Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 25 maart 2011, nr. 194017, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij ter uitvoering van de wet Tijdelijke wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de invoering van de bevoegdheid tot het treffen van bestuurlijke maatregelen

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 54c van de Visserijwet 1963;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling visserij wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:

a. Minister:

Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

B

Artikel 1a, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de artikelen 1, tweede lid, onderdelen a en b, 2c, eerste lid, 3a, 17, eerste en derde lid, 24 en 54c van de wet;

C

Na artikel 5 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 5a

Als vissoort als bedoeld in artikel 54c, derde lid, onderdeel a, van de wet, worden aangewezen: de aal en de wolhandkrab.

D

Na Artikel 23a wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 23b

  • 1. Het is verboden te vissen met een vistuig dat in hoofdzaak wordt gebruikt of is bestemd voor de vangst van aal of wolhandkrab in de gebieden, genoemd in bijlage 15.

  • 2. Het is verboden aal en wolhandkrab voorhanden te hebben in of in de onmiddellijke nabijheid van de gebieden, genoemd in bijlage 15.

E

Na artikel 28a wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 28b

  • 1. Het is verboden te vissen in de wateren, genoemd in bijlage 16, met de volgende vistuigen:

    • a. aaldogger

    • b. aalfuik

    • c. aalhoekwant

    • d. aalkistje

    • e. aalzegen

    • f. ankerkuil

    • g. electrovisapparaat

    • h. peur

    • i. visfuik

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het gehele gebied binnen de winterdijken van de wateren, genoemd in bijlage 16, en voor alle havens, plassen, killen, gaten, putten, strangen, kreken, kanalen, beken en rivierarmen die in directe open verbinding staan met de wateren, genoemd in bijlage 16, tot aan de eerste waterkering gerekend vanaf die wateren.

  • 3. Het is verboden aal en wolhandkrab voorhanden of in voorraad te hebben op of in de onmiddellijke nabijheid van de wateren, genoemd in bijlage 16.

F

Na artikel 35 wordt een nieuw artikel ingevoegd:

Artikel 35a

De Minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 23b en 28b voor het verrichten van onderzoek. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden. De ontheffing kan worden geschorst of ingetrokken.

G

Na bijlage 14b worden de volgende bijlagen toegevoegd:

BIJLAGE 15., BEHOREND BIJ ARTIKEL 23B: GEBIEDEN IN DE VISSERIJZONE, HET ZEEGEBIED EN DE KUSTWATEREN WAAR HET VERBODEN IS TE VISSEN OP AAL EN WOLHANDKRAB

  • het Beerkanaal met de daaraan gelegen open havens;

  • het Calandkanaal met de daaraan gelegen open havens;

  • de havens van IJmuiden en de toeleidingskanalen naar het Noordzeekanaal tot de meest zeewaarts gelegen waterkeringen;

  • de Nieuwe Waterweg tot de lijn gaande van het oostelijk havenhoofd van Maassluis naar het groene scheepvaartgeleidelicht no. 14;

  • de Maasmond tot de denkbeeldige lijn getrokken vanaf de buitenzijde van de Zuiderpier tot aan het eindpunt van de Noorderpier;

  • het deel van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen.

BIJLAGE 16., BEHOREND BIJ ARTIKEL 28B: WATEREN WAAR HET VERBODEN IS TE VISSEN OP AAL EN WOLHANDKRAB

  • de Afgedamde Maas;

  • de Amer;

  • de Beneden-Merwede;

  • het Bijlands kanaal;

  • de Bergsche Maas;

  • de Boven-Merwede;

  • de Boven-Rijn stroomafwaarts vanaf de grensovergang bij Spijk;

  • de Dordtsche Kil;

  • het Haringvliet;

  • het Hartelkanaal;

  • Het Heusdensch Kanaal;

  • het Hollandsch Diep;

  • de Hollandsche IJssel stroomafwaarts vanaf de Veerlaan te Haastrecht;

  • het IJ;

  • de IJssel;

  • het Julianakanaal;

  • het Ketelmeer met uitzondering van het Ramsdiep, met als scheiding met het Vossemeer een lijn haaks op het einde van de zuidelijke dam van het Keteldiep ter hoogte van de provinciale grens, met als oostelijke grens de Ramspolbrug en met als westelijke grens de Ketelbrug (rijksweg A6);

  • het Krammer Volkerak voor zover gelegen ten oosten van de Grevelingendam en de Philipsdam en tot aan de ingang van het Schelde- Rijnkanaal;

  • het Lateraalkanaal Linne-Buggenum;

  • de Lek;

  • de Maas stroomafwaarts vanaf de grensovergang bij Eijsden en met uitzondering van de Boschmolenplas;

  • het Maas-Waalkanaal;

  • de Nederrijn;

  • de Nieuwe Maas;

  • de Nieuwe Merwede;

  • de Noord;

  • het Noordzeekanaal inclusief de zijkanalen A tot en met H;

  • de Oude Maas;

  • het Pannerdensch Kanaal;

  • de Roer;

  • het Spui;

  • de Waal;

  • het Wantij.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 maart 2011

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Inleiding

In de onderhavige regeling treft de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, maatregelen ten aanzien van de visserij op vissoorten die door enigerlei vorm van blootstelling een schadelijke stof hebben opgenomen, of die het gevaar lopen een schadelijke stof op te nemen en waarvan de consumptie een ernstig gevaar kan opleveren voor de mens. Het doel van de maatregelen is te voorkomen dat de betreffende vis wordt gevangen, zodat deze vis niet in de handel kan worden gebracht en niet door mensen wordt geconsumeerd.

Achtergrond en wettelijke grondslag van de regeling

De rechtsbasis voor het treffen van deze maatregelen is gelegen in artikel 54c van de Visserijwet 1963 (hierna: Visserijwet). Dit artikel is in afwachting van de totstandkoming en inwerkingtreding van de wet inhoudende een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet Dieren) (Kamerstukken 31 389) via een spoedprocedure aan de Visserijwet toegevoegd met de wet Tijdelijke wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de invoering van de bevoegdheid tot het treffen van bestuurlijke maatregelen (Kamerstukken I 2010/11, 32 658, nr. A).

Op het moment dat het voorstel voor een Wet Dieren tot wet wordt verheven vervangen de artikelen 5.1 en 5.10 van deze wet artikel 54c van de Visserijwet als wettelijke grondslag voor de onderhavige regeling.

De aanleiding voor de onderhavige regeling is onderzoek van het RIKILT1 waaruit blijkt dat paling in een significant deel van de Nederlandse wateren een te hoog gehalte aan dioxines, waaronder in dit kader tevens worden begrepen dioxineachtige Polychloorbifenylen (PCB’s), bevat. Vis waarvan het dioxinegehalte uitstijgt boven de ingevolge het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen gestelde norm, mag niet als levensmiddel worden verhandeld. Zoals beschreven in paragraaf 1.2 van de memorie van toelichting bij voornoemd voorstel van wet (Kamerstukken II 2010/11, 32 658, nr. 3) wordt met dioxine vervuilde paling, ondanks diverse handhavingacties en voorlichtingsbijeenkomsten met de sector, toch in de handel gebracht.

De Tweede Kamer heeft daarom bij diverse gelegenheden, laatstelijk in het debat op 20 januari 2011 naar aanleiding van het algemeen overleg op 19 januari 2011 over de Landbouw en Visserijraad (Handelingen TK 2010/11, 42) aangedrongen op het instellen van een vangstverbod voor paling uit de verontreinigde gebieden voor de start van het nieuwe visseizoen in 2011. Nu voornoemde wijzigingswet, in afwachting van de totstandkoming en de inwerkingtreding van de Wet Dieren, een tijdelijke grondslag in de Visserijwet heeft gecreëerd voor het treffen van maatregelen met betrekking tot vis die door enigerlei vorm van blootstelling aan een schadelijke stof een ernstig gevaar voor de mens kan opleveren, kan met de onderhavige regeling in de noodzakelijke maatregelen worden voorzien. Het ingevolge de Warenwet gestelde verhandelingsverbod wordt met de in deze regeling getroffen maatregelen in belangrijke mate ondersteund.

Dioxinenorm

Bij de aanwijzing van gebieden en wateren die voor de vangst van bepaalde vissoorten worden gesloten, heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de wettelijke norm voor dioxine en dioxineachtige PCB’s als uitgangspunt genomen. Deze norm is via uitvoering van Verordening (EG) 1881/20062 in het ingevolge de Warenwet vastgestelde Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen geïmplementeerd. De huidige norm bedraagt 12,0 picogram (pg) per gram vers gewicht voor aal en 8,0 pg per gram vers gewicht voor andere vis, waaronder wolhandkrab. De visserij wordt verboden in die gebieden en wateren, waarvan op grond van wetenschappelijk onderzoek redelijkerwijs is te verwachten dat de daar gevangen exemplaren van aal en wolhandkrab, gemiddeld genomen, de norm overschrijden.

Onderzoeksresultaten en aanwijzing wateren

Om te bepalen in welke wateren de dioxinenorm wordt overschreden heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies (IMARES) en het Instituut voor voedselveiligheid (RIKILT) begin 2011 gevraagd om een rapport over de gehaltes aan dioxines en dioxineachtige PCB’s in paling in de Nederlandse wateren. Hierbij is tevens gevraagd om een overzicht van deze gehaltes bij wolhandkrab. Het doel van de adviesvraag was in kaart te brengen in hoeverre maatregelen gewenst of noodzakelijk zijn en voor welke wateren. Op 16 februari 2011 hebben IMARES en RIKILT advies uitgebracht aan de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.3 Het rapport bevat een evaluatie van de beschikbare data ten aanzien van dioxinegehaltes in paling en wolhandkrab in de Nederlandse wateren. Het betreft data over paling die de afgelopen vijf jaar zijn gemeten door RIKILT, ondersteund door PCB analyseresultaten en historische data van IMARES. Voor wolhandkrab is in 2010 een monitoringsonderzoek uitgevoerd.

Uit het rapport van IMARES en RIKILT blijkt dat de paling, gevangen op 25 van de 50 bemonsterde locaties, niet aan de norm voldoet. Voor wolhandkrab zijn mengmonsters van een aantal locaties onderzocht. Alle geanalyseerde monsters overschreden sterk de norm. Deze onderzoeksresultaten zijn gebruikt om tot een zo zorgvuldig mogelijke afbakening te komen van wateren waar de visserij op aal en wolhandkrab in het belang van de volksgezondheid wordt verboden.

De locaties waar palingen met te hoge dioxinegehaltes worden gevangen zijn met name gelegen in de watersystemen van de Rijn en de Maas. Deze hoge dioxinegehaltes zijn te wijten aan decennialange historische vervuiling van deze rivieren, die ook vandaag de dag nog duidelijk meetbaar is. Bij de beoordeling of een bepaald water gesloten moet worden, zijn de stroomgebieden van de Rijn en de Maas als uitgangspunt genomen. Paling, gevangen in een water dat wordt gevoed door de Rijn of Maas en hiermee in open verbinding staat, voldoet op geen van de monitoringslocaties aan de norm. Alle wateren die worden gevoed door de Rijn of Maas en hiermee in open verbinding staan worden daarom in de onderhavige regeling aangewezen als wateren waar de visserij op paling is verboden.

Hiernaast komt uit het onderzoek een aantal losse wateren naar voren waar de gevangen paling niet aan de norm voor dioxine voldoet. In deze wateren, zoals het Noordzeekanaal, is het hoge dioxinegehalte in paling het gevolg van historische industriële puntlozingen. Deze wateren worden ook aangewezen. Tot slot worden enkele gebieden aangewezen die deel uitmaken van het zeegebied en de kustwateren. Het betreft de mondingen van de Maas, het Haringvliet en het Noordzeekanaal. De paling die in deze gebieden wordt gevangen, is vrijwel geheel afkomstig uit met dioxine vervuilde wateren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft besloten om de wateren die worden gesloten voor de palingvisserij eveneens te sluiten voor de visserij op wolhandkrab. Dit besluit is ingegeven door de resultaten van de monitoring van wolhandkrab in 2010 waarbij zeer hoge dioxinegehaltes zijn gemeten, hoger ook dan de concentraties gemeten in paling. Het is zeer aannemelijk dat de consumptie van wolhandkrab, afkomstig uit met dioxine vervuilde wateren, een gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid. Het is dan ook wenselijk dat wordt voorkomen dat deze wolhandkrab in de handel wordt gebracht. Artikel 54c, dat met eerder genoemd wetsvoorstel in de Visserijwet wordt ingevoegd, biedt een rechtsbasis voor het treffen van maatregelen ten aanzien van vissen waarvan wordt vermoed dat deze stoffen hebben opgenomen die een ernstig gevaar voor de mens kunnen opleveren.

Toekomstig onderzoek

In het kader van de wettelijke onderzoekstaken die gelden op grond van de Europese regelgeving voor voedselveiligheid vindt jaarlijks onderzoek plaats naar vervuiling met dioxines en dioxineachtige PCB’s in vis. Dit onderzoek vindt zowel binnen als buiten de gesloten wateren plaats. De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal aan de hand van toekomstige onderzoeksresultaten periodiek beoordelen of aanpassing van de onderhavige regeling noodzakelijk is. Het is mogelijk dat toekomstige onderzoeksresultaten nopen tot een uitbreiding van het visverbod naar andere vissoorten of tot een wijziging van de lijst met gesloten wateren.

Artikel I, onderdeel E, van de onderhavige regeling maakt het mogelijk om ontheffing van de verboden te verlenen voor onderzoek in de bij deze regeling aangewezen gebieden en wateren.

Vangstverbod

Het vangstverbod op paling en wolhandkrab in de aangewezen wateren krijgt de vorm van een verbod op het gebruik van bepaalde vistuigen in combinatie met een verbod op het voorhanden hebben van deze vissoorten in de onmiddellijke nabijheid van een van de aangewezen wateren. Het verbod is er op gericht om op effectieve wijze zorg te dragen voor het voorkomen van aanvoer van paling en wolhandkrab die de dioxinenormen overschrijden en zijn noodzakelijk om op effectieve wijze de gezondheid van mensen te beschermen. Door het gebruik van specifieke vistuigen geschikt voor de vangst van paling en wolhandkrab te verbieden evenals het gebruik van andere vistuigen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor deze vangst, wordt voorkomen dat alleen in het geval paling of wolhandkrab wordt gevangen, kan worden gehandhaafd. Dit zou de effectiviteit van het vangstverbod ondergraven en daarmee ook het oogmerk van de bescherming van de gezondheid van de mens.

Op de Nederlandse binnenwateren mag alleen worden gevist met de in artikel 2 van het ingevolge artikel 16 van de Visserijwet vastgestelde Reglement voor de binnenvisserij 1985 opgesomde vistuigen. De onderhavige regeling verbiedt het gebruik van de vistuigen uit deze lijst waarmee op aal en wolhandkrab kan worden gevist in de aangewezen wateren. Het betreft de aalfuik, visfuik, ankerkuil, aalkistje, aalhoekwant, aaldogger, aalzegen, aaskuil, peur en het electrovisapparaat.

Op grond van artikel 28b, tweede lid, geldt het verbod voor het gehele gebied binnen de winterdijken van de in bijlage 16 aangewezen binnenwateren. Dit betekent dat de visserij op paling en wolhandkrab ook in afgesloten plassen die tussen de winterdijken van de grote rivieren zijn gelegen, is verboden. Door overstromingen van de hoofdstroom zijn de bodems van dit soort kleine wateren vaak eveneens met dioxine vervuild geraakt. Tevens geldt het verbod voor alle havens, plassen, killen, gaten, putten strangen, kreken, kanalen, beken en rivierarmen voor zover die in directe open verbinding staan met de aangewezen wateren. In het merendeel van de gevallen betekent dit dat in zijkanalen en rivierarmen tot de eerste waterkering gerekend vanaf het aangewezen water, niet mag worden gevist op paling en wolhandkrab.

Voor de visserij in het zeegebied, de kustwateren en de visserijzone kent de visserijregelgeving geen exacte omschrijving van de vistuigen die zijn toegestaan. De onderhavige regeling bevat daarom geen verbod op het gebruik van met name genoemde vistuigen voor deze visserij, maar stelt een verbod op het gebruik van vistuigen die in hoofdzaak gebruikt worden of bestemd zijn voor de vangst van aal en wolhandkrab. In het belang van de naleving en ter ondersteuning van deze verboden, wordt tevens het voorhanden hebben van paling en wolhandkrab in de onmiddellijke nabijheid van de aangewezen wateren verboden.

Het verbod op het voorhanden hebben van paling en wolhandkrab in artikel 23b, tweede lid en artikel 28b, derde lid, brengt met zich dat het vissen met de hengel in de aangewezen gebieden en wateren in beginsel is toegestaan, maar dat paling die met de hengel wordt gevangen direct moet worden teruggezet. Deze terugzetverplichting is eveneens als voorwaarde verbonden aan de VISpas van Sportvisserij Nederland en geldt daarmee al voor de visserij met de hengel in alle binnenwateren waarvan het visrecht bij een bij Sportvisserij Nederland aangesloten hengelsportvereniging ligt. Artikel 23a van de Uitvoeringsregeling visserij bevat voorts een terugzetverplichting voor paling gevangen in het zeegebied, de visserijzone en de kustwateren die is gevangen met de hengel of peur. Met deze verboden en verplichtingen is afdoende verzekerd dat paling, die in de aangewezen gebieden is gevangen met de hengel, niet wordt geconsumeerd.

Overtreding van de verboden in artikel 23b en 28b is, voor zover de gedragingen plaatsvinden in de uitoefening van een bedrijf, strafbaar gesteld in artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten (WED). Dit betekent dat opzettelijke overtreding van het verbod wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of boete van de vijfde categorie (thans ten hoogste € 76.000). Overtredingen van het verbod die niet plaatsvinden in de uitoefening van een bedrijf zijn strafbaar gesteld in artikel 1, onder 4°, van de WED en worden bestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (thans ten hoogste € 19.000).

Notificatie

De ontwerpregeling is op 21 maart 2011 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2011/0130/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Hierbij is gebruik gemaakt van de spoedprocedure, bedoeld in artikel 9, zevende lid, van richtlijn 98/34/EG. In dit geval is immers sprake van een ernstige en onvoorziene situatie die verband houdt met de bescherming van de gezondheid van de mens, namelijk dat met dioxinen of dioxineachtige pcb's verontreinigde paling en wolhandkrab op de markt wordt gebracht. Met de vaststelling en publicatie van deze regeling kon daarom niet gewacht worden tot de raadpleging in het kader van richtlijn 98/34/EG volledig was afgerond.

Deze notificatie aan de Commissie was noodzakelijk, aangezien artikel I, onderdelen C en D, van de ontwerpregeling een technisch voorschrift bevat in de zin van richtlijn 98/34/EG. Voor zover de ontwerpregeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd ter bescherming van de volksgezondheid.

Publicatie en inwerkingtreding

Om een zo spoedige mogelijke inwerkingtreding te realiseren wordt onderhavige regeling gepubliceerd zodra het wetsvoorstel voor de Tijdelijke wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de invoering van de bevoegdheid tot het treffen van bestuurlijke maatregelen door het parlement is aangenomen. De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.


X Noot
1

Onderzoek naar dioxines, dioxine-achtige PCB’s en indicator PCB’s in paling uit Nederlandse binnenwateren, 2007, RIKILT rapport 2007.003, en Verontreiniging rode aal Nederlandse binnenwateren. Monitoring van sportvisserij 2004–2008, 2009, RIKILT rapport 2009.011.

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PbEU L 364).

X Noot
3

Gehaltes aan dioxines en dioxineachtige PCB’s in paling en wolhandkrab uit Nederlands zoetwater, 2011, M. Kotterman (IMARES) & M. van der Lee (RIKILT), rapportnummer C011/11.

Naar boven