TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In de kamerbrief cultuuronderwijs van najaar 2016 is deskundigheidsbevordering1 van leerkrachten in het primair onderwijs met betrekking tot cultuureducatie een
belangrijk uitgangspunt om te komen tot duurzame inbedding van cultuur in het onderwijs.
De regeling komt tegemoet aan de wens van leerkrachten tot inhoudelijke verdieping
op het gebied cultuuronderwijs en duurzame inbedding hiervan in het primair onderwijs.
2. Samenvatting Subsidieregeling cultuurbegeleider primair onderwijs
De Subsidieregeling cultuurbegeleider primair onderwijs stelt interne cultuurcoördinatoren
(ICC’ers) en leerkrachten die deze werkzaamheden uitvoeren in staat zich verder te
professionaliseren ter bevordering van het cultuuronderwijs in het primair onderwijs.
Door de leraar kunnen op grond van deze regeling twee subsidies worden aangevraagd.
Subsidie voor studiekosten
De leraar kan allereerst subsidie ontvangen voor het volgen van een opleiding tot
cultuurbegeleider. De opleiding tot cultuurbegeleider stelt leraren in staat inhoudelijke
kennis op het gebied van cultuuronderwijs te verwerven, een leerlijn te ontwikkelen,
cultuuronderwijs te verzorgen en eventueel collega’s te begeleiden. Deze subsidie
bestaat uit een vergoeding voor cursusgeld (tot een maximum van € 3.000), studiemiddelen
(tot een maximum van € 175) en reiskostenvergoeding (tot een maximum van € 300) en
wordt uitgekeerd aan de leraar.
Subsidie voor vervangingskosten
Een leraar, in dienst van een bevoegd gezag, die subsidie voor studiekosten aanvraagt
kan daarbij tevens subsidie aanvragen voor het bevoegd gezag als tegemoetkoming in
de vervangingskosten voor het volgen van een opleiding tot cultuurbegeleider. Voor
ten hoogste 72 uur aan vervangingskosten kan subsidie worden verstrekt.
Aan deze subsidie is op grond van artikel 7, tweede lid, voor het bevoegd gezag de
verplichting verbonden dat hij de leraar in gelegenheid stelt om de opleiding tot
cultuurbegeleider te volgen. Door het bevoegd gezag kan op verschillende manieren
invulling worden gegeven aan deze verplichting. Zo zou het bevoegd gezag de tegemoetkoming
in de vervangingskosten kunnen gebruiken om de arbeidsomvang van de betreffende leraar
tijdelijk uit te breiden, zodat de leraar de opleiding tot cultuurbegeleider kan volgen.
Ook is denkbaar dat het bevoegd gezag de niet-onderwijsgevende taken van de leraar
overdraagt aan een andere leerkracht. De leraar wordt dan ontzien, en hij kan de gewonnen
tijd benutten voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider.
3. Uitvoering, toezicht en handhaving
De regeling wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Een concept
van deze regeling is voorgelegd aan DUO. DUO heeft laten weten deze regeling als uitvoerbaar
te beoordelen. DUO houdt op de volgende manieren toezicht:
-
– de Dienst Uitvoering Onderwijs controleert de gegevens die de leraar heeft ingevuld
in het digitale aanvraagformulier voor de subsidie voor studiekosten en de subsidie
voor vervangingskosten;
-
– de leraar of het bevoegd gezag is verplicht om zo spoedig mogelijk schriftelijk melding
te maken van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging,
intrekking of vaststelling van de subsidie voor studiekosten, respectievelijk vervangingskosten;
Op de website www.duo.nl (via Mijn DUO) is een formulier beschikbaar gesteld, waarmee een aanvraag kan worden
ingediend.
4. Administratieve lasten
Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Deelname van
de leerkracht aan deze regeling is vrijwillig en brengt dus geen verplichte administratieve
lasten met zich mee. Het aanvraagproces zo wordt ingericht dat het zo min mogelijk
administratieve lasten creëert. Voor de aanvragers worden de administratieve lasten
geschat op gemiddeld circa 1 uur per aanvraag.
Er wordt uitgegaan van jaarlijks 159 aanvragen, waarmee de totale lasten bij een uurtarief
van € 60,– uit komt op € 9.540,–, ofwel net iets boven 1% van het totaal beschikbare
bedrag.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 1 bevat de begripsbepalingen. De meeste begrippen verwijzen naar begrippen
die worden gehanteerd in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Bijzonder is het begrip ‘opleiding tot cultuurbegeleider’, dat verwijst naar de post-initiële
leergang tot cultuurbegeleider, voor het volgen waarvan op grond van deze regeling
door een leraar subsidie kan worden aangevraagd. Een leraar kan enkel subsidie aanvragen
voor het volgen van een opleiding tot cultuurbegeleider, die door het CPION is erkend.
De erkende opleidingen tot cultuurbegeleider zijn opgenomen in een opleidingenregister,
dat door het CPION wordt aangehouden (dit opleidingenregister is te raadplegen via:
http://www.cpion.nl/).
Artikelen 3 en 4
De artikelen 3 en 4 bevatten elk een regeling voor de verstrekking van een afzonderlijke
subsidie door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister van
OCW). Artikel 3 ziet op een subsidie die aan een leraar kan worden verstrekt voor
het volgen van een opleiding tot cultuurbegeleider. Het tweede lid van dit artikel
regelt de kosten, die daarbij voor subsidie in aanmerking komen: de kosten van het
verschuldigde cursusgeld (tot een maximum van € 3.000,–); de kosten van studiemiddelen
(ad € 175,–); en de reiskosten (ad € 300,–).
Artikel 4 ziet op een subsidie die aan een bevoegd gezag kan worden verstrekt als
tegemoetkoming in de vervangingskosten van een leraar, die de opleiding tot cultuurbegeleider
volgt. Ingevolge het tweede lid komt in dit kader ten hoogste 72 uur vervangingskosten
voor subsidie in aanmerking, waarbij het subsidiebedrag – ingevolge het derde lid
– voor elk uur ten hoogste € 37,79 (voor vervanging in het primair onderwijs) of € 39,58
(voor vervanging in het speciaal onderwijs) bedraagt. Deze bedragen worden jaarlijks
geïndexeerd, waarvan met inachtneming van artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, kennis wordt gegeven in de Staatscourant. De subsidie voor vervangingskosten
kan alleen worden aangevraagd in samenhang met de subsidie voor het volgen van de
opleiding tot cultuurbegeleider, geregeld in artikel 3.
Artikel 5
Artikel 5 bevat het subsidieplafond. Voor de beide soorten subsidies, die op basis
van respectievelijk artikel 3 en artikel 4 kunnen worden verstrekt, is per kalenderjaar
één gezamenlijk subsidieplafond van toepassing, dat ingevolge het eerste lid voor
de kalenderjaren 2017 tot en met 2020 jaarlijks € 950.000,– bedraagt. Uit dit artikel
blijkt tevens dat, hoewel de subsidieregeling pas met ingang van 1 september 2021
vervalt, slechts in de kalenderjaren 2017 tot en met 2020 subsidie kan worden aangevraagd.
Artikel 6
Uit artikel 6 volgt dat de minister van OCW het beschikbare subsidiebedrag verdeelt
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Op grond van artikel 2.3, eerste lid,
onderdeel a, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling)
geldt, als de aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is
aangevuld, bij de verdeling de dag waarop de volledig aangevulde aanvraag is ontvangen,
als datum van ontvangst.
Artikel 7
Artikel 7 bevat de subsidieverplichtingen, waaraan door subsidieontvangers moet worden
voldaan. Het artikel behoeft in zoverre geen nadere toelichting. Wel wordt volledigheidshalve
gewezen op de meldingsplicht, die is opgenomen in artikel 5.7 van de Kaderregeling.
Ingevolge dit artikel dient een subsidieontvanger (onder andere) onverwijld schriftelijk
melding te doen aan de minister van OCW, indien aannemelijk is geworden dat niet,
niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan (artikel
5.7, eerste lid, onderdeel b, van de Kaderregeling). Voor de leraar, die op grond
van deze regeling subsidie ontvangt voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider,
betekent dit concreet dat hij de verplichting heeft onverwijld mededeling te doen
aan de minister van OCW, indien aannemelijk wordt dat hij de opleiding tot cultuurbegeleider
niet of niet tijdig (binnen de voorgeschreven studieperiode, aangevuld met een uitloop
van twee maanden) met een diploma zal kunnen afsluiten.
Artikel 8
Artikel 8 bevat de regels over het moment en de wijze van indiening van een subsidieaanvraag.
Het eerste en tweede lid hebben betrekking op het moment, waarop een subsidieaanvraag
wordt ingediend. Het eerste lid bevat de hoofdregel, dat een subsidieaanvraag wordt
gedaan voorafgaand aan de start van de opleiding tot cultuurbegeleider, ten aanzien
waarvan subsidie wordt aangevraagd. Het tweede lid bevat voor 2017 (gelet op het feit,
dat deze regeling met ingang van 1 oktober 2017 in werking is getreden) een afwijkende
regeling, die is bedoeld om aanvragers, die in september of oktober 2017 zijn gestart
met de opleiding tot cultuurbegeleider, een reële mogelijkheid te bieden daarvoor
een subsidieaanvraag te doen. Voor deze aanvragers bevat het tweede lid daarom de
mogelijkheid, uiterlijk vóór 1 november 2017 een subsidieaanvraag te doen.
Het derde tot en met vijfde lid van artikel 8 bevatten een aantal nadere voorschriften,
die bij het doen van een subsidieaanvraag in acht dienen te worden genomen. Uit het
derde lid volgt dat een subsidieaanvraag wordt gedaan met gebruikmaking van het aanvraagformulier,
dat op de website www.duo.nl is bekendgemaakt. Het vierde lid bepaalt dat een leraar bij een subsidieaanvraag
voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider een inschrijvingsbevestiging
voegt, waaruit blijkt bij welk opleidingsinstituut hij de opleiding zal gaan volgen.
Het vijfde lid heeft betrekking op de subsidieaanvraag voor een tegemoetkoming in
vervangingskosten. Het lid bepaalt dat deze aanvraag wordt gedaan door de leraar namens
het bevoegd gezag. De aanvraag wordt naast door de leraar ook door het bevoegd gezag
ondertekend. Hoewel de subsidie voor vervangingskosten derhalve door de leraar wordt
aangevraagd, is het bevoegd gezag de subsidieontvanger. Ook wordt de subsidie verantwoord
door het bevoegd gezag, en rust op hem de verplichting, de leraar in staat te stellen
de opleiding tot cultuurbegeleider te volgen. Het vereiste, dat de aanvraag door de
leraar wordt gedaan, verzekert dat de aanvraag enkel wordt gedaan in samenhang met
een aanvraag voor subsidie voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider.
Artikel 9
De subsidie voor het volgen van de opleiding tot cultuurbegeleider wordt ingevolge
artikel 9, eerste lid, verleend binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, en wordt
ambtshalve vastgesteld binnen 42 weken na de voorgeschreven studieperiode. Concreet
betekent dit dat de subsidie wordt vastgesteld binnen 22 weken na het moment waarop
de leraar uiterlijk zijn diploma (indien de opleiding met goed gevolg wordt afgerond)
aan DUO moet hebben gestuurd.2 De minister verleent een voorschot van 100% en betaalt het subsidiebedrag ineens.
Ten aanzien van de subsidie aan een bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste lid,
bepaalt het tweede lid van artikel 9 dat de subsidie binnen 13 weken na ontvangst
van de aanvraag direct wordt vastgesteld. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.
Artikel 13
Ingevolge artikel 13, eerste lid, is deze regeling met ingang van 1 september 2017
in werking getreden. Hierbij is afgeweken van de uit het kabinetsbeleid voortvloeiende
vaste verandermomenten. In dit geval is een afwijking van de vaste verandermomenten
niet bezwaarlijk, omdat de regeling enkel begunstigend werkt jegens de leraren en
de bevoegde gezagen, aan wie op grond van deze regeling subsidie kan worden verstrekt
voor de subsidieontvangers. Daarbij is van belang dat de subsidieontvangers tijdig
duidelijkheid wordt geboden over de subsidieregeling, zodat zij de mogelijkheid hebben
tijdig met de opleiding tot cultuurbegeleider te starten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker