Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 25 juni 2018, nr. WJZ/18086924, houdende regels omtrent de aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet (Regeling gebiedsaanwijzing gasaansluitplicht)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 10, zevende lid, onderdeel a, en negende lid, van de Gaswet;

Besluit:

Artikel 1

Een college van burgemeester en wethouders kan een gebied aanwijzen als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet:

  • a. wanneer het niet aansluiten van een of meer te bouwen bouwwerken op het gastransportnet een risico vormt voor de realisatie van gemeentelijk beleid gericht op het binnen vijf jaren aardgasvrij maken van een gebied nabij het aan te wijzen gebied, opgenomen in een beslissing van het gemeentebestuur dat een samenhangend geheel van op elkaar afgestemde keuzes bevat omtrent door het gemeentebestuur te nemen besluiten of te verrichten andere handelingen, ten einde de doelstelling aardgasvrij te bereiken;

  • b. wanneer de kenmerken van de fysieke omgeving of de functies van het te bouwen bouwwerk met zich brengen dat realisatie van het bouwwerk met een alternatief voor een voorziening voor gas vanwege wettelijke voorschriften of om technische redenen onmogelijk is en het te bouwen bouwwerk om zwaarwegende redenen van algemeen belang gerealiseerd moet worden;

  • c. wanneer de kosten voor de realisatie van een of meer te bouwen bouwwerken voorzien van een alternatief voor een voorziening voor gas in vergelijking met realisatie van een of meer te bouwen bouwwerken met een voorziening voor gas dusdanig hoog zijn dat dat bouwwerk of die bouwwerken niet meer tot stand komt of komen en dat bouwwerk of die bouwwerken om zwaarwegende redenen van algemeen belang gerealiseerd moet of moeten worden, of

  • d. in andere situaties waarin aansluiting op het gastransportnet strikt noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang.

Artikel 2

Een college van burgemeester en wethouders kan een gebied aanwijzen als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet, wanneer:

  • a. het aannemelijk is dat een of meer te bouwen bouwwerken minder snel tot stand zouden komen dan mogelijk was geweest met een voorziening voor gas en voldoende aannemelijk is dat de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ingediend op of na 1 juli 2018 en voor 1 januari 2019, of

  • b. het oorspronkelijke ontwerp van het te bouwen bouwwerk of de te bouwen bouwwerken was voorzien van een voorziening voor gas en aanpassing van dat ontwerp in een ontwerp met een alternatief voor de voorziening van gas een problematisch beroep doet op schaarse productiemiddelen in de bouwsector en voldoende aannemelijk is dat de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ingediend op of na 1 juli 2018 en voor 1 januari 2019.

Artikel 3

  • 1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voor de melding, bedoeld in artikel 10, achtste lid, van de Gaswet een formulier vast.

  • 2. Een college van burgemeester en wethouders doet de melding binnen 10 werkdagen met gebruikmaking van het in het eerste lid bedoelde formulier.

  • 3. De Autoriteit Consument en Markt neemt de melding binnen vijf werkdagen op in het register, bedoeld in artikel 10, negende lid, van de Gaswet.

  • 4. Een college van burgemeester en wethouders meldt elke wijziging, intrekking of vernietiging van een besluit als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onderdelen a of b, van de Gaswet aan de Autoriteit Consument en Markt. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

Onze Minister zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze regeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gebiedsaanwijzing gasaansluitplicht.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 juni 2018

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

1. Inleiding

Per 1 juli 2018 krijgen nieuwe gebouwen in beginsel geen aardgasaansluiting meer. Dit volgt uit de Wet van 9 april, tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) (hierna: Wet voortgang energietransitie). Met deze wijziging van de Gaswet, welke bij amendement van Jetten c.s. in de wet is gebracht, is een eerste belangrijke stap gezet voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving.

De taak van de gastransportnetbeheerder om woningeigenaren en andere zogenoemde ‘kleinverbruikers’ van een aansluiting op het gastransportnet te voorzien, is op grond van het artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de gewijzigde Gaswet niet van toepassing indien het een te bouwen bouwwerk betreft. Aangezien een netbeheerder slechts wettelijke taken mag uitvoeren, is het de netbeheerder niet toegestaan om nieuwbouw van een aansluiting op het gastransportnet te voorzien.

Met genoemde wijziging van de Gaswet heeft de wetgever een duidelijke keuze gemaakt voor aardgasvrij bouwen. De wet bevat evenwel een beperkte mogelijkheid om op lokaal niveau af te wegen of aansluiting op het gastransportnet toch moet worden toegestaan. Op grond van artikel 10, zevende lid, onderdeel a, kan een college van burgemeester en wethouders (hierna: college van B&W) ten behoeve van een of meer te bouwen bouwwerken een gebied aanwijzen waar de netbeheerder toch een aansluiting dient te verzorgen. De wet beperkt deze bevoegdheid tot gevallen waarin zwaarwegende redenen van algemeen belang dit strikt noodzakelijk maken. Deze ministeriële regeling geeft nadere invulling aan deze grondslag in de wet.

2. Inhoud van deze regeling

Een besluit van een college van B&W tot aanwijzing van een gebied op grond van artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet is ingegeven door de omstandigheden in het concrete geval. Op grond van de wet vindt de afweging of aansluiting op aardgas vanuit een publiek belang noodzakelijk is op lokaal niveau plaats. Indien een gemeente een dergelijk besluit neemt, zal die gemeente goed moeten motiveren welke zwaarwegende redenen van algemeen belang de aansluiting op het gastransportnet strikt noodzakelijk maken. De gemeente zal alle relevante belangen hierbij afwegen. In deze regeling zijn enkele situaties uitgewerkt die, mits goed onderbouwd in een concreet besluit, aanleiding kunnen zijn om aardgas toch toe te staan.

De regeling bevat in artikel 1 enkele situaties die structureel aanleiding kunnen geven om een gebied aan te wijzen. Artikel 2 bevat een tweetal situaties die tijdelijk, in de periode van 1 juli 2018 tot 1 januari 2019, daartoe aanleiding kunnen geven. Artikel 2 heeft tot doel vertraging in de woningbouwproductie te voorkomen. Een college van B&W neemt een besluit tot gebiedsaanwijzing, indien zwaarwegende redenen van algemeen belang dit noodzakelijk maken. Een zwaarwegende reden kan de voortgang van de (woningbouw)productie of de realisatie van gemeentelijk beleid gericht op het aardgasvrij maken van wijken (transitie naar alternatieve warmtevoorziening voor aardgas) zijn. Een college van B&W weegt dit af tegen andere belangen, waaronder het belang van de energietransitie.

2.1 Situaties die zich structureel kunnen voordoen

2.1.1 Realisatie van gemeentelijk beleid (artikel 1, sub a)

Voorstelbaar is dat de keuze voor aardgasvrije verwarmingsoplossingen ten aanzien van een of enkele nieuwe gebouwen ertoe zou kunnen leiden dat de (financiële) haalbaarheid van een gemeentelijk beleidsplan voor die wijk of de nabij gelegen wijk op termijn aardgasvrij te maken in gevaar komt. Gemeenten streven ernaar eind 2021 voor alle wijken en gebieden binnen hun grenzen een plan te hebben waar en wanneer een alternatieve warmtevoorziening gerealiseerd moet zijn. Dit plan zal vervolgens landen in de gemeentelijke omgevingsvisie en het omgevingsplan onder de Omgevingswet.1

Wil een gemeente kunnen onderbouwen dat een nieuwbouwproject een eerder voornemen om een wijk op een alternatief voor aardgas te laten overgaan doorkruist, zal dit voornemen concreet uitgewerkt moeten zijn in een energieplan of ander gemeentelijk beleidsplan. Het zal aannemelijk moeten zijn dat de alternatieve warmtevoorziening op redelijk korte termijn (binnen vijf jaar) wordt ingevoerd. Verder zal het college moeten aantonen dat de financiële haalbaarheid van de nieuwe warmtevoorziening in het geding komt als de nieuwe gebouwen in het aangewezen gebied hier niet op worden aangesloten. Het ligt voor de hand dat het college ook rekening houdt met de kosten die de netbeheerder moet maken voor de aanleg van het gastransportnet voor een korte periode en de verwijdering van het gastransportnet daarna.

2.1.2 Aardgasvrij technisch onmogelijk (artikel 1, sub b)

De situatie kan zich voordoen dat elke aardgasvrije oplossing technisch onhaalbaar is, of vanwege wettelijke voorschriften niet mogelijk is, waardoor een bepaald bouwproject niet tot stand komt. Voor het verwarmen van ruimtes is het alternatief zonder aardgas niet altijd beschikbaar. De mogelijkheid van het toepassen van een water-water warmtepomp (bron grondwater of bodem) is afhankelijk van de locatie, evenals van een lucht-water warmtepomp (inclusief ventilator buiten). Ook wettelijke voorschriften voor bijvoorbeeld lucht en geluid kunnen ertoe leiden dat er geen alternatief voor aardgas mogelijk is. Een gemeente kan een gebiedsaanwijzing doen wanneer het tot stand komen van het desbetreffende project noodzakelijk is gelet op publieke belangen. Indien het niet tot stand komen van het desbetreffende project bijvoorbeeld problematische gevolgen heeft voor de woningmarkt in de desbetreffende regio, kan dit een zwaarwegende reden van algemeen belang opleveren die aansluiting strikt noodzakelijk maakt. De krapte op de woningmarkt in bepaalde regio’s wordt immers als een groot maatschappelijk probleem gezien.

Het advies van een welstandscommissie kan overigens geen wettelijke belemmering vormen voor aardgasvrij bouwen. Dat is immers een advies aan het college van B&W waar van afgeweken kan worden op grond van artikel 2.10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarnaast kan veelal door aanpassing van het ontwerp het bezwaar van een welstandscommissie weggegenomen worden. Er zijn in dat geval dus alternatieven mogelijk.

2.1.3 Bouwproject onhaalbaar door meerkosten (artikel 1 sub c)

Een bouwproject kan ook onhaalbaar worden doordat het aardgasvrije alternatief veel meer kost dan een gasaansluiting. Het zal aannemelijk moeten zijn dat het bouwproject als gevolg van de hogere kosten niet tot stand komt. Dit is het geval indien realisatie van het project voor de betrokken partijen gezamenlijk minder aantrekkelijk is dan het niet realiseren van het project. De financiële onhaalbaarheid kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van in het kader van volkshuisvestelijk beleid concreet gemaakte afspraken.

Indien het niet tot stand komen van het bouwproject vanwege de meerkosten problematische gevolgen heeft voor de woningmarkt in de desbetreffende regio, zou sprake kunnen zijn van een zwaarwegende reden van algemeen belang die aansluiting strikt noodzakelijk maakt. De gebiedsaanwijzing vergt een afweging. In de afweging houdt het college van B&W er ook rekening mee dat het besluit kan leiden tot hoge kosten elders, bijvoorbeeld de kosten van de netbeheerder voor de aanleg van een net.

2.1.4 Andere situaties (artikel 1, sub d)

Naast de in sub a, b en c opgenomen situaties, kunnen zich andere situaties voordoen die aanleiding geven tot het nemen van een besluit tot aanwijzing van een gebied waar nieuwbouw toch op het gastransportnet wordt aangesloten. Het college van B&W onderbouwt bij het besluit tot gebiedsaanwijzing welke zwaarwegende redenen van algemeen belang een aansluiting op het gastransportnet strikt noodzakelijk maken.

2.2 Situaties die zich tijdelijk kunnen voordoen

Als gevolg van de Wet voortgang energietransitie, zullen alle aanvragen om bouwvergunningen na 1 juli 2018 een alternatief voor een voorziening voor aardgas bevatten. Het is voorstelbaar dat dit gegeven een omschakeling vergt bij bouwprojecten die reeds vergaand in ontwikkeling waren, maar waarvoor nog geen vergunningaanvraag was ingediend. Gelet op de krapte op de woningmarkt in grote delen van het land is het van belang dat de oplevering van nieuwbouw niet vertraagt. De uitzonderingsbepalingen in artikel 2 zijn opgenomen om de overgang naar aardgasloze nieuwbouw vloeiend te laten verlopen. Artikel 2 heeft een beperkte looptijd.

Het voorkomen van vertraging in de bouwproductie als het gevolg van aanpassingen aan bestaande projecten kan in periode tot 1 januari 2019 reden zijn om een gebied aan te wijzen waar de aansluitplicht geldt. De bouwproductie hangt nauw samen met het woningaanbod. Het tijdig realiseren van voldoende woningen is op nationaal niveau een zwaarwegende reden van algemeen belang die aanleiding kan zijn voor een uitzondering. Dit geldt in het bijzonder op plekken met krapte op de woningmarkt. Het voorkomen van vertraging in de bouwproductie is op nationaal niveau topprioriteit. In de grondwet is opgenomen: ‘Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid’. Tijdens de economische crisis is de bouwproductie teruggelopen en is het woningtekort opgelopen. In de afgelopen jaren is de bouwproductie aan het oplopen, maar dit wordt beperkt door beperkingen in de bouwcapaciteit. Vanwege het belang van voldoende woningbouw is het belangrijk dat de beschikbare bouwcapaciteit hoofdzakelijk ingezet kan blijven worden voor het realiseren van nieuwe (woning)bouwprojecten.

2.2.1 Realisatie van aardgasvrij alternatief zorgt voor vertraging (artikel 2, sub a)

De situatie dat de realisatie van bouwwerk vertraging oploopt omdat er geen voorziening voor aardgas beschikbaar is en deze vertraging volledig wordt opgelost door het toestaan van aardgas, kan het college van B&W doen besluiten dat de nieuwbouw wordt aangesloten op het gastransportnet.

Het college van B&W zal aannemelijk moeten maken dat voor het project niet eenvoudig kan worden voorzien van een alternatief voor de voorziening van gas en dat het project zonder vertraging gerealiseerd gaat worden met aansluiting op het gastransportnet. Er kunnen zowel redenen van technische, als andere aard zijn. De vertraging moet enkel te voorkomen zijn door het toestaan van een aansluiting. In deze situatie kan het voorkomen van vertraging een zwaarwegend algemeen belang zijn dat aanleiding geeft om aardgas toe te staan. Voorts moet aannemelijk zijn dat voor het project de omgevingsvergunningsaanvraag of -aanvragen in de periode van 1 juli 2018 tot 1 januari 2019 wordt of worden ingediend.

2.2.2 Problematisch beroep op schaarse productiemiddelen (artikel 2, sub b)

De situatie dat het aanpassen van een reeds ontworpen bouwwerk naar een bouwwerk zonder voorziening voor aardgas een problematisch beroep doet op schaarse productiemiddelen in de bouwsector, kan het college van B&W doen besluiten dat de nieuwbouw wordt aangesloten op aardgas.

De capaciteit in de bouwsector is op dit moment onvoldoende om de vraag op de woningmarkt bij te houden. Het is daarom belangrijk dat de beschikbare capaciteit hoofdzakelijk ingezet wordt voor het realiseren van nieuwe bouwprojecten. Indien beperkte bouwcapaciteit wordt ingezet om aanpassingen aan bestaande ontwerpen te maken en hierdoor minder nieuwe projecten worden gestart komt het belang van voldoende woningbouw in gevaar. Het aanpassen van bestaande plannen kan veel capaciteit vragen bij bouwbedrijven of toeleveranciers. Het college van B&W zal bij een besluit tot aanwijzing van een gebied moeten onderbouwen dat het aanpassen van een bestaand project een significante claim doet op de capaciteit van het bouwbedrijf of van een toeleverancier en dat het aannemelijk is dat hierdoor de woningbouwproductie afneemt. Tot slot zal ook in deze situatie aannemelijk moeten zijn dat voor het project de omgevingsvergunningsaanvraag of -aanvragen in de periode van 1 juli 2018 tot 1 januari 2019 wordt of worden ingediend.

3. Aard van het besluit

Een besluit van het college van B&W om een gebied aan te wijzen waar de aansluitplicht wel geldt, zal afhankelijk van de inhoud van het besluit ofwel een concretiserend besluit van algemene strekking, ofwel een beschikking zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat bezwaar en beroep voor belanghebbenden open staat. Een gemeente kan ervoor kiezen om in plaats van de bezwaarprocedure de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen.

Een besluit tot gebiedsaanwijzing zal soms op verzoek van bijvoorbeeld een projectontwikkelaar of bouwer worden genomen. Een eventuele schriftelijke weigering van een dergelijk verzoek om een besluit te nemen, wordt ingevolge artikel 6:2, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht met een besluit gelijkgesteld. Dat betekent dat tegen de schriftelijke weigering bezwaar en beroep open staat.

Gelet op het uitgangspunt in de wet dat nieuwbouw niet meer op gas wordt aangesloten en gelet op de beperkte mogelijkheid om hiervan in concrete gevallen af te wijken, is het alleen mogelijk een besluit te nemen met het oog op specifieke projecten of locaties waar een of meer te bouwen bouwwerken gerealiseerd worden. Indien een project een groot aantal bouwwerken bevat, ligt het in de reden om te beoordelen of het nodig is om voor het hele project of de hele locatie af te wijken. Op voorhand aanwijzen van (delen) van gemeenten is niet in lijn met de wet.

Gemeenten dienen een zorgvuldig onderbouwd besluit te nemen, waarbij zij alle relevante belangen in acht nemen. Daarbij ligt het voor de hand dat zij voordat ze het besluit nemen ook in overleg gaan met relevante partijen. Gemeenten zullen moeten nagaan hoe een te nemen besluit zich verhoudt tot beleid van andere overheden, bijvoorbeeld regionale energieplannen van provincies. Daarom zou het logisch zijn als gemeenten met provincies afstemming zoeken alvorens een besluit te nemen, zodat een dergelijk besluit niet het beleid van de provincie doorkruist. Daarnaast zal een gemeente zich ervan bewust moeten zijn dat een dergelijk besluit waarschijnlijk leidt tot hoge maatschappelijke kosten elders. Zo kan een netbeheerder met hoge kosten van aanleg van een net geconfronteerd worden door dit besluit van de gemeente. Het ligt voor de hand dat de gemeente deze kosten meeneemt in haar besluitvorming.

4. Register Autoriteit Consument en Markt

De ACM heeft op grond van de Gaswet de verplichting om een register bij te houden, waarin de gebieden zijn opgenomen waar een bijzonder regime geldt ten aanzien van aansluiting op het gastransportnet. Mede als gevolg van de Wet voortgang energietransitie kunnen voor verschillende gebieden verschillende regimes gelden. Op de hoofdregel dat nieuwbouw niet meer wordt aangesloten, kan op lokaal niveau een uitzondering zijn gemaakt. In die gebieden wordt nieuwbouw toch aangesloten. Daarnaast kunnen er gebieden zijn waar in beginsel een aansluitplicht geldt, maar waar een warmtenet of andere energie-infrastructuur aanwezig is of wordt gepland. In deze gebieden sluit de netbeheerder niet aan. Tot slot zijn er gebieden waar een netbeheerder niet op economische voorwaarden een gastransportnet in werking kan hebben, onderhouden of ontwikkelen. Ook in deze gebieden sluit de netbeheerder niet aan.

In het register worden aldus de volgende gebieden opgenomen waar juist wel, of juist niet een aansluitplicht geldt:

  • gebieden die op grond van artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet door een college van B&W zijn aangewezen, waardoor nieuwbouw alsnog een gasaansluiting krijgt vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang. In deze gebieden is er een aansluitplicht voor de netbeheerder.

  • gebieden die op grond van artikel 10, zevende lid, onderdeel b, van de Gaswet door een college van B&W zijn aangewezen als gebied waar zich een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, of een andere energie-infrastructuur bevindt of gaat bevinden die kan voorzien in de verwachte warmtebehoefte. In deze gebieden is er geen aansluitplicht voor de netbeheerder.

  • gebieden waar een netbeheerder niet op economische voorwaarden een gastransportnet in werking kan hebben, onderhouden of ontwikkelen en die krachtens artikel 12b, eerste lid, onderdeel f, van de Gaswet zijn uitgezonderd in de gebiedsindeling van de netbeheerders. In deze gebieden is er geen aansluitplicht voor de netbeheerder.

  • gebieden die voor 1 juli 2018 waren uitgezonderd van bovenbedoelde gebiedsindeling als gebied waar zich een warmtenet als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Warmtewet bevond of ging bevinden. In deze gebieden is er geen aansluitplicht voor de netbeheerder.

Het register uit de Gaswet is een belangrijk instrument om te kunnen controleren of er in een bepaald gebied een aansluitplicht geldt. Voor een juiste registratie is het nodig dat het college van B&W specifieke informatie aanlevert. Om ervoor te zorgen dat de informatie in het register uniform is, zal de ACM voor gemeenten een formulier vaststellen. Daarnaast is het van belang dat de gemeentelijke informatie tijdig aan de ACM wordt gestuurd. Daarom wordt in deze regeling de verplichting opgenomen voor een gemeente om de door hen genomen besluiten binnen 10 werkdagen aan de ACM toe te sturen. De ACM zal na ontvangst de gegevens binnen vijf werkdagen op haar site plaatsen. Indien een besluit van een college wordt gewijzigd, ingetrokken of vernietigd, dient een college dit ook aan de ACM te melden.

Om de grenzen van de verschillende typen gebieden aan te kunnen duiden is het noodzakelijk om postcode (indien noodzakelijk met huisnummer) of kadastrale gegevens te gebruiken voor opname in het register. De locatiegegevens in het register zijn persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming2, die betrekking hebben op de ingezetenen van de betreffende gemeente in het aangewezen gebied. Gemeenten verstrekken de gegevens aan ACM ten behoeve van verwerking door ACM in het register. Deze verwerkingen zijn noodzakelijk om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het register in de Gaswet.

In het register kan worden opgezocht welk aansluitregime geldt op een bepaalde locatie. Het inzichtelijk maken van het aansluitregime is in de eerste plaats een belangrijk instrument voor netbeheerders om eenvoudig te achterhalen waar zij de wettelijke taak hebben om aansluitingen te verzorgen op het gastransportnet en waar niet. Daarnaast is het voor partijen op de woningmarkt, zoals projectontwikkelaars, woningeigenaren, kopers en woningzoekenden zeer relevant om te weten of op een bepaalde locatie op aardgas wordt aangesloten of niet. Zij hebben deze informatie nodig om hun handelen op af te stemmen. Het register is om die reden in beginsel toegankelijk voor eenieder. Bij de vaststelling van het formulier door ACM en de operationalisering van het register kunnen echter nog keuzes worden gemaakt waarbij telkens de – vanuit het oogpunt van privacy – minst nadelige wijze van gegevensverwerking en openbaarmaking moet worden gekozen. Zo kan bijvoorbeeld worden gekozen voor een zoekfunctie met invoering van een bepaalde postcode, in plaats van publicatie van alle postcodes.

Een college van B&W is verantwoordelijk voor de tijdige en correcte aanlevering van de gegevens aan de ACM. De netbeheerder gaat voor de vraag of een specifiek adres moet worden voorzien van een aansluiting in beginsel uit van de juistheid van het register op het moment dat de aanvraag binnenkomt bij de netbeheerder. Mocht er onverhoopt een besluit (nog) niet zijn verwerkt in het register, is het betreffende rechtsgeldige besluit bepalend bij de vraag of de netbeheerder het gebouw dient te voorzien van een aansluiting of niet.

Voor gebieden die tot 1 juli 2018 krachtens artikel 12b, eerste lid, onderdeel f, van de Gaswet zijn aangemerkt als gebied waar een netbeheerder niet op economische voorwaarden een gastransportnet in werking kan hebben, onderhouden of ontwikkelen, geldt dat deze voor een groot deel zijn opgenomen in het besluit gebiedsindelingscode gas van de ACM van 21 april 2016. Het valt echter niet uit te sluiten dat na die datum nieuwe gebieden zijn aangemerkt als gebied waar een gastransportnet niet economisch rendabel is en niet in dit besluit zijn opgenomen. Het verdient aanbeveling dat de gezamenlijke netbeheerders samen met de ACM ook deze gebieden alsnog in kaart brengen en in het register opnemen.

5. Evaluatie

Met de gewijzigde Gaswet wordt nieuwbouw zonder gasaansluiting per 1 juli 2018 de norm, terwijl nieuwbouw daarvoor in de regel een gasaansluiting had. De bevoegdheid van colleges van B&W om te besluiten dat aansluiting toch strikt noodzakelijk is om zwaarwegende redenen van algemeen belang, is een nieuwe bevoegdheid. De omschakeling naar aardgasvrije nieuwbouw en de inzet van de bevoegdheid door gemeenten zal in de praktijk een weg moeten vinden. Daarnaast kunnen de inzichten over de redenen om af te wijken evolueren. Daarom zal deze ministeriële regeling twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd worden. Hiermee wordt ook recht gedaan aan mijn toezegging tijdens de parlementaire behandeling van de Wet van 9 april, tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) om deze regeling na twee jaar te evalueren.

6. Bedrijfseffecten

Deze ministeriële regeling is ter uitwerking van artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet, als gewijzigd door de Wet van 9 april, tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie). Deze regeling leidt tot een beperkte toename van de regeldruk. De regeling geeft enkel richtinggevende invulling aan de bevoegdheid van een college van B&W om een besluit te nemen tot aanwijzing van een gebied waar nieuwbouw op aardgas wordt aangesloten. Een college van B&W, dat gebruik maakt van de bevoegdheid om af te wijken van de wet, ervaart wel uitvoeringslasten. Indien een burger of een bedrijf echter in bezwaar en beroep wil tegen dit besluit of het uitblijven van een besluit, zal dit tot een beperkte extra lasten leiden.

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft de toetsing van de regeldruk op 13 juni 2018 ambtelijk afgedaan. De reden hiervoor is dat het in dit dossier gaat om bestuurlijke lasten, die niet onder het mandaat van het Adviescollege toetsing regeldruk vallen. Daarnaast geeft het Adviescollege toetsing regeldruk aan dat het bij ministeriële regelingen alleen formeel advies uitbrengt als de gevolgen voor de regeldruk ‘omvangrijk’ zijn. Dit is bij deze regeling niet het geval.

7. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets ACM

De ACM heeft in haar uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets voornamelijk aandacht gevraagd voor de regels over het register. Dit heeft ertoe geleid dat de ACM de bevoegdheid krijgt een formulier vast te stellen en er procedurele regels zijn opgenomen over wanneer een college van B&W de gegevens moet aanleveren. Op deze manier kan de ACM de gegevens in het register verwerken. Daarnaast gaf de ACM aan dat zij geen bevoegdheid heeft om de juistheid van de gegevens te controleren of om correcties door te voeren. Het klopt dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor tijdige aanlevering van de juiste gegevens.

8. Consultatie

Voorafgaand aan de internetconsultatie zijn concepten van de regeling besproken met decentrale overheden, netbeheerders en de bouwsector. Vervolgens is een concept van de regeling met toelichting van 29 mei tot en met 11 juni 2018 via internetconsultatie.nl ter consultatie gepubliceerd. In totaal zijn 22 reacties op deze regeling ontvangen, waarvan 17 openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties zijn te vinden op de website www.internetconsultatie.nl. De reacties kwamen van decentrale overheden, stakeholders uit de energiesector en stakeholders uit de bouwsector. Deze reacties hebben een waardevolle bijdrage aan de totstandkoming van deze regeling geleverd. Tijdens de consultatie is de regeling ook aan de beide Kamers gestuurd. Beide Kamers hebben de regeling voor kennisgeving aangenomen.

Een groot deel van de reacties is afkomstig van decentrale overheden. Veel gemeenten of milieudiensten van gemeenten hebben vragen over de praktische toepassing van de regeling. Deze vragen zien onder meer op de relatie tussen het Bouwbesluit 2012 en de Gaswet. In de regeling is gekozen voor ‘te bouwen bouwwerk’ voor de aanduiding van nieuwbouw. Daarmee wordt aangesloten bij de terminologie van het Bouwbesluit 2012. In het Bouwbesluit 2012 wordt verder niet opgenomen dat een bouwwerk geen voorziening voor gas mag hebben. Bij de vergunningaanvraag voor een nieuw te bouwen gebouw moet een EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt)-berekening aangeleverd worden. De EPC-berekening zal niet kloppen als er een gasaansluiting in de bouwaanvraag zit, omdat de berekening gebaseerd is op gasgestookte ruimteverwarming en er geen voorziening is voor aardgas. De netbeheerder mag in dat geval namelijk niet aansluiten op basis van de Gaswet. De gemeente kan de aanvrager dan gelegenheid geven zijn bouwplan aan te passen of aannemelijk te maken dat er een voorziening voor aardgas komt. Als de aanvrager zijn aanvraag niet aanpast en niet aannemelijk kan maken dat een voorziening voor aardgas gerealiseerd gaat worden, dan kan de gemeente de vergunning (uiteindelijk) weigeren. Het argument voor weigering is dat de aanvrager ten genoegen van de gemeente onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat het bouwplan aan de geldende EPC-eis voldoet.

Verder is het begrijpelijk dat er bij gemeenten veel vragen in de praktijk leven, aangezien het hier gaat om een nieuwe bevoegdheid voor gemeenten. Om deze vragen te ondervangen wordt via rvo.nl informatie verstrekt aan gemeenten. Daarnaast zorgt de VNG voor een handreiking om gemeenten te ondersteunen om deze bevoegdheid op een goede manier uit te oefenen.

Het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) gaf aan dat zij deze regeling als een belangrijke stap zien op weg naar een gebouwde omgeving waarin zonder aardgas geleefd wordt. De provincies hebben begrip voor het feit dat er in sommige situaties geen mogelijkheid is om aardgasloos te bouwen. Tegelijkertijd moeten deze situaties zich volgens het IPO zo weinig mogelijk voordoen, zodat de energietransitie zo min mogelijk vertraagd wordt. De provincies willen gemeenten, in het kader van de warmteplannen en de RES, graag ondersteunen met het vinden van alternatieven voor aardgas. Het IPO betreurt het dat er op dit moment voor de provincies geen mogelijkheid is opgenomen om hierover mee te denken. Dit kan volgens het IPO leiden tot suboptimale keuzes in de regio, waar de provincie mogelijk een beter zicht op heeft dan individuele gemeentes.

Een provincie heeft inderdaad een goed zicht op de keuzes in de regio en kan gemeenten daar constructief bij ondersteunen. De regionale energiestrategie (RES), waarmee de decentrale overheden samen met het Rijk en maatschappelijke partners de energietransitie voor de gebouwde omgeving en elektriciteit gaan invullen zal uiteindelijk zorgen voor een goed onderbouwde keuze voor het alternatief voor aardgas. Het is van belang dat gemeenten voordat zij het besluit om alsnog een gebied met aardgas aan te wijzen nemen, in overleg gaan met betrokken partijen, zoals provincies. Een adviesrecht, zoals het IPO in haar consultatie voorstelt lijkt op dit moment niet nodig. Het ligt voor de hand dat gemeenten bij het nemen van besluiten rekening houden met beleid van andere overheden. In uitzonderingsgevallen, waarin besluiten tot gebiedsaanwijzing in strijd zijn met het algemeen belang of het recht, is er het reguliere toezichtsinstrumentarium.

Veel partijen vroegen naar de verhouding met de maatschappelijke kosten. Zij gaven aan dat het wenselijk is dat gemeenten bij de afweging of een gasaansluiting strikt noodzakelijk is ook rekening houdt met de maatschappelijke kosten die er gemoeid zijn met een gasaansluiting. Dit is een terecht punt. Een college van B&W dient maatschappelijke kosten in zijn afweging zeker ook mee te nemen. Een gasaansluiting heeft een lange afschrijvingstermijn. Tegelijkertijd is duidelijk dat de komende tijd steeds meer wijken gasloos zullen worden. Een college zou bij deze besluiten deze overwegingen mee moeten nemen. De toelichting is op dit punt dan ook verduidelijkt.

Daarnaast gingen veel partijen in op de voor- en nadelen van alternatieven voor gas. Zo gaf de gemeente Tilburg aan dat het verstandig zou zijn om altijd aardgasvrij-ready te bouwen. Ook gaven sommige partijen aan dat groen gas ook een alternatief moet blijven. De regeling gaat niet over welke alternatieven logisch zouden zijn. Ook gaat de regeling niet over de vraag wanneer bouwwerken wel aardgasvrij kunnen worden gemaakt. De regeling geeft alleen invulling aan de wijze waarop een college van B&W gebruik kan maken van haar bevoegdheid om een gebied aan te wijzen waar een aardgasaansluiting is toegestaan.

Veel partijen gaven aan dat de uitzonderingen veel interpretatieruimte geven. Het is inderdaad aan een college van B&W om het besluit goed te onderbouwen, waarbij zij enige ruimte tot interpretatie hebben. Het kader blijft echter de wettelijke bepaling, die aangeeft dat een gasaansluiting strikt noodzakelijk dient te zijn vanwege een zwaarwegend algemeen belang. Dit wettelijke kader laat in die zin al weinig ruimte voor een college van B&W. Daarom blijft de regeling beperkt tot richtlijnen die het college enige ruimte voor interpretatie geven, zodat gemeenten op basis hiervan een goed onderbouwd besluit kunnen nemen, waarin zij alle aspecten in hun afweging betrekken.

Tot slot waren er opmerkingen over de bepaling in artikel 2, waarin staat dat het voorkomen van vertraging in de bouwproductie als het gevolg van aanpassingen aan bestaande projecten kan in periode tot 1 januari 2019 reden kan zijn om een gebied aan te wijzen waar de aansluitplicht geldt. Enerzijds gaven partijen, zoals milieudefensie en gemeenten hier aan dat er mogelijk misbruik van gemaakt zou kunnen worden. Anderzijds gaf bijvoorbeeld een bouwbedrijf aan dat zij niet willen dat de keuze of er gebruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid bij een college van B&W wordt gelegd. Het is aan gemeenten om te besluiten of zij gebruik maken van deze mogelijkheid in de wet. Die bevoegdheid is op wetsniveau al gegeven. Daarnaast lijkt de kans dat er misbruik van deze bepaling gemaakt kan worden beperkt. Dit zou alleen het geval zijn indien een college van B&W een besluit neemt op basis van artikel 2 van de regeling en de aanvraag voor de bouwvergunning vervolgens lang op zich laat wachten.

9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in lijn met het kabinetsbeleid over vaste verandermomenten voor regelgeving in werking op 1 juli 2018. De bekendmaking van deze regeling vindt echter kort voor deze datum plaats. Daardoor wordt de minimale termijn van twee maanden, die in de regel wordt aangehouden tussen publicatie en inwerkingtreding, niet gehaald. Aangezien deze regeling invulling geeft aan een bevoegdheid van gemeenten die per 1 juli 2018 in de Gaswet is opgenomen, is spoedige inwerkingtreding gewenst.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Programmastart Interbestuurlijk programma, Samen meer bereiken als één overheid. Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen starten met een interbestuurlijk programma en een gezamenlijke agenda, 14 februari 2018.

X Noot
2

Verordening (EU) 679/2016 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)(PbEU 2016, L 119/1)

Naar boven