36 036 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met het verbeteren van de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2024

In de strategische procedurevergadering van 3 april 2024 heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid besloten mij te verzoeken om voor het wetsvoorstel ter wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met het verbeteren van de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten (Kamerstuk 36 036) een invoeringstoets te laten uitvoeren. Bij brief van 4 april is dit verzoek aan mij overgebracht.

Inleiding

Naar aanleiding van het rapport Ongekend onrecht (Kamerstuk 35 510, nr. 2) heeft het kabinet de noodzaak erkend om meer open te staan voor verbeterpunten in het overheidshandelen en gesignaleerde problemen van de regelgeving in de praktijk. Als gevolg hiervan zijn er maatregelen ingevoerd om de uitvoerbaarheid beter te borgen in het beleids- en wetgevingsproces. Deze borging bestaat er ten eerste uit dat bij het formuleren van nieuw beleid meer samengewerkt wordt met de uitvoerders, medeoverheden en vertegenwoordigers van de verschillende doelgroepen. Aldus kan beter rekening gehouden worden met twijfels over de uitvoerbaarheid en de uitwerking van beleid in de praktijk. Ten tweede heeft het kabinet de maatregel ingevoerd dat nieuwe wet- en regelgeving voortaan een jaar na de invoering getoetst zal worden via een zogenoemde invoeringstoets. Deze toets dient ter aanvulling op de uitvoeringstoets, welke voorafgaand aan de invoering van het voorgenomen beleid wordt opgesteld.1

Samenwerking en overleg

In lijn met deze maatregelen is bij het vormgeven van het wetsvoorstel ten eerste uitgebreid samengewerkt met relevante partijen. Het gaat daarbij niet alleen om publieke partijen zoals de gemeenten en de politie, maar ook om private partners, zoals brancheorganisaties en individuele opkopers en handelaren. Zo is overlegd met brancheorganisaties voor juweliers, handelaren in voertuigen en onderdelen, kunst en antiek, metaal, de kringloop en afvalverwerking. Daarnaast is op meer metaniveau contact onderhouden met overkoepelende organisaties als VNO-NCW/MKB Nederland en het Verbond van Verzekeraars.2 Daar waar deze organisaties knelpunten in de handhaafbaarheid en naleefbaarheid gesignaleerd hebben, is in onderling overleg gekeken naar oplossingen.

Invoeringstoets

De impact van de voorgestelde maatregelen is in een uitvoeringstoets geschetst, die ik uw Kamer op 14 december 2022 heb aangeboden.3 Hiermee zijn de stappen doorlopen zoals ook geschetst in het traject om te komen tot een betere fundering en kwaliteit van het beleids- en wetgevingsproces voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van een wetsvoorstel. Nadat het wetsvoorstel van kracht is geworden zal, in lijn met de tweede maatregel die in de inleiding van deze brief is genoemd, een invoeringstoets volgen. In mijn reactie op de wetenschapstoets die op initiatief van de vaste commissie is uitgevoerd, heb ik aangekondigd die toets een jaar na de datum van inwerkingtreding van de wet te laten uitvoeren.4 Het voornemen is ten slotte om drie jaar na de inwerkingtreding te voorzien in een algehele evaluatie van de wet. Deze processtappen laten overigens onverlet dat als zich tussentijds duidelijke knelpunten openbaren, er uiteraard alles aan gedaan zal worden om die knelpunten weg te nemen.

In zijn brief van 21 april 2022 over de verdere inkleuring en stand van zaken rond de invoeringstoets heeft de Minister voor Rechtsbescherming die toets beschreven als «een lichtvoetige bestudering van de werking van nieuwe regelgeving in de praktijk».5 Het gaat om een ex durante toets, ook wel omschreven als een early warning evaluation, die uitgevoerd wordt op het vroegst mogelijke moment waarop iets nuttigs gezegd kan worden over de werking van de regelgeving in de praktijk. In die zin onderscheidt de invoeringstoets zich van de uitgebreidere en diepgaandere wetsevaluaties, die enkele jaren na de inwerkingtreding van een wetsvoorstel uitgevoerd worden. Bij brief van 23 september 2022 is de Minister voor Rechtsbescherming nader ingegaan op de betekenis van «op het vroegst mogelijke moment waarop iets nuttigs gezegd kan worden». In beginsel wordt nieuwe regelgeving een jaar na de invoering via een invoeringstoets op de effecten beoordeeld, zij het dat flexibiliteit gewenst is voor de gevallen waarin een termijn van één jaar te vroeg of juist te laat zou zijn.6 Ik acht de termijn van één jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een geschikt moment om de invoeringstoets uit te laten voeren. Deze termijn sluit aan bij de periode die het kabinet in beginsel als het geëigende moment beschouwd om een invoeringstoets uit te voeren. Verwacht mag worden dat één jaar na de implementatie voldoende ervaring is opgedaan met de wet. Als er aanleiding is van deze termijn af te wijken, zal ik hierover uw Kamer met redenen omkleed informeren.

Tot besluit wijs ik er graag op dat het wetsvoorstel voor een belangrijk deel al de bestaande lokale praktijk van het werken met het Digitaal opkopersloket, Digitaal opkopersregister en een bewaartermijn voorschrijft. Die werkwijze is alleen nieuw in gemeenten en voor controleurs en opkopers en handelaren die deze voorzieningen nog niet in gebruik hebben genomen. De impact daarvan is uitgebreid beschreven in de uitvoeringstoets.7 Verwacht mag worden dat de invoering voor hen niet op onoverkomelijke problemen stuit. Dit zal de invoeringstoets moeten uitwijzen. Dit geldt ook voor nieuwe elementen die met het wetsvoorstel ingevoerd worden, zoals de impact van de landelijk uniforme bewaartermijn van vijf dagen waar die nu nog varieert van drie tot veertien dagen, de beperking van de registratieplicht tot de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diefstalgevoelige gebruikte en ongeregelde goederen en de uitwerking van de voorgestelde zeer beperkte registratieplicht voor de niet-commerciële kringloopbranche in het geval van gratis verworven goederen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstukken II, 2020/2021, 35 510, nr. 4.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2021/2022, 36 036, nr. 6.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2022/2023, 36 036, nr. 8.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2022/2023, 36 036, nr. 9.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2021/2022, 35 510, nr. 96.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2022/2023, 35 510, nr. 103.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2022/2023, 36 036, nr. 8.

Naar boven