Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de implementatie van richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267) nr. FM/2011/10259 M

De Ministers van Financiën, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 2:10d en 3:3 van de Wet op het financieel toezicht, artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, artikel 19g, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 3.126a, tiende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 34g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 69a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, artikel 2, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden, artikel 34, zesde lid, artikel 35, vijfde lid en artikel 35a, vierde lid, van de Invorderingswet 1990, de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de artikelen 15, 19 en 23 van de Landbouwwet, artikel 30, vijfde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies, artikel 4 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie en artikel 4 van het Frequentiebesluit;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1b

Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 1c is vrijgesteld van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet voor het deel van haar werkzaamheden dat betrekking heeft op het verlenen van betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

B

Na artikel 1b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.0A. Bedrijf van elektronischgeldinstelling

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:10d van de wet

Artikel 1c
  • 1. Van artikel 2:10a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld elektronischgeldinstellingen met rechtspersoonlijkheid, indien:

    • a. de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de onderneming die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden, gemiddeld niet hoger is dan € 5.000.000;

    • b. geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, b of d, van het Besluit prudentiële regels Wft, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving;

    • c. de onderneming elektronisch geld slechts uitgeeft via een betaalinstrument of rekening voor elektronisch geld waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen; en

    • d. de onderneming de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van haar voornemen om elektronisch geld uit te geven.

  • 2. Indien een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting is opgenomen van de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

  • 3. Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde regels.

C

In artikel 11, derde lid, onderdeel c, wordt ‘kredietinstellingen’ vervangen door: banken.

D

Na artikel 18 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.1A. Elektronischgeldinstellingen

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:3 van de wet

Artikel 18a
  • 1. Elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 1c zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6, 3:7, 3:29a, 3:29b, 3:29c, vierde lid, en 3:34 van de wet is bepaald.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing op voorwaarde dat de elektronischgeldinstelling eenmaal per jaar staten aan de Nederlandse Bank verstrekt overeenkomstig artikel 130, derde lid, onderdeel c, van het Besluit prudentiële regels Wft.

ARTIKEL II

In artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Vrijstellingsregeling geldtransactiekantoren wordt ‘kredietinstelling’ telkens vervangen door: bank.

ARTIKEL III

In artikel 2b, derde lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt ‘kredietinstelling’ vervangen door: bank.

ARTIKEL IV

De Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g komt te luiden:

  • g. bank: een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen;.

2. In onderdeel k wordt ‘kredietinstelling’ vervangen door: bank.

B

In artikel 5 wordt ‘kredietinstelling’ telkens vervangen door: bank.

C

In artikel 11, tweede lid, wordt ‘kredietinstelling’ vervangen door: bank.

D

In de bijlage wordt ‘kredietinstelling’ telkens vervangen door: bank.

ARTIKEL V

Artikel 23, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling veiling benzinestations langs rijkswegen komt te luiden:

  • c. is afgegeven door een bank die op grond van de Wet op het financieel toezicht is toegelaten tot het uitoefenen van het bedrijf van bank, en.

ARTIKEL VI

In artikel 1.1, eerste lid, onder levensloopinstelling, van de Levensloopregeling Rijkspersoneelwordt ‘kredietinstelling’ vervangen door: bank.

ARTIKEL VII

In artikel 1, onderdeel c, van de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overhedenwordt ‘het bedrijf van kredietinstelling mag uitoefenen’ vervangen door: het bedrijf van bank mag uitoefenen.

ARTIKEL VIII

De Regeling LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de definitie van het begrip ‘bancair aansprakelijk vermogen’ wordt ‘kredietinstelling’ vervangen door: bank.

2. In de alfabetische volgorde wordt een definitie ingevoegd, luidende:

bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

3. Het begrip ‘kredietinstelling’ en daarbij behorende definitie vervallen.

4. In de definitie van het begrip ‘lening’ wordt ‘kredietinstelling’ vervangen door: bank.

B

In de artikelen 2:45, eerste lid, 2:71, onder a, 2:72, eerste lid, onder b, 2:73, eerste lid, onder a en b, 2:73a, eerste lid, 2:75, eerste lid, onder c, e en g, 2:76, 2:79, vijfde lid, 2:80, vierde lid, 2:84, 2:85, eerste en derde lid, 4:53, derde lid, onder b en d, 4:54, vijfde en zevende lid, 4:55, eerste lid, onder e, 4:58, eerste lid, onder e en g, wordt ‘kredietinstelling’ telkens vervangen door: bank.

C

In artikelen 2:83, derde lid, onder c, 2:84, derde lid, onder i, en 4:60, tweede lid, wordt ‘kredietinstellingen’ telkens vervangen door: banken

D

Artikel 2:88 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘kredietinstellingeenmalig’ vervangen door: bank eenmalig.

2. In het tweede lid wordt ‘kredietinstelling’ vervangen door: bank.

ARTIKEL IX

De Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel l, van bijlage 2.3 komt te luiden:

l. Bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank, niet zijnde een bank die tevens beleggingsonderneming is, die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

B

Artikel 1, onderdeel l, van bijlage 2.4 komt te luiden:

l. Bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank, niet zijnde een bank die tevens beleggingsonderneming is, die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

C

Artikel 1, onderdeel g, van bijlage 3.1 komt te luiden:

g. bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

D

Artikel 1, onderdeel g, van bijlage 3.2 komt te luiden:

g. bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

E

Artikel 1, onderdeel b, van bijlage 3.6 komt te luiden:

b. bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

F

Artikel 1, onderdeel b, van bijlage 3.13 komt te luiden:

b. bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

ARTIKEL X

In bijlage 3 van de Regeling aanvraag vergunning DCS 1800 wordt ‘kredietinstellingen’ vervangen door: banken.

ARTIKEL XI

In bijlage 3 van de Regeling aanvraag vergunning DCS 1800 gecombineerd met GSM wordt ‘kredietinstellingen’ vervangen door: banken.

ARTIKEL XII

In bijlage 2 van de Regeling aanvraag vergunning voor IMT-2000 wordt ‘kredietinstellingen’ vervangen door: banken.

ARTIKEL XIII

Artikel 19, tweede lid, van de Regeling interventie komt te luiden:

  • 2. De in het eerste lid bedoelde zekerheid wordt gesteld hetzij in contanten hetzij in de vorm van een door het HPA aanvaarde garantie van een binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen of een binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde verzekeraar die is toegelaten het bedrijf van verzekeraar uit te oefenen.

ARTIKEL XIV

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267) (Stb. 2011, ……) in werking treedt. artikel I werkt alsdan terug tot en met 30 april 2011.

Deze regeling wordt met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 december 2011

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner.

De De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling houdt verband met de implementatie van richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU L 267), kortweg de herziene elektronischgeldrichtlijn.

Ten eerstewordt de Vrijstellingsregeling Wft gewijzigd, waarmee invulling wordt gegeven aan artikel 9 van richtlijn 2009/110/EG. Onder bepaalde voorwaarden kan een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland gebruik maken van een vrijstelling van het verbod om zonder vergunning haar bedrijf uit te oefenen. artikel 2:10d van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geeft een grondslag voor vrijstelling van de vergunningplicht; op grond van artikel 3:3 van de Wft wordt met deze regeling tevens vrijstelling geregeld van (een deel van) de prudentiële bepalingen in het doorlopende toezicht op elektronischgeldinstellingen. Een vrijgestelde elektronischgeldinstelling is niet vrijgesteld van de bepalingen in het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de Wft.

Aan een vrijgestelde elektronischgeldinstelling kunnen betaaldienstagenten verbonden zijn. Evenmin als aan een vrijgestelde elektronischgeldinstelling is het aan een daaraan verbonden betaaldienstagent niet toegestaan om grensoverschrijdende diensten te verlenen. Aangezien het nieuwe artikel 1c van de Vrijstellingregeling Wft slechts vrijstelling verleent van artikel 2:10a van de Wft, zal een vrijgestelde elektronischgeldinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, gehouden zijn te voldoen aan het bepaalde ingevolge 2:10c van de wet.

Naast de Vrijstellingsregeling Wft wordt ook een aantal andere regelingen gewijzigd met het oog op de vervanging van de term kredietinstelling door bank.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Een elektronischgeldinstelling die op grond van het in onderdeel B ingevoegde artikel 1c is vrijgesteld van het verbod om zonder vergunning elektronisch geld uit te geven, mag op grond van het bij het onderhavige onderdeel ingevoegde artikel 1b tevens betaaldiensten verlenen die verband houden met de uitgifte van dat elektronisch geld zonder daarvoor over een vergunning als betaalinstelling te beschikken.

Indien een vrijgestelde elektronischgeldinstelling tevens betaaldiensten wil verlenen die niet samenhangen met de uitgifte van elektronisch geld, moet apart beoordeeld worden of ze daarvoor op grond van artikel 1a vrijgesteld is van de vergunningplicht voor betaaldienstverleners.

B

Een elektronischgeldinstelling is in Nederland vrijgesteld van het verbod om zonder de betreffende vergunning elektronisch geld uit te geven als zij voldoet aan de vier cumulatieve voorwaarden die in de onderdelen van het eerste lid zijn opgesomd. Naast het vereiste dat het beleid van de onderneming niet (mede) bepaald wordt door personen die zijn veroordeeld wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, dan wel een ander financieel misdrijf (onderdeel b), gelden nog twee inhoudelijke vereisten aan de onderneming om zonder vergunning elektronisch geld te mogen uitgeven.

Enerzijds volgt uit onderdeel a dat de totale waarde van het uitstaande elektronisch geld gemiddeld niet hoger mag zijn dan € 5.000.000. Het derde lid geeft een manier om de hoogte hiervan te kunnen bepalen bij de oprichting van een nieuwe elektronischgeldinstelling. Anderzijds wordt in onderdeel c de voorwaarde gesteld dat de waarde van het elektronisch geld per drager niet hoger mag zijn dan € 150. Hiermee wordt bewerkstelligd dat indien de vrijgestelde elektronischgeldinstelling niet in staat zou blijken om de nominale waarde van het aangehouden elektronisch geld aan de houder terug te betalen, de maximale schade voor de houder beperkt is tot € 150 per drager. Met de hoogte van dit bedrag wordt aangesloten bij de grens die op grond van Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bij betaalinstrumenten geldt voor het verlichte oppositieregime.

In onderdeel d wordt ten slotte de voorwaarde gesteld dat de onderneming zich meldt bij de toezichthouder. Hiermee wordt aangesloten bij de systematische registratie door de Nederlandsche Bank (DNB) van vrijgestelde ondernemingen als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de wet.

Met het derde lid wordt de verplichting opgelegd aan de vrijgestelde onderneming om elke relevante verandering te melden aan de toezichthouder. Hiermee wordt beoogd dat de voorwaarden voor vrijstelling niet ongemerkt worden overtreden.

C

Met dit onderdeel wordt in artikel 11 van de Vrijstellingsregeling Wft de term ‘kredietinstelling’ vervangen door ‘bank’. Zie voor een nadere toelichting de toelichting op de artikelen II tot en met XIV.

D

Met dit onderdeel wordt een nieuw artikel 18a ingevoegd in de Vrijstellingsregeling Wft. Dit regelt de vrijstelling van het doorlopende toezicht wat betreft prudentiële en bedrijfsvoeringsvereisten: elektronischgeldinstellingen die op grond van artikel 1c zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zijn op grond van artikel 18a eveneens vrijgesteld van nagenoeg het gehele deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de Wft. Enkele bepalingen zijn ook op vrijgestelde elektronischgeldinstellingen van toepassing, te weten de artikelen 3:5 (verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden), 3:6 (verbod om op te treden als waarborg- of garantiefonds) en 3:7 (verbod op het gebruik van het woord ‘bank’). Ook de artikelen 3:29a (veiligstellen van de gelden die in ruil voor elektronisch geld zijn ontvangen; hiervoor is gekozen met het oog op de bescherming van de consument), 3:29b (mogelijke verplichting tot juridisch scheiden van werkzaamheden), 3:29c, vierde lid (verlenen van kredieten), en 3:34 (verbod op uitgifte van elektronisch geld via agenten) zijn onverkort van toepassing op vrijgestelde elektronischgeldinstellingen.

Op een vrijgestelde elektronischgeldinstelling is weliswaar artikel 3:5 van toepassing, maar op grond van artikel 3:29c, derde lid, van de wet zijn geldmiddelen die door een elektronischgeldinstelling zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld, geen opvorderbare gelden. Daarmee is voor de dagelijkse praktijk van de (al dan niet vrijgestelde) elektronischgeldinstelling artikel 3:5 niet relevant, maar indien ze tevens andere werkzaamheden wil verrichten (zoals het verlenen van betaaldiensten die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld), zal ze degelijk rekening moeten houden met het betreffende verbod. Als echter de elektronischgeldinstelling voor het verlenen van niet-gerelateerde betaaldiensten op grond van artikel 1a is vrijgesteld van de vergunningplicht voor betaaldienstverleners, is op haar tevens de vrijstelling van artikel 3:5 (in artikel 22 van de Vrijstellingsregeling Wft) van toepassing.

Het tweede lid van artikel 18a bepaalt dat de vrijstelling van het merendeel van het doorlopend prudentieel toezicht slechts van toepassing is voorzover de elektronischgeldinstelling jaarlijks tijdig aan DNB een opgave doet van het gemiddeld uitstaande bedrag aan elektronisch geld. Dit vereiste volgt uit artikel 9, vijfde lid, van de richtlijn. Het doel ervan is dat de omvang van de elektronischgeldinstelling regelmatig wordt gecommuniceerd aan de toezichthouder opdat deze zonodig kan ingrijpen indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Overigens volgt uit artikel 1c, derde lid, reeds dat de elektronischgeldinstelling zelf verantwoordelijk is voor het onverwijld melden van (onder andere) het overschrijden van het grensbedrag van € 5 miljoen aan gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

Artikelen II tot en met XIII

In het kader van de implementatie van de herziene elektronischgeldrichtlijn wordt de definitie van kredietinstelling in de Wft aangepast. Voorheen kon een kredietinstelling het bedrijf uitoefenen van bank, of dat van elektronischgeldinstelling. Met de nieuwe richtlijn kan een kredietinstelling slechts nog het bedrijf van bank uitoefenen. De wijzigingsoperatie is nader toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene elektronischgeldrichtlijn (Kamerstukken II 2010/11, 32 826, nr. 3).

Voor zover deze wijzigingen gevolgen hebben voor de Vrijstellingsregeling Wft, die in verband met de implementatie in enge zin van de richtlijn gewijzigd wordt (artikel I), is deze terminologiewijziging daarin meegenomen. Ook in andere ministeriële regelingen wordt de term kredietinstelling gebruikt; deze worden daarom, in aparte wijzigingsartikelen, eveneens herzien door middel van deze wijzigingsregeling.

De artikelen II tot en met V wijzigen regelingen van de minister en staatssecretaris van Financiën. De artikelen VI en VII wijzigen regelingen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De artikelen VIII tot en met XIII wijzigen regelingen van de minister en staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel XIV

Vanwege de inhoudelijke samenhang tussen deze regeling en de wet ter implementatie van de elektronischgeldrichtlijn is voor de inwerkingtreding van de regeling aangesloten bij de inwerkingtreding van de wet. De terugwerkende kracht die wordt verleend aan de wijzigingen in artikel I houdt verband met de terugwerkende kracht die aan artikel I van de implementatiewet is verleend.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

Naar boven