Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 juli 2016, kenmerk 986679-152755-MC, houdende vaststelling van beleidsregels inzake subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties (Besluit vaststelling beleidskader inzake subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 1.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Vaststellen beleidskader

De beleidsregels inzake de subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2. Intrekking vorige Beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties

Het Beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties, vastgesteld op 1 juli 2011 en laatstelijk gewijzigd op 28 juni 2013, wordt ingetrokken, met dien verstande dat dit vorige beleidskader van toepassing blijft op subsidies die op grond hiervan zijn verstrekt.

Artikel 3. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 4. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vaststelling beleidskader inzake subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

BIJLAGE BIJ HET BESLUIT VASTSTELLING BELEIDSKADER INZAKE SUBSIDIËRING VAN PATIËNTEN- EN GEHANDICAPTENORGANISATIES

Beleidskader (986679-152755-MC) voor subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties

Uitgangspunten subsidiemogelijkheden en beoordelingskader voor subsidieaanvragen

Behorend bij de Visiebrief ‘Bundel je kracht, samen sterk’1 en de brief ‘Beleidsdoorlichting positie cliënt’2

Het beleidskader is vastgesteld op 1 juli 2011, laatstelijk gewijzigd op en vervalt per 1 januari 2019

Inhoudsopgave

Voorwoord

2

   

Hoofdstuk 1 – Inleiding 5

3

   

Hoofdstuk 2 – Uitgangspunten subsidiebeleid

4

   

Hoofdstuk 3 – Subsidiestroom 1

7

   

Hoofdstuk 4 – Subsidiestroom 2

12

   

Hoofdstuk 5 - Subsidiestroom 3

16

Voorwoord

Dit beleidskader beschrijft de mogelijkheden voor het verstrekken van subsidies aan patiënten- en gehandicaptenorganisaties (hierna: pg-organisaties). In aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat het de criteria waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor subsidie. Tevens wordt duidelijk gemaakt hoe het subsidiebedrag wordt bepaald. In dit beleidskader komen achtereenvolgens aan bod: de inleiding (Hoofdstuk 1), de uitgangspunten (Hoofdstuk 2) en de uitwerking van de drie subsidiestromen (Hoofdstuk 3, Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5).

Terugblik

In de Visiebrief ‘Bundel je kracht, samen sterk’, van 20 mei 20113 zijn door de minister en staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de contouren geschetst van het beleid voor het verstrekken van subsidies aan pg-organisaties op grond van de toen geldende Kaderregeling VWS-subsidies. Dit beleidskader, dat aan de Tweede Kamer is gezonden, geeft een nadere uitwerking van die contouren.

Aanleiding voor dit beleidskader:

  • de uitwerking van de visiebrief ‘Bundel je kracht, samen sterk’ van 20 mei 20114;

  • evaluatie van het subsidiebeleid en Subsidieregeling PGO van 13 mei 20115;

  • kabinetskeuzes voor bezuinigingen en budgettaire korting van 20 mei 20116;

  • vervanging van de Subsidieregeling VWS-subsidies door de Kaderregeling VWS-subsidies7 ter implementatie van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Herziening juni 2012

In het beleidskader van 1 juli 2011 is een herziening aangekondigd vanwege het voornemen één pg-organisatie per aandoening of beperking te subsidiëren. Naar aanleiding daarvan is het beleidskader aangepast. De doorgevoerde wijzigingen en uitwerking betreffen:

  • (Hoofdstuk 2): Het voornemen om pg-organisaties tot krachtenbundeling aan te sporen door maximaal één pg-organisatie per aandoening of beperking te subsidiëren is heroverwogen op basis van de uitkomsten van consultatie van het veld. In plaats daarvan krijgen pg-organisaties de ruimte om zelf te bepalen hoe zij die krachtenbundeling willen realiseren.

  • (Hoofdstuk 2): Vereenvoudiging van het indienen van activiteitenplan en begroting.

  • (Hoofdstuk 3): Organisaties die al een slag gemaakt hebben in de gewenste richting door te fuseren worden hiervoor beloond. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat bij fusie de bedragen van de fuserende instellingen bij elkaar worden geteld (‘hebben is houden’).8

  • (Hoofdstuk 3): Beleid rond toetreders ontstaan uit splitsing.

  • Redactionele wijzigingen ter verduidelijking van het kader en uniformering van taalgebruik.

Het gewijzigde beleidskader is 18 juni 2012 vastgesteld.

Herziening juni 2013

De aanleiding voor de aanpassing van het beleidskader in 2013 is een vereenvoudiging van de wijze van verstrekken van de instellingssubsidies voor lotgenotencontacten en informatievoorziening (subsidiestroom 1). De subsidie wordt verleend, 100% bevoorschot en daarna ambtshalve vastgesteld. De keuze voor dit subsidiearrangement heeft als gevolg dat er geen begroting met de aanvraag hoeft te worden meegestuurd en er geen aanvraag tot vaststelling hoeft te worden ingediend. Wel kunnen er steekproefsgewijze controles met betrekking tot het uitvoeren van de activiteiten plaatsvinden alvorens de subsidie wordt vastgesteld.

Een andere wijziging voor deze subsidie is dat het minimum bedrag van € 25.000,– is vervallen.

Verder is het nu mogelijk om vouchers niet alleen voor de start van een project in te zetten, maar ook tijdens een project (subsidiestroom 2).

Het gewijzigde beleidskader is 28 juni 2013 vastgesteld.

Herziening juni 2016

De aanleiding voor de aanpassing van het beleidskader in 2016 is de kamerbrief ‘Beleidsdoorlichting positie cliënt’9. In het licht van een meer fundamentele herziening per 1 januari 2019, wordt het beleidskader tot 1 januari 2019 vastgesteld. De aan te vragen instellingssubsidie voor lotgenotencontact en informatievoorziening (subsidiestroom 1) wordt verhoogd met € 10.000,–. Een pg-organisatie kan daarmee maximaal € 45.000,– aanvragen. Ook wordt het doel uitgebreid waarvoor deze instellingssubsidie kan worden ingezet. De instellingssubsidie kan, naast lotgenotencontact en informatievoorziening, ook worden ingezet voor (aandoeningspecifieke) belangenbehartiging. Ten slotte wordt bij een subsidieaanvraag van € 25.000,– of meer een activiteitenplan en een begroting gevraagd. Om de subsidie vast te stellen wordt bij de verantwoording een verklaring inzake werkelijke kosten gevraagd, waarin ook dient te worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht, voorzien van een korte toelichting.

In het licht van een meer fundamentele herziening per 1 januari 2019, wordt het beleidskader tot 1 januari 2019 vastgesteld. De beleidsdoorlichting positie cliënt doet aanbevelingen voor verbeteringen voor de korte termijn en geeft daarnaast reden om fundamenteel naar het beleidskader te kijken. Gezien de beperkte tijd die er is om het beleidskader voor 1 januari 2017 aan te passen en het feit dat de voucherprojecten per 1 januari 2019 aflopen, is ons voornemen in samenspraak met de stakeholders het beleidskader per 1 januari 2019 fundamenteel te herzien.

HOOFDSTUK 1 – INLEIDING

1.1 Algemeen

Het uitgangspunt van de gezondheidszorg in Nederland is dat mensen met een aandoening of beperking (hierna te noemen ‘cliënt’) centraal staan bij het kiezen van zorg waarbij de zorg betaalbaar, kwalitatief goed en toegankelijk moet blijven. Daarnaast is het streven dat cliënten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen en zo volwaardig mogelijk kunnen deelnemen aan de maatschappij. Bij pg-organisaties zijn dagelijks vele vrijwilligers actief die vanuit hun eigen ervaringen mensen begeleiden of ondersteunen. Pg-organisaties zijn van en voor cliënten, luisteren naar cliënten, brengen ervaringen bij elkaar en maken die toegankelijk voor anderen. Op die wijze dragen pg-organisaties bij aan een betere positie van de cliënt zodat deze zelf kan kiezen hoe hij de regie op zijn eigen leven wil voeren, betere kwaliteit van zorg krijgt en maatschappelijk kan participeren.

Het verbeteren van kwaliteit van zorg door middel van de inbreng van cliëntervaringen is een belangrijk speerpunt in het aangekondigde beleid. Zorg van goede kwaliteit is zorg die aansluit op de behoefte en wensen van cliënten, zodat zij zo lang mogelijk maatschappelijk kunnen participeren. Om ook in de toekomst te kunnen blijven zorgen voor betaalbare zorg heeft het kabinet kritisch gekeken naar de beschikbare middelen.

Het kabinet ziet het als haar rol om door middel van subsidies autonome private organisaties in staat te stellen een bijdrage te laten leveren aan deze beleidsdoelstellingen. Daarbij is het niet de inzet van het kabinet om instandhouding te financieren. Organisaties ontlenen hun legitimiteit en zeggingskracht aan het feit dat zij leden en donateurs hebben die bereid zijn bij te dragen aan de instandhouding van organisaties. Daarbij beschikken de pg-organisaties ook over een schat aan informatie die voor derden aantrekkelijk is. Pg-organisaties zouden idealiter ook een vergoeding van derden moeten kunnen ontvangen voor hun dienstverlening.

Uit de evaluatie van de Subsidieregeling PGO van 13 mei 201110 blijkt dat het mogelijk is om met minder middelen meer te bereiken. In het beleidskader is daarom meer focus aangebracht in de organisaties die voor subsidie in aanmerking komen, activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen, en een efficiënte en effectieve uitvoering van deze activiteiten. Uit de beleidsdoorlichting ‘Positie cliënt’ en tevens evaluatie van het beleidskader11 blijkt dat het gevoerde beleid doelmatig en redelijk doeltreffend is geweest.

1.2 Doel van het beleidskader

Dit beleidskader bevat een uitwerking van het subsidiebeleid voor pg-organisaties en stelt beleidsregels voor de uitvoering ervan. Met het subsidiëren van pg-organisaties wordt gestreefd naar effectief en efficiënt werkende organisaties, die samen activiteiten uitvoeren, zodat cliënten hun rol in het zorgstelsel en ten behoeve van maatschappelijke participatie optimaal kunnen innemen. Met dit beleidskader willen wij, de minister en de staatssecretaris van VWS, organisaties aan de ene kant een bijdrage bieden in de vorm van een structurele basis, maar hen aan de andere kant ook aanzetten tot en belonen voor samenwerking. Cliënten bezitten unieke ervaringskennis en kunnen door deze effectief in te zetten, zorgen voor betere kwaliteit van zorg en maatschappelijke participatie die is gericht op hun wensen en behoeften.

De subsidies worden verstrekt op grond van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Vanzelfsprekend is ook de Algemene wet bestuurrecht van toepassing.

HOOFDSTUK 2 – UITGANGSPUNTEN SUBSIDIEBELEID

2.1 Algemene uitgangspunten van het subsidiebeleid

Het subsidiebeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten (zie ook paragraaf 4 in de visiebrief ‘Bundel je kracht, samen sterk’):

  • a) Subsidie wordt alleen verstrekt aan landelijk werkende organisaties die activiteiten uitvoeren in het directe belang en vanuit het perspectief van cliënten uit het hele land, dus met een nationale dekking.

  • b) Er wordt subsidie verstrekt aan organisaties die zich richten op groepen van mensen met een aandoening dan wel een lichamelijke of verstandelijke functiebeperking12. Dit hoeven geen groepen van mensen met een gelijke aandoening of beperking te zijn. Organisaties kunnen zich ook richten op een groep van mensen die in de zorg of het dagelijks leven met dezelfde vraagstukken en belemmeringen geconfronteerd worden vanwege een of meerdere aandoeningen of beperkingen.

  • c) Pg-organisaties zijn vrij te bepalen hoe zij zich organiseren, welke activiteiten zij uitvoeren en op welk niveau. Om voor subsidie in aanmerking te komen worden echter enkele eisen gesteld.

  • d) Subsidieverstrekking vindt plaats om enerzijds een structurele bijdrage te leveren aan de uitvoering van activiteiten om cliënten hun rol in de stelsels van zorg en ondersteuning effectief te laten vervullen en activiteiten te verrichten om de maatschappelijke participatie van cliënten te optimaliseren. Anderzijds dient de subsidieverstrekking om samenwerking en krachtenbundeling van organisaties te stimuleren met als doel een sterkere positie van de cliënt.

  • e) Er worden alleen subsidies verstrekt die doeltreffend en doelmatig zijn en bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van dit beleidskader.

  • f) Versnippering zal verder worden beperkt en samenwerking zal worden gestimuleerd. Er wordt gestreefd naar pg-organisaties die:

    • hun krachten bundelen,

    • meer slagkracht hebben doordat zij een grotere doelgroep vertegenwoordigen,

    • hun kennis onderling delen,

    • beproefde instrumenten en methodieken effectief inzetten en laten doorontwikkelen.

  • g) De hoogte van de subsidie is niet afhankelijk van de ernst of het voorkomen van de aandoening of beperking of het aantal leden of donateurs – zolang de organisatie maar minimaal 100 leden of donateurs heeft. De hoogte van de subsidie kan wel gaan variëren als organisaties hun krachten bundelen door te fuseren.

  • h) Het cliëntenbelang kan beter en efficiënter worden bediend door een organisatie die zich op een grotere doelgroep richt van mensen die met gelijke vraagstukken te maken hebben, dan door een groot aantal kleine organisaties die allemaal dezelfde soort activiteiten ontplooien voor kleine meer specifieke doelgroepen.

  • i) Pg-organisaties worden gestimuleerd om nadere samenwerking bottom-up te organiseren, mede met inzet van vouchers.

  • j) De ervaring leert dat er jaarlijks nieuwe initiatieven worden gestart door mensen die vanuit hun eigen persoonlijke ervaringen willen bijdragen aan betere zorg en ondersteuning voor anderen. Het is wenselijk dat deze nieuwe initiatieven bijdragen aan krachtenbundeling en een effectievere cliëntenbeweging. De organisaties die op basis van dit kader subsidie ontvangen vertegenwoordigen samen alle mogelijke doelgroepen van mensen met aandoeningen of beperkingen. Dit betekent dat nieuwe initiatieven aansluiting kunnen zoeken bij reeds gesubsidieerde organisaties die zich op een gelijke of verwante doelgroep richten of bij een samenwerkingsverband dat zich op een bredere groep richt waar de doelgroep van de organisatie onderdeel van uitmaakt. Reeds gesubsidieerde organisaties dienen een doelgroep immers zo goed mogelijk te representeren.

  • k) Het is derhalve onwenselijk en onnodig om aan voornoemde initiatieven subsidie te verstrekken.

    Nieuwe, althans niet eerder gesubsidieerde organisaties, komen alleen dan in aanmerking voor subsidie als zij voldoen aan de aanvullende eisen gesteld in paragraaf 3.2.2 tot en met 3.2.4.

2.2 Subsidiestromen

De subsidieverstrekking vindt plaats door middel van een beperkt aantal financiële stromen, namelijk voor:

  • 1. het bijdragen aan het delen van ervaringskennis door middel van informatievoorziening, lotgenotencontact en (aandoeningspecifieke) belangenbehartiging. Aan pg-organisaties worden instellingssubsidies verstrekt voor de versterking van de positie van de cliënt op individueel niveau;

  • 2. het gezamenlijk bijdragen aan de werking van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie door het inbrengen van cliëntervaringen, voor de versterking van de positie van de cliënt op collectief niveau.

    Er worden subsidies verstrekt voor projecten waarin pg-organisaties hun krachten bundelen, zodat er voldoende kritische massa ontstaat om de stem van cliënten te laten horen;

  • 3. een regierol bij het positioneren van ervaringsdeskundigheid en het bevorderen van samenhang ten aanzien van zorg en maatschappelijke participatie, voor de versterking van de cliënt op institutioneel niveau.

    Deze subsidie wordt verstrekt aan de organisaties die samen de koepels van het pg-veld vormen. Zij ontvangen elk een instellingssubsidie en daarnaast wordt een extra projectsubsidie verstrekt als zij gezamenlijk een regierol oppakken. Een deel van deze regierol is specifiek bedoeld voor de coördinatie die nodig is om de inbreng van ervaringsdeskundigheid door aandoening- of beperkingspecifieke pg-organisaties aan te laten sluiten bij de agenda en prioriteiten van het Kwaliteitsinstituut. In de volgende hoofdstukken is een nadere uitwerking opgenomen van deze drie subsidiestromen.

2.3 Criteria

In dit beleidskader zijn verschillende soorten criteria opgenomen.

Criteria voor organisaties zijn:

  • 1. drempelcriteria: specifieke eisen waaraan de huishouding van een organisatie moet voldoen;

  • 2. organisatiecriteria: specifieke organisatorische eisen waaraan moet zijn voldaan;

Criteria die samenhangen met de uitvoering van activiteiten, zijn:

  • 3. inhoudelijke criteria: specifieke eisen die van toepassing zijn op de activiteiten zelf;

  • 4. kwaliteitscriteria: algemene eisen die van toepassing zijn op de wijze van verrichten en verantwoorden van de activiteiten.

Indien van toepassing, is per subsidiestroom aangegeven welke specifieke criteria en eisen van toepassing zijn. Per subsidiestroom zijn daarnaast aanvullende eisen gesteld. In dat geval is ook aangegeven wanneer deze van toepassing zijn.

2.3.1 Drempelcriteria

De organisatie beschikt over:

  • a) een administratie van leden en donateurs, dan wel lidorganisaties of aangesloten organisaties in geval van samenwerkingsverbanden, platforms en koepels;

  • b) een deugdelijke financiële administratie indien de organisatie een instellingssubsidie van € 25.000 of meer ontvangt;

  • c) een gedragscode met interne regels voor omgangsvormen (bijvoorbeeld integriteitbeleid);

  • d) een regeling waarin -voor zover van toepassing- de invloed en zeggenschap van leden, donateurs, stakeholders en derde partijen (sponsors) transparant is vastgelegd;

  • e) een interne klachtenregeling.

2.3.2 Organisatiecriteria

Pg-I-organisaties zijn pg-organisaties die samen alle mogelijke doelgroepen van mensen met aandoeningen of beperkingen vertegenwoordigen en een instellingssubsidie kunnen aanvragen op grond van subsidiestroom 1. De organisatiecriteria voor pg-I-organisaties om in aanmerking te komen voor een instellingssubsidie op grond van subsidiestroom 1 zijn als volgt.

Voor een instellingssubsidie op grond van subsidiestroom 1 voldoet de organisatie aan de volgende eisen:

  • a) de organisatie is een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid naar Nederlands recht.

  • b) De organisatie heeft geen winstoogmerk.

  • c) De organisatie heeft een landelijk bereik.

  • d) De organisatie richt zich blijkens statuten en activiteiten primair en rechtstreeks op individuele cliënten door middel van onder meer lotgenotencontact en informatievoorziening. Dat doet de organisatie vanuit het perspectief van de cliënten zelf, rekening houdend met hun specifieke aandoening- of beperkinggerichte behoeften, hun belangen en hun positie in de Nederlandse samenleving.

  • e) De organisatie mag zich blijkens statuten en activiteiten ook richten op familieleden in de eerste graad (ouders of kinderen) of hun wettelijke vertegenwoordigers. Dat komt vooral voor wanneer cliënten vanwege de aard van de aandoening of beperking structureel niet in staat zijn om zelfstandig gebruik te maken van lotgenotencontact en informatievoorziening. Organisaties die zich uitsluitend richten op familieleden of wettelijke vertegenwoordigers of hun positie of belangen, zijn geen pg-organisatie in de zin van dit beleidskader.

  • f) De organisatie beschikt in het jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag (peildatum: 1 september) over tenminste honderd unieke leden en/of donateurs13, die per kalenderjaar elk tenminste € 25 bijdragen.

Pg-II-organisaties richten zich primair op organisaties door de belangen van de bij haar aangesloten organisaties te behartigen. Pg-II-organisaties ontvangen geen instellingssubsidie, maar kunnen wel een projectsubsidie aanvragen en daarmee de verantwoordelijkheid voor een project op zich nemen. De organisatiecriteria voor pg-II-organisaties om subsidieontvanger te zijn van een voucherproject op grond van subsidiestroom 2 zijn als volgt.

Voor een projectsubsidie op grond van subsidiestroom 2 voldoet een pg-organisatie aan de bovengestelde eisen voor een instellingssubsidie of aan de hieronder gestelde eisen:

  • a) De organisatie is een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegd naar Nederlands recht.

  • b) De organisatie heeft geen winstoogmerk.

  • c) De organisatie heeft een landelijk bereik.

  • d) De organisatie richt zich blijkens statuten en activiteiten primair op pg-I-organisaties die een instellingssubsidie uit dit beleidskader ontvangen, door de belangen van de leden van de bij haar aangesloten pg-I-organisaties te behartigen. Dat doet de organisatie vanuit het perspectief van de cliënten zelf.

  • e) Indien de organisatie een stichting is, beschikt zij naast een bestuur over een toezichthoudend orgaan. Verenigingen beschikken over een algemene ledenvergadering waardoor leden inspraak hebben in het bestuur en het beleid van de vereniging. Op de stichting is echter een wettelijk ledenverbod van toepassing. Een toezichthoudend orgaan kan het bestuur met raad en daad terzijde staan en het bestuur om verantwoording vragen over het gevoerde beleid.

NB: De landelijke koepels en het platform (Ieder(in), NPCF en LPGGz) zoals omschreven in subsidiestroom 3, en organisaties die zich primair richten op ouderen, vallen in dit kader niet onder bovenstaande organisatiecriteria.

2.3.3 Inhoudelijke criteria

Specifieke inhoudelijke criteria zijn afhankelijk van de inhoud van de activiteiten en deze zijn opgenomSubsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten, die:

  • van belang zijn voor de leden, donateurs en/of aangesloten pg-organisaties;

  • vanuit het perspectief van patiënten en gehandicapten zijn opgezet;

  • behoren tot de per subsidiestroom subsidiabel gestelde activiteiten.

en in de uitwerking per subsidiestroom.

2.3.4 Kwaliteitscriteria:

In de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (zie hoofdstuk 3) gelden eisen ten aanzien van de aanvraag tot verlening van subsidie. Daarnaast moeten de activiteiten:

  • a. doelmatig worden uitgevoerd: de kosten van de activiteiten moeten in een redelijke verhouding staan tot de opbrengsten;

  • b. doeltreffend worden uitgevoerd: de activiteiten dragen effectief bij aan de realisatie van de doelstellingen.

De subsidie wordt aangevraagd met een beschikbaar gesteld format. Zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-patientenorganisaties-en-gehandicaptenorganisaties-fonds-pgo. In dit format dient bij een subsidieaanvraag van € 25.000 of meer een activiteitenplan en een begroting te worden opgenomen.

HOOFDSTUK 3 – SUBSIDIESTROOM 1

Reikwijdte van het beleidskader

Dit beleidskader heeft betrekking op zelfstandige en statutair in Nederland gevestigde maatschappelijke organisaties, die krachtens hun statutaire doelstelling zich richten op patiënten en gehandicapten en hun positie in de Nederlandse samenleving vanuit het perspectief van die patiënten of gehandicapten zelf. Dit beleidskader ziet op pg-organisaties en activiteiten met een landelijk bereik. Subsidies worden verstrekt voor een bijdrage aan de invulling van het rijksbeleid. Subsidiabele activiteiten moeten ten goede komen aan cliënten in heel Nederland, dus zonder geografische beperking. Activiteiten met een louter lokale of regionale reikwijdte vallen buiten dit beleidskader. Ook pg-organisaties met een lokaal of regionaal werkterrein vallen buiten dit beleidskader. Internationale activiteiten zijn mogelijk, indien de activiteiten ten goede komen aan de patiënten- en gehandicapten in Nederland.

Per subsidiestroom worden de volgende vragen behandeld:

  • 1. Waarvoor is de subsidie bedoeld?

  • 2. Wie kan een aanvraag indienen?

  • 3. Hoeveel geld is er beschikbaar?

  • 4. Welke concrete beoordelingscriteria gelden?

  • 5. Hoe aanvragen?

  • 6. Uitvoeringsinformatie

Subsidiestroom 1: Delen van ervaringskennis

Waarvoor: instellingssubsidie voor lotgenotencontact, informatievoorziening en (aandoeningspecifieke) belangenbehartiging (waaronder lidmaatschap14)

Wanneer: vanaf 2017 t/m 2018

Wie: categorale pg-organisaties

Omvang: maximaal € 45.000 per organisatie

Hoe: door vóór 1 oktober een aanvraag met activiteitenplan in te dienen:

Subsidieaanvragen tot € 25.000:

  • aanvraagformulier instellingssubsidie (stroom 1) en een activiteitenplan bij de aanvraag

  • de subsidie wordt ambtshalve vastgesteld. Er vinden steekproefsgewijze controles plaats15

Subsidieaanvragen van € 25.000 tot € 45.00016:

  • aanvraagformulier instellingssubsidie (stroom 1), een activiteitenplan en een begroting bij de aanvraag

  • verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, waarin ook dient te worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht, voorzien van een korte toelichting, bij de aanvraag tot vaststelling

3.1 Waarvoor is de subsidie bedoeld?

De subsidie is bedoeld voor activiteiten op het gebied van lotgenotencontact, informatievoorziening en (aandoeningspecifieke) belangenbehartiging, zodat individuele cliënten hun ervaringen samen kunnen brengen, informatie kunnen uitwisselen, van elkaar kunnen leren en pg-organisaties effectief vanuit hun aandoeningspecifieke belangen invloed kunnen uitoefenen op onder meer beleid, aanbod en onderzoek. Deze activiteiten dragen eraan bij dat cliënten zelf (beter) in staat zijn om keuzes te kunnen maken en de regie over hun leven te kunnen voeren en maatschappelijk te participeren. Het betreft de toekenning van een instellingssubsidie.

Een subsidieaanvraag die wordt ingediend onder deze subsidietitel heeft betrekking op drie thema’s: lotgenotencontact, informatievoorziening en (aandoeningspecifieke) belangenbehartiging.

3.1.1 Lotgenotencontact

De kern van lotgenotencontact is de mogelijkheid van (h)erkenning, bewustwording en het benutten van ervaringsdeskundigheid. Lotgenotencontact richt zich op: het organiseren en bevorderen van contacten tussen mensen met dezelfde vraagstukken zodat zij ervaringen kunnen uitwisselen. De pg-organisatie zorgt voor een laagdrempelige manier waarop contacten en ervaringsuitwisseling vorm krijgt.

Voorbeelden van activiteiten die onderdeel kunnen zijn van lotgenotencontact zijn, is het uitwisselen van ervaringen door middel van:

  • het organiseren van informatie- en themabijeenkomsten;

  • cursussen en gespreksgroepen;

  • internetfora;

  • telefonisch contact.

3.1.2 Informatievoorziening

Bij informatievoorziening gaat het om het zorgen voor cliëntgerichte informatie over een specifieke aandoening of beperking en daarmee samenhangende zaken aan mensen met deze aandoening of functiebeperking en ouders, familieleden of derden in de kring van hun persoonlijke levenssfeer.

De informatievoorziening draagt eraan bij dat een cliënt wordt ondersteund om zelf de dialoog met zijn zorgverlener aan te kunnen gaan, wegwijs wordt gemaakt in beschikbare informatie om zelf te kunnen kiezen voor een bepaalde zorgaanbieder of een zorgverzekeraar, of in staat is om keuzes te maken op het gebied van maatschappelijke participatie.

Voorbeelden van activiteiten die onder informatievoorziening vallen, zijn:

  • het opstellen en verspreiden van folders, brochures en nieuwsbrieven;

  • het maken van voorlichtingsfilms;

  • het bijdragen aan keuzegidsen;

  • het bijdragen aan de ontwikkeling van zelfmanagementtools;

  • dialoogondersteuning;

  • doorverwijzing naar de juiste instanties voor specifieke ondersteuning.

3.1.3 (Aandoeningspecifieke) belangenbehartiging

(Aandoeningspecifieke) belangenbehartiging gaat over het effectief invloed uitoefenen vanuit de aandoeningspecifieke belangen op onder meer beleid, aanbod en onderzoek. Invloed uitoefenen gebeurt namens een bepaalde groep tegenover andere partijen die van belang zijn in verband met de ziekte of functiebeperking of de gevolgen daarvan. Dit kan zich uitstrekken tot het hele terrein van gezondheidszorg, gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en maatschappelijke zorg.

Voorbeelden van activiteiten die onder (aandoeningspecifieke) belangenbehartiging vallen, zijn:

  • het lidmaatschap van Nederlandse en Europese samenwerkingsorganisaties, platforms of koepels;

  • het bundelen en het inbrengen van ervaringskennis in diverse overlegsituaties zoals bij aanbieders, verzekeraars, overheden en andere maatschappelijke organisaties;

  • het verbeteren van de beeldvorming in de samenleving door voorlichting en bewustwording.

3.1.4 Welke activiteiten en kosten vallen buiten deze subsidiestroom?

Van deze subsidietitel zijn uitgesloten:

  • activiteiten die primair gericht zijn op studiemogelijkheden of wetenschappelijk onderzoek naar specifieke aandoeningen of beperkingen of het zelf ontwikkelen van medisch inhoudelijke kwaliteitsindicatoren;

  • activiteiten die samenhangen met kwaliteitstoetsing, dienstverlening en professionalisering komen niet in aanmerking voor subsidie binnen deze subsidietitel.

Toelichting

Belangenbehartiging van cliënten en hun organisaties richt zich op andere actoren zoals maatschappelijke partijen of zorgaanbieders en heeft massa nodig om impact te hebben. Waar massa nodig is, daar stimuleren we het organiseren belangenbehartiging op het niveau van samenwerkingsverbanden (subsidiestroom 2) en op het niveau van de landelijke koepels en het platform (subsidiestroom 3). Ook op het niveau van de aandoeninggerichte organisatie is belangenbehartiging nodig, en daarom stimuleren we dit vanaf 2017 binnen subsidiestroom 1.

Het verschil tussen belangenbehartiging op basis van subsidiestroom 1 en subsidiestroom 3 is dat de overleggen veelal op een ander niveau en met een andere schaalgrootte plaatsvinden. De aandoeninggerichte organisatie praat met de zorgverzekeraar over de vergoeding van een bepaald medicijn. De koepels en het platform overleggen met de koepels van zorgverzekeraars, aanbieders etc.

Kwaliteitstoetsing en dienstverlening zijn optioneel. Pg-organisaties kunnen daar op grond van dit beleidskader geen subsidie voor aanvragen of aanwenden. Kwaliteitstoetsing is primair een taak voor zorgaanbieders. Pg-organisaties kunnen ervoor kiezen om deze activiteiten uit te voeren, maar zij ontvangen daar op grond van dit beleidskader geen subsidie voor. Inhoudelijke professionalisering willen wij bevorderen door projectsubsidie voor kennisdeling en samenwerking (subsidiestroom 2) en door het faciliteren van een kennis- en ondersteuningsfunctie.

3.2 Wie kan een aanvraag indienen?

  • 3.2.1 Een subsidieaanvrager voldoet aan de drempelcriteria en de algemene organisatiecriteria voor pg-I-organisaties om in aanmerking te komen voor een instellingssubsidie op grond van subsidiestroom 1 (zie paragraaf 2.3.1 en 2.3.2):

    Indien een instelling wel aan de drempel- en organisatiecriteria voldoet, maar nog niet eerder een instellingssubsidie heeft ontvangen en niet is ontstaan uit een fusie van pg-organisaties, gelden voor nieuwe toetreders de volgende aanvullende eisen.

  • 3.2.2 Een nieuwe toetreder kan uitsluitend subsidie verkrijgen indien de aanvrager kan aantonen dat het een geheel nieuwe aandoening of daarmee samenhangende beperking betreft.

  • 3.2.3 Subsidieverlening aan een nieuwe toetreder is uitsluitend mogelijk indien er geen andere pg-organisatie is die in het voorafgaande jaar reeds een instellingssubsidie heeft ontvangen en zich richt op dezelfde, een verwante of een vergelijkbare aandoening of beperking, dan wel zich richt op een bredere doelgroep die qua werkterrein overlappend is. Het is immers niet doelmatig en doeltreffend als er nieuwe organisaties bijkomen die zich op een beperkte doelgroep richten of op andere wijze bijdragen aan versnippering in plaats van krachtenbundeling.

  • 3.2.4 Een nieuwe toetreder kan voor het eerst een instellingssubsidie verleend worden na verloop van twee volle kalenderjaren, waarin de organisatie aantoonbaar substantiële activiteiten op het gebied van lotgenotencontact of informatievoorziening heeft ontplooid voor de cliënten met de desbetreffende aandoening of beperking.

Voor toetreders ontstaan uit fusie

  • 3.2.5 Indien twee of meer pg-I-organisaties met een instellingssubsidie uit dit beleidskader na de subsidieverlening fuseren tot één nieuwe rechtspersoon en dat tijdig aan VWS melden, is dat op zichzelf geen reden tot verlaging of intrekking van de verleende instellingssubsidie. Uiteraard dient de gefuseerde pg-organisatie subsidiabele activiteiten te verrichten en te voldoen aan de eisen om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • 3.2.6 Indien twee of meer pg-I-organisaties met een instellingssubsidie uit dit beleidskader voor de subsidieverlening en na 1 januari 2009 zijn gefuseerd tot één nieuwe rechtspersoon, wordt de maximale instellingssubsidie waar de rechtspersoon voor in aanmerking komt bepaald door de maxima voor de fusiepartners bij elkaar op te tellen. De verhoging van de maximaal aan te vragen instellingssubsidie is ook van toepassing op de pg-organisaties die reeds gefuseerd zijn. In het geval de fusieorganisatie is ontstaan uit drie pg-organisaties kan de fusieorganisatie € 30.000 (3 X € 10.000) meer aanvragen.

Toelichting

Samenwerking en fusie zijn uit het oogpunt van doelmatig subsidiebeleid gewenste handelingen, omdat deze versnippering tegengaan en effectieve uitvoering mogelijk maken. Het aangaan van samenwerkingsvormen en fusie zou dus niet belemmerd mogen worden door het effect dat de maximum instellingssubsidie na fusie zou worden beperkt tot die van één pg-I-organisatie.

Als pg-I-organisaties met een instellingssubsidie uit dit beleidskader besluiten tot een juridische samenwerking en tot oprichting van een formele samenwerkingsorganisatie (bijvoorbeeld een federatiestructuur met een hoofdvereniging of moederstichting, waarin de oorspronkelijke organisaties opgaan als ‘kamers’ of ‘afdelingen’), dan kan de samenwerkingsorganisatie als aanvrager in plaats van de aangesloten partijen aanspraak maken op ten hoogste maximaal de som van de instellingssubsidies van de oorspronkelijke partijen, mits het geheel blijft voldoen aan de gestelde drempelcriteria.

Rekenvoorbeeld fusies

Organisatie A kan voor 2017 maximaal € 45.000 aanvragen en voldoet in 2017 aan de eisen.

Organisatie B kan voor 2017 maximaal € 45.000 aanvragen en voldoet in 2017 aan de eisen.

Organisatie A & B fuseren medio 2016, zij kunnen dan in 2017 als nieuwe rechtspersoon maximaal € 90.000 aanvragen.

Organisatie C kan voor 2017 maximaal € 45.000 aanvragen en voldoet in 2017 aan de eisen.

Organisatie D voldoet vanaf 2017 niet meer aan de eisen (minder dan 100 leden).

Organisatie C & D fuseren medio 2016, zij kunnen dan maximaal € 45.000 aanvragen.

Organisatie E is in 2016 al gefuseerd en kon hierdoor op grond van het beleidskader zoals dat luidde tot 1 juli 2016 maximaal 2 x € 35.000 aanvragen. Voor 2017 kan deze gefuseerde organisatie maximaal 2 x € 45.000 aanvragen.

Voor toetreders ontstaan uit splitsing

Aangezien splitsing leidt tot versnippering en dit gevolgen heeft voor de gewenste doelmatigheid van het subsidiebeleid, wordt splitsing ontmoedigd.

  • 3.2.7 Indien uit een juridische splitsing twee of meer rechtspersonen ontstaan, worden de rechtsopvolgers voor een nieuwe aanvraag allen aangemerkt als nieuwe toetreders.

  • 3.2.8 Alle juridisch afgesplitste onderdelen worden gelijk gesteld met nieuwe toetreders. De voorgaande bepalingen 3.2.2-3.2.4 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.2.9 De rechtsopvolgers na splitsing kunnen zich niet beroepen op het verleden van de (oorspronkelijke) rechtspersoon van waaruit de splitsing heeft plaatsgevonden. De rechtsopvolgers komen derhalve tenminste gedurende twee jaren niet in aanmerking voor instellingssubsidie.

  • 3.2.10 Indien een aantal leden zich van een subsidieaanvragende organisatie heeft afgescheiden zonder dat sprake is van een splitsingsakte, dan zal een subsidieaanvraag van het afgescheiden ledenverband worden behandeld als een geheel nieuwe toetreder. Deze nieuwe toetreder wordt niet toegelaten omdat deze zich richt op een aandoening of beperking waarvoor reeds een andere organisatie instellingssubsidie ontvangt, namelijk de organisatie waarvan het ledenverband zich heeft afgescheiden.

3.3 Hoeveel geld is er beschikbaar?

Omvang per subsidieaanvraag

  • 3.3.1 De subsidie bedraagt voor alle pg-I-organisaties met een instellingssubsidie uit dit beleidskader met ingang van 2017 maximaal € 45.000.

  • 3.3.2 Indien twee of meer pg-I- organisaties met een instellingssubsidie uit dit beleidskader gefuseerd zijn geldt dat de nieuwe rechtspersoon na fusie in aanmerking kan komen voor een instellingssubsidie voor ten hoogste de maximale som van wat er individueel op grond van subsidiestroom I aangevraagd kon worden. De aanvraag kan dan meer dan € 45.000 bedragen.

3.4 Welke concrete beoordelingscriteria gelden? Beoordelingscriteria voor subsidieaanvragen voor het jaar 2017 en 2018

  • 3.4.1 Organisaties dienen er naar te streven dat de informatievoorziening:

    • zoveel mogelijk gericht is op alle (sub)groepen cliënten binnen

    • de organisatie (bijvoorbeeld jongeren en ouderen);

    • zoveel mogelijk digitaal beschikbaar is voor leden en het publiek;

    • zoveel mogelijk gebruik maakt van beschikbare informatie;

    • zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande en nog te ontwikkelen richtlijnen en standaarden.

  • 3.4.2 Organisaties dienen er naar te streven dat het lotgenotencontact:

    • zoveel mogelijk gericht is op alle (sub)groepen cliënten binnen de organisatie (bijvoorbeeld jongeren en ouderen);

3.5 Hoe aanvragen?

  • 3.5.1 De aanvraag voldoet aan de algemene kwaliteitscriteria: (zie paragraaf 2.3.3 en 2.3.4).

  • 3.5.2 De subsidieaanvraag voldoet verder aan het onderstaande:

    • Alleen aanvragen die tijdig, correct en volledig zijn ingediend, worden in behandeling genomen.

    • Aanvragen worden één keer per kalenderjaar ontvangen: vanaf 1 september en uiterlijk voor 1 oktober 12:00 uur. Een aanvraag wordt gedaan door middel van een daarvoor bestemd formulier. Voor de aanvraag een is een aanvraagformulier beschikbaar. Zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-patientenorganisaties-en-gehandicaptenorganisaties-fonds-pgo.

    • De aanvrager verklaart dat in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd de organisatie op 1 september voldoet aan de gestelde drempelcriteria en de organisatiecriteria van pg-organisaties om in aanmerking te kunnen komen voor een instellingssubsidie.

    • Indien de aanvrager een nieuwe aanvrager is, dus in het voorgaande jaar geen VWS-subsidie heeft ontvangen, overlegt deze van twee voorgaande boekjaren een jaarverslag, danwel een financieel overzicht als dit jaarverslag nog niet beschikbaar is, om aan te tonen dat het gedurende tenminste twee jaren direct voorafgaande aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft zelfstandig heeft gefunctioneerd zonder (VWS-)subsidie en voor zijn achterban activiteiten heeft ontplooid op het terrein van lotgenotencontact, informatievoorziening en (aandoeningspecifieke) belangenbehartiging.

  • 3.5.3 Subsidie kan alleen verstrekt worden voor activiteiten die in het betreffende jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, uitgevoerd worden.

  • 3.5.4 Bij de aanvraag van een subsidie vanaf € 25.000 is conform de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS een activiteitenplan en begroting noodzakelijk. Voor de vaststelling van de subsidie wordt ter verantwoording gevraagd naar een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, waarin ook dient te worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht, voorzien van een korte toelichting. Voor de aanvraag tot vaststelling is een formulier beschikbaar op de website van de unit PGO17: www.fondspgo.nl.

    Indien het bedrag (totale gerealiseerde kosten verminderd met de totale gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage) uit de verklaring minder is dan het verleende bedrag, vordert VWS het verschil terug.

  • 3.5.5 Een subsidie tot € 25.000 wordt ambtshalve vastgesteld. Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie is in dit geval niet nodig. Er kunnen steekproefsgewijze controles met betrekking tot het uitvoeren van de activiteiten plaatsvinden alvorens de subsidie wordt vastgesteld. Zowel voor subsidies tot € 25.000,- als voor subsidies vanaf € 25.000,- geldt dat de vaststelling nooit hoger is dan het verleende subsidiebedrag.

3.6 Uitvoeringsinformatie

  • 3.6.1 Methode: het gaat om verlening van instellingssubsidies tot maximaal € 45.000. In het geval van fusie kan het gaan om verlening van instellingssubsidies van meer dan € 125.000.

  • 3.6.2 Bij subsidiebedragen tot € 25.000 gaat het om een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, sub a, onder 2°, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 3.6.3 Bij subsidiebedragen van € 25.000 tot € 125.000 gaat het om een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, sub c, onder 2°, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 3.6.3 Bij subsidiebedragen van meer dan € 125.000 is artikel 1.5, sub d, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing.

HOOFDSTUK 4 – SUBSIDIESTROOM 2

Per subsidiestroom worden de volgende vragen behandeld:

  • 1. Waarvoor is de subsidie bedoeld?

  • 2. Wie kan een aanvraag indienen?

  • 3. Hoeveel geld is er beschikbaar?

  • 4. Welke concrete beoordelingscriteria gelden?

  • 5. Hoe aanvragen?

  • 6. Uitvoeringsinformatie

Subsidiestroom 2: Gezamenlijk bijdragen aan de werking van zorg, maatschappelijke ondersteuning en maatschappelijke participatie

Waarvoor: projectsubsidie voor het gezamenlijk bijdragen aan de werking van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie door het inbrengen van cliëntenervaringen.

Wanneer: subsidie is beschikbaar vanaf 2013 t/m 2018

Wie: pg-I-organisatie die een instellingssubsidie uit het beleidskader ontvangt of pg-II-organisatie die subsidieontvanger van een voucherproject is

Omvang: minimaal € 126.000 (zeven vouchers).

Hoe: aanvragen voor 1 juni in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het project van start gaat door een vooraf in te dienen (gezamenlijk) activiteitenplan en vaststelling achteraf van de totale werkelijke kosten.

4.1 Waarvoor is de subsidie bedoeld?

De subsidie is bestemd voor het bundelen van krachten met het doel om partijen op het uitvoeringsniveau van de zorg en maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld zorgaanbieders, zorgverzekeraars, zorgkantoren, maatschappelijke organisaties, vervoersbedrijven, werkgeversorganisaties, hulpmiddelenfabrikanten, etc.) effectiever te beïnvloeden. De subsidie kan worden aangevraagd voor de uitvoering van projectvoorstellen, die met inspraak van pg-organisaties op zelf bepaalde thema’s in specifieke activiteiten worden uitgewerkt. Thema’s waarop activiteiten kunnen worden ontwikkeld zijn zorginhoudelijk van aard of kunnen zich richten op maatschappelijke participatie. Pg-organisaties hebben door middel van een voucher een stem in de invulling van thema’s, activiteiten en de uitvoering van het project.

Met een voucher wordt een modelverklaring bedoeld. Dit houdt in dat een vouchergever de projectsubsidieaanvraag van de subsidieaanvrager steunt. Een voucher is geen waardebon noch een zelfstandig recht op subsidieverstrekking. Bij de aanvraag van een projectsubsidie moeten tenminste zeven vouchers worden overlegd om in aanmerking te komen voor subsidie; één van de vouchers kan van de aanvrager zelf zijn. De subsidie wordt alleen verstrekt aan de aanvrager; degene die de aanvrager met een voucher ondersteunt, krijgt zelf geen subsidie.

4.1.1 Subsidiedoelstelling

Met het subsidiëren van projecten onder deze subsidiestroom wordt bundeling van krachten, cliëntervaringen en ervaringsdeskundigheid beoogd. Bundeling leidt tot effectieve belangenbehartiging die én aansluit bij de behoeften van individuele pg-organisaties én een effectievere aanpak van problemen voorstaat dan in een solistische aanpak van aandoening- of beperkingspecifieke problemen door individuele pg-organisaties op individuele basis te realiseren is.

Op die wijze leidt schaalgrootte tot synergie en kennisvoordeel door een thematische specialisatie en kennisdeling. De voordelen zijn beschikbaar voor grote en kleine organisaties.

Met deze subsidiestroom wordt ruimte gegeven aan initiatieven door de keuze voor en invulling van thema’s en activiteiten zoveel mogelijk aan de subsidieaanvragers te laten.

Voorbeelden van mogelijke thema’s zijn: arbeid, onderwijs, zorg, zorginkoop, vervoer, Woningbouw en communicatie met verzekeraars.

Individuele pg-organisaties zijn betrokken bij:

  • de aanvraag van projectsubsidie;

  • de inhoud van de Projectplannen;

  • en de wijze van uitvoering.

De keuze voor een getrapte aanpak voor projectsubsidies versterkt de legitimiteit van belangenbehartiging van onderop en brengt meer samenwerking en kennisuitwisseling tussen pg-partijen tot stand. Samenwerking is geen doel op zichzelf maar een middel om te komen tot een sterkere positie van de cliënt. Om die reden behoeft de rol van de vouchergever in de voorgestelde systematiek een inhoudelijke toelichting.

4.1.2 De rol van de vouchergever voorafgaand aan het formuleren van een aanvraag

Vouchergevers oriënteren zich op potentiële projectaanvragen, andere vouchergevers en mogelijke uitvoerders. Vouchergevers zullen hierin praktisch worden ondersteund (door de opdracht tot ontwikkeling van een kennisfunctie). De minister draagt zorg voor een openbaar raadpleegbaar register waarin informatie te vinden is over projectvoorstellen en de aanvrager en vouchergevers.

Vouchergevers verenigen zich op grond van een vrije keuze. Het is niet toegestaan om in ruil voor een voucher een vergoeding te vragen of te ontvangen. Het motief om zich met andere vouchergevers in te zetten voor één subsidieaanvraag is dat een vouchergever gelijkgestemde partijen vindt met een gedeeld ambitieniveau om door middel van een project de belangen van zijn achterban te laten behartigen. Het gezamenlijk optrekken van meerdere organisaties zorgt voor verdere krachtenbundeling op inhoud en een projectaanpak van een zekere schaalgrootte. Dit draagt bij aan de doeltreffendheid van het subsidiebeleid.

Het minimumaantal is zeven vouchers. Er is om meerdere redenen gekozen voor het minimum van zeven. Ten eerste betreft zeven een overzichtelijk aantal organisaties. Idealiter werken nog meer organisaties samen in samenwerkingsverbanden, maar het minimum van zeven stimuleert organisaties om voldoende massa te scharen achter gedeelde ambities, die specifieke belangen en doelgroepen overstijgen. Belangrijk is daarbij is dat grote en kleine organisaties in het vouchersysteem evenveel inbreng hebben. Daarnaast stelt de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS als hoofdregel dat geen subsidies van minder dan € 125.000 verstrekt worden, omdat vanwege het landelijk belang, de effectiviteit en de efficiency van kleine subsidies in het algemeen beperkt wordt geacht, ten opzichte van de beheerslast bij VWS. Subsidiestroom 1 vormt hierop een uitzondering.

4.1.3 De rol voor het opstellen van een aanvraag

Vouchergevers werken samen door het inbrengen van hun specifieke kennis en kunde van het veld voor het doen opstellen van een realistisch projectvoorstel. Die inbreng geschiedt zoals gezegd om niet. Vouchergevers maken duidelijk welke belangen van hun achterban zij in de uitvoering van

projectactiviteiten wensen te borgen. Vouchergevers onderhandelen onderling over de inhoud van een projectaanvraag, de uit te werken projectthema’s, de te ontplooien activiteiten en de partij die verantwoordelijk wordt voor de projectaanvraag en de projectuitvoering. De partij die de subsidie aanvraagt, voert de regie over de inspraak en het opstellen van een concept-projectplan. De vouchergevers ‘overleggen’ hun voucher aan de beoogde subsidieaanvrager indien zij instemmen met het concept-projectplan.

4.1.4 De rol in de uitvoering van het project

De aanvraag wordt ingediend door één subsidieaanvrager. Dit kan één van de zeven vouchergevers zijn, maar dat hoeft niet. Alleen pg-I-organisaties die een instellingssubsidie uit het beleidskader ontvangen en pg-organisaties bedoeld in paragraaf 4.2.6 krijgen een voucher, maar zowel deze organisaties als pg-II-organisaties die subsidieontvanger zijn van een voucherproject kunnen een subsidieaanvraag indienen. Per project is er één subsidieontvanger. Alleen de subsidieontvanger is gehouden aan de subsidieverplichtingen. Vouchergevers die niet de subsidieaanvrager en subsidieontvanger zijn, worden op de inhoud en het proces betrokken, maar dragen geen formele verantwoordelijkheid voor de uitvoering jegens de subsidieverstrekker. Deze vouchergevers zijn ook geen direct begunstigden van de subsidieverstrekking. Er mag geen sprake zijn van (in)directe doorsubsidiëring aan de vouchergever of andere partijen. Subsidieverstrekking is immers een publieke taak, die door een bestuursorgaan wordt uitgevoerd met alle waarborgen van dien. Betaling van geleverde diensten die ten behoeve van het project worden gemaakt door andere organisaties dan de projectaanvrager kunnen uiteraard wel gefinancierd worden uit de subsidie, mits deze geleverde diensten duidelijk kunnen worden toegelicht.

4.2 Wie kan een aanvraag voor projectsubsidie indienen?

  • 4.2.1 Een pg-I-organisatie die instellingssubsidie ontvangt op grond van subsidiestroom 1 of een pg-II-organisatie die subsidieontvanger van een voucherproject is kan subsidie aanvragen.

    Er wordt in het kader van deze subsidiestroom geen subsidie verstrekt aan landelijke koepels en het platform, die in aanmerking komen voor een subsidie op grond van subsidiestroom 3.

Inhoudelijke criteria

  • 4.2.2 Er kan een subsidieaanvraag worden ingediend wanneer tenminste zeven vouchergevers de aanvraag steunen. Een subsidieaanvrager mag daarbij zijn eigen voucher meetellen. Het is niet verplicht dat een subsidieaanvrager over een eigen voucher beschikt.

  • 4.2.3 Het ter beschikking stellen van een voucher door een vouchergever aan een subsidieaanvrager geschiedt om niet. Onkosten die ten behoeve van het project worden gemaakt door andere organisaties dan de projectaanvrager kunnen wel gefinancierd worden uit de subsidie, mits deze onkosten duidelijk kunnen worden toegelicht.

  • 4.2.4 De vouchergever geeft op de voucher aan voor hoeveel jaar hij zich verbindt aan een project. Het ter beschikking stellen van een voucher is onherroepelijk gedurende deze termijn. Organisaties die niet meer voldoen aan de organisatiecriteria of failliet gaan gedurende de looptijd van een meerjarenproject, blijven gedurende de looptijd van het project waaraan zij zich verbonden hebben een voucher ontvangen ten behoeve van dit project. In het geval de penvoerder van een voucherproject failliet gaat wordt het project beëindigd tenzij de minister anders beslist.

  • 4.2.5 in een openbaar raadpleegbaar register wordt bijgehouden welke vouchergever (naam rechtspersoon) voor welk tijdvak een voucher heeft bestemd. Het register bevat informatie welke vouchergevers corresponderen met welk project.

Eisen aan vouchergevers

  • 4.2.6 Fusiepartners als bedoeld in paragraaf 3.2.6 komen in aanmerking voor een voucher. Een pg-organisatie beschikt na fusie over evenzoveel vouchers als de gefuseerde pg-instellingen los van elkaar over beschikten.

  • 4.2.7 Een vouchergever kan zijn voucher ter beschikking stellen voor een project in het volgende kalenderjaar.

Voorwaarden aan vouchers

  • 4.2.8 Een vouchergever beschikt per kalenderjaar over één hele voucher. Deze is ondeelbaar en kan uitsluitend volledig worden ingezet ten behoeve van het indienen van een aanvraag voor een project in het daaropvolgende kalenderjaar. De voucher kan voor de start van een project worden ingezet. Indien het project verspreid over meerdere kalenderjaren wordt uitgevoerd, wordt in elk van die kalenderjaren een voucher ingezet. Organisaties die niet meer voldoen aan de organisatiecriteria gedurende de looptijd van een meerjarenproject, blijven gedurende de looptijd van het project waaraan zij zich verbonden hebben een voucher ontvangen ten behoeve van dit project.

    Een voucher kan ook worden ingezet ten behoeve van een project waaraan al subsidie is toegekend. Het verzoek tot wijziging van het project en verhoging van de projectsubsidie moet samen met de voucher, een aangepast projectplan en een aangepaste begroting vóór aanvang van het kalenderjaar worden ingediend. De vouchergever geeft – net als bij een nieuw te starten project – op de voucher aan voor hoeveel jaar hij zich aan het project verbindt. Indien het project over meerdere kalenderjaren wordt ondersteund, wordt in elk van die kalenderjaren een voucher ingezet.

  • 4.2.9 De voucher correspondeert met een waarde die geldig is gedurende het kalenderjaar waarvoor de voucher wordt uitgegeven. Indien de voucher voor aanvang van dat kalenderjaar niet is ingezet voor een project in dat kalenderjaar, vervalt de waarde van de voucher.

  • 4.2.10 Een voucher die is ingezet door een fusiepartner als bedoeld in paragraaf 3.2.7 blijft geldig. Na de fusie wordt voor de resterende kalenderjaren van het project een voucher ingezet door de pg-organisatie.

4.3 Hoeveel geld is beschikbaar?

De prognose is dat van 2013 t/m 2018 jaarlijks € 4,5 miljoen beschikbaar is voor deze subsidiestroom.

  • 4.3.1 Een aanvraag voor projectsubsidie bedraagt minimaal € 126.000, onder overlegging van tenminste zeven vouchers.

  • 4.3.2 Een voucher correspondeert met een vastgestelde waarde. Een voucher correspondeert ingevolge de prognose van het beschikbare bedrag met een waarde van € 18.000.

  • 4.3.3 Er is geen maximum gesteld aan het aantal in te wisselen vouchers noch aan het totale bedrag van de projectsubsidieaanvraag.

4.4 Welke concrete beoordelingscriteria gelden?

Inhoudelijke criteria

  • 4.4.1 Het staat een subsidieaanvrager vrij om in overleg met de vouchergevers de thema’s en de soort activiteiten van het project te bepalen.

  • 4.4.2 Thema’s worden bepaald met inspraak van vouchergevers en onder regie van de subsidieaanvrager. Uit de thema’s moet blijken dat het cliëntperspectief centraal staat.

  • 4.4.3 Projectactiviteiten zijn gericht op het bijdragen aan betere zorg, maatschappelijke ondersteuning of maatschappelijke participatie van doelgroepen (achterban) van de betreffende vouchergevers.

Vouchergevers bundelen hun kracht door gezamenlijke belangen te identificeren en te prioriteren en deze uit te werken aan de hand van één of meerdere zelfbepaalde thema’s en specifieke activiteiten. De activiteiten zijn in het belang van de doelgroepen (achterban) van de betreffende vouchergevers.

  • 4.4.4 De projectaanvraag betreft meer dan een verzameling aan losse subsidiabele activiteiten. Voor de uitwerking van één of meerdere thema’s wordt expliciet gemaakt welk belang van de achterban van de vouchergevers wordt behartigd door de uitvoering van de projectactiviteiten.

Kwaliteitscriteria projecten

  • 4.4.5 De aanvraag bevat een logische ordening van een probleemstelling, een met de activiteiten nagestreefde doelstelling en duidelijk beoogde resultaten.

  • 4.4.6 De aanvraag voldoet aan de gestelde kwaliteitscriteria (zie paragraaf 2.3.4).

  • 4.4.7 In de aanvraag is uitgewerkt hoe de resultaten worden geïmplementeerd en geborgd.

Duur van het project

  • 4.4.8 Een projectsubsidie wordt voor een bepaalde periode aangevraagd.

  • 4.4.9 Een project kan ten vroegste starten vanaf 1 januari volgend op de datum van besluit tot verlening.

  • 4.4.10 Een projectplan heeft minimaal betrekking op één jaar, en duurt maximaal drie jaren. Subsidie zal niet worden verleend aan een projectvoorstel dat een looptijd van drie jaren overschrijdt. De reden is dat de projectsubsidie beoogt om ruimte te bieden aan verschillende soorten initiatieven en allianties tussen verschillende partijen.

  • 4.4.11 Het staat vouchergerechtigden vrij om met een samenwerkingsverband nadere afspraken te maken, bijvoorbeeld dat zij hun voucher(s) voor opeenvolgende tijdvakken, dus voor een langere periode aan hetzelfde samenwerkingsverband toekennen. Op deze wijze is het mogelijk dat het samenwerkingsverband ook voor de uitvoering van een meerjarig projectplan steun en draagvlak verwerft.

  • 4.4.12 Overeengekomen afspraken of verplichtingen die tussen de vouchergerechtigden en het begunstigde samenwerkingsverband zijn overeengekomen, binden de subsidieverstrekker niet.

  • 4.4.13 Indien het project een looptijd heeft van meer dan één jaar, moet de subsidieaanvrager in ieder geval jaarlijks aan de hand van een format, een tussentijdse rapportage over de voortgang van het project aan de unit PGO doen toekomen. Deze rapportage heeft zowel betrekking op de inhoudelijke als de financiële voortgang van het project.

Omvang van het project

  • 4.4.14 De subsidieaanvrager maakt voldoende aannemelijk dat de beschreven activiteiten kunnen worden uitgevoerd onder de toedeling van middelen en menskracht, zoals opgenomen in het activiteitenplan. De subsidieaanvrager maakt inzichtelijk hoe het de activiteiten uitvoert.

  • 4.4.15 De aanvrager maakt in de projectaanvraag inzichtelijk welke financiële middelen in welk tijdvak nodig zijn. Een projectaanvraag met een looptijd van één of meerdere jaren (met een maximum van drie jaren) bevat een berekening van benodigde financiële middelen c.q. het benodigd projectbudget dat inzichtelijk per kalenderjaar is opgenomen.

  • 4.4.16 Een aanvraag kan per kalenderjaar het totaalbedrag van de overlegde vouchers van dat kalenderjaar niet overschrijden.

  • 4.4.17 Bevoorschotting vindt gelijkmatig plaats over het aantal maanden waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Uitvoering van het project

  • 4.4.18 De subsidieaanvrager is degene die het project uitvoert en derhalve ook de verantwoordelijkheid draagt.

  • 4.4.19 Alleen de subsidieaanvrager kan gehouden worden aan de subsidieverplichtingen.

  • 4.4.20 De vouchergevers zijn geen directe begunstigden van de subsidieverstrekking.

4.5 Hoe aanvragen?

  • 4.5.1 Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tussen 1 mei en 1 juni in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het project start. Een subsidieaanvraag wordt ingediend via een daarvoor bestemd formulier. Bij de aanvraag worden tenminste zeven vouchers overlegd.

4.6 Uitvoeringsinformatie

Het betreft de toekenning van projectsubsidie vanaf een bedrag van € 126.000, afhankelijk van het aantal vouchers.

  • 4.6.1 Het betreft een projectsubsidie als bedoeld in artikel 1.1. van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

HOOFDSTUK 5 – SUBSIDIESTROOM 3

Per subsidiestroom worden de volgende vragen behandeld:

  • 1. Waarvoor is de subsidie bedoeld?

  • 2. Wie kan een aanvraag indienen?

  • 3. Hoeveel geld is er beschikbaar?

  • 4. Welke concrete beoordelingscriteria gelden?

  • 5. Hoe aanvragen?

  • 6. Uitvoeringsinformatie met de wettelijke grondslag voor een besluit tot subsidieverlening en subsidievaststelling.

Subsidiestroom 3: Regierol bij het positioneren van ervaringsdeskundigheid

Waarvoor: instellings- en projectsubsidie voor een regierol bij het positioneren van ervaringsdeskundigheid en het bevorderen van samenhang ten aanzien van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie.

Wanneer: instellingssubsidie vanaf 2012, projectsubsidie vanaf 2013 t/m 2018.

Wie: NPCF, Ieder(in) en LPGGz.

Omvang: € 4 miljoen instellingssubsidie (volgens verdeelsleutel per organisatie) en € 2 miljoen projectsubsidie bij indiening gezamenlijk werkplan.

Hoe: aanvraag instellingssubsidie voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd en projectsubsidie voor aanvang van het project, door een vooraf in te dienen (gezamenlijk) activiteitenplan en vaststelling achteraf van de werkelijke kosten.

5.1 Waarvoor is de subsidie bedoeld?

De subsidie is bedoeld voor activiteiten van bepaalde landelijke koepels en het platform, te weten Ieder(in), de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en het Landelijk Platform Geestelijke Gezondheidszorg (LPGGz), die namens de aangesloten leden (pg-organisaties en samenwerkingsorganisaties) en hun achterban structurele aandacht vragen voor de positie van cliënten in de zorg, voor maatschappelijke participatie en voor de inbreng van ervaringsdeskundigheid bij onder meer richtlijnontwikkeling. Het doel van deze regierol is het vergroten van de invloed van hun achterban op de kwaliteit van zorg en maatschappelijke participatie.

We onderscheiden binnen deze subsidietitel:

  • 1) een instellingssubsidie voor structurele activiteiten;

  • 2) een projectsubsidie op één aanvraag, die wordt gedragen door de bovengenoemde koepels en het platform.

5.1.1 Instellingssubsidie voor structurele activiteiten op landelijk niveau

De cliënt als collectief neemt ten opzichte van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars en andere partijen binnen het zorgstelsel een centrale rol in als zorgontvangende partij, dan wel als partij die naar zijn mogelijkheden volwaardig aan de maatschappij wil deelnemen. Landelijk georganiseerde koepels en het platform organiseren op structurele wijze activiteiten die de positie van de cliënt en diens belangen ten opzichte van de zakelijke belangen van andere partijen voor het voetlicht weten te brengen. Hiertoe nemen de koepels en platform een regierol op zich waarvoor zij een instellingssubsidie kunnen aanvragen. De rol van de koepels en het platform is gericht op het creëren van aandacht voor behoeften van de cliënt in de maatschappelijke, bestuurlijke en politieke arena. De koepels en het platform geven vorm aan hun regiefunctie door onder andere de volgende activiteiten:

  • het ontvangen van signalen;

  • het aanboren en bundelen van ervaringskennis van hun leden en hun achterban;

  • het agenderen van standpunten in het maatschappelijke en politieke debat.

Het voeren van bestuurlijk overleg met de koepelorganisaties van zorgaanbieders, zorgverzekeraars, of vertegenwoordigers van de overheid of maatschappelijke organisaties vergt van de koepels en het platform eveneens een (intermediaire) regiefunctie door de volgende activiteiten:

  • zij brengen gebundelde kennis, ervaring, belangen en standpunten in;

  • zij koppelen informatie en resultaten terug aan hun leden en achterban.

De koepels en het platform vragen aandacht voor de positie van de cliënt op landelijk niveau via activiteiten die uitwerking geven aan diverse thema’s. Bovendien leidt het contact tussen individuele lidorganisaties of aangesloten organisaties en koepels en platform tot kennisontwikkeling en vergroot het de legitimiteit van de rol van koepels en het platform ten opzichte van hun lidorganisaties of aangesloten organisaties.

Het staat de subsidieaanvrager vrij om thema’s en activiteiten te kiezen. Als algemene randvoorwaarden gelden:

  • De koepels en het platform kiezen thema’s en activiteiten die aansluiten op de gedeelde behoeften van groepen cliënten, bijvoorbeeld: voor alle verzekerden of chronisch zieken, verstandelijk gehandicapten, ggz-ers etc.

  • De koepels en het platform kiezen thema’s en activiteiten die aandoeningspecifieke of beperkingspecifieke belangen overstijgen. Thema’s die hier bijvoorbeeld aan de orde kunnen komen hebben betrekking op de stelseldiscussies, wetgeving, toegankelijkheid van de zorg of juridische ondersteuning.

  • De koepels en het platform regelen de invloed en inspraak van leden op de keuze en invulling van thema’s.

5.1.2 Projectsubsidie ten behoeve van kwaliteit van zorg en maatschappelijke participatie

De stem van de cliënt is van belang in het kwaliteitsbeleid van zorg en maatschappelijke participatie. Hiertoe is een constant kwaliteitsniveau van de inbreng noodzakelijk, wil het cliëntenbelang op gelijkwaardige wijze meewegen in een belangenafweging bijvoorbeeld ter bepaling van zorgstandaarden, waarbij ook andere partijen (zorgaanbieder, zorgverzekeraar, wetenschappelijke verenigingen, beroepsorganisaties) hun belangen naar voren brengen. De koepels en het platform hebben tezamen een regierol bij de inbreng van cliëntervaringen bij onder meer professionele standaarden of richtlijnontwikkeling.

Activiteiten die binnen deze subsidiestroom vallen zijn in ieder geval:

  • het leveren van een gestructureerde, landelijke inbreng aan het Kwaliteitsinstituut ten behoeve van het meebepalen van de agenda en de prioriteiten. Het Kwaliteitsinstituut ontwikkelt een agenda in structureel georganiseerd overleg met veldpartijen, waaronder een vertegenwoordiging van pg-organisaties. De agenda van het Kwaliteitsinstituut bepaalt prioritaire onderwerpen waarop inbreng van pg-organisaties gewenst wordt.

  • het uitvoeren van een intermediaire regierol door te ontwikkelen activiteiten van de aandoening- en beperkingspecifieke lidorganisaties of aangesloten organisaties af te stemmen op de agendering en prioritering van het Kwaliteitsinstituut.

  • het bijdragen aan de uitvoerbaarheid en de relevantie van de agenda en prioriteiten van het Kwaliteitsinstituut door regie te voeren op de inbreng van cliëntervaringen door aandoening- of beperkingspecifieke organisaties ten behoeve van de ontwikkeling van professionele standaarden en richtlijnen.

Daarnaast kunnen overkoepelende (ondersteunende) activiteiten binnen deze subsidiestroom vallen die de sectorspecifieke belangen overstijgen, zoals:

  • het oprichten van een meldpunt voor cliënten.

  • het bieden van juridische ondersteuning aan zijn leden.

5.2 Wie kan een aanvraag indienen?

  • 5.2.1 Subsidie is uitsluitend bedoeld voor de koepels en het platform, die op landelijk niveau opereren, te weten de NPCF, Ieder(in) en LPGGz. Deze koepels en het platform bestrijken en vertegenwoordigen de totale breedte van het pg-veld.

  • 5.2.2 De NPCF, Ieder(in) en LPGGz moeten voldoen aan de drempelcriteria zoals beschreven in paragraaf 2.3.1.

  • 5.2.3 De NPCF, Ieder(in), en LPGGz voldoen aan de volgende organisatiecriteria:

    • a) De instelling is een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegd naar Nederlands recht.

    • b) De instelling heeft geen winstoogmerk.

    • c) De instelling heeft een landelijk bereik.

    • d) De instelling richt zich blijkens de statuten en activiteiten primair op organisaties van patiënten en/of gehandicapten, hun belangen en positie in de Nederlandse samenleving.

    • e) De instelling heeft als leden pg-organisaties die activiteiten ontplooien op het gebied van lotgenotencontact en informatievoorziening welke aansluiten bij aandoening- of beperkingspecifieke behoeften van individuele cliënten.

    • f) De statuten van de instelling bevatten bepalingen omtrent de wijze waarop lidorganisaties of aangesloten organisaties inspraak en invloed kunnen hebben.

    • g) In geval van een stichtingsvorm, beschikt de stichting naast een bestuur over een toezichthoudend orgaan. Een toezichthoudend orgaan kan het bestuur met raad en daad terzijde staan en het bestuur om verantwoording vragen over het gevoerde beleid.

5.3 Hoeveel geld is beschikbaar?

5.3.1 Subsidiebudget

De minister bepaalt jaarlijks het subsidiebudget. De prognose is dat van 2013 t/m 2018 een totaalbedrag beschikbaar is van maximaal € 4 miljoen voor instellingssubsidie en maximaal € 2 miljoen voor projectsubsidie.

5.3.2 Instellingssubsidie

Een instellingssubsidie kan worden aangevraagd door elk van de drie genoemde organisaties. De verdeling van het subsidiebudget geschiedt als volgt:

  • aan LPGGz kan een instellingssubsidie van maximaal € 0,8 miljoen worden verstrekt;

  • aan NPCF kan een instellingssubsidie van maximaal € 1,2 miljoen en aan Ieder(in) kan een instellingssubsidie van maximaal € 2 miljoen worden verstrekt. Zij ontvangen een hoger bedrag dan LPGGz omdat zij een breder maatschappelijk veld vertegenwoordigen;

  • indien de koepels en LPGGz fuseren, heeft dat geen gevolgen voor het subsidiebudget.

Verder blijven de uitgangspunten bij de verdeling van het subsidiebudget hetzelfde.

5.3.3 Projectsubsidie

Als invulling van de regierol van Ieder(in), NPCF en LPGGz voor onder meer de inbreng van het cliëntenperspectief op het kwaliteitsbeleid, is vanaf 2015 t/m 2018 maximaal € 2 miljoen euro beschikbaar. Dit bedrag is beschikbaar indien de twee koepels en het platform erin slagen één aanvraag voor projectsubsidie in te dienen, die berust op onderlinge overeenstemming over de uitvoering van activiteiten die zijn gerelateerd aan zelfgekozen en gezamenlijk bepaalde thema’s.

5.3.4 Oormerken van een gedeelte van het subsidiebedrag bestemd voor projecten

Ten aanzien van de precieze verdeling van de beschikbare middelen voor projectsubsidie over de genoemde functies, kan de minister op een later tijdstip nadere voorwaarden stellen, bijvoorbeeld dat aan specifieke functies een zeker aandeel van het subsidiebedrag zal moeten worden besteed.

Bekendmaking zal tijdig geschieden. Dat wil zeggen dat partijen een redelijke termijn wordt gegund om daarmee voor het opstellen van hun aanvraag rekening te kunnen houden.

5.4 Welke concrete beoordelingscriteria gelden?

Criteria voor instellingssubsidie

  • 5.4.1 Subsidiabel zijn de onder 5.1.1 beschreven activiteiten en de kosten die direct samenhangen met de beschreven activiteiten.

  • 5.4.2 De aanvraag bevat een logische ordening van een probleemstelling, een met de activiteiten nagestreefde doelstelling en duidelijk beoogde resultaten.

  • 5.4.3 De aanvraag voldoet aan de gestelde kwaliteitscriteria voor het activiteitenplan en de begroting (zie paragraaf 2.3.4).

Inhoudelijke criteria voor projectsubsidie

  • 5.4.4 De projectaanvraag wordt door één van de genoemde koepels of het platform ingediend.

  • 5.4.5 Naast de subsidieaanvrager zijn de andere twee partijen betrokken in het opstellen van het projectplan, het bepalen van thema’s en de op te nemen activiteiten.

  • 5.4.6 Als uitgangspunt geldt dat de drie partijen gelijkelijk verantwoordelijk zijn voor het indienen van één projectaanvraag. Het gewicht van hun stem is gelijk.

  • 5.4.7 Het staat de subsidieaanvrager vrij om in overleg met de andere twee partijen naar keuze de soort en de aard van de activiteiten te bepalen. Thema’s worden bepaald door de inspraak van de koepels en het platform onder regie van de subsidieaanvrager.

  • 5.4.8 Het projectplan bevat thema’s en activiteiten die de versterking van de positionering van de patiënten en gehandicapten in zorg en maatschappelijke participatie tot resultaat hebben.

  • 5.4.9 De gekozen thema’s zijn overkoepelend van aard en betreffen niet thema’s die aandoening of beperkingspecifiek zijn en zijn doelgroepoverstijgend.

  • 5.4.10 De activiteiten sluiten in elk geval aan bij de agenda en prioriteiten van het Kwaliteitsinstituut.

  • 5.4.11 De projectaanvraag betreft meer dan een verzameling aan losse subsidiabele activiteiten.

  • 5.4.12 De resultaten van het project zijn voor de koepels en het platform en hun achterban toegankelijk.

Kwaliteitscriteria projectsubsidie

  • 5.4.13 De aanvraag bevat een logische ordening van een probleemstelling, een met de activiteiten nagestreefde doelstelling en duidelijk beoogde resultaten.

  • 5.4.14 De aanvraag voldoet aan de gestelde kwaliteitscriteria voor het activiteitenplan en de begroting (zie paragraaf 2.3.4).

  • 5.4.15 Indien het projectplan geen implementatieplan bevat, moet de projectaanvrager aangeven hoe de resultaten zonder subsidie worden geïmplementeerd.

Duur van het project

  • 5.4.16 Een projectplan kan betrekking hebben op één of meerdere jaren. Subsidie zal niet worden verleend aan een projectvoorstel dat een looptijd van drie jaren overschrijdt.

  • 5.4.17 In het geval een aanvraag betrekking heeft op projectuitvoering gedurende meerdere jaren, maakt de aanvrager duidelijk hoe het projectbudget inzichtelijk per kalenderjaar is opgesteld. De bevoorschotting overschrijdt niet het maximumbedrag dat per kalenderjaar beschikbaar is voor projectsubsidie.

  • 5.4.18 Bevoorschotting vindt gelijkmatig plaats over het aantal maanden waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 5.4.19 Indien het project een looptijd heeft van meer dan één jaar, moet de projectuitvoerder in ieder geval jaarlijks aan de hand van een format, een tussentijdse rapportage over de voortgang van het project aan de unit PGO doen toekomen. Deze rapportage heeft zowel betrekking op de inhoudelijke als de financiële voortgang van het project.

Uitvoering van het project

  • 5.4.20 De subsidieaanvrager is degene die het project uitvoert en derhalve ook de verantwoordelijkheid draagt.

  • 5.4.21 Alleen de subsidieaanvrager kan gehouden worden aan de subsidieverplichtingen.

  • 5.4.22 De andere twee partijen zijn geen direct begunstigden van de subsidieverstrekking.

5.5 Hoe aanvragen?

Instellingssubsidie

  • 5.5.1 Voor de instellingssubsidie: elke instelling dient voor 1 oktober voorafgaande aan het aanvraagjaar een aanvraag in met een activiteitenplan en een begroting. Deze moet aansluiten bij de gestelde eisen voor een activiteitenplan en begroting zoals genoemd in paragraaf 2.3.4.

Projectsubsidie

  • 5.5.2 Voor de projectsubsidie dient één koepel of het platform één aanvraag in. De aanvraag geschiedt voor 1 oktober, met als onderdeel een overzicht van specifieke activiteiten die invulling geven aan de regierol bij de inbreng van het cliëntenperspectief bij het Kwaliteitsinstituut.

  • 5.5.3 Het projectplan voldoet aan de gestelde kwaliteitscriteria voor het activiteitenplan en de begroting (zie paragraaf 2.3.4).

  • 5.5.4 De koepels en het platform regelen onderling hun betrokkenheid bij de aanvraag, onverminderd het bepaalde in paragraaf 5.4.6.

  • 5.5.5 De koepels en het platform regelen onderling de wijze waarop uitwisselen van kennis en kunde tussen partijen onderling en naar de pg-organisaties plaatsvindt.

  • 5.5.6 Afspraken tussen de drie partijen over samenwerking of hun betrokkenheid bij de uitvoering van het project binden de subsidiegever niet.

Betrokkenheid zienswijze Kwaliteitsinstituut

  • 5.5.7 De koepels en het platform zorgen voor tijdige afstemming met de activiteiten van het Kwaliteitsinstituut ten behoeve van de verlening van een nader te bepalen gedeelte van de projectsubsidie.

  • 5.5.8 De minister vraagt een zienswijze aan het Kwaliteitsinstituut ten behoeve van de verlening van een nader te bepalen gedeelte van de projectsubsidie.

  • 5.5.9 De minister betrekt het oordeel van het Kwaliteitsinstituut voor de subsidieverlening voor het onderdeel dat betrekking heeft op de regierol bij de inbreng van het cliëntenperspectief. Het Kwaliteitsinstituut wordt gevraagd om een zienswijze te geven over de mate waarin de activiteiten aansluiten op de prioriteiten en agendering van het Kwaliteitsinstituut.

5.6 Uitvoeringsinformatie

  • 5.6.1 De instellingssubsidie is een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, sub d, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

  • 5.6.2 De projectsubsidie is een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, sub d, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Het controlebeleid voor subsidies die zijn verstrekt onder het nieuwe kader zijn bekend gemaakt via de website van unit PGO (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-patientenorganisaties-en-gehandicaptenorganisaties-fonds-pgo).


X Noot
1

Kamerstukken II, 2010/11, 29 214, nr. 59.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2015/16, 32 772, nr. 10.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2010/11, 29 214, nr. 59.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2010/11, 29 214, nr. 59, blg-115343.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2010/11, 29 214, nr. 59, blg-115342.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 XVI, nr. 143.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2011/12, 29 214, nr.63.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2015/16, 32 772, nr. 10.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2010/11, 29 214, nr. 59, blg-115342.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2015/16, 32 772, nr. 10.

X Noot
12

Onder een aandoening of beperking wordt verstaan een wetenschappelijk onderbouwd en door een substantieel deel van de reguliere medisch-wetenschappelijke beroepsgroep aanvaard ziektebeeld of klachtenpatroon. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer het ziektebeeld/klachtenpatroon is opgenomen in de Codex medicus of de ICD-10.

X Noot
13

Met donateur wordt bedoeld een vaste donateur die zich heeft verplicht jaarlijks een bijdrage te betalen.

X Noot
14

Het lidmaatschap van Nederlandse en Europese samenwerkingsorganisaties, platform of koepels.

X Noot
15

Er vinden steekproefsgewijze controles plaats ten aanzien van de uitvoering van de activiteiten. Indien een aanvrager in de steekproef valt ontvangt deze nader bericht.

X Noot
16

Bij pg-I-organisaties die zijn gefuseerd wordt de maximale instellingssubsidie bij elkaar opgeteld, waardoor de maximaal aan te vragen subsidie hoger is dan € 45.000. Subsidieaanvragen van € 45.000 tot € 125.000 worden ook op deze wijze aangevraagd en verantwoord. Subsidies vanaf € 125.000 worden verleend als bedoeld in artikel 1.5, sub d, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

X Noot
17

De unit PGO behoort tot de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS_I) van het ministerie van VWS.

Naar boven