Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 december 2004, nr. WJZ 4082582, houdende nadere regels ten aanzien van de kwaliteitsaspecten van het netbeheer op het terrein van elektriciteit en gas (Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 19a, vijfde lid, en 21, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 8, derde lid, en 35a, vijfde lid, van de Gaswet;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. onderbreking: een onderbreking in het transport van elektriciteit of van gas;

b. onderbreking in het transport van elektriciteit: een niet-beschikbaarheid van een onderdeel van een net die gepaard gaat met onderbreking van de transportdienst bij een of meer afnemers die ten minste vijf seconden duurt;

c. onderbreking in het transport van gas: een onderbreking van de transportdienst bij een of meer afnemers, of een situatie waarin de druk in een gastransportnet zo laag is dat een of meer op dat net aangesloten installaties niet kunnen functioneren;

d. voorziene onderbreking: een onderbreking die ten minste drie werkdagen tevoren door de netbeheerder bij de betrokken afnemers is aangekondigd;

e. storing: een ongewilde verandering in het functioneren van een onderdeel van een gastransportnet, waarvoor naar het oordeel van de netbeheerder binnen vierentwintig uren maatregelen moeten worden getroffen;

f. aanvangstijdstip onderbreking: het moment van ontvangst van de eerste melding van een onderbreking door een afnemer of, indien dat eerder is, het moment van vaststelling van de onderbreking door de netbeheerder;

g. aanvangstijdstip storing: het moment van ontvangst van de eerste melding van een storing of, indien melding niet plaatsvindt, het moment van vaststelling van de storing door de netbeheerder;

h. tijdstip van beëindiging onderbreking: het moment waarop bij alle afnemers het transport van elektriciteit of gas op het oorspronkelijke niveau is hervat;

i. tijdstip van veiligstellen storing: het moment waarop de monteur vaststelt dat er geen onmiddellijk gevaar voor personen of objecten meer bestaat;

j. het totale aantal afnemers: het totale aantal afnemers die op 1 januari van het jaar waarop de registratie betrekking heeft, zijn aangesloten op het net van de netbeheerder of op onderliggende netvlakken die door andere netbeheerders worden beheerd;

k. het aantal getroffen afnemers: de sommatie, per onderbreking, van

1°. het aantal afnemers die door de onderbreking zijn getroffen en die zijn aangesloten op het net van de netbeheerder in wiens net de onderbreking veroorzaakt is, en

2°. het aantal afnemers die door de onderbreking zijn getroffen en die zijn aangesloten op onderliggende netvlakken van het net waarin de onderbreking is veroorzaakt die door andere netbeheerders worden beheerd;

l. kwaliteits- en capaciteitsdocument: het document, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 8, tweede lid, van de Gaswet;

m. capaciteitsknelpunten: netdelen of onderdelen van het net waarvan de capaciteit op enig moment minder bedraagt of zal bedragen dan de geraamde behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit of gas, rekening houdend met de door de netbeheerder gehanteerde marges omtrent nauwkeurigheid en onzekerheid.

2. Waar in deze regeling naar de netbeheerder wordt verwezen, wordt daarmee bedoeld de netbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998 en de netbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet.

3. Waar in deze regeling naar het net wordt verwezen, wordt daarmee bedoeld het net, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998 en het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet.

4. Waar in deze regeling naar de directeur wordt verwezen, wordt daarmee bedoeld de directeur van de dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Elektriciteitswet 1998 en de directeur, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Gaswet.

Hoofdstuk 2

Registratieverplichtingen

§ 1

Kwaliteitsindicatoren

Artikel 2

1. In de registratie, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, worden de volgende kwaliteitsindicatoren opgenomen:

a. de jaarlijkse uitvalduur;

b. de gemiddelde onderbrekingsduur;

c. de onderbrekingsfrequentie.

2. In de registratie, bedoeld in artikel 35a, eerste lid, van de Gaswet, worden de volgende kwaliteitsindicatoren opgenomen:

a. de kwaliteitsindicatoren, bedoeld het eerste lid;

b. het aantal ongevallen dat aan de Raad voor de Transportveiligheid is gemeld op grond van de artikelen 1, eerste lid, onderdeel k, en 28, eerste en derde lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid juncto artikel 6, onderdeel g, van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid;

c. het aantal incidenten dat aan de Raad voor de Transportveiligheid is gemeld op grond van de artikelen 1, eerste lid, onderdeel o, onder 4°, en 28, tweede en derde lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid;

d. de gemiddelde tijdsduur voor het veiligstellen van een storing;

e. het aantal door de netbeheerder vastgestelde lekken in het gastransportnet;

f. het aantal door de netbeheerder vastgestelde lekken in de aansluitingen.

3. Bij de registratie van de kwaliteitsindicatoren, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, maakt de netbeheerder onderscheid tussen lekken die een onmiddellijk gevaar opleveren voor personen en objecten en overige lekken.

4. De kwaliteitsindicatoren betreffen de gegevens over het desbetreffende jaar van registratie.

Artikel 3

De jaarlijkse uitvalduur, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt bepaald met toepassing van de volgende formule:

jaarlijkse uitvalduur = Σ (GA × T) / TA, waarbij:

GA = het aantal getroffen afnemers;

T = de tijdsduur in minuten die verstrijkt tussen het aanvangstijdstip onderbreking en het tijdstip van beëindiging onderbreking;

TA = het totale aantal afnemers;

Σ = sommatie over alle onderbrekingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft.

Artikel 4

De gemiddelde onderbrekingsduur, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt bepaald met toepassing van de volgende formule:

gemiddelde onderbrekingsduur = Σ ⁠(GA נT) / Σ GA, waarbij:

GA = het aantal getroffen afnemers;

T = de tijdsduur in minuten die verstrijkt tussen het aanvangstijdstip onderbreking en het tijdstip van beëindiging onderbreking;

Σ = sommatie over alle onderbrekingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft.

Artikel 5

De onderbrekingsfrequentie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt bepaald met toepassing van de volgende formule:

onderbrekingsfrequentie = Σ GA / TA, waarbij:

GA = het totale aantal getroffen afnemers;

TA = het totale aantal afnemers;

Σ = sommatie over alle onderbrekingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft.

Artikel 6

De gemiddelde tijdsduur voor het veiligstellen van een storing, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, wordt bepaald met toepassing van de volgende formule:

gemiddelde tijdsduur veiligstellen storing = Σ (TV) / S, waarbij:

TV = de tijdsduur in minuten die verstrijkt tussen het aanvangstijdstip storing en het tijdstip van veiligstellen storing;

S = het totale aantal storingen;

Σ = sommatie over alle storingen van het desbetreffende jaar van registratie betreft.

§ 2

Gegevens, procedures en wijze van registratie

Artikel 7

1. In de registratie, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, worden de volgende gegevens opgenomen, onderscheiden naar spanningsniveau:

a. het identificatienummer dat de netbeheerder toekent aan de onderbreking;

b. de locatiegegevens van de onderbreking;

c. de datum en het aanvangstijdstip van de onderbreking;

d. de datum en het tijdstip van beëindiging van de onderbreking;

e. de aard en de oorzaak van de onderbreking;

f. het totale aantal getroffen afnemers;

g. het spanningsniveau van het deel van het net waarin de onderbreking zich voordoet.

2. In de registratie, bedoeld in artikel 35a, eerste lid, van de Gaswet, worden de volgende gegevens opgenomen, onderscheiden naar drukniveau:

a. het identificatienummer dat de netbeheerder toekent aan de storing, de onderbreking of het vastgestelde lek;

b. de locatiegegevens van de storing, de onderbreking of het vastgestelde lek;

c. de datum waarop de netbeheerder het lek vaststelt;

d. de datum en het aanvangstijdstip van de storing of de onderbreking;

e. de datum en het tijdstip van beëindiging van de onderbreking;

f. het onderscheid tussen storingen waarbij de veiligheid van personen of objecten in onmiddellijk gevaar is en storingen waarbij dat niet het geval is;

g. de datum en het tijdstip van veiligstellen van storingen waarbij de veiligheid van personen of objecten in onmiddellijk gevaar is;

h. de aard en de oorzaak van de storing, de onderbreking of het vastgestelde lek;

i. het drukniveau van het onderdeel van het gastransportnet waarin de storing of onderbreking zich voordoet of waarin het lek is vastgesteld;

j. de wijze waarop de netbeheerder het lek heeft vastgesteld;

k. het totale aantal getroffen afnemers.

Artikel 8

1. De netbeheerder draagt zorg voor het opstellen en toepassen van procedures voor het ontvangen en verwerken van meldingen van onderbrekingen en storingen en voor het meten en registreren van de gegevens, bedoeld in artikel 7.

2. De netbeheerder waarborgt de volledigheid, betrouwbaarheid en juistheid van de registratie.

3. In het kader van de waarborg, bedoeld in het tweede lid, beschikt de netbeheerder over een beschrijving van:

a. het registratieproces;

b. de toedeling van verantwoordelijkheden binnen dat proces;

c. de wijze waarop hij de vakbekwaamheid van de bij de registratie betrokken personen borgt;

d. de wijze waarop verlies of wijziging van geregistreerde gegevens wordt voorkomen.

Artikel 9

In de rapportage, bedoeld in artikel 19a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35a, tweede lid, van de Gaswet, neemt de netbeheerder op:

a. de kwaliteitsindicatoren, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid;

b. de oorzaken van de wijzigingen ten opzichte van het voorafgaande jaar.

Hoofdstuk 3

Kwaliteitsbeheersing en capaciteit

§ 1

Kwaliteits- en capaciteitsdocument

Artikel 10

1. In het kwaliteits- en capaciteitsdocument geeft de netbeheerder aan welke waarden hij nastreeft voor:

a. de jaarlijkse uitvalduur;

b. de gemiddelde onderbrekingsduur;

c. de onderbrekingsfrequentie.

2. De netbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet geeft naast de waarden, bedoeld in het eerste lid, in het document aan welke normen, richtlijnen en overige relevante voorschriften hij toepast in het kader van de veiligheid bij de aanleg, het onderhoud en het beheer van zijn gastransportnet en bij het verrichten van transport van gas via het gastransportnet.

Artikel 11

In het kwaliteits- en capaciteitsdocument neemt de netbeheerder op:

a. de resultaten van de raming van de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit gespecificeerd naar spanningsniveau of van gas gespecificeerd naar drukniveau, bedoeld in artikel 14, eerste lid;

b. de bestaande en te verwachten capaciteitsknelpunten;

c. de wijze waarop hij voornemens is te voorzien in de totale behoefte aan capaciteit, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en de wijze waarop hij daarbij voornemens is de capaciteitsknelpunten op te lossen;

d. een afschrift van de procedure, bedoeld in artikel 14, tweede lid;

e. de vastgestelde risico’s en een afschrift van de uitgevoerde risicoanalyse, bedoeld in artikel 15, tweede lid;

f. de maatregelen ten aanzien van onderhoud en vervanging, bedoeld in artikel 15, derde lid;

g. een afschrift van het investeringsplan, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a;

h. een afschrift van het onderhoudsplan, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b;

i. een afschrift van het plan, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c;

j. een afschrift van de monitoringprocedures, bedoeld in artikel 17;

k. een beschrijving van de componenten van het net, een kwalitatieve beoordeling daarvan en de wijzigingen daarin, bedoeld in artikel 17;

l. een afschrift van de procedure, bedoeld in artikel 18, tweede lid.

Artikel 12

1. De eerste keer dat de netbeheerder een kwaliteits- en capaciteitsdocument indient, geeft hij de informatie, bedoeld in artikel 11, integraal weer, voor zover deze informatie niet reeds in een ander kader aan de directeur is verstrekt.

2. In de daaropvolgende kwaliteits- en capaciteitsdocumenten geeft de netbeheerder uitsluitend de wijzigingen in de informatie, bedoeld in artikel 11, ten opzichte van het eerste document weer.

Artikel 13

De netbeheerder dient het kwaliteits- en capaciteitsdocument uiterlijk op 1 december van de oneven kalenderjaren in bij de directeur.

§ 2

Ramen van de capaciteitsbehoefte

Artikel 14

1. De netbeheerder raamt steeds in de oneven kalenderjaren voor de komende zeven jaren op basis van een door hem vastgestelde procedure de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van elektriciteit voor netten met een spanning van 25 kV of meer of van gas voor gastransportnetten met een druk van 200 mbar of meer.

2. De procedure, bedoeld in het eerste lid, bevat:

a. de methode van ramen;

b. een indicatie van de te hanteren uitgangspunten, marges omtrent nauwkeurigheid en onzekerheid, ontwikkelingsscenario’s en de daarbij behorende vooronderstellingen;

c. een analyse voor het bepalen van de betrouwbaarheid van de raming;

d. een methode voor het bepalen van de bestaande en de te verwachten capaciteitsknelpunten.

3. Bij de raming, bedoeld in het eerste lid, maakt de netbeheerder zoveel mogelijk gebruik van:

a. de ingediende capaciteitsvraag en, voor zover dat niet mogelijk is of tot een evident onjuiste raming leidt, van onderbouwde schattingen;

b. de capaciteitsvraag die is gerealiseerd ten opzichte van de vorige raming.

4. De netbeheerder stemt de indicatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, af met de netbeheerders van andere netten waarmee zijn net verbonden is, en voor zover van toepassing, in het bijzonder met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of de netbeheerder van het landelijk gastransportnet.

§ 3

Eisen aan het kwaliteitsbeheersingssysteem

Artikel 15

1. Het kwaliteitsbeheersingssysteem is gericht op de beheersing van de risico’s voor het realiseren of in stand houden van de kwaliteit van de transportdienst op korte en lange termijn die de netbeheerder nastreeft.

2. De netbeheerder stelt de naar zijn oordeel belangrijkste risico’s vast op basis van een risicoanalyse.

3. De netbeheerder stelt vast welke maatregelen ten aanzien van onderhoud en vervanging naar zijn oordeel in de komende vijftien jaren, met uitzondering van de eerste vijf jaren, moeten worden getroffen voor het realiseren of in stand houden van de door hem nagestreefde kwaliteit van de transportdienst.

Artikel 16

1. De netbeheerder werkt overeenkomstig:

a. een investeringsplan voor de komende vijf jaren, waarin hij de te plegen investeringen en de daarvoor benodigde werkzaamheden beschrijft;

b. een onderhoudsplan voor de komende vijf jaren, waarin hij het te plegen onderhoud en de daarvoor benodigde werkzaamheden beschrijft;

c. een plan waarin hij beschrijft hoe storingen en onderbrekingen worden opgelost en waarin de organisatie van de onderhouds- en storingsdienst wordt beschreven.

2. In de plannen, bedoeld in het eerste lid, specificeert de netbeheerder de benodigde tijd en middelen en licht hij de aanpassingen ten opzichte van het voorgaande plan toe.

Artikel 17

De netbeheerder geeft steeds in de oneven kalenderjaren op basis van een door hem op te stellen monitoringprocedure:

a. een beschrijving van de componenten van het net en een kwalitatieve beoordeling van de technische toestand van deze componenten;

b. de wijzigingen van de toestand van de componenten ten opzichte van het voorafgaande jaar.

Artikel 18

1. De netbeheerder hanteert een bedrijfsmiddelenregister, dat een beschrijving bevat van alle leidingen van het net, aangeduid naar locatie, aard, type en overige relevante gegevens.

2. De netbeheerder maakt gebruik van een procedure die ertoe leidt dat:

a. het bedrijfsmiddelenregister actueel en compleet is;

b. uitvoerders van werkzaamheden aan, in of nabij delen van het net tijdig kunnen beschikken over alle geregistreerde gegevens die zij nodig hebben om te voorkomen dat die werkzaamheden schade aan het net of onveilige situaties ten gevolge hebben;

c. uitvoerders van werkzaamheden aan, in of nabij delen van het net gestimuleerd worden om beschadigingen aan delen van het net die ontstaan door of worden geconstateerd tijdens graafwerkzaamheden, te melden aan de netbeheerder.

Artikel 19

De onderdelen van het kwaliteitsbeheersingssysteem van een netbeheerder, de resultaten van en de procedure voor het ramen van de capaciteitsbehoefte, bedoeld in artikel 14, het registratieproces, bedoeld in artikel 8, derde lid, en de jaarlijkse begroting van de netbeheerder zijn onderling consistent.

Artikel 20

1. De netbeheerder evalueert het registratieproces, bedoeld in artikel 8, derde lid, en de procedures en plannen, bedoeld in de artikelen 14 en 16 tot en met 18, ten minste een maal per zes jaren.

2. De evaluatie betreft ten minste de wijze waarop het registratieproces en de procedures en plannen hebben bijgedragen aan de realisatie van het door hem nagestreefde kwaliteitsniveau.

3. Indien dit naar zijn oordeel naar aanleiding van de evaluatie noodzakelijk is, wijzigt en vernieuwt de netbeheerder het registratieproces en de procedures en plannen.

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21

1. De eerste indiening van het kwaliteits- en capaciteitsdocument vindt uiterlijk op 1 december 2005 plaats.

2. Tot 1 januari 2006 wordt onder ‘onderbrekingen’ in de artikelen 1, eerste lid, onderdelen f, h en k, 2, eerste lid, 3 tot en met 5, 7, eerste lid en tweede lid, onderdelen a, b, d, e, h, i en k, 8, eerste lid, 10, eerste lid, en 16, eerste lid, onderdeel c niet verstaan: voorziene onderbrekingen. Met ingang van 1 januari 2006 maakt de netbeheerder bij de toepassing van deze artikelen een onderscheid tussen voorziene en onvoorziene onderbrekingen.

Artikel 22

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005, met uitzondering van de artikelen 15 tot en met 20, die op 1 november 2005 in werking treden.

Artikel 23

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2004.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

In de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer van 1 juli 2004 (Stb. 2004, 328, hierna; de I-wet), zijn bij ministeriële regeling uit te werken regels gesteld over de betrouwbaarheid van de netten. Het betreft:

– de registratie van kwaliteitsindicatoren (artikel 19a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35a van de Gaswet);

– de beheersing van de kwaliteit van de transportdienst en de beschikbaarheid van voldoende transportcapaciteit (artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 8 van de Gaswet).

Met de voorliggende ministeriële regeling wordt hieraan uitwerking gegeven. Enkele bepalingen van de regeling betreffen onderwerpen die tot op heden geregeld zijn in de bestaande door netbeheerders jegens afnemers en jegens elkaar te hanteren voorwaarden. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 bestaan deze voorwaarden, gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, reeds een aantal jaren. Op grond van de Gaswet zullen dergelijke voorwaarden worden opgesteld op grond van artikel 12b, eerste lid, van de Gaswet. Tot de reeds in de voorwaarden geregelde onderwerpen behoort bijvoorbeeld de registratie van kwaliteitsindicatoren. Ten aanzien hiervan geldt dat de voorliggende regeling prevaleert en dat de voorwaarden waar nodig zullen worden aangepast.

Beide bovengenoemde onderdelen van de regeling zullen hieronder nader worden toegelicht (paragrafen 3 en 4). Deze toelichting wordt voorafgegaan door een toelichting op de samenhangende regelgeving ter waarborging van de betrouwbaarheid van de netten, waar registratie, kwaliteitsbeheersing en beschikbaarheid van transportcapaciteit onderdeel van uitmaken (paragraaf 2). Paragraaf 5 licht uitvoering, toezicht en handhaafbaarheid toe, in paragraaf 6 worden de administratieve lasten die de regeling met zich meebrengt, in kaart gebracht en paragraaf 7 tenslotte gaat in op de opvattingen van betrokkenen zoals naar voren gekomen tijdens de consultatie van de concept-regeling.

2. Kwaliteit van het transport

Vóór de inwerkingtreding van de I-wet was de wettelijke verplichting van netbeheerders om de betrouwbaarheid en de veiligheid van het elektriciteits- respectievelijk gastransport te waarborgen (artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10 van de Gaswet) niet bij of krachtens de wet geconcretiseerd in specifieke maatregelen. Met de I-wet zijn zulke specifieke maatregelen geïntroduceerd. Het feit dat inmiddels voldoende ervaring was opgedaan met het op doelmatigheid reguleren van de transporttarieven van de netbeheerders enerzijds en de vragen die naar aanleiding van enkele grote stroomstoringen rezen betreffende betrouwbaarheid van het elektriciteitstransport anderzijds, maakten de tijd hiervoor rijp. Waar in deze regeling wordt gesproken over kwaliteit van het transport, wordt hieronder steeds verstaan de betrouwbaarheid daarvan, en in het geval van gas ook de veiligheid. De overige kwaliteitsaspecten zijn of worden geregeld in andere kaders zoals de voorwaarden op grond van artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12b van de Gaswet.

De bedoelde maatregelen hangen samen met de introductie van een systeem van kwaliteitsregulering. Dit heeft ten doel de betrouwbaarheid van het transport te laten tenderen naar het maatschappelijk economisch optimum. Het systeem beloont en bestraft goede en slechte betrouwbaarheid van het transport via de gereguleerde tarieven die netbeheerders bij hun afnemers in rekening mogen brengen voor het transport. De netbeheerder kiest hierbij zelf het kwaliteitsniveau dat hij wil realiseren, wetende dat zijn toekomstige transporttarieven mede afhankelijk zullen zijn van de kwaliteit die hij realiseert. Voor regionale elektriciteitsnetbeheerders is thans een systeem van kwaliteitsregulering operationeel. Voor gasnetbeheerders is op dit moment nog geen uitgewerkt systeem van kwaliteitsregulering beschikbaar. Op termijn zal dit echter wel het geval zijn.

Voor de kwaliteitsregulering is een goede registratie van kwaliteitsindicatoren onontbeerlijk. De gerealiseerde kwaliteit wordt immers vastgesteld op basis van de registratie. Daarnaast heeft de registratie van kwaliteitsindicatoren ten doel, de gerealiseerde transportkwaliteit te monitoren en transparant te maken voor de toezichthouder en de belanghebbenden. Dit doel betreft alle netbeheerders, ook de netbeheerders waarvoor een ander reguleringsregime dan de kwaliteitsregulering geldt. Netbeheerders zijn wettelijk verplicht om te beschikken over een doeltreffend kwaliteitsbeheersingssysteem. De voorliggende regeling concretiseert deze verplichting. Ook hier speelt de transparantie richting de afnemers een rol; via de hieronder toegelichte invulling van de kwaliteitsbeheersing wordt voor een afnemer inzichtelijk wat hij van zijn netbeheerder verwachten mag. Ten aanzien van het transport van gas betreft dit tevens de veiligheid van het transport.

3. Registratie van kwaliteitsindicatoren

Voor elektriciteit registreert de sector op vrijwillige basis al ongeveer 25 jaar onderbrekingen en storingen op grond van een set van afspraken met de naam NESTOR. Deze afspraken bestaan uit een aantal definities, een formulier waarop de te registreren gegevens opgenomen moeten worden en een instructie over de wijze van invulling van dit formulier. Ook gasnetbeheerders houden sinds enkele jaren een registratie bij. Deze registraties dienden aanvankelijk primair een intern en technisch doel, namelijk het volgen van de levensduur van de onderdelen van het net. De laatste jaren worden ze ook gebruikt als basis voor de verplichte rapportages over onderbrekingen aan de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (hierna: de DTe). De rapportages staan aldus ook ten dienste aan het toezicht en de transparantie.

De registraties dienen betrouwbaar, juist en volledig te zijn. Dat gold voor de vrijwillige rapportages van vroeger evenals voor de huidige verplichte registraties aan de DTe. Bij de inrichting van de NESTOR-afspraken en de bijbehorende toepassingsafspraken stond dit dan ook voorop, uitgaande van het oorspronkelijke doel van NESTOR. Later is NESTOR aangepast aan de eisen die de DTe stelde. Toen zijn ook de zeer langdurige storingen in de registraties betrokken. Nu de registraties een rol gaan spelen in de tariefregulering dienen de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid publiek te worden geborgd. Dit omvat de definities van de te registreren kwaliteitsindicatoren alsmede de eisen aan het registratieproces. Hierbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de NESTOR-afspraken, aangezien deze in de praktijk goed voldoen. Bovendien worden op deze wijze onnodige lasten voor de bedrijven voorkómen. De bestaande toepassingsafspraken zijn, c.q. worden, verankerd in de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12b, eerste lid, van de Gaswet.

Met het oog op de veiligheid van het gastransport zijn, in aanvulling op de betrouwbaarheidsindicatoren, in deze regeling voor gasnetbeheerders ook kwaliteitsindicatoren geformuleerd die specifiek betrekking hebben op de veiligheid (ongevallen, lekken). In de artikelsgewijze toelichting worden de gehanteerde indicatoren en gestelde eisen nader toegelicht.

4. Kwaliteitsbeheersing en het beschikken over voldoende transportcapaciteit

Dit onderdeel van de regeling richt zich op de kwaliteit van het transport op middellange en lange termijn. Bij de invulling hiervan is gezocht naar een balans tussen enerzijds eisen aan het kwaliteitsbeheersingssysteem die bijdragen aan de doeltreffendheid van dat systeem en anderzijds de wens de netbeheerder niet voor te schrijven hoe hij zijn systeem in moet richten. Daarom is primair gekozen voor het stellen van zogenaamde aanwezigheids- en doelvereisten. In de regeling worden processen, plannen en procedures geïdentificeerd die wezenlijk onderdeel uitmaken van een doeltreffend kwaliteitsbeheersingssysteem en wordt aangegeven welke doelen bereikt moeten worden. Tevens worden eisen gesteld betreffende de samenhang tussen de onderdelen en periodieke verbetering. Hoe de processen, plannen en procedures er bij de verschillende netbeheerders uit zullen zien is aan hen.

Bij gas is de veiligheid mede bepalend voor de inrichting van de netten en het handelen van de netbeheerder. De sector werkt al vele jaren op basis van gezamenlijk ontwikkelde en vastgestelde veiligheidsnormen voor de aanleg en het beheer van gasnetten. Om bij deze normen aan te sluiten en tegelijkertijd hun functie bij de kwaliteitsbeheersing en het voorzien in de transportcapaciteit in deze regeling naar voren te brengen, is de netbeheerder de verplichting opgelegd om aan te geven welke veiligheidsnormen hij hanteert. Aangezien deze informatie via het kwaliteits- en capaciteitsdocument openbaar wordt, zullen netbeheerders sterk worden gestimuleerd om de relevante veiligheidsnormen daadwerkelijk toe te passen.

Ook ten aanzien van de bepalingen van de regeling betreffende de transportcapaciteit is als uitgangspunt gekozen om de netbeheerder niet voor te schrijven op welke wijze hij moet voldoen aan de wettelijke verplichting om over voldoende transportcapaciteit te beschikken. In plaats daarvan worden kwaliteitseisen gesteld betreffende de wijze van ramen van de behoefte aan transportcapaciteit en wordt de netbeheerder verplicht inzicht te geven in zijn methode van ramen en in de wijze waarop hij voornemens is te voorzien in de behoefte aan transportcapaciteit.

5. Uitvoering, toezicht en handhaafbaarheid

5.1 Toezicht

De directeur van de DTe houdt toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet; het toezicht op het bepaalde in deze ministeriële regeling ligt dan ook bij de DTe. Voor de registratie van kwaliteitsindicatoren is aanvullend op de algemene bevoegdheden van de DTe in artikel 19a, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35a, vierde lid, van de Gaswet bepaald dat de directeur van de DTe zelfstandig metingen kan uitvoeren in het net van een netbeheerder. Hij zou hiertoe over kunnen gaan wanneer er twijfels bestaan of de wijze van registreren van een netbeheerder wel leidt tot betrouwbare, juiste en volledige gegevens. De door de DTe geregistreerde data kunnen dan vergeleken worden met de door de netbeheerder geregistreerde data. Daarnaast hebben netbeheerders op grond van artikel 19e van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35e van de Gaswet de plicht meldingen van onderbrekingen of gasluchtwaarnemingen mogelijk te maken, te registreren en bekend te maken. Aan deze plicht is door de sector invulling gegeven door de instelling van een centraal meldpunt voor onderbrekingen en gasluchtmeldingen. De door dit meldpunt geregistreerde gegevens kunnen een rol spelen bij de controle van de registratie door de netbeheerders. Aanvullend op de eisen ten aanzien van de te registeren gegevens, worden eisen gesteld over de wijze van registreren. Dit is noodzakelijk voor het borgen van de juistheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de registratie. Hiertoe kan niet worden volstaan met het toetsen van de juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de registratie door de door de netbeheerder geregistreerde gegevens te vergelijken met andere geregistreerde gegevens, zoals die afkomstig van het meldpunt voor onderbrekingen en gasluchtmeldingen of uit eigen metingen van de DTe. De gegevens van het meldpunt kunnen een rol spelen, maar het meldpunt heeft primair tot doel meldingen door afnemers te faciliteren, hoeft niet aan registratie-eisen te voldoen en is opgezet door de netbeheerders, dezelfde groep wiens gegevens nu juist getoetst moeten worden. De metingen van de DTe kunnen niet met terugwerkende kracht worden uitgevoerd en zullen nooit alle te registreren gegevens en het gehele tijdsbestek bestrijken. Borging van de juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de registratie via eisen aan het registratieproces is dan ook noodzakelijk. Ook op de naleving van deze eisen houdt de DTe toezicht.

Voor het toezicht op de kwaliteitsbeheersing en het beschikken over voldoende transportcapaciteit kan de DTe gebruik maken van het kwaliteits- en capaciteitsdocument. Het documenteren van de invulling die is gegeven aan het kwaliteitsbeheersingssysteem en de wijze van ramen van de behoefte aan transportcapaciteit hebben een belangrijke plaats in dit document. Over de wijze van documenteren zijn in deze regeling geen nadere regels gesteld. De DTe maakt bij het toezicht op het netbeheer gebruik van informatiecycli onder de namen CODATA en AIDA, waarover overleg plaatsvindt met de sector. Binnen deze cycli is alle informatie die door verschillende afdelingen binnen de toezichthouder gevraagd wordt, geïntegreerd en op elkaar afgestemd. Ook is deze cyclus afgestemd op bij of krachtens de wet vastgestelde momenten waarop bepaalde informatie moet worden aangeleverd. De netbeheerders ontvangen telkens vooraf een signaal dat zij vóór een bepaalde termijn bepaalde informatie moeten verstrekken. De informatie die hierin is geïntegreerd, bestrijkt zoals gezegd alle werkterreinen van de DTe en varieert van tariefvoorstellen, vragen over de samenwerking met andere netbeheerders of de gehanteerde voorwaarden tot veranderingen in het beheer van de netten. De DTe en de sector krijgen in deze regeling dan ook de ruimte om de te verstrekken informatie te integreren in de bestaande toezichtcyclus; zo wordt voorkomen dat meermalen dezelfde informatie wordt opgevraagd. Hiertoe dienen ook de verwijzingen in desbetreffende artikelen van de voorliggende regeling naar informatie die reeds aan de directeur van de DTe is verstrekt (en die dus niet nogmaals verstrekt hoeft te worden). Deze ruimte geldt ook ten aanzien van de te verstrekken informatie bij de registratie van kwaliteitsindicatoren.

5.2 Certificering

In de artikelen 19a en 21 van de Elektriciteitswet 1998 en 8 en 35a van de Gaswet is de mogelijkheid opgenomen het certificeren van het registratieproces en de kwaliteitsbeheersing, waaronder het ramen van de capaciteitsbehoefte, een rol te laten spelen bij het toezicht op de naleving van de voor deze onderwerpen in de wet en deze regeling gestelde regels. Een certificaat zou daarbij het vermoeden opleveren van conformiteit met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19a en 21 van de Elektriciteitswet 1998 en 8 en 35a van de Gaswet. Wanneer netbeheerders een certificaat van conformiteit kunnen overleggen, zou dit de toezichtinspanningen van de DTe aanzienlijk kunnen verminderen. Wel zal het de DTe vrij blijven staan om ook bij overlegging van een certificaat uitgebreide toezichtshandelingen uit te voeren. Ook kan zij dan nog steeds besluiten zelf metingen te verrichten in het net, hetzij bij wijze van steekproef, hetzij omdat zij ondanks het overlegde certificaat redenen heeft om aan te nemen dat de registratie niet conform de in deze regeling gestelde eisen geschiedt. Bij het opstellen van de wetsartikelen die aan de basis liggen van deze ministeriële regeling is overwogen een verplichte certificering te introduceren. Zoals uiteen is gezet in de memorie van toelichting bij de I-wet hebben de uitvoeringskosten enerzijds en de administratieve lasten anderzijds die daarmee gepaard zouden gaan, doen besluiten tot een vrijwillige certificatie (Kamerstukken II 2003–04, 29 372, nr. 3, p. 27).

Voor certificering is de aanwezigheid van een norm vereist. Thans worden voor zowel de registratie van kwaliteitsindicatoren als de kwaliteitsbeheersing door de sector normen ontwikkeld. Op het moment dat deze normen gereed zijn en vaststaat dat deze normen aansluiten bij de in deze regeling gestelde eisen zal deze regeling aangevuld worden met de mogelijkheid tot certificering. Naast een bepaling dat een certificaat het vermoeden oplevert dat de netbeheerder overeenkomstig deze regeling en de artikelen die hieraan ten grondslag liggen uitvoering geeft aan de daarin neergelegde verplichtingen, zullen dan onder andere eisen moeten worden gesteld aan de certificerende instelling, de certificeringprocedure en de auditors.

5.3 Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

Met zijn brief van 20 december 2004 heeft de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie mij de resultaten bericht van de uitvoerings- en handhavingstoets. De directeur stelt vast dat de regeling een passende invulling geeft aan het gestelde in de kwaliteitsborgende artikelen van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet. Voorts stelt de directeur dat voor een goede uitvoering van zijn wettelijke taak volgens artikel 22, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 9, eerste lid, van de Gaswet, nadere concretisering nodig is van de eisen waaraan netbeheerders betreffende hun kwaliteitsbeheersingssysteem moeten voldoen.

De principiële keuze in de regeling is, de netbeheerder zoveel mogelijk vrijheid te geven om zijn kwaliteitsbeheersingssysteem naar eigen inzicht in te richten. De eisen waaraan het kwaliteitsbeheersingssysteem van de netbeheerders moet voldoen, zijn – rekening houdend met dat uitgangspunt – maximaal concreet geformuleerd. De regeling is niet bedoeld om invulling te geven aan artikel 22 van de Elektriciteitswet en artikel 9 van de Gaswet, maar speelt wel een rol bij de uitvoering van deze artikelen. Dit neemt niet weg dat ik wel mogelijkheden zie om de regeling in de loop van volgend jaar zodanig aan te passen dat aan de in deze artikelen opgenomen taak van de DTe beter invulling kan worden gegeven. In het kader van de voorbereiding van de certificatiebepalingen waarmee ik voornemens ben deze regeling in 2005 uit te breiden (zie paragraaf 5.2), zou ik met de netbeheerders en de DTe willen komen tot vaststelling van een referentienorm, die minimum eisen behelst waaraan voldaan moet worden indien een netbeheerder het aan die norm ten grondslag liggende inrichtingsmodel voor de kwaliteitsbeheersing hanteert. De netbeheerder die een eigen model hanteert dient de doeltreffendheid daarvan op een andere wijze aan te tonen. Dit heeft het tweeledige voordeel dat de DTe beter toegerust is haar taak uit te voeren en dat de bewijslast van de netbeheerder vermindert indien hij het model met bijbehorende certificatie hanteert. Waarbij de netbeheerder tegelijkertijd alle vrijheid behoudt zijn systeem op een andere wijze in te richten en aan te tonen dat hij daarmee aan de verplichtingen voldoet.

Voorts adviseert de directeur van de DTe om de regeling op een aantal punten in meer technische zin aan te passen. Dit advies heb ik vrijwel volledig gevolgd. Op drie punten ben ik daarvan afgeweken. Dat betreft in de eerste plaats artikel 1, eerste lid, onderdeel a: definitie van een onderbreking in het transport van elektriciteit. De DTe adviseert om in aansluiting op internationale normen voor spanningskwaliteit de ondergrens van vijf seconden te vervangen door 0,3 seconde. Hiervan heb ik afgezien om de consistentie met de huidige registratiepraktijk (NESTOR) te behouden, die de gegevensbasis levert voor de kwaliteitsregulering. Ten tweede adviseert de DTe de bestaande veiligheidsnormen betreffende gas publiek te borgen met inbegrip van het onderhoud daarvan. Dit valt echter buiten het kader van de onderhavige regeling. Ik ben voornemens om dit volgend jaar bij de wijziging van deze regeling te regelen. Ten derde adviseert de DTe om de in artikel 15, derde lid, genoemde zichtperiode betreffende het vaststellen welke lange termijn maatregelen inzake groot onderhoud en vervangingen te beperken tot zeven jaar. Dit artikellid verplicht netbeheerders alleen om de toekomstige noodzaak van de bedoelde maatregelen tijdig te identificeren. Gelet op het belang van dergelijke maatregelen voor de leveringszekerheid en op de soms zeer lange voorbereidingstijd is de zichtperiode op 15 jaar gesteld. Dit betekent vanzelfsprekend niet dat dergelijke investeringsprojecten 15 jaar tevoren kant-en-klaar gedetailleerd en begroot dienen te zijn.

6. Administratieve lasten

Deze paragraaf gaat in op de administratieve lasten die voortvloeien uit de voorliggende regeling. In lijn met het kabinetsstandpunt is het uitgangspunt geweest om administratieve lasten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te minimaliseren.

6.1 Wijze van meting

De toename van administratieve lasten als gevolg van onderhavige regeling is onderzocht door het bureau EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid (hierna: het EIM). Het EIM heeft de structurele verhoging van administratieve lasten begroot op maximaal € 48.767 per jaar voor elektriciteit en € 185.000 per jaar voor gas. Het grote verschil tussen de structurele lasten voor gas en elektriciteit is te verklaren doordat bij elektriciteit de registratie van onderbrekingen reeds gedetailleerd was vastgelegd in de voorwaarden, gebaseerd op de Elektriciteitswet 1998. De administratieve lasten voortvloeiend uit deze voorwaarden zijn reeds gekwantificeerd bij de zogenaamde nulmeting van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Voor gas was tot op heden enkel sprake van een algemene registratieverplichting zonder specificatie naar te registreren gegevens. Dit laatste was bij gas privaatrechtelijk geregeld en maakte derhalve geen onderdeel uit van kwantificering van de administratieve lasten. Onderstaand wordt per onderdeel van de regeling ingegaan op de daaruit voortvloeiende eenmalige en structurele lasten en mogelijke alternatieven. Aan het begin van elke paragraaf is schematisch weergegeven welke lasten uit dat onderdeel van de regeling voortvloeien. De laatste paragraaf bestaat uitsluitend uit een totaaloverzicht van de stijging van administratieve lasten voortvloeiend uit deze regeling.

6.2 Registratie van kwaliteitsindicatoren

Registratie van kwaliteits-

indicatoren

Structurele lasten

Eenmalige lasten

Elektriciteit

38.500

93.600

Gas

153.600

131.880

De netbeheerders dienen voor dit onderdeel te bepalen wat voor hun netten de waarden van een aantal kwaliteitsindicatoren zijn en daartoe een aantal gegevens te registreren. Een afschrift van de registratie – de vastgestelde waarden van de kwaliteitsindicatoren – dient jaarlijks aan de DTe te worden gezonden samen met een rapportage over de oorzaken van de verschillen ten opzichte van voorgaande jaren. De structurele verhoging van de administratieve lasten als gevolg van de registratie is begroot op € 38.500 per jaar voor elektriciteit en € 153.600 per jaar voor gas. Deze structurele lasten vloeien voort uit enerzijds de eisen die worden gesteld aan de te registreren gegevens, en anderzijds uit de eisen die in deze regeling worden gesteld aan de wijze van registreren. Zo dient de netbeheerder te beschikken over een registratieprocedure, vakbekwaam personeel en dient verlies of wijziging van geregistreerde gegevens voorkomen te worden. De eisen aan de wijze van registreren brengt naast structurele lasten ook eenmalige lasten met zich mee, deze zijn begroot op € 93.600 voor elektriciteit en op € 131.880 voor gas.

Alternatieven en wijzigingen die tot een verlaging van de lastendruk hebben geleid

Om eenmalige administratieve lasten en een stijging van de structurele lasten te voorkomen dan wel te minimaliseren is bij de registratie in de eerste plaats maximaal aangesloten bij de bestaande wijze van registreren volgens NESTOR. Bij elektriciteit levert dit zoals gezegd een grotere lastenwinst op dan bij gas, omdat bij de laatste wel via NESTOR wordt gewerkt maar dit niet publiekrechtelijk was vastgelegd. Doordat de NESTOR-afspraken door de netbeheerders zelf en op eigen initiatief zijn opgezet, mag worden aangenomen dat gekozen is voor de meest efficiënte en kosteneffectieve wijze van registratie. Hieruit kan worden geconcludeerd dat hoewel de registratie kosten met zich meebrengt, deze minimaal zijn door aansluiting bij de keuze die door de netbeheerders zelf destijds gemaakt is. Wel is nogmaals gekeken naar de hoeveelheid kwaliteitsindicatoren bij gas met de vraag of de registratie van bepaalde indicatoren de DTe en de afnemer inderdaad informatie verstrekken waar deze behoefte aan hebben in relatie tot de lasten die het voorschrijven van deze indicatoren veroorzaken. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal kwaliteitsindicatoren is geïntegreerd. De in de consultatiefase genoemde indicatoren ‘frequentie gasluchtmeldingen, ‘lekfrequentie van hoofdleidingen’ en ‘lekfrequentie van aansluitleidingen’ zijn vervangen door twee indicatoren ‘het aantal door de netbeheerder vastgestelde lekken in het net’ en ‘het aantal door de netbeheerder vastgestelde lekken in de aansluitingen’. Dit is zowel een vermindering als een versimpeling van het aantal indicatoren. Er hoeft bij de registratie geen onderscheid meer gemaakt te worden naar lekken ontdekt als gevolg van gasluchtmeldingen en lekken die zijn ontdekt door de netbeheerder bij het lekzoeken, en voorts hoeft geen frequentie meer berekend te worden maar kan worden volstaan met absolute aantallen. Dit heeft een verlaging van de oorspronkelijk begrote lasten opgeleverd van € 32.625 aan structurele, dat wil zeggen jaarlijks terugkerende, lasten en € 9.720 aan eenmalige lasten.

In eerste instantie was het voornemen om de netbeheerders ook de EAN-codes van de door een onderbreking of het lekzoeken getroffen aangeslotenen te laten registreren. Uit het onderzoek van het EIM is gebleken dat dit omvangrijke eenmalige en structurele lasten met zich mee zou brengen. Tijdens de consultatie van de betrokken bedrijven is dit bevestigd, zij schatten de kosten hiervan op tientallen miljoenen euro’s. Er is derhalve van deze eis afgezien. Voorts is in de consultatie door de netbeheerders de wens naar voren gebracht om de eisen die worden gesteld aan de wijze waarop de netbeheerder werkt, met name de aanwezigheid van bepaalde procedures, minder gedetailleerd te formuleren en meer te richten op de doelen die daarmee bereikt moeten worden. Dit heeft ook geleid tot een aanpassing van de eisen die worden gesteld inzake aanwezigheid van een registratieprocedure. Zo zijn beschrijvingen van de deelprocessen, een verbeterproces en een opleidingenoverzicht komen te vervallen. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aanvankelijk begrote eenmalige administratieve lasten van € 64.800 voor elektriciteit en € 52.800 voor gas.

De eisen aan de wijze van registreren zijn minder outputgericht dan de te registreren gegevens en kwaliteitsindicatoren. Een lastenverlagend alternatief zou zijn om alleen te kijken naar de output en via controle op de output te constateren of het registratiesysteem inderdaad leidt tot betrouwbare, juiste en volledige gegevens. Om die controle op de output uit te kunnen voeren zijn echter geregistreerde gegevens nodig die naast de door de netbeheerder geregistreerde gegevens kunnen worden gelegd. Zowel het meldpunt voor onderbrekingen en gasluchtmeldingen als een eventuele meting door de DTe leveren parallelle gegevens op, maar hiermee zal geen toets uit kunnen worden gevoerd op de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de gehele registratie. Het meldpunt is door de netbeheerders zelf opgericht en wordt door hen beheerd, daarmee zijn de gegevens van het meldpunt onvoldoende onafhankelijk voor een toets. De DTe zal ofwel steekproefsgewijs zelf metingen in het net uitvoeren ofwel metingen uitvoeren op het moment dat zij twijfelt aan de wijze van registreren. Dit levert geen volledig beeld op van alle onderbrekingen en storingen en bovendien kan de DTe niet met terugwerkende kracht meten. Dit alternatief biedt dan ook onvoldoende garanties voor betrouwbare, juiste en volledige gegevens.

Andere mogelijkheden om administratieve lasten te voorkomen of verminderen zijn, in het licht van de doelen die met de registratie bereikt moeten worden, niet mogelijk. Met deze regeling worden eisen gesteld die minimaal noodzakelijk zijn om te komen tot betrouwbare, juiste en volledige gegevens waar tariefgevolgen aan verbonden kunnen worden en die zowel de DTe als de afnemers een transparant beeld geven van de kwaliteit en veiligheid van de netten.

6.3 Kwaliteitsbeheersing en voldoende transportcapaciteit

Kwaliteitsbeheer-

sing en voldoende

transportcapaciteit

Structu-

rele

lasten

Eenma-

lige

lasten

Elektriciteit

10.267

237.600

Gas

31.400

291.600

In dit onderdeel worden twee soorten eisen aan de netbeheerders gesteld: informatie-eisen en inhoudelijke eisen aan de kwaliteitsbeheersing en aan het moeten beschikken over voldoende transportcapaciteit. De informatie-eis bestaat uit het tweejaarlijks in te dienen kwaliteits- en capaciteitsdocument. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zoals deze luidden vóór inwerkingtreding van de I-wet bestond reeds een verplichting de capaciteitsbehoefte te ramen en aan te geven hoe men voornemens was daarin te voorzien. De administratieve lasten die daaruit voortvloeiden zijn reeds gekwantificeerd bij de nulmeting. De stijging van administratieve lasten als gevolg van dit onderdeel van de regeling is dan ook toe te schrijven aan de introductie van de eisen inzake kwaliteitsbeheersing. Omdat de netbeheerders niet elke keer alle informatie hoeven te verstrekken, maar slechts datgene dat nog niet in het bezit is van de DTe dan wel dat, vanaf de tweede keer, gewijzigd is ten opzichte van de vorige keer, blijft de stijging van de structurele lasten beperkt. Voor elektriciteit zijn de jaarlijkse en derhalve structurele lasten geraamd op € 10.267 en voor gas op € 31.400. De introductie van de verschillende publiekrechtelijke eisen aan het kwaliteitsbeheer heeft daarnaast eenmalige lasten tot gevolg. Deze zijn berekend op maximaal € 237.600 voor elektriciteit en € 291.600 voor gas. Deze lasten zijn te rechtvaardigen op grond van het belang dat netbeheerders in staat zijn hun kwaliteit te beheersen, ook op lange termijn, en het feit dat hiermee aan zowel de DTe als aan afnemers inzicht wordt geboden in de kwaliteitsdoelen die een netbeheerder nastreeft en de wijze waarop hij zijn kwaliteitsbeheersing heeft ingericht.

Alternatieven en wijzigingen die tot een verlaging van de lastendruk hebben geleid

In de fase waarin onderhavige regeling voorafgaand aan de consultatie vorm heeft gekregen, was er, indachtig het belang van kwaliteitsbeheersing door de netbeheerders, sprake van een aanzienlijk langere en meer gedetailleerde lijst van eisen aan de kwaliteitsbeheersing. Zo werd er overwogen eisen te stellen als de aanwezigheid van een innovatieplan, het ontwikkelen van procedure voor de deskundigheid van het personeel, het uitbestedingsmanagement, de organisatie van werkprocessen en de afhandeling van klachten. Tevens was er sprake van een aantal minimumeisen waaraan per onderdeel voldaan moest worden. Met het oog op de administratieve lasten die dit zou veroorzaken en de beperkte ruimte die de netbeheerder dan nog zou hebben om de inrichting van zijn kwaliteitsbeheersingssysteem optimaal af te stemmen op de behoeften van zijn bedrijf, is een aantal eisen reeds vóór de consultatiefase verlaten. Zoals bij de registratie reeds aangegeven is vervolgens tijdens de consultatie van de betrokken bedrijven naar voren gekomen dat zij graag zouden zien dat de eisen aan de kwaliteitsbeheersing minder gedetailleerd worden geformuleerd en zich meer richten op de doelen die met de verschillende onderdelen van de kwaliteitsbeheersing moeten worden bereikt. Naar aanleiding hiervan heeft nogmaals een heroverweging plaatsgevonden van de eisen aan het kwaliteitsbeheersingssysteem, hetgeen heeft geleid tot een verlaging van de oorspronkelijk begrote eenmalige lasten met € 140.800 voor elektriciteit en € 172.800 voor gas.

Na de verwerking van de aanpassingen uit de fase voor consultatie zowel als de aanpassingen voortvloeiend uit de consultatie, vertegenwoordigen de thans in deze regeling aan het kwaliteitsbeheersingssysteem gestelde eisen die procedures die minimaal aanwezig moeten zijn, wil een netbeheerder zijn kwaliteit kunnen beheersen zonder dat er sprake is van ondoelmatig papierwerk. Aan de hand van de afschriften van de procedures en plannen in het kwaliteits- en capaciteitsdocument krijgt de DTe inzicht in de wijze waarop de verschillende netbeheerders invulling geven aan verplichtingen op grond van de wet en deze regeling. Dit sluit aan bij de wijze waarop de DTe als toezichthouder werkt: zij laat zich door de betrokken bedrijven informeren over de manier waarop bepaalde taken en activiteiten worden uitgevoerd om vervolgens te kunnen constateren of dit niet een onvoldoende invulling is van een bepaalde taak of na te leven verbod. In zijn onderzoek heeft het EIM aangegeven dat de eenmalige lasten die voortvloeien uit het aannemelijk maken van de doeltreffendheid van het kwaliteitsbeheersingssysteem sterk afhankelijk zullen zijn van de invulling die netbeheerders hieraan geven, dit zal op zijn beurt afhankelijk zijn van de manier waarop netbeheerders nu reeds met en aan integrale kwaliteitsbeheersing werken.

6.4 Totale stijging administratieve lasten

 

Structu-

rele lasten

Eenma

lige lasten

Registratie van kwaliteitsindicatoren

  

Elektriciteit

38.500

93.600

Gas

153.600

131.880

   

Kwaliteitsbeheersing en voldoende transportcapaciteit

  

Elektriciteit

10.267

237.600

Gas

31.400

291.600

   

Totaal

  

Elektriciteit

48.676

331.200

Gas

185.000

423.480

6.5 Advies van het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal)

Op 25 november heeft het Adviescollege toetsing administratieve lasten (hierna: Actal) zijn advies omtrent de regeling uitgebracht. Actal adviseert om de regeling vast te stellen. In zijn advies geeft Actal aan dat de administratieve lasten zowel kwalitatief en kwantitatief inzichtelijk zijn gemaakt. Voorts stelt Actal vast dat de nodige moeite is gedaan om de lasten te reduceren.

7. Opvattingen betrokkenen

Partijen op de elektriciteits- en gasmarkt zijn door middel van een consultatie in de gelegenheid gesteld om hun visie op de inhoud van de voorgenomen regels kenbaar te maken. Vele van hen hebben daar gebruik van gemaakt, wat waardevolle reacties heeft opgeleverd. Op grond van die reacties zijn de voorgenomen regels op verschillende punten aangepast.

Zo zijn met betrekking tot de registratieverplichtingen enkele kwaliteitsindicatoren betreffende gasveiligheid samengevoegd. Verder zijn de definities in de regeling waar mogelijk aangepast aan de bestaande definities in de NESTOR-afspraken en aan die welke worden gehanteerd in de kwaliteitsregulering. Voorts is afgezien van de verplichting om bij onderbrekingen ook de EAN-codes te registreren van afnemers die getroffen zijn door een onderbreking. Deze verplichting zou de netbeheerders op ongerechtvaardigd hoge (administratieve) lasten hebben gejaagd. Ten aanzien van de registratie van voorziene onderbrekingen is een latere ingangsdatum vastgesteld (1 januari 2006) teneinde de netbeheerders de gelegenheid te bieden om de daarvoor noodzakelijke procedures te installeren. Hier speelt tevens een rol dat het reeds per 1 januari 2005 in de registratie betrekken van voorziene onderbrekingen ten koste zou gaan van de consistentie en kwaliteit van de voor het systeem van kwaliteitsregulering gebruikte registraties voor de volgende reguleringsperiode.

De bepalingen betreffende kwaliteitsbeheersing en capaciteit zijn naar aanleiding van de reacties van geconsulteerde bedrijven minder gedetailleerd geformuleerd, teneinde netbeheerders meer mogelijkheden te bieden om met name hun kwaliteitsbeheersingssysteem beter af te stemmen op hun specifieke omstandigheden en behoeften. Voorts zijn enkele zichttermijnen beter afgestemd op hetgeen in de praktijk zinvol en haalbaar is.

Artikelsgewijs

Artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met c

Een onderbreking in het elektriciteitstransport is niet hetzelfde als een onderbreking in het gastransport. De reden daarvan ligt in de technische achtergronden van het transport van elektriciteit en gas. Voor gas geldt dat er omstandigheden kunnen zijn waardoor de druk in het net zodanig is gedaald, dat er feitelijk nog wel gas geleverd wordt, maar dat de installaties die het gas gebruiken (bijvoorbeeld fornuizen, gaskachels of geisers), niet naar behoren kunnen functioneren. Ook in die gevallen is er sprake van een onderbreking. Voor elektriciteit is er geen sprake van een dergelijke fase.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel d

Ten behoeve van de uitvoering van het geplande onderhoud, kan het nodig zijn dat de energielevering tijdelijk wordt onderbroken. Deze onderbrekingen vallen onder de voorziene onderbreking. De gekozen grens van drie werkdagen sluit aan bij de huidige praktijk van onderhoudswerkzaamheden door gasnetbeheerders. Uit deze praktijk is gebleken dat die periode van vooraankondiging voor afnemers voldoende lang is om voorbereidingen op het geplande onderhoud te treffen. Het onderscheid tussen de registratie van voorziene en onvoorziene onderbrekingen treedt overigens pas op 1 januari 2006 in werking (zie verder de toelichting bij artikel 21).

Artikel 1, eerste lid, onderdeel e

Een storing wordt alleen voor gas gedefinieerd. In verband met het veiligheidsaspect wordt alleen de gasnetbeheerder verplicht het aantal storingen te registreren en daarover te rapporteren. Zoals reeds uiteengezet in het algemene deel van deze toelichting speelt bij gas behalve betrouwbaarheid van het transport ook veiligheid immers een belangrijke rol. In het elektriciteitstransport doen zich ook storingen voor. Die storingen worden in deze regeling echter niet betrokken, omdat de indicatoren die voor de kwaliteit van het elektriciteitstransport zijn ontwikkeld, alleen betrekking hebben op de betrouwbaarheid van het transport. Storingen vormen daarvoor geen indicator.

Van een storing is sprake wanneer de omstandigheden zodanig zijn dat de netbeheerder binnen 24 uren maatregelen moet treffen. Dat kan zijn omdat door de verandering in het functioneren van het net er geen waarborg meer is voor de veiligheid, continuïteit of kwaliteit van de levering, of omdat er bijvoorbeeld geluidshinder is ontstaan. Overigens behoudt de netbeheerder te allen tijde de plicht om de melding van een storing degelijk te onderzoeken. Pas indien na onderzoek door de netbeheerder is gebleken dat er geen maatregelen binnen 24 uren noodzakelijk zijn, kan worden geconcludeerd dat er ook geen sprake is van een storing.

Over de verhouding tussen storingen en onderbrekingen nog het volgende: alle onderbrekingen zijn storingen, maar niet alle storingen zijn onderbrekingen. Er kunnen immers ook storingen optreden die niet leiden tot een onderbreking in de transportdienst en waarvan de afnemers dus niets merken, maar die wel gevolgen hebben voor het desbetreffende (onderdeel van het) net en waarvoor de netbeheerder maatregelen moet treffen.

Artikel 1, eerste lid, onderdelen f en g

Een storing of een onderbreking kan direct bij de netbeheerder gemeld worden, of indirect via het landelijk storingsnummer. Het eerste moment van melding is bepalend voor het aanvangstijdstip van de storing of onderbreking. Indien de netbeheerder de storing of onderbreking zelf vaststelt voordat deze gemeld wordt, dan is dat het aanvangstijdstip van de storing of onderbreking.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel i

Het tijdstip van veiligstellen van een storing is niet hetzelfde als het moment waarop de storing is beëindigd. Het is goed mogelijk dat de situatie als veilig wordt beoordeeld, maar dat er nog wel binnen 24 uren maatregelen moeten worden getroffen om de storing te beëindigen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien de vrije gasuitstroom bij een lek in de leiding is gestopt doordat bijvoorbeeld afsluiters afgesloten zijn. Er hoeft dan geen sprake meer te zijn van een onveilige situatie, maar het is wel nodig om het lek te dichten en het transport van gas te herstellen. In een dergelijk geval is de storing nog niet beëindigd, maar wel veiliggesteld.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel j

Het totale aantal afnemers dat op het net van een netbeheerder is aangesloten, wordt gepeild op 1 januari van het desbetreffende jaar van registratie. Hiervoor is gekozen omdat deze datum aansluit bij de bestaande reguleringspraktijk van de directeur van de DTe.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel k

Het aantal getroffen afnemers is op deze wijze gedefinieerd vanwege de samenhang met de reguleringssystematiek. In die systematiek worden de onderbrekingen bij afnemers toegerekend aan de netbeheerder in wiens net de onderbreking veroorzaakt is. De opgenomen definitie sluit daarbij aan.

Artikel 1, tweede tot en met vierde lid

De voorschriften van de voorliggende regeling gelden voor zowel gasnetbeheerders als elektriciteitsnetbeheerders. Wegens het gemak in terminologie is er daarom in het tweede lid voor gekozen het begrip ‘netbeheerder’ in de regeling beide netbeheerders te doen omvatten – tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld. In het derde lid is aangegeven dat met ‘net’ in deze regeling gedoeld wordt op zowel het elektriciteitsnet (artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998) als het gastransportnet (artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet). Op enkele plaatsen in de regeling wordt uitdrukkelijk verwezen naar het ‘gastransportnet’, waaronder dan uiteraard niet het elektriciteitsnet wordt begrepen. Hetzelfde is tenslotte gedaan ten aanzien van het begrip ‘directeur’ (vierde lid), de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie. In de Elektriciteitswet 1998 wordt gesproken van ‘directeur van de dienst’ (artikel 1, eerste lid, onderdeel e), terwijl in de Gaswet het woord ‘directeur’ is opgenomen (artikel 1, eerste lid, onderdeel s). De voorliggende regeling omvat met het begrip ‘directeur’ deze beide definities.

Artikelen 2 tot en met 6

In het eerste lid van artikel 2 worden de indicatoren genoemd die de elektriciteitsnetbeheerder in zijn registratie moet opnemen. Het gaat hier om zogenaamde outputindicatoren: indicatoren die verschillende aspecten beschrijven van de uitval van het elektriciteitstransport. Voor deze indicatoren is gekozen omdat de directeur van de DTe deze gegevens nodig heeft voor de uitvoering van de tariefregulering.

In het tweede lid zijn de indicatoren opgenomen die de kwaliteit van het gastransport beschrijven. Daarvoor is het nodig gebleken om buiten de drie hiervoor genoemde betrouwbaarheidsindicatoren, aanvullende indicatoren te ontwikkelen die de veiligheid van het gastransport beschrijven. Ten eerste gaat het om de ongevallen en incidenten waarvan de netbeheerder melding maakt aan de Raad voor de Transportveiligheid (hierna: RvTV). Daarbij gaat het om gebeurtenissen met ernstige gevolgen, zoals dodelijke slachtoffers of grote financiële schade. De RvTV heeft de criteria uitgewerkt aan de hand waarvan beoordeeld wordt of melding aan de RvTV noodzakelijk is.

Ten tweede gaat het om de gemiddelde tijdsduur voor het veiligstellen van (onveilige) storingen. Er is hier uitdrukkelijk niet gekozen voor de gemiddelde tijdsduur van storingen. De reden is dat een storing kan voortduren, zonder dat er sprake is van een onveilige situatie. Zou toch voor de gemiddelde tijdsduur van storingen zijn gekozen dan ontstaat er een verkeerd beeld van de veiligheid van het gastransport.

Ten derde gaat het om het aantal lekken dat de netbeheerder in zijn net heeft vastgesteld. Daarbij gaat het zowel om lekken die aan het licht zijn gekomen tijdens het proces van lekzoeken, als lekken die worden gevonden na (gaslucht)meldingen door anderen. Van belang is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen lekken in de aansluitingen en de lekken in het net. De reden daarvoor is dat lekken in aansluitingen een hoger veiligheidsrisico met zich meebrengen. Deze leidingen liggen immers altijd in de bebouwde omgeving. Overigens beperkt het aantal gevonden lekken in de aansluitingen zich tot de aansluitingen die door de netbeheerder beheerd worden. Daarnaast is het voor een evenwichtig beeld van de veiligheid van het gastransport nodig om onderscheid aan te brengen tussen lekken die onmiddellijk gevaar opleveren voor de omgeving en lekken die dat niet doen. De eerste categorie beschrijft de (on)veiligheid van vandaag, de tweede die van morgen. Overigens wordt met dit onderscheid aangesloten bij de staande praktijk. Op grond van de richtlijnen van de Koninklijke Vereniging van Gasbedrijven Nederland hanteren de netbeheerders reeds dit onderscheid.

Artikel 7

In het eerste lid van dit artikel worden de gegevens genoemd die de elektriciteitsnetbeheerder in zijn registratie dient op te nemen. Het gaat daarbij om gegevens die per onderbreking geregistreerd moeten worden vanwege de relevantie voor de berekening van de indicatoren. Dat zijn bijvoorbeeld het aanvangstijdstip van de onderbreking, het moment waarop het transport hersteld is en het aantal getroffen afnemers. Voorts gaat het om gegevens die nodig zijn voor de contoleerbaarheid van de juistheid en volledigheid van de gegevens: datum, tijd, locatie, oorzaak van de onderbreking. In dit verband worden de gegevens geregistreerd van alle onderbrekingen, waaronder ook de voorziene onderbrekingen (althans, met ingang van 1 januari 2006, zie de toelichting op artikel 21). Dat geldt ook voor de gasnetbeheerder. De reden hiervoor is dat ook voorziene onderbrekingen mede bepalend zijn voor de kwaliteit van de transportdienst. Daarnaast mag het niet mogelijk zijn dat er een verschuiving optreedt van het aantal onvoorziene onderbrekingen naar het aantal voorziene onderbrekingen. In dat geval kan het beeld ontstaan dat de kwaliteit van de transportdienst beter wordt, terwijl daar in feite geen sprake van is, aangezien de voorziene onderbrekingen toenemen. Om deze reden zal met ingang van 1 januari 2006 het aantal voorziene onderbrekingen in de regulering van de elektriciteitstarieven worden geïncorporeerd.

In het tweede lid worden de gegevens genoemd die de gasnetbeheerders in hun registratie dienen op te nemen. Aangezien het aantal onderbrekingen en het aantal vastgestelde lekken deelverzamelingen zijn van het aantal storingen bestaat de kans op een dubbele registratie. Dat wordt uitdrukkelijk niet verlangd. De netbeheerders zijn vrij in de keuze van de wijze waarop de registratie wordt opgezet. Van belang is dat de registratie zodanig is dat elke indicator zelfstandig kan worden berekend. Een afschrift van de registratie, die dus zowel de kwaliteitsindicatoren bedoeld in artikel 2 als de gegevens bedoeld in artikel 7 bevat, wordt elk jaar voor 1 maart naar de directeur van de DTe gezonden (artikel 19a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35a, tweede lid, van de Gaswet).

Artikel 8

Dit artikel heeft tot doel ervoor te zorgen dat de geregistreerde gegevens volledig, juist en betrouwbaar zijn. Daarvoor is het in de eerste plaats nodig dat de binnenkomende meldingen van storingen en onderbrekingen op adequate wijze behandeld worden, zodat elke relevante melding daadwerkelijk in de registratie opgenomen wordt. In de tweede plaats is het nodig dat de netbeheerder ervoor zorgdraagt dat alle relevante gegevens op de juiste wijze in de registratie worden opgenomen. Het tweede en het derde lid van artikel 8 zijn daarop gericht.

Artikel 9

In de rapportage, bedoeld in artikel 35a, tweede lid, van de Gaswet en artikel 19a, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998, moeten op grond van onderdeel a van dit artikel de kwaliteitsindicatoren worden opgenomen. De rapportage dient door de netbeheerder openbaar te worden gemaakt, en het is voor het publiek relevant te weten wat de waarden van de kwaliteitsindicatoren zijn.

Genoemde wetsartikelen verplichten de netbeheerders om wijzigingen in de registratie ten opzichte van het voorgaande jaar in de rapportage toe te lichten. Onderdeel b van artikel 9 van de regeling heeft tot doel om ook de oorzaken die aan de wijzigingen ten grondslag liggen in de rapportage op te nemen. Het gaat daarbij om oorzaken zowel binnen als buiten de invloedssfeer van de netbeheerder. Een voorbeeld van een oorzaak binnen diens invloedssfeer is het falen van netcomponenten, een oorzaak buiten zijn invloedssfeer kan bijvoorbeeld graafwerkzaamheden zijn.

Artikelen 10 en 11

In deze artikelen wordt de inhoud van het tweejaarlijks in te dienen kwaliteits- en capaciteitsdocument weergegeven. In artikel 8, tweede lid van de Gaswet en artikel 21, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998, is opgenomen dat het de netbeheerder in het document:

– aangeeft welk kwaliteitsniveau hij nastreeft;

– aannemelijk maakt dat hij beschikt over een doeltreffend kwaliteitsbeheersingssysteem voor zijn transportdienst;

– aannemelijk maakt dat hij over voldoende capaciteit beschikt om te voorzien in de totale behoefte aan het transport van gas onderscheidenlijk elektriciteit.

In het derde lid van die artikelen is voorts aangegeven waarover bij ministeriële regeling regels gesteld worden. Zo dienen onder andere regels te worden gesteld over de te verschaffen informatie over het nagestreefde kwaliteitsniveau, over het kwaliteitsbeheersingssysteem en de te verschaffen gegevens over de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van gas en over de wijze waarop de netbeheerder voornemens is te voorzien in de totale behoefte aan capaciteit voor het transport van gas onderscheidenlijk elektriciteit. De optelsom van de artikelleden uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de in de artikelen 10 en 11 van deze regeling uitgewerkte regels geeft voor de inhoud van het kwaliteits- en capaciteitsdocument het volgende beeld:

– informatie over het nagestreefde kwaliteitsniveau (artikel 10);

– de geraamde capaciteitsbehoefte, de geïdentificeerde capaciteitsknelpunten (artikel 11, onderdelen a en b);

– de wijze waarop de netbeheerder voornemens is te voorzien in de behoefte, gegeven de geïdentificeerde knelpunten (artikel 11, onderdeel c); hiermee wordt tevens voldaan aan de wettelijke bepaling dat aannemelijk moet worden gemaakt dat hij over voldoende capaciteit beschikt (artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Gaswet en artikel 21, tweede lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998);

– de te verstrekken informatie over het kwaliteitsbeheersingssysteem (artikel 11, onderdelen d tot en met l);

– aannemelijk maken dat de netbeheerder beschikt over een doeltreffend kwaliteitsbeheersingssysteem (artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Gaswet en artikel 21, tweede lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998).

Het nagestreefde kwaliteitsniveau wordt uitgedrukt in termen van de drie indicatoren voor de betrouwbaarheid en vanwege het belang van de veiligheid bij gas voor gasnetbeheerders ook in de termen van veiligheidsnormen die de netbeheerder hanteert. De betrouwbaarheidsindicatoren zijn dezelfde als de kwaliteitsindicatoren die op grond van de registratieverplichtingen door zowel elektriciteits- als gasnetbeheerders bijgehouden moeten worden. Met behulp van zijn kwaliteitsbeheersingssysteem kan de netbeheerder vervolgens de nagestreefde betrouwbaarheidswaarden realiseren en kan de gasnetbeheerder er zorg voor dragen dat de opgegeven veiligheidsnormen, -richtlijnen of andere veiligheidsaspecten daadwerkelijk worden toegepast. Door het leggen van een verband tussen het nagestreefde kwaliteitsniveau, in termen van betrouwbaarheid en voor gas ook veiligheid, en de invulling die de netbeheerder geeft aan zijn kwaliteitsbeheersingssysteem, kan hij aannemelijk maken dat zijn systeem doeltreffend is. De DTe verkrijgt naast de passage uit het document waarin de doeltreffendheid van het kwaliteitsbeheersingssysteem aannemelijk wordt gemaakt, een beeld van de invulling van het systeem en de verschillende onderdelen ervan door de te verstrekken afschriften van procedures en plannen. Op een viertal punten dient niet alleen een afschrift van plan of procedure te worden verstrekt, maar tevens de uitkomsten van de toepassing van de procedure of het plan. Dit betreft de risico’s, de lange termijnmaatregelen, de (wijziging in de) toestand van het net en de capaciteitsraming. Deze output van het systeem bevat wezenlijke informatie over het net en de toekomst van het net en de netbeheerder.

Specifiek voor capaciteit gaat het erom dat uit het kwaliteits- en capaciteitsdocument duidelijk naar voren komt welke capaciteitsbehoefte wordt verwacht, of de netbeheerder op grond van de geraamde capaciteitsbehoefte knelpunten verwacht en hoe de netbeheerder voornemens is en in staat denkt te zijn, in de totale behoefte te voorzien en welke rol de eventueel aanwezige knelpunten daarin spelen.

Artikel 12

Dit artikel houdt rekening met het feit dat bepaalde informatie reeds in een ander kader aan de DTe kan zijn verstrekt. Dit betekent dat bij de eerste indiening van het document alleen die informatie integraal hoeft te worden weergegeven die nog niet in het bezit is van de DTe. Daarbij is het praktisch, als de netbeheerder in het document nauwkeurig verwijst naar die informatie die hij reeds eerder aan de DTe heeft verstrekt. Vervolgens hoeft vanaf de tweede inzending alleen die informatie te worden verstrekt die gewijzigd is ten opzichte van de eerste indiening, de overige informatie is immers reeds in het bezit van de DTe. Dit levert, zoals reeds uiteengezet in paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting, het minimum aan administratieve lasten op. Bovendien wordt het risico van dubbele informatieverplichtingen hiermee ondervangen.

Artikel 13

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 21.

Artikel 14

Om aan de vraag naar transport te kunnen voldoen dient de netbeheerder over voldoende transportcapaciteit te beschikken. Voor de duidelijkheid zij ten aanzien van begrip transportcapaciteit opgemerkt dat dit voor netdelen met een spanning van 110 kV en meer de capaciteit is, welke beschikbaar is met inachtneming van de in de voorwaarden, gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, opgenomen eis van enkelvoudige storingsreserve. Deze komt er in het kort op neer dat het niet beschikbaar zijn van een netdeel onder voorzienbare omstandigheden niet mag leiden tot een onderbreking in het transport naar afnemers.

Met name voor de die delen van het net waarin aanpassingen enige voorbereidingstijd vergen, is het van belang dat de netbeheerder vroegtijdig eventuele dreigende tekorten signaleert en maatregelen neemt om te verzekeren dat hij kan voldoen aan vraag naar capaciteit. Artikel 14 verplicht de netbeheerder om de behoefte aan transportcapaciteit eenmaal per twee jaar voor de komende zeven jaar te ramen voor de netten met een spanning van 25 kV of meer of een druk van 200 mbar of meer. Deze zichtperiode is gelijk aan de tot op heden voor de capaciteitsplannen geldende zichtperiode en wordt gemotiveerd vanuit het belang om eventuele knelpunten tijdig in beeld te krijgen met het oog op het eveneens tijd vragende ontwikkelen, uitwerken en zonodig in het investeringsplan opnemen van oplossingen. Voor netdelen met een lagere spanning of druk is een dergelijke langjarige raming van de capaciteitsbehoefde niet nodig, aangezien deze netdelen op korte termijn kunnen worden aangepast aan de behoefte. Deze verplichting moet gezien worden in relatie met artikel 10, dat netbeheerders onder andere verplicht om in het kwaliteits-capaciteitsdocument op te nemen: resultaten van de raming van de capaciteitsbehoefte, capaciteitsknelpunten en de maatregelen die de netbeheerder voornemens is te treffen om de knelpunten te voorkomen of op te lossen.

Zowel voor belanghebbenden als voor de toezichthouder DTe is het van belang dat helder is hoe de capaciteitsraming tot stand is gekomen. Om die reden is in artikel 14, tweede lid, bepaald dat deze dient plaats te vinden volgens een door de netbeheerder vastgestelde procedure, waarin onder andere worden vastgelegd:

– een indicatie van de te hanteren scenario’s – zoals betreffende de ontwikkeling van het aantal aansluitingen en economische omstandigheden –, van uitgangspunten – zoals voor gas de laagste temperatuur waarbij het transport nog verzekerd moet zijn –, en van nauwkeurigheids- en onzekerheidsmarges. Netbeheerders van met elkaar verbonden netten dienen dit onderling af te stemmen met het oog op het goede functioneren van het geheel van de met elkaar verbonden netten (artikel 14, vierde lid).

– een methode van ramen,

– een betrouwbaarheidsanalyse van de raming; hiermee kunnen belanghebbenden en toezichthouder zich een beeld vormen van de waarde die zij aan de raming kunnen toekennen.

Artikel 15

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet verplichten de netbeheerders om te beschikken over een doeltreffend kwaliteitsbeheersingssysteem. De artikelen 15 tot en met 20 bevatten de minimale eisen waaraan het kwaliteitsbeheersingssysteem moet voldoen. Om de kwaliteit van het transport effectief te kunnen beheersen dient de netbeheerder vast te stellen welke risico’s voor de kwaliteit van het transport naar zijn oordeel het zwaarst wegen. Hierbij is te denken aan het onverwacht falen van onderdelen van het net, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de tijdige vervanging of onderhoud, in de gegevens over de te verwachten levensduur, in de kennis over de ouderdom van onderdelen van het net of over de toestand van deze onderdelen. Een ander denkbaar risico is dat van onnodig lange hersteltijden bij onderbrekingen, bijvoorbeeld door ondoelmatige organisatie van de storingsdienst. Omdat grotere vervangings-, renovatie- en uitbreidingsprojecten die nodig kunnen zijn met het oog op de nagestreefde kwaliteit van de transportdienst een zeer lange voorbereidingstijd kunnen vragen, is het van belang dat de netbeheerder de noodzaak om zulke projecten voor te bereiden lang tevoren onderkent. Daarom is in het derde lid van dit artikel de verplichting opgenomen om wat dit betreft 15 jaar ‘vooruit te kijken’.

Artikel 16

Met het oog op beheersing van de risico’s, bedoeld in artikel 15, is in artikel 16 bepaald dat de netbeheerder zijn voornemens betreffende investeringen (dit omvat mede de vervangingsinvesteringen), onderhoud en het oplossen van storingen en onderbrekingen, vastlegt in een investeringsplan, een onderhoudsplan en een plan voor het oplossen van storingen en onderbrekingen. De zichtperiode van het investerings- en onderhoudsplan bedraagt vijf jaar; deze periode is lang genoeg om ook omvangrijke projecten tijdig in praktische en financiële zin in te kunnen boeken en sluit aan bij de praktijk. Voorts hebben de netbeheerders tijdens de consultatiefase van de regeling ook aangegeven drie tot vijf jaren vooruit realistische voorspellingen, aannames en uitspraken te kunnen doen ten aanzien van voorgenomen investeringen en te plegen onderhoud. Voor de langere termijn (15 jaar) kan volstaan worden met een meer globale aanduiding van de omvang van de verwachte noodzakelijke maatregelen voor onderhoud en vervanging (artikel 15, derde lid). Daarbij behoeven de eerste vijf jaar niet meegenomen te worden, aangezien die jaren reeds gedekt worden door het investeringsplan en het onderhoudsplan.

Artikel 17

Teneinde te kunnen het vaststellen welk onderhoud en welke (vervangings)investeringen nodig zijn, dient de netbeheerder op de hoogte te zijn van de toestand van zijn net. Artikel 17 draagt de netbeheerder op, om eenmaal per twee jaar (in de oneven kalenderjaren, dat betekent dus in de jaren waarin het kwaliteits- en capaciteitsdocument ingediend moet worden bij de directeur van de DTe) een beschrijving te geven van de componenten van zijn net en een kwalitatieve beoordeling van de technische toestand van deze componenten. Ook voor de belanghebbenden en de toezichthouder is deze informatie van belang en daarom dient de netbeheerder de door hem vastgestelde toestand van zijn net weer te geven in het kwaliteits- en capaciteitsdocument (artikel 11, onderdeel k).

Artikel 18

Om beschadigingen van het net door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden tegen te gaan is het van belang dat degenen die werkzaamheden aan het net of in de nabijheid daarvan moeten verrichten, goed geïnformeerd zijn over de ligging van de kabels en leidingen. Artikel 18, tweede lid, verplicht netbeheerders om hiervan een registratie bij te houden en ervoor te zorgen dat de uitvoerders van de bedoelde werkzaamheden tijdig over de relevante informatie kunnen beschikken. Door diverse oorzaken kan het voorkomen dat de ligging van sommige delen van de netten niet (meer) met grote nauwkeurigheid bekend is. In die gevallen kunnen netbeheerders aan het eerste lid van dit artikel voldoen door in het register de nauwkeurigheidsmarge aan te geven en de ligging nauwkeuriger vast te stellen en te registreren zodra dit mogelijk is, bijvoorbeeld ingeval ter plaatse graafwerkzaamheden worden uitgevoerd.

Artikel 19

Met dit artikel wordt beoogd de samenhang tussen de verplichte onderdelen van het kwaliteitsbeheersingssysteem alsmede het registratieproces (artikel 8) en de jaarlijkse begroting te borgen. Op grond van dit artikel moeten het registratieproces en de plannen en procedures onderling op elkaar aansluiten en moeten de voor de uitvoering daarvan benodigde budgetten op de begroting staan.

Artikel 20

Tot een doeltreffend kwaliteitsbeheersingssysteem behoort het lering trekken uit ervaringen. Artikel 20 bepaalt dat de netbeheerder de eerdergenoemde procedures en plannen en het registratieproces tenminste eenmaal in de zes jaar tegen het licht houdt en indien noodzakelijk bijstelt op basis van praktijkervaringen.

Artikel 21

Evenals de vroegere capaciteitsplannen dienen netbeheerders hun kwaliteits- en capaciteitsdocumenten een maal per twee jaar in bij de DTe. De capaciteitsplannen werden ingediend in de even jaren. In 2004 behoefden de netbeheerders geen capaciteitsplannen in te dienen aangezien de artikelen die verplichtten tot het indienen van een capaciteitsplan met de I-wet waren gewijzigd en derhalve de Regeling capaciteitsplannen Elektriciteitswet 1998 en de Regeling capaciteitsplan netbeheer Gaswet van rechtswege zijn komen te vervallen. De uiterste datum voor het indienen van het kwaliteits- en capaciteitsdocument is op dezelfde praktische gronden als bij het capaciteitsplan gesteld op 1 december, deze sluit namelijk het beste aan bij de interne procedures van de netbeheerder. De optelsom van het niet meer hoeven indienen van een capaciteitsplan in 2004, het feit dat deze regeling niet tijdig gereed zou zijn voor het indienen van een eerste document in 2004 en het belang van de datum van 1 december leidt tot een eerste indiening uiterlijk op 1 december 2005. Omdat het document een maal per twee jaar moet worden ingediend, komt dit neer op de oneven jaren, zoals bepaald in artikel 13 van deze regeling.

In het tweede lid van artikel 21 is een latere inwerkingtreding opgenomen van de registratie van voorziene onderbrekingen. Omdat de netbeheerders op dit moment op basis van de NESTOR-afspraken alleen onvoorziene onderbrekingen registreren, wordt hen via deze bepaling de tijd gegeven zich voor te bereiden op de registratie van voorziene onderbrekingen. Hiermee wordt voor elektriciteitsnetbeheerders tevens aangesloten bij de verschillende reguleringsperiodes. De tot en met 2005 geregistreerde gegevens dienen als basis voor de vaststelling van de netkwaliteit in de derde reguleringsperiode en hebben derhalve tarifaire gevolgen voor die reguleringsperiode. Het zou de consistentie en de kwaliteit van de gegevens kunnen verstoren wanneer tijdens een afgebakende periode waarin ten bate van een reguleringsperiode geregistreerd wordt, nieuwe gegevens in de registratie op te nemen. Door hiermee te beginnen in 2006 wordt dit voorkomen.

Artikel 22

De artikelen 15 tot en met 20 bevatten de eisen aan het kwaliteitsbeheersingssysteem. Deze eisen zijn in tegenstelling tot de registratie van kwaliteitsindicatoren en het ramen van de capaciteitsbehoefte nieuw voor de netbeheerder. Met de inwerkingtreding per 1 november 2005 van de eisen aan het systeem wordt de netbeheerder gelegenheid gegeven, voor zover dit in zijn situatie noodzakelijk is, de nodige procedures te introduceren en plannen op te stellen, dan wel de procedures en plannen waar hij reeds ver beschikt aan te passen. Uiterlijk op 1 december 2005 dienen dan afschriften te worden vertrekt van de procedures en plannen als onderdeel van het kwaliteits- en capaciteitsdocument.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven