waaronder de subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie of centrale aansluiting op een warmtenet verleend wordt. Deze subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat (a) een overeenkomst wordt gesloten met een bouwinstallatiebedrijf of warmteleverancier in verband met de aanschaf van de installatie(s) dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet en (b) de installatie(s) dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet waarop de overeenkomst betrekking heeft, zijn geïnstalleerd respectievelijk aangesloten. Deze voorwaarde, die kan worden gesteld op grond van artikel 34, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, was voor de investeringen voor de productie van duurzame energie al opgenomen in de oude ISDE. Deze voorwaarde is uit de oude ISDE overgenomen en enigszins aangepast in verband met onder meer de toevoeging van extra subsidiabele investeringen voor de centrale aansluiting op warmtenetten in de nieuwe ISDE. In de meeste gevallen zullen voormelde overeenkomst en het bewijs van installatie (overeenkomstig artikel 4.5.13, tweede lid) bij de aanvraag tot subsidievaststelling worden overgelegd. De subsidie wordt dan uitgekeerd bij de subsidievaststelling. Op deze manier worden aanvullende administratieve lasten voorkomen.

Eigenaar-bewoner

Voor een eigenaar-bewoner, die subsidie aanvraagt voor een investering voor de productie van duurzame energie, een energiebesparende isolatiemaatregel of de individuele aansluiting op een warmtenet, is een dergelijke opschortende voorwaarde niet van belang, omdat de subsidie pas verleend wordt nadat de subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden. Bij de aanvraag kan dan de benodigde documentatie worden aangeleverd waarmee wordt aangetoond dat de investering, en aanverwante subsidiabele activiteiten, hebben plaatsgevonden.

Artikel 4.5.11. Verplichtingen van de subsidieontvanger bij investeringen voor de productie van duurzame energie

In artikel 4.5.11 zijn verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen bij investeringen voor de productie van duurzame energie. Deze verplichtingen vormen een aanvulling op de verplichtingen van de subsidieontvanger die zijn neergelegd in hoofdstuk 11 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en die op grond van artikel 44 van het Kaderbesluit kunnen worden aangevuld.

In aanvulling op de zorgplicht opgenomen in artikel 40 van het Kaderbesluit wordt in artikel 4.5.11 bepaald dat een op grond van de ISDE gesubsidieerde installatie voor de productie van duurzame energie niet binnen een jaar na de subsidievaststelling mag worden vervreemd. Op deze wijze wordt beoogd zo goed mogelijk invulling te geven aan het doel van de ISDE.

Voormelde bepaling is niet van toepassing op de vervreemding van de installatie tezamen met de woning, het bedrijf of de grond waarin respectievelijk waarop de investering voor de productie van duurzame energie is geïnstalleerd, omdat in dat geval de doelstelling van broeikasgasreductie nog steeds behaald kan worden.

Voormelde verplichting is niet opgenomen ten aanzien van investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen en de aansluiting op warmtenetten, omdat deze investeringen niet of nauwelijks op een goede wijze vervreemd zouden kunnen worden.

Artikelen 4.5.12 en 4.5.13. Informatieverplichtingen bij de aanvraag voor subsidie en subsidievaststelling

Algemene uitgangspunten

Een subsidie moet op grond van artikel 19 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies aangevraagd worden met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar gesteld wordt. De minister kan nadere eisen aan de aanvraag voor subsidie stellen. In artikel 4.5.12 van de nieuwe ISDE zijn regels gesteld ten aanzien van de gegevens die ten minste in de aanvraag voor subsidie opgenomen moeten zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds zakelijke aanvragers (rechtspersonen en natuurlijke personen, niet-zijnde eigenaar-bewoners) die ten behoeve van het eigen bedrijf een investering gaan verrichten en anderzijds eigenaar-bewoners die ten behoeve van de eigen koopwoning een investering hebben verricht.

In artikel 4.5.13 zijn vervolgens de informatieverplichtingen voor de aanvraag om subsidievaststelling opgenomen. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit dient de subsidieontvanger zijn aanvraag om subsidievaststelling in te dienen uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid. Hierna zal deze aanvraag om subsidievaststelling worden beoordeeld, en de subsidie worden vastgesteld.

Een uitzondering op deze hoofdregel, die in dit geval van belang is voor de zakelijke gebruikers van de ISDE, is opgenomen in artikel 50, negende lid, van het Kaderbesluit. Hierin wordt bepaald dat in het geval waarin een subsidie verleend wordt van minder dan € 25.000 de subsidie ambtshalve vastgesteld wordt, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald. In artikel 4.5.13, vierde lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt voor de nieuwe ISDE een dergelijke uitzondering gemaakt, zodat voor alle zakelijke gebruikers waaraan subsidie verleend wordt hetzelfde regime zal gelden, ongeacht het bedrag van de subsidie. Voor de zakelijke aanvrager geldt dat deze via het verstrekken van informatie moet aantonen dat de desbetreffende investeringsprojecten zijn uitgevoerd conform de voorwaarden van de ISDE.

Een tweede uitzondering op de hoofdregel van artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit betreft de situatie waarin de beschikking tot subsidieverlening tevens de subsidievaststelling inhoudt. Van deze uitzondering is gebruik gemaakt voor de behandeling van aanvragen voor subsidie van eigenaar-bewoners, omdat op deze wijze de administratieve lasten zo gering mogelijk blijven. Voor eigenaar-bewoners geldt dus dat de aanvraag voor subsidie (ook mede) wordt aangemerkt als aanvraag om subsidievaststelling.

Informatieverplichtingen voor zakelijke gebruikers en eigenaar-bewoners

Het eerste lid van artikel 4.5.12 maakt duidelijk welke informatie in een aanvraag voor subsidie opgenomen moet worden. Het betreft hier de minimale informatievereisten over de subsidieaanvrager en het soort investeringsproject, die nodig zijn om de aanvraag te kunnen behandelen. Deze vereisten sluiten (grotendeels) aan bij de wijze waarop vergelijkbare subsidiemodules in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn vormgegeven. Ook wordt nagegaan of de investering voldoet aan bepaalde technische specificaties via een meldcode van de investering, en indien er geen meldcode beschikbaar is gesteld, een omschrijving van de investering, alsook het thermische vermogen bij bivalente of referentieontwerptemperatuur van een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel en de gegevens ten aanzien van de energetische opbrengst van een zonneboiler.

Ook wordt bepaald dat een aanvraag voor subsidie (indien van toepassing) een verklaring van de eigenaar-bewoner moet bevatten dat de zolder of vliering onverwarmd is. Met deze informatieverplichting wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de voorwaarde, opgenomen in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, dat bij een investering voor dakisolatie in een koopwoning via het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer de zolder of vliering onverwarmd is.

Zakelijke gebruikers (artikel 4.5.12, tweede en derde lid, en 4.5.13, eerste en tweede lid)

Zakelijke gebruikers kunnen een subsidie aanvragen voor investeringen in installaties voor de productie van duurzame energie of centrale aansluiting op een warmtenet. Ten aanzien van de aanvraag voor subsidie en voor subsidievaststelling zijn voor zakelijke gebruikers informatieverplichtingen opgenomen in artikel 4.5.12, eerste, tweede en derde lid, respectievelijk artikel 4.5.13, eerste en tweede lid.

In artikel 4.5.12, eerste lid, zijn de hiervoor beschreven algemene informatieverplichtingen ten aanzien van de subsidieaanvraag opgenomen. Aanvullend hierop moet de aanvraag voor subsidie op grond van artikel 4.5.12, tweede lid, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening bevatten. Deze gegevens zijn in essentie hetzelfde als de op grond van artikel 4.5.2, eerste lid, gevraagde gegevens. Met deze bepaling wordt evenwel nadrukkelijk gewaarborgd dat (voor zover van toepassing) voldaan wordt aan de bepalingen van dit steunkader. Bij de aanvraag om subsidievaststelling worden op grond van artikel 4.5.13, eerste lid, vergelijkbare gegevens over de subsidieaanvrager en het investeringsproject opgevraagd als gebeurt bij de subsidieaanvraag op grond van artikel 4.5.12, eerste en tweede lid. Deze gegevens zijn ook van belang om de subsidie te kunnen vaststellen.

Verder moet de aanvraag voor subsidie en de aanvraag om subsidievaststelling in bepaalde gevallen vergezeld gaan van documenten waarin bepaalde specificaties van de investering worden beschreven. Zo is voor een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht van belang dat de aanvraag voor subsidie vergezeld gaat van een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat het verwachte gezamenlijke vermogen van de fotovoltaïsche zonnepanelen ten minste 15 kWp en ten hoogste 100 kWp zou bedragen, en moet een investering voor een installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via één of meer windturbines vergezeld gaan van een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat het verwachte rotoroppervlak per windturbine ten minste 50 m2 zal bedragen en het gezamenlijke rotoroppervlak ten hoogste 500 m2 zal bedragen. Bij de subsidievaststelling wordt vervolgens bezien in hoeverre ook daadwerkelijk invulling is gegeven aan de eisen van het vermogen en het rotoroppervlak. Voor de laatstgenoemde installatie dient bij de aanvraag voor subsidie ook een aanvraag van een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bijgevoegd te worden en bij de aanvraag om subsidievaststelling dient deze vergunning verschaft te worden.

Tot slot worden er op grond van artikel 4.5.13, derde lid, nog enkele algemene gegevens bij de aanvraag om subsidievaststelling opgevraagd om te beoordelen of de subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden, zoals een factuur en betaalbewijs, overeenkomsten of andere documentatie.

Eigenaar-bewoner

Eigenaar-bewoners kunnen een subsidie aanvragen voor investeringen in twee installaties voor de productie van duurzame energie (een ruimteverwarmingstoestel dan wel een waterverwarmingstoestel en een zonneboiler), energiebesparende isolatiemaatregelen en een individuele aansluiting op een warmtenet. Ten aanzien van de aanvraag voor subsidie zijn voor eigenaar-bewoners informatieverplichtingen opgenomen in artikel 4.5.12, eerste, en vierde lid.

In artikel 4.5.12, eerste lid, zijn algemene informatieverplichtingen ten aanzien van de aanvraag voor subsidie opgenomen. Aanvullend hierop bepaalt artikel 4.5.12, vierde lid, door welke documenten de aanvraag voor subsidie vergezeld moet gaan. Via de aanvraag voor subsidie en deze documenten wordt beoordeeld of de subsidiabele activiteiten verricht zijn. De reden hiervoor is dat op grond van de aanvraag voor subsidie en de documenten waardoor deze vergezeld gaat de subsidie (conform artikel 4.5.13, derde lid) wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. Het gaat hierbij dan ook om een factuur en betaalbewijs, documenten en overeenkomsten waaruit volgt dat de subsidiabele activiteiten verricht zijn.

Artikel 4.5.14. Staatssteun

De subsidie voor een investering voor de productie van duurzame energie als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, bevat mogelijk staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet zijnde eigenaar-bewoner. Indien deze subsidie verstrekt wordt aan een eigenaar-bewoner is geen sprake van staatssteun. De subsidie voor energiebesparende isolatiemaatregelen en aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 4.5.2, derde en vierde lid, bevat geen staatssteun. Voor een toelichting op de staatssteunaspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 4.5.15. Horizonbepaling

In dit artikel is een vervaldatum opgenomen. In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten.

Artikel 4.5.15 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies bepaalt dat de nieuwe ISDE vervalt na vijf jaar, met ingang van 1 januari 2026. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk is de nieuwe ISDE te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden overgelegd.

Artikelen I, onderdeel B, en II

Voor een toelichting op de in deze artikelen opgenomen wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.5.9, zesde lid, aanhef en onderdeel a, van het artikelsgewijze deel van deze toelichting

Artikel III

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 zal voor het jaar 2021 worden aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies worden opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt. De openstelling van de nieuwe ISDE wordt hieraan toegevoegd.

Voor de ISDE loopt de openstellingsperiode van 4 januari 2021 tot en met 33 december 2021. Er zijn twee subsidieplafonds vastgesteld: een subsidieplafond van € 124.000.000 voor investeringssubsidie voor de investering in (1) een ruimteverwarmingstoestel dan wel waterverwarmingstoestel en/of zonneboiler, (2) energiebesparende isolatiemaatregelen en (3) de aansluiting op een warmtenet, alsook een subsidieplafond van € 40.000.000 voor investeringssubsidie voor de investering in installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit via fotovoltaïsche zonnepanelen of via één of meer windturbines.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2021. Met deze datum wordt aangesloten bij de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden. Wel wordt afgeweken van de regel dat ministeriële regelingen twee maanden voor inwerkingtreding bekend moeten worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep op deze wijze de mogelijkheid wordt geboden al snel (vanaf 4 januari 2021) subsidieaanvragen in te dienen voor de investeringen die vallen onder de nieuwe ISDE. Vasthouden aan voormelde bekendmakingstermijn, samen met de systematiek van de vaste verandermomenten, zou hebben betekend dat subsidieaanvragen voor deze investeringen pas na 1 april 2021 ingediend zouden kunnen worden. Daarbij heeft de doelgroep voldoende tijd om subsidieaanvragen voor te bereiden en in te dienen, omdat de openstellingsperiode zal lopen tot en met 31 december 2021. De openstelling van de nieuwe ISDE zal in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 geregeld worden. Omdat het tijdstip van vaststelling van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 nog onzeker is, wordt bepaald dat artikel III van de onderhavige regeling pas in werking treedt op het tijdstip waarop de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 in werking treedt. De beoogde datum hiervoor is 1 januari 2021.

Een uitzondering op de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021 is ook gemaakt voor artikel I, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2021. Voor een toelichting op de in dat artikel opgenomen wijzigingen en de reden van deze afwijkende datum van inwerkingtreding wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.5.9, zesde lid, aanhef en onderdeel a, van het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
2

Kamerstukken II, 2019/20, 32 813, nr. 342

X Noot
3

Kamerstukken II, 2019/20, 32 813, nr. 342

X Noot
4

Kamerstuk II, 2019/20, 32 813, nr. 532

X Noot
5

Kamerstuk II, 2019/20, 35 300 XIII, nr. 16

X Noot
6

Zie voor de definitie van onderneming artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies

X Noot
7

Kamerstukken II, 2019/20, 35 300 XIII, nr. 16.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2018/19, 32 813, nr. 204. en Kamerstukken II, 2018/19, 34 682, nr. 25.

X Noot
10

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187)

X Noot
11

Zie de definitie in artikel 1, eerste lid van de Warmtewet https://wetten.overheid.nl/BWBR0033729/2020-10-25#Hoofdstuk1_Paragraaf1.1_Artikel1

X Noot
13

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 20 december 2019, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met wijziging van de subsidiemodule Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) (Stcrt. 2019, 66566).

Naar boven