Besluit tot toepassing van de rijkscoördinatieregeling ten behoeve van het Programma Inhaalslag Stroomlijn

5 maart 2014

kenmerk RWS-2014/6484, RWS-2014/6479

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad,

Gelet op artikel 3.35, eerste en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Het Programma Inhaalslag Stroomlijn heeft tot doel het waterafvoerend vermogen van de grote rivieren te vergroten door het verwijderen van ruwe vegetatie uit het rivierbed. Het plangebied van het Programma Inhaalslag Stroomlijn is aangegeven op de als bijlage 1 bij dit besluit behorende kaart.

  • 2. Voor de maatregelen in het kader van het Programma Inhaalslag Stroomlijn, bestaande uit geclusterde ingrepen per gebied, worden de voorbereiding en de bekendmaking van de hieronder aangeduide besluiten gecoördineerd:

    • projectplan of vergunning op grond van de Waterwet;

    • vergunning op grond van de Ontgrondingenwet of de provinciale ontgrondingenverordening;

    • vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;

    • ontheffing op grond van de Flora- en faunawet;

    • vergunning op grond van de keur van het Waterschap;

    • omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • toestemming op grond van de Algemene plaatselijke verordening;

    • evenals overige toestemmingen of besluiten bij of krachtens deze wetten, verordeningen of keuren om uitvoering van de maatregelen in het kader van het Programma Inhaalslag Stroomlijn mogelijk te maken.

Artikel 2

De Minister van Infrastructuur en Milieu wordt aangewezen als de Minister bedoeld in artikel 3.35, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 3

Dit besluit wordt met bijlage en toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

BIJLAGE 1 PLANGEBIED PROGRAMMA INHAALSLAG STROOMLIJN

TOELICHTING

1. Aanleiding

De laatste decennia heeft de vegetatie in het rivierbed van de grote rivieren zich ontwikkeld. Op veel plaatsen is agrarisch grasland overgegaan in natuurlijk grasland. Op andere plaatsen hebben zich struwelen en ooibossen ontwikkeld. Deze vegetatieontwikkeling heeft een negatief effect op het waterafvoerend vermogen van de grote rivieren. Het Programma Inhaalslag Stroomlijn heeft tot doel het waterafvoerend vermogen van de grote rivieren te herstellen door vegetatie in het rivierbed te verwijderen, zodat de vegetatieruwheid van het rivierbed teruggebracht wordt tot de ruwheid zoals die rond 1996 was. In combinatie met de waterstanddaling die met projecten als Ruimte voor de Rivier en Maaswerken wordt bereikt, wordt zodoende de huidige doelstelling voor hoogwaterveiligheid bereikt.

Het Programma Inhaalslag Stroomlijn geeft uitwerking aan het Nationaal Waterplan 2009–2015 en de Beleidsbrief vegetatiebeheer rivierbed van de grote rivieren (Kamerstukken II 2012–2013, 31 710, nr. 27). De kern van het programma is gelegen in het principe ‘Stroombaan glad, tenzij’. De stroombaan is het deel van het rivierbed dat het meest bijdraagt aan het waterafvoerend vermogen van de rivier. Daarbinnen stroomt het water het snelst en heeft de vegetatie een relatief groot opstuwend effect op de afvoer. Binnen de stroombaan wordt vegetatie waar mogelijk verwijderd. ‘Waar mogelijk’, omdat er redenen kunnen zijn waardoor de vegetatie niet kan worden verwijderd, bijvoorbeeld door beperkingen op grond van de natuurwet- en regelgeving of door bestaande rechten die zijn vastgelegd in vergunningen of privaatrechtelijke overeenkomsten. De stroombanen worden robuust gedefinieerd om ruimte te creëren voor de afweging tussen het belang van hoogwaterveiligheid en andere belangen. Door deze aanpak kan, naast het waterveiligheidsbelang, ook rekening worden gehouden met andere belangen.

Het programma wordt gefaseerd in tijd en per gebied uitgevoerd. Per gebied (bijvoorbeeld een riviertraject) wordt door Rijkswaterstaat vastgesteld welke vegetatie moet worden verwijderd en welke publiekrechtelijke besluiten daarvoor nodig zijn.

In 2011 is Rijkswaterstaat gestart met het uitvoeren van het programma op gronden van natuurbeherende organisaties. Hieruit is gebleken dat voor het verwijderen van vegetatie relatief veel publiekrechtelijke besluiten nodig (kunnen) zijn, waaronder een projectplan Waterwet, een watervergunning, een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten, voor het kappen van bomen en in sommige gevallen ook voor het afwijken van een bestemmingsplan. Deze besluiten worden door diverse bevoegd gezaginstanties separaat voorbereid, vastgesteld en bekend gemaakt. Onderlinge afstemming tussen deze besluiten is formeel niet geborgd en er gelden per besluit afzonderlijke procedures voor bezwaar, beroep en hoger beroep.

2. Rijkscoördinatie

Door onderhavig besluit is de rijkscoördinatieregeling (paragraaf 3.6.3 Wet ruimtelijke ordening) van toepassing op de publiekrechtelijke besluiten die nodig zijn voor de maatregelen in het kader van het Programma Inhaalslag Stroomlijn. Door toepassing van deze coördinatieregeling vindt de voorbereiding en bekendmaking van de benodigde besluiten gecoördineerd plaats. Hierdoor wordt voor deze besluiten dezelfde voorbereidingsprocedure gevolgd en wordt de inhoudelijke afstemming van de besluiten gewaarborgd. Concreet betekent dit dat voor de (geclusterde) ingrepen per gebied de ontwerpbesluiten tegelijk ter inzage worden gelegd en de definitieve besluiten tegelijk bekend worden gemaakt. Ook worden deze besluiten in een mogelijke beroepsprocedure als één besluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandeld. De coördinatieregeling kan derhalve de besluitvorming versnellen en de eenduidigheid voor belanghebbenden vergroten.

De decentrale bestuursorganen die bevoegd (kunnen) zijn voor de te nemen besluiten voor het Programma Inhaalslag Stroomlijn (gemeenten en waterschappen) zijn voor de vaststelling van onderhavig besluit geconsulteerd over het voornemen om de rijkscoördinatieregeling toe te passen. Zij hebben geen bezwaren geuit.

3. Te coördineren besluiten

Volgens artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, worden de te coördineren besluiten nader aangeduid. Om die reden is in artikel 1, tweede lid, van dit besluit aangeduid om welke besluiten het gaat.

4. Aanwijzing van de Minister van Infrastructuur en Milieu

Conform artikel 3.35, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt de minister aangewezen die eerstverantwoordelijk is voor de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking. In dit besluit is de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven