36 332 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PbEU 2021, L 382/1)

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 juni 2024

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I, onderdeel B (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de aanhef komt het eerste subonderdeel te luiden:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

5. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt:

a. de beschikking op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld artikel 14 onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van de Europese blauwe kaart bekendgemaakt binnen 90 dagen, dan wel binnen 30 dagen indien de aanvraag is ingediend door de erkende referent, welke termijnen niet kunnen worden verlengd;

b. de beschikking op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld artikel 14 onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een houder van de Europese blauwe kaart bekendgemaakt binnen 90 dagen, welke termijn niet kan worden verlengd.

2. In het tweede subonderdeel wordt «op aanvraag» vervangen door «op een aanvraag» en wordt «verblijf als diens familie- of gezinslid» vervangen door «een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een houder van de Europese blauwe kaart».

Toelichting

Met het oog op het gebruik van vereenvoudigde en snellere procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart, biedt de Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad1 (PbEU 2021, L 382/1) (hierna: herziene Richtlijn kennismigranten) ruimte om werkgevers te erkennen (artikel 13 herziene Richtlijn kennismigranten). Voor erkende werkgevers kan via een vereenvoudigde procedure een Europese blauwe kaart worden verkregen. Hierdoor krijgt het nationale systeem zoals wordt gehanteerd voor de erkend referent een formele basis in het Europese recht. In het huidige systeem is het mogelijk dat de aanvraag zowel door een referent als een erkend referent als bedoeld in artikel 2c Vw 2000 wordt gedaan. Het nationale systeem maakt gebruik van een generieke erkenning van werkgevers voor alle arbeidsgerelateerde vergunningen. Op het moment dat de erkenning plaatsvindt is immers vaak nog niet duidelijk op basis van welk type arbeidsgerelateerde vergunning de werknemer aan de slag zal gaan. De erkenning van de werkgever wordt getoetst aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 2e Vw 2000. In artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten is een limitatieve opsomming gegeven van de weigeringsgronden voor erkenning. Deze weigeringsgronden zijn beperkter dan de weigeringsgronden die in artikel 2e Vw 2000 worden gehanteerd. De regering was aanvankelijk van oordeel dat het gegeven dat weigeringsgronden in artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten limitatief worden opgesomd het onmogelijk maakte om aan te sluiten bij de nationale systematiek voor de erkenning als referent. Informeel overleg met de Europese Commissie leidde niet tot een ander standpunt. In haar advies van 6 maart 2024 kwam de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: RvS) echter tot de conclusie dat deze ruimte wel aanwezig is.

De RvS concludeert dat artikel 13 herziene Richtlijn kennismigranten als doel heeft dat lidstaten werkgevers als referent kunnen aanwijzen die dusdanig betrouwbaar zijn, dat zij als het ware de behandeling van aanvragen van de Europese blauwe kaart gedeeltelijk van de nationale autoriteiten kunnen overnemen. Vanuit dat oogpunt vereist het nuttig effect van artikel 13 dat de betrouwbaarheid van werkgevers aan de hand van meer gegevens en criteria kan worden gecontroleerd dan die zijn opgenomen in het derde lid over gevallen waarin aan de werkgever vanwege een beperkt aantal specifieke overtredingen sancties zijn opgelegd. Ook stelt de RvS dat een restrictief-uitputtende lezing van artikel 13, derde lid, zou leiden tot feitelijk een verslechterde positie ten opzichte van de nationale kennismigrantenprocedure. Dat staat op gespannen voet met het doel van de herziene Richtlijn kennismigranten om de Europese blauwe kaart aantrekkelijker te maken en een gelijk speelveld te creëren wat betreft de procedurele rechten ten opzichte van de nationale kennismigrantenprocedure.

De RvS merkt in dit verband tevens op dat elders in de herziene Richtlijn kennismigranten een uitdrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen weigeringsgronden en toelatingsvoorwaarden. Het ligt volgens de RvS voor de hand dit onderscheid ook te hanteren in het kader van artikel 13. Op basis hiervan komt de RvS tot de conclusie dat artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten lidstaten niet de bevoegdheid ontneemt om nationaal aanvullende erkenningsvoorwaarden vast te stellen. Zij vindt daarvoor steun in artikel 13, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten. Daarin staat dat lidstaten informatie moeten verstrekken over, onder meer, «de erkenningsvoorwaarden en -criteria, de geldigheidsduur van de erkenning en de gevolgen van niet-naleving van de erkenningsvoorwaarden». Uit het feit dat de richtlijn deze elementen verder niet uitwerkt, kan volgens de RvS worden afgeleid dat het nationale recht daarin nader moet voorzien, en dat daarvoor meer ruimte is dan bij een limitatieve lezing van artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten het geval zou zijn. Bovendien wijst volgens de RvS artikel 13, vijfde lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten, op grond waarvan nationale erkenningsprocedures die gunstiger zijn dan die van artikel 13, van overeenkomstige toepassing moeten worden verklaard, in deze richting.

Ook bij een restrictief-uitputtende lezing van artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten ziet de RvS ruimte voor toepassing van de erkend-referent-procedure, omdat artikel 4, tweede lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten lidstaten de mogelijkheid biedt om op bepaalde onderdelen verdergaande bescherming te bieden dan de Richtlijn. Wanneer de procedurele waarborgen uit een nationale kennismigrantenregeling gunstiger zijn dan die uit de Richtlijn, bestaat er volgens de RvS een verplichting om dezelfde procedurele waarborgen aan houders van een Europese blauwe kaart te verlenen op grond van artikel 11, zesde lid, van de richtlijn.

Gehoord hebbende het advies van de RvS is de regering ervan overtuigd geraakt dat artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn niet restrictief uitputtend hoeft te worden gelezen. In deze 2e nota van wijziging wordt artikel 25 Vw 2000 aangepast teneinde de beslistermijn uit artikel 11, eerste lid, tweede alinea, van de herziene Richtlijn kennismigranten te borgen. Aanvragen die worden ingediend door een erkend referent dienen uiterlijk 30 dagen na datum van indiening van de volledige aanvraag te worden vastgesteld en medegedeeld. Hiertoe wordt het vijfde lid opnieuw vastgesteld.

Tevens wordt een wijziging aangebracht in het zesde lid, zodat dit lid taalkundig overeenkomt met het nieuwe vijfde lid. Met deze wijziging wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Richtlijn 2009/50/EG: Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155);

Naar boven