TOELICHTING
De wijzigingen van de Ontslagregeling en de Regeling UWV ontslagprocedure betreffen
technische aanpassingen mede naar aanleiding van de Verzamelwet SZW 2016, waarbij
onder andere enkele bepalingen uit Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gewijzigd.
Artikel I Ontslagregeling
Onderdeel A (artikel 9)
Zoals uit de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9 van de Ontslagregeling reeds
blijkt, wordt in het kader van de herplaatsing als bedoeld in artikel 7:669, eerste
lid, BW ook de arbeidsplaats betrokken van de oproepkracht als bedoeld in artikel
7:628a BW. Zulks was verzuimd op te nemen in de tekst van artikel 9 van de Ontslagregeling.
Deze omissie wordt hiermee hersteld.
Onderdeel B (artikel 11)
Met de Verzamelwet SZW 2016 is een onderdeel d toegevoegd aan artikel 7:671a, vijfde
lid, BW waarin is bepaald dat de werkgever de arbeidsrelatie met werknemers die de
AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, dient te beëindigen alvorens hem toestemming
wordt verleend om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op te zeggen. Hiermee
is op wetsniveau geregeld dat de arbeidsrelatie met werknemers die de AOW-gerechtigde
leeftijd hebben bereikt, het eerst beëindigd moeten worden. In het verlengde hiervan
komt in het eerste lid van artikel 11 de aparte categorie van AOW-gerechtigden te
vervallen en wordt in het tweede lid geregeld in welke volgorde de arbeidsrelaties
moeten worden beëindigd van de werknemers van wie de arbeidsrelatie op grond van artikel
7:671a, vijfde lid, BW eerst moet worden beëindigd. Dat betreft, in volgorde van de
lengte van het dienstverband, eerst de werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd
hebben bereikt, dan de werknemers bedoeld in artikel 7:628a BW (oproepkrachten) en
dan de werknemers van wie de resterende duur van het dienstverband minder bedraagt
dan 26 weken.
In het nieuwe derde lid, onderdeel a, wordt geregeld dat als toepassing van het eerste
lid geen uitsluitsel geeft over de voor ontslag in aanmerking te brengen werknemers,
omdat in de berekening van de afspiegeling twee of meer leeftijdscategorieën aangemerkt
worden waarbinnen een werknemer voor ontslag in aanmerking komt, werknemers uit die
leeftijdscategorieën worden samengenomen. Vervolgens komt de werknemer met het kortste
dienstverband dan voor ontslag in aanmerking. In het derde lid, onderdeel b, wordt
geregeld dat als in een bepaalde leeftijdscategorie – of bij het van toepassing zijn
van onderdeel a – de duur van het dienstverband van meerdere werknemers gelijk is,
de werkgever beslist welke van deze werknemers voor ontslag in aanmerking komen. Net
als nu het geval dient de werkgever zijn keuze wel te motiveren.
Onderdeel C (artikel 14)
In het vierde lid van artikel 14 is geregeld dat in afwijking van artikel 11 bij de
toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet wordt uitgegaan van de onderneming of
een bedrijfsvestiging van de werkgever maar van de gemeente waarbinnen de werkzaamheden
worden verricht. Hierop bestaan twee uitzonderingen (onderdeel a en onderdeel b van
het vierde lid). Deze twee uitzonderingen staan op zichzelf. Niet is vereist dat aan
beide elementen wordt voldaan. Om die reden wordt het woord ‘en’ vervangen door: of.
Onderdeel D (artikel 15)
Onderhavige wijziging is van technische aard en houdt verband met het nieuwe artikel
11, derde lid, onderdeel a.
Onderdeel E (artikel 17)
Op grond van artikel 7:671a, vijfde lid, BW kan geen toestemming worden verleend voor
opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan nadat de werkgever
eerst afscheid neemt van personen die niet op grond van een dergelijke arbeidsovereenkomst
werkzaam zijn. Uitzonderingen op de in artikel 7:671a, vijfde lid, BW genoemde categorieën
arbeidsrelaties en arbeidsovereenkomsten staan opgenomen in artikel 17 van de Ontslagregeling.
Op grond van artikel 7:671a, vijfde lid, onderdeel b en d, BW in samenhang met artikel
17, onderdelen b en c, van de Ontslagregeling moet een werkgever, alvorens UWV toestemming
voor opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan verlenen, eerst
afscheid nemen van (payroll)werknemers die werkzaam zijn op arbeidsplaatsen die komen
te vervallen wier arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nog maximaal 26 weken duurt.
Als op het moment van de beslissing van UWV sprake is van een dergelijke arbeidsovereenkomst,
zal UWV geen toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd kunnen geven. Het moment van de beslissing van UWV is derhalve bepalend, niet
alleen voor de vraag of sprake is van een structureel verval van arbeidsplaatsen te
rekenen vanaf dat moment (op grond van artikel 8, eerste lid, van de Ontslagregeling),
maar tevens voor de vraag of gelet daarop en de aanwezigheid van arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd met een resterende maximale duur van 26 weken toestemming voor
opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden geweigerd.
Anders dan nu in artikel 17, onderdelen b en c, is opgenomen vangt de periode van
26 weken derhalve aan op de dag waarop wordt beslist op het verzoek om toestemming
voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst (in plaats van de dag van indiening van
een verzoek om toestemming). Voorts is verduidelijkt dat hetgeen in artikel 17, onderdelen
b en c, is opgenomen alleen ziet op tijdelijke arbeidsovereenkomsten anders dan bedoeld
in artikel 7:671a, vijfde lid, onderdeel b (oproepkrachten) en d (AOW-gerechtigden),
BW. Dergelijke arbeidsovereenkomsten moeten als eerste worden beëindigd.
Onderdeel F (artikel 24)
Met de Verzamelwet SZW 2016 is in de artikelen 7:673a en 7:673d BW een aanpassing
gedaan ten aanzien van het referentiejaar waarvan over de tweede helft van het jaar
het gemiddeld aantal werknemers wordt berekend om te bezien of sprake is van een –
voor de toepassing van die artikelen relevante – werkgever met gemiddeld minder dan
25 werknemers. Voor de berekening van het gemiddelde aantal werknemers in de tweede
helft van een kalenderjaar, is waar mogelijk, het moment waarop de ontslagprocedure
is gestart, bepalend. Met onderhavige wijziging wordt artikel 24, eerste lid, van
de Ontslagregeling met de via de Verzamelwet SZW 2016 gerealiseerde wijziging in overeenstemming
gebracht.
Het derde lid van artikel 24 regelt dat wanneer in een boekjaar aan de eigenaar van
de onderneming geen loon is toegekend, voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel
a, het resultaat van de onderneming in dat boekjaar wordt verminderd met een forfaitair
bedrag. De toelichting bij artikel 24 vermeldt reeds dat dit betreft het bedrag, bedoeld
in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. Dit betreft het bedrag bedoeld
in artikel 12a, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 en ziet niet op andere
categorieën. Met onderhavige wijziging is dit nader gespecificeerd.
Gelet op de gelijkstelling voor ontslag van de payrollwerknemer en de werknemers die
rechtstreeks in dienst zijn van de opdrachtgever – wordt in het vierde lid (nieuw)
van artikel 24 de payrollwerknemer voor de toepassing van artikel 7:673a, eerste lid,
en 7:673d, eerste lid, aanhef, BW gelijk gesteld met werknemers als bedoeld in de
artikelen 7:673a, tweede lid, en 7:673d, eerste lid, BW.
Artikel II Regeling UWV ontslagprocedure
In artikel 7 van de Regeling UWV ontslagprocedure is geregeld dat het UWV geen toestemming
geeft om een arbeidsovereenkomst op te zeggen, indien uit (de behandeling van) het
verzoek om die toestemming blijkt dat er sprake is van een opzegverbod als bedoeld
in artikel 7:670, eerste tot en met vierde en tiende lid, BW, of een naar aard en
strekking vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift, tenzij redelijkerwijs
verwacht mag worden dat het opzegverbod binnen vier weken na de dag waarop het UWV
beslist op het verzoek niet meer geldt. Met de Verzamelwet SZW 2016 is dit in een
elfde lid aan artikel 7:671a BW toegevoegd. Om die reden kan artikel 7 van de Regeling
UWV ontslagprocedure vervallen.
Artikel III Overgangsrecht
Bij langer lopende reorganisaties kan voor het bepalen van de ontslagvolgorde reeds
zijn uitgegaan van de regels zoals die gelden voor 1 januari 2016. Vaak zijn de werknemers
dan al geïnformeerd over het feit dat zij al dan niet voor ontslag in aanmerking komen,
dan wel herplaatst zullen worden in een andere functie. Niet wenselijk is dat de werkgever
als gevolg van de wijziging van artikel 11, eerste lid, van de Ontslagregeling voor
een andere werknemer toestemming voor opzegging moet verzoeken dan op basis van de
regeling voor 1 januari 2016 het geval zou zijn. Dit leidt bovendien tot onzekerheid
onder werknemers. Daarom wordt via overgangsrecht bewerkstelligd (in artikel III,
eerste lid, onderdeel a) dat op verzoeken om toestemming voor opzegging en ontbinding
van de arbeidsovereenkomst die zijn ingediend voor 1 juli 2016 het oude recht van
toepassing blijft indien de peildatum, bedoeld in artikel 12, tweede lid, Ontslagregeling
gelegen is vóór 1 januari 2016. Daarmee wordt tevens geregeld dat op verzoeken die
zijn ingediend voor 1 januari 2016 het oude recht van toepassing blijft omdat in die
gevallen de peildatum uiteraard voor 1 januari 2016 ligt. Ten slotte kan zich de situatie
voordoen dat een verzoek om toestemming dat is ingediend voor 1 juli 2016 waarbij
de peildatum voor 1 januari 2016 ligt wordt geweigerd en de werkgever zich tot de
rechter wendt met het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Omdat een dergelijk
verzoek mogelijkerwijs op of na 1 juli 2016 wordt ingediend, wordt in artikel III,
eerste lid, onderdeel b, geregeld dat op een dergelijk verzoek eveneens het oude recht
van toepassing blijft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher