34 775 Nota over de toestand van 's Rijks financiën

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 december 2017

Ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen op 12 december 2017, hebben de leden van fracties van de VVD, het CDA, de PVV, GroenLinks, de ChristenUnie en de SGP op 24 november 2017 enkele vragen gesteld aan de Minister van Financiën.

De Minister heeft op 1 december 2017 gereageerd.

De vaste commissie voor Financiën1 brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 24 november 2017

Ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen op 12 december 2017, wensen de leden van fracties van de VVD, het CDA, de PVV, GroenLinks, de ChristenUnie en de SGP reeds enkele vragen aan u voor te leggen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen de volgende vragen.

Ontwikkeling van de zorguitgaven

Volgens de in de Startnota opgenomen tabel 2 met budgettaire kerngegevens2 groeien de zorguitgaven in deze kabinetsperiode van € 68,8 miljard in 2017 naar € 82,1 miljard in 2021. Kan de ontwikkeling van de zorguitgaven, zo vragen deze leden, nader worden uitgesplitst in uitgaven voor cure, care en medicijnen? En welke aannames liggen ten grondslag aan de geraamde ontwikkeling van de zorguitgaven? Tevens vragen de leden van de VVD-fractie aan de regering hoe deze extra uitgaven worden gefinancierd, uitgesplitst naar extra premies voor burgers en bedrijven, en welk deel ten laste komt van de rijksbegroting. Klopt het dat de uitgaven in verband met de zorgtoeslag in deze kabinetsperiode met circa 35% stijgen, van € 4,6 miljard naar € 6,3 miljard? Klopt het, zo vragen de aan het woord zijnde leden, dat de premiestijging wordt gezien als lastenverzwaring en de compensatie niet als lastenverlichting? De leden van de VVD-fractie vragen of dit – hoewel misschien logisch vanuit de systematiek – tegelijkertijd niet bevreemdend is vanuit een reëel beeld van de feitelijke lasten voor de burger.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de samenhang kan aangeven tussen de informatie in figuur 1 met de plafonds budgetdisciplinesectoren 2018–20213, waarin het plafond zorg stijgt van € 72,8 miljard naar € 82,1 miljard in 2021 en het plafond sociale zekerheid van € 78,9 naar € 88,6 miljard, en de tekst bij figuur 2 ontwikkeling uitgaven4, waar staat dat de zorguitgaven met 17,2% stijgen in de komende kabinetsperiode en de sociale zekerheidsuitgaven met circa 4%.

Kan de regering nader toelichten waarom in tabel 45 wordt aangegeven dat de compensatie stijging zorgpremies hoger is dan de stijging van de premies zelf?

Rapportage Afdeling advisering Raad van State en kabinetsreactie

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de reactie van de regering op het advies van de Raad van State6 over de Startnota wel erg kort en weinig inhoudsvol is. Dit doet naar de mening van deze leden onvoldoende recht aan het belang van een aantal terecht geformuleerde zorgpunten van de Raad van State. Zo stelt de Afdeling vast dat het eerder door het CPB geraamde houdbaarheidsoverschot7 van 0,2% BBP als gevolg van het regeerakkoord omslaat in een houdbaarheidstekort van 0,4% BBP, waarbij na 2021 ook nog € 7 miljard extra lastenverzwaringen worden ingeboekt.8 Zonder deze lastenverzwaringen zou het houdbaarheidstekort ruim boven de 1% uitkomen. Dat is geen mooie erfenis voor een volgend kabinet, aldus de leden van de VVD-fractie. Vandaar dat deze leden de regering vragen nader en uitvoeriger in te gaan op de eerder aangehaalde passage uit het advies van de Raad van State. In dit kader vragen deze leden hoe het houdbaarheidstekort zich zou ontwikkelen als de groei van de zorguitgaven gemaximeerd zou worden op het niveau van de groei van het BBP.

Lasten bedrijfsleven

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering vanuit het inkomstenkader 2018–2021 kan aangeven hoe de lasten zich zullen ontwikkelen voor het bedrijfsleven. En is hierbij een uitsplitsing te maken tussen het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en het grootbedrijf? Hoe ontwikkelt de arbeidsinkomensquote zich de komende kabinetsperiode exogeen en als gevolg van het regeerakkoord?, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Dividendbelasting

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat er veel politieke en maatschappelijke discussie is over de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting.

Deze leden zouden – los van alle politieke opwinding – aan de regering willen vragen wat precies de rechtsgrond is van een dividendbelasting. Een bedrijf draagt toch bij aan maatschappelijke behoeften door het betalen van een belasting over de behaalde winst? Daarna staat het de ondernemer toch vrij te beslissen over de winst, waaronder het uitkeren van dividend? Afhankelijk van het fiscale regime in het land van de ontvanger van het dividend wordt hierover inkomstenbelasting geheven, zoals in Nederland. Hier is de dividendbelasting een voorheffing op de inkomstenbelasting. Maar waarom heft de Nederlandse fiscus belasting op dividend dat bestemd is voor een buitenlandse aandeelhouder, bijvoorbeeld een pensioenfonds? En, zo vragen de leden van de VVD-fractie, als dat in het verleden gebeurde om fiscale constructies tegen te gaan, dan vervalt deze rechtgrond toch als er, zoals in het regeerakkoord aangegeven, mede in Europees verband effectief tegen deze constructies wordt opgetreden? En hoe verhoudt de dividendbelasting zich tot het juridische beginsel van gelijke behandeling van nationale en internationale aandeelhouders? Kortom, de leden van de VVD-fractie vragen de regering een beschouwing te geven over de juridische grondslag en houdbaarheid in het licht van de huidige en toekomstige fiscale ontwikkelingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de fractie van het CDA stellen ter voorbereiding van de Algemene Financiële Beschouwingen de volgende vragen naar aanleiding van het regeerakkoord9 en naar aanleiding van de Miljoenennota 201810.

Regeerakkoord

Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe de totale mix aan voorgenomen lastenverhogingen en lastenverlichtingen die bij het bedrijfsleven (vennootschapsbelasting, dividendbelasting, milieubelasting) neerslaan er zal uitzien? De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om hierbij ook in te gaan op de budgettaire consequenties, zowel in deze regeringsperiode als daarna.

Zou de regering kunnen toelichten waarom in het regeerakkoord gekozen is voor een verhoging van het lage tarief in de BTW, van 6% naar 9%? Met welke gedragseffecten houdt de regering rekening? Waarom is in ruil voor verhoging van het lage tarief van de BTW niet geopteerd voor een verlaging van het algemene tarief van 21%?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of de regering kan aangeven hoe budgettair het plaatje rondom de eigen woning (het saldo van het eigen woningforfait en de hypotheekrenteaftrek) zich over de periode 2001, vanaf de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001, tot heden heeft ontwikkeld? Kunt u dat ook voor de huurtoeslag doen? Kunt u die ontwikkeling plaatsen in het licht van het budgettaire belang dat met de Wet-Hillen is gemoeid?

Miljoenennota 2018

De regering houdt in de Miljoenennota 2018 rekening met een olieprijs van $ 50 per vat, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn van een olieprijs van $ 60 of $ 70 per vat op de macro-economische indicatoren en op de Rijksfinanciën?

Een van de onzekerheden voor de Nederlandse economie is de juridische en financiële afwikkeling van Brexit. Kan de regering – gezien het feit dat het Verenigd Koninkrijk onze tweede handelspartner is – ingaan op de financieel-economische gevolgen voor Nederland van de verschillende scenario’s voor Brexit. Dit betreffen het scenario dat de EU en het Verenigd Koninkrijk, naar voorbeeld van Canada, een handelsakkoord sluiten, het scenario van het toetreden van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Economische Ruimte, de mogelijkheid van het sluiten van een douane-unie tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk, of de optie dat geen enkele overeenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk wordt gesloten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de fractie van de PVV hebben de stukken behorende bij de Algemene Financiële Beschouwingen met belangstelling gelezen. Zij hebben enkele vragen inzake de bijlagen11 bij de Miljoenennota 2018.

Artikel 2 Bijstand, Participatiewet,Toeslagenwet

Op bladzijde 99 van de bijlagen bij de Miljoenennota12 staat in de toelichting bij Artikel 2 Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet, dat de uitgaven op dit artikel oplopen onder meer door het extra beroep op de bijstand als gevolg van de verhoogde asielinstroom. Kan de regering aangeven hoe hoog het totale beroep op de uitgaven onder dit artikel is als gevolg van de asielinstroom? En hoe groot is die verhoging als gevolg van de verhoogde asielinstroom?

In dezelfde toelichting wordt ook beschreven dat de uitgaven voor de inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) de komende jaren toeneemt. Dit komt onder meer vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd waardoor mensen langer in de IOAW zitten. Kan de regering aangeven hoe groot de omvang van dit effect is?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks leggen de volgende vragen aan de regering voor ter voorbereiding van de Algemene Financiële Beschouwingen.

CPB-analyse Economische en Budgettaire effecten van de financiële bijlage van het Regeerakkoord

De leden van de fractie van GroenLinks leiden uit tabel 2.1 in de CPB-doorrekeningen13 af dat er € 0,8 miljard extra wordt uitgegeven aan het ODA-budget. Echter, zo vragen deze leden, is deze intensivering incidenteel? Kunt u nader ingaan op de vraag aan welke doelen deze € 0,8 miljard zal worden besteed?

Het afschaffen van de salderingsregeling betekent volgens de CPB-doorrekeningen een lastenverzwaring voor gezinnen van € 0,3 miljard, zo lezen de leden van de fractie van GroenLinks in tabel 10.2.14 In het regeerakkoord staat echter aangegeven dat het moderniseren van deze maatregel structureel een lastenverzwaring van € 648 miljard betekent.15 Kunt u deze discrepantie verklaren?

Deze leden vragen de regering hoe het kan dat de milieumaatregel vliegverkeer in het regeerakkoord volledig onder «vergroening burgers» valt (€ 0,2 miljard vanaf 2021)16 terwijl in de CPB-doorrekeningen17 staat aangegeven dat deze maatregel een lastenverzwaring betekent van € 0,1 miljard voor gezinnen en bedrijven tezamen. En kan de regering aangeven hoe de lastenverzwaring van € 0,1 miljard voor gezinnen en bedrijven tezamen door de invoering van een luchtvaartbelasting procentueel zijn verdeeld?

Hoe kan de verschuiving in de energiebelasting, waarbij het tarief in de eerste schijf voor aardgas wordt verhoogd en in de eerste schijf van elektriciteit wordt verlaagd, volgens de CPB-doorrekeningen € 0,1 miljard aan lastenverzwaring betekenen voor zowel gezinnen als bedrijven18, terwijl deze volgens het regeerakkoord een lastenverzwaring betekent van € 64 miljoen voor bedrijven en € 116 miljoen voor burgers?19

En, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie, kan de regering aangeven door welke maatregelen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in verhouding tot werkenden minder op vooruitgaan?20

Regeerakkoord en Startnota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Naar aanleiding van de Startnota vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoe het kan dat het milieupakket bedrijven € 0,4 miljard21 aan extra inkomsten genereert, terwijl dit in het budgettair overzicht van het regeerakkoord cumulatief € 0,9 miljard bedraagt.22 Kunt u uitsplitsen welke lastenverzwaringen er precies onder het milieupakket bedrijven vallen?

Daarnaast vragen deze leden of de regering de budgettaire consequenties van het overhevelen van extramurale naar intramurale zorg uiteen kan zetten? Wat wordt er precies verstaan onder een overheveling?23 En kan de regering een nauwkeurige inschatting en uitsplitsing geven van de lastenverzwaring door het beperken van het verlaagde btw-tarief voor geneesmiddelen voor burgers?24

In tabel 4 in de Startnota met betrekking tot het inkomstenkader, lezen deze leden dat de extra inkomsten uit het pakket vergroening burgers na 2019 dalen terwijl deze in het budgettair overzicht van het regeerakkoord25 gelijk blijven of oplopen. Kan de regering dit toelichten?

Klopt het dat de lastenverzwaringen door milieumaatregelen structureel voor € 1,3 miljard terechtkomen bij burgers («vergroening burgers») en voor € 0,7 miljard bij bedrijven?26

In het Energieakkoord is vastgelegd dat deze verhoging van de energiebelasting voor 50% neerslaat bij bedrijven en voor 50% bij huishoudens. Kunt u aangeven hoe wij dit terug kunnen zien in de financiële cijfers?

Kunt u aangeven hoe er nu al kan worden ingeschat dat de verhoging van de rente op studieleningen structureel € 226 miljoen zal gaan opleveren? Kunt u daarnaast aangeven of deze maatregel alleen voor nieuwe of ook voor huidige studenten zal gaan gelden?27

Wat wordt er door de regering verstaan onder doelmatiger onderwijs? Op basis van welke berekening is deze ombuiging opgebouwd?28

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Miljoenennota 2018, het Regeerakkoord en de Startnota en zien uit naar de Algemene Financiële Beschouwingen met de nieuwe Minister en oud-collega. Graag maken zij van de gelegenheid gebruik een enkel vraagstuk aan de regering voor te leggen.

Genoemde leden vragen de regering of het regeerakkoord casu quo de Startnota wel voldoende behoedzaam is. Er wordt niet gewerkt met een behoedzaam scenario, maar er wordt uitgegaan van een economische groei (2%) ruim boven de potentiële groei, en tegelijk zijn qua inkomsten- en uitgavenkaders de randen van het mogelijke opgezocht als wordt uitgegaan van de Europese MTO-doelstellingen. Ook verslechtert, door vooral de extra uitgaven, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën (van +0,2% naar -0,4% bbp)29. De vraag die rijst is hoe houdbaar de gekozen kaders zijn gelet op de internationale context van Brexit, de afbouw van het huidige verruimingsbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) en stabiliteit. Een andere vraag van deze leden is hoe het kabinet aankijkt tegen het advies van de Raad van State30 om op alternatieve wijze wat meer zekerheid in te bouwen. Kan de regering daar wat uitgebreider op reageren?

De leden van de ChristenUnie-fractie stipten de gevolgen van de Brexit al even aan. Kan de regering meer inzicht geven in de potentiële gevolgen van de Brexit voor Nederland en meer specifiek voor de overheidsfinanciën? Met welke macro-economische scenario's en met welke daarbij horende gevolgen voor de overheidsfinanciën houdt de regering rekening? En wat kan het potentieel betekenen voor te ontvangen subsidies, voor de afdracht aan de EU en de korting daarop en voor de netto-betalingspositie van Nederland, zo vragen de leden van de ChristenUnie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van de Miljoenennota 2018, alsmede van de onderliggende stukken. Ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen en de behandeling van het pakket Belastingplan 2018, hebben de leden van deze fractie een enkele vraag.

Deze vraag sluit aan op een discussie die vorig jaar is gevoerd31, over het netto-inkomen dat er overblijft bij brutoinkomens variërend van € 15.000–50.000 in stappen van € 1.000 voor een in een huurwoning wonende eenverdiener met twee kinderen (met inachtneming van IB box 1, algemene heffingskorting, overdraagbaarheid algemene heffingskorting, arbeidskorting, huurtoeslag, kindgebonden budget, zorgtoeslag). In de Tweede Kamer leverde dit destijds een tabel op onder zaaknr. 2016Z13101.32 Deze tabel is als bijlage bij deze brief gevoegd. Kan de regering tijdig, dus nog voor de Algemene Financiële Beschouwingen op 12 december 2017, een geactualiseerde versie van de betreffende tabel aan de Eerste Kamer toezenden?

De leden van de vaste commissie voor Financiën verzoeken u uiterlijk vrijdag 8 december 2017 te reageren op de in deze brief gestelde vragen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, F.H.G. de Grave

Bijlage Bij vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Brutoloon

Belastbaar loon

IB Box 1

AHK

AK

Nettoloon

ZT

KGB

HT

Netto inkomen

Marginale druk

€ 15.000

€ 14.660

€ 5.358

€ 3.289

€ 1.691

€ 14.282

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 21.270

€ 16.000

€ 15.638

€ 5.716

€ 3.289

€ 1.962

€ 15.173

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 22.161

11%

€ 17.000

€ 16.615

€ 6.073

€ 3.289

€ 2.232

€ 16.064

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 23.052

11%

€ 18.000

€ 17.593

€ 6.430

€ 3.289

€ 2.503

€ 16.955

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 23.943

11%

€ 19.000

€ 18.570

€ 6.787

€ 3.289

€ 2.774

€ 17.845

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 24.834

11%

€ 20.000

€ 19.541

€ 7.142

€ 3.289

€ 3.043

€ 18.730

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 25.718

12%

€ 21.000

€ 20.475

€ 7.505

€ 3.262

€ 3.103

€ 19.336

€ 1.808

€ 1.818

€ 3.095

€ 26.056

66%

€ 22.000

€ 21.410

€ 7.883

€ 3.217

€ 3.103

€ 19.848

€ 1.683

€ 1.755

€ 2.879

€ 26.164

89%

€ 23.000

€ 22.345

€ 8.260

€ 3.172

€ 3.103

€ 20.360

€ 1.557

€ 1.691

€ 2.654

€ 26.262

90%

€ 24.000

€ 23.279

€ 8.638

€ 3.127

€ 3.103

€ 20.872

€ 1.432

€ 1.628

€ 2.421

€ 26.352

91%

€ 25.000

€ 24.214

€ 9.015

€ 3.082

€ 3.103

€ 21.384

€ 1.306

€ 1.565

€ 2.179

€ 26.434

92%

€ 26.000

€ 25.149

€ 9.393

€ 3.037

€ 3.103

€ 21.896

€ 1.181

€ 1.502

€ 1.928

€ 26.507

93%

€ 27.000

€ 26.083

€ 9.771

€ 2.992

€ 3.103

€ 22.408

€ 1.055

€ 1.439

€ 1.669

€ 26.571

94%

€ 28.000

€ 27.018

€ 10.148

€ 2.947

€ 3.103

€ 22.920

€ 930

€ 1.376

€ 1.402

€ 26.627

94%

€ 29.000

€ 27.953

€ 10.526

€ 2.902

€ 3.103

€ 23.432

€ 804

€ 1.313

€ 1.125

€ 26.674

95%

€ 30.000

€ 28.888

€ 10.904

€ 2.857

€ 3.103

€ 23.944

€ 679

€ 1.250

€ 925

€ 26.797

88%

€ 31.000

€ 29.822

€ 11.281

€ 2.812

€ 3.103

€ 24.456

€ 553

€ 1.187

€ 734

€ 26.929

87%

€ 32.000

€ 30.757

€ 11.659

€ 2.767

€ 3.103

€ 24.968

€ 428

€ 1.124

€ –

€ 26.519

141%

€ 33.000

€ 31.692

€ 12.036

€ 2.722

€ 3.103

€ 25.480

€ 302

€ 1.061

€ –

€ 26.842

68%

€ 34.000

€ 32.626

€ 12.414

€ 2.676

€ 3.103

€ 25.992

€ 176

€ 997

€ –

€ 27.166

68%

€ 35.000

€ 33.561

€ 12.792

€ 2.631

€ 3.103

€ 26.504

€ 51

€ 934

€ –

€ 27.489

68%

€ 36.000

€ 34.496

€ 13.169

€ 2.586

€ 3.084

€ 26.997

€ –

€ 871

€ –

€ 27.868

62%

€ 37.000

€ 35.430

€ 13.547

€ 2.541

€ 3.046

€ 27.471

€ –

€ 808

€ –

€ 28.279

59%

€ 38.000

€ 36.365

€ 13.925

€ 2.496

€ 3.009

€ 27.946

€ –

€ 745

€ –

€ 28.691

59%

€ 39.000

€ 37.300

€ 14.302

€ 2.451

€ 2.972

€ 28.420

€ –

€ 682

€ –

€ 29.102

59%

€ 40.000

€ 38.235

€ 14.680

€ 2.406

€ 2.934

€ 28.895

€ –

€ 619

€ –

€ 29.514

59%

€ 41.000

€ 39.169

€ 15.057

€ 2.361

€ 2.897

€ 29.370

€ –

€ 556

€ –

€ 29.925

59%

€ 42.000

€ 40.104

€ 15.435

€ 2.316

€ 2.859

€ 29.844

€ –

€ 493

€ –

€ 30.337

59%

€ 43.000

€ 41.039

€ 15.813

€ 2.271

€ 2.822

€ 30.319

€ –

€ 430

€ –

€ 30.749

59%

€ 44.000

€ 41.973

€ 16.190

€ 2.226

€ 2.785

€ 30.794

€ –

€ 367

€ –

€ 31.160

59%

€ 45.000

€ 42.908

€ 16.568

€ 2.181

€ 2.747

€ 31.268

€ –

€ 303

€ –

€ 31.572

59%

€ 46.000

€ 43.843

€ 16.945

€ 2.136

€ 2.710

€ 31.743

€ –

€ 240

€ –

€ 31.983

59%

€ 47.000

€ 44.777

€ 17.323

€ 2.091

€ 2.673

€ 32.217

€ –

€ 177

€ –

€ 32.395

59%

€ 48.000

€ 45.712

€ 17.701

€ 2.046

€ 2.635

€ 32.692

€ –

€ 114

€ –

€ 32.806

59%

€ 49.000

€ 46.647

€ 18.078

€ 2.000

€ 2.598

€ 33.167

€ –

€ 51

€ –

€ 33.218

59%

€ 50.000

€ 47.582

€ 18.456

€ 1.955

€ 2.560

€ 33.641

€ –

€ –

€ –

€ 33.641

58%

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 2017

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de gestelde vragen ter voorbereiding op de Algemene financiële beschouwingen 2017.

De Minister van Financiën W.B. Hoekstra

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

1.1 Ontwikkeling van de zorguitgaven

Volgens de in de Startnota opgenomen Tabel 2 met budgettaire kerngegevens groeien de zorguitgaven in deze kabinetsperiode van € 68,8 miljard in 2017 naar € 82,1 miljard in 2021. Kan de ontwikkeling van de zorguitgaven, zo vragen deze leden, nader worden uitgesplitst in uitgaven voor cure, care en medicijnen? En welke aannames liggen ten grondslag aan de geraamde ontwikkeling van de zorguitgaven?

In onderstaande tabel is de ontwikkeling weergegeven van de uitgaven in de curatieve zorg (Zorgverzekeringswet), de langdurige zorg (Wet langdurige zorg en Wet maatschappelijke ondersteuning) en van de overige begrotingsgefinancierde uitgaven. De uitgavenraming voor 2017 sluit aan bij de geraamde uitgaven in de Najaarsnota, de uitgavenraming voor 2018–2022 sluit aan bij de Startnota.

Netto-uitgaven onder plafond zorg

(mld. euro)

2017

2018

2019

2020

2021

2022

1

Brutouitgaven Zorgverzekeringswet

45,4

48,5

51,5

54,0

56,3

59,7

2

Ontvangsten Zorgverzekeringswet

3,2

3,2

3,3

3,3

3,3

3,5

3

Netto-uitgaven Zorgverzekeringswet (1–2)

42,2

45,3

48,2

50,7

52,9

56,3

               

4

Brutouitgaven Wet Langdurige zorg

20,4

21,9

24,3

26,7

29,1

31,3

5

Ontvangsten Wet langdurige zorg

1,9

1,9

1,9

2,0

2,1

2,1

6

Netto-uitgaven Wet langdurige zorg (4–5)

18,6

20,0

22,4

24,7

27,0

29,1

               

7

Uitgaven Wet maatschappelijke ondersteuning

(exclusief beschermd wonen)1

3,4

3,3

0,0

0,0

0,0

0,0

8

Uitgaven Wet maatschappelijke ondersteuning

(beschermd wonen)1

1,5

1,6

1,6

1,6

1,6

1,6

9

Uitgaven Jeugdwet1

1,9

1,9

0,0

0,0

0,0

0,0

10

Overige begrotingsgefinancierde uitgaven onder plafond zorg

0,5

0,6

0,6

0,5

0,5

0,5

               

11

Totaal netto-uitgaven onder plafond zorg (3+6+7+8+9+10)

68,1

72,8

72,9

77,6

82,1

87,5

               

12

Uitgaven aan extramurale genees- en hulpmiddelen (onderdeel van regel 1)2

6,4

6,6

6,5

6,4

6,3

6,1

X Noot
1

De Wmo- en Jeugdbudgetten die voorheen tot het Uitgavenplafond Zorg behoorden, worden (met uitzondering van het Wmo-budget voor beschermd wonen) vanaf 2019 overgeheveld naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. Daarmee vallen ze vanaf 2019 onder het Uitgavenplafond Rijksbegroting.

X Noot
2

Een deel van de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet wordt besteed aan genees- en hulpmiddelen. In het Financieel Beeld Zorg presenteert VWS een raming van uitgaven aan extramurale genees- en hulpmiddelen. De uitgaven aan intramurale genees- en hulpmiddelen zijn onderdeel van de uitgavenraming van de betreffende sector, bijv. de medisch-specialistische zorg. Er is geen aparte raming beschikbaar voor intramurale genees- en hulpmiddelen.

De raming van de omvang van de zorguitgaven wordt gebaseerd op de volgende determinanten:

  • realisaties uit het verleden,

  • economische uitgangspunten en ramingen van het CPB,

  • de bevolkingsprognose van het CBS,

  • beleidsmatige aanpassingen van onderliggende wet- en regelgeving,

  • (beleidsmatige) wijzigingen in de uitvoering,

  • verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie aan de regering hoe deze extra uitgaven worden gefinancierd, uitgesplitst naar extra premies voor burgers en bedrijven, en welk deel ten laste komt van de rijksbegroting.

In de kern worden de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet 50–50 lastendekkend gefinancierd vanuit de nominale premie en de inkomensafhankelijke bijdrage (iab)33. Uit tabel 4 van de Startnota blijkt een cumulatieve lastenverzwaring vanwege de stijging van de zorgpremies over de periode 2018 tot en met 2021 van 4,8 mld. in het basispad en een cumulatieve daling van de zorgpremies als gevolg van de maatregelen van het Regeerakkoord van 0,9 mld. Per saldo is de lastenverzwaring vanwege de stijging van de zorgpremies de komende kabinetsperiode cumulatief met 4 mld.34 Daarvan bestaat 3,5 mld. uit de nominale premie, 0,7 mld. iab burgers, 1,3 mld. iab bedrijven en -1,5 mld. hogere zorgtoeslag (dus een lastenverlichting).

Klopt het dat de uitgaven in verband met de zorgtoeslag in deze kabinetsperiode met circa 35% stijgen, van € 4,6 miljard naar € 6,3 miljard?

Dat is juist. In onderstaande tabel is de geraamde ontwikkeling van de uitgaven aan zorgtoeslag weergegeven. De stijging van de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet leidt tot een toename van de Zvw-premie. De stijging van de Zvw-premie leidt vervolgens tot hogere uitgaven aan zorgtoeslag.

(mld. euro)

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven aan zorgtoeslag

4,6

5,2

5,7

6,1

6,3

Klopt het, zo vragen de aan het woord zijnde leden, dat de premiestijging wordt gezien als lastenverzwaring en de compensatie niet als lastenverlichting? De leden van de VVD-fractie vragen of dit – hoewel misschien logisch vanuit de systematiek – tegelijkertijd niet bevreemdend is vanuit een reëel beeld van de feitelijke lasten voor de burger.

De uitgaven onder de Zorgverzekeringswet worden lastendekkend gefinancierd. De besparingen uit het regeerakkoord in de Zvw, zoals de zorgakkoorden, vertalen zich dus één op één door in lagere premies. Zowel de lagere zorguitgaven als de lagere zorgpremies (en zorgtoeslag) zijn relevant voor het EMU-saldo. Dat betekent dat zowel de uitgaven als de inkomsten van de overheid dalen zodat er per saldo geen effect op het EMU-saldo optreedt. Om de maatregelen in de Zvw toch te laten leiden tot ruimte binnen het EMU-saldo moet de lastenverlichting als gevolg van lagere zorgpremies gecompenseerd worden. In het regeerakkoord is deze compenserende lastenverzwaring zo lastenneutraal vormgegeven door het basistarief in het nieuwe tweeschijvenstelsel en de aof-premie te verhogen. De lagere zorgpremies worden dus als lastenverlichting gezien, de compensatie als lastenverzwaring.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de samenhang kan aangeven tussen de informatie in figuur 1 met de plafonds budgetdisciplinesectoren 2018–2021, waarin het plafond zorg stijgt van € 72,8 miljard naar € 82,1 miljard in 2021 en het plafond sociale zekerheid van € 78,9 naar € 88,6 miljard, en de tekst bij figuur 2 ontwikkeling uitgaven3, waar staat dat de zorguitgaven met 17,2% stijgen in de komende kabinetsperiode en de sociale zekerheidsuitgaven met circa 4%.

De uitgaven in figuur 1 in de Startnota zijn de nominale uitgaven in euro’s. De uitgaven zijn onderverdeeld in de drie sectoren Rijksbegroting, Zorg en Sociale zekerheid. De uitgaven onder het plafond Zorg stijgen van 72,8 mld. in 2018 naar 82,1 mld. in 2021. Tussen 2018 en 2019 blijven de totale zorguitgaven nagenoeg gelijk vanwege de overheveling van de Wmo- en Jeugdbudgetten (ca. 5,3 mld.). Deze budgetten die voorheen tot het uitgavenplafond Zorg behoorde, worden (met uitzondering van het Wmo-budget voor beschermd wonen) vanaf 2019 overgeheveld naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. Daarmee vallen deze budgetten vanaf 2019 onder het uitgavenplafond rijksbegroting. Dit geldt in mindere mate ook voor Sociale zekerheid waar het klassieke re-integratie budget (ca. 0,5 mld.) wordt overgeheveld naar de algemene uitkering. Daarmee valt ook dit budget vanaf 2019 onder het uitgavenplafond rijksbegroting.

In figuur 2 in de Startnota is de ontwikkeling van de reële uitgaven weergegeven met 2006 als basisjaar. Deze cijfers zijn afkomstig van het CPB. Het CPB hanteert hierbij een functionele onderverdeling die verschilt van de onderverdeling van het kabinet (Rijksbegroting, Zorg en Sociale Zekerheid). Het CPB rekent bijvoorbeeld in deze functionele onderverdeling de overgehevelde Wmo- en Jeugdbudgetten tot de functie zorg. Ook de afbakening verschilt. Zo zijn de CPB-cijfers gebaseerd op de uitgaven van de gehele overheid, dus inclusief de uitgaven van decentrale overheden. De uitgaven onder de uitgavenplafonds in figuur 1 beperken zich tot de uitgaven van de rijksoverheid.

Kan de regering nader toelichten waarom in tabel 44 wordt aangegeven dat de compensatie stijging zorgpremies hoger is dan de stijging van de premies zelf?

De lagere zorgpremies die het gevolg zijn van de besparingen in de Zorgverzekeringswet (zorgakkoorden en maatregelen op het gebied van geneesmiddelen) worden gecompenseerd. Deze compensatie is noodzakelijk om financiële ruimte voor andere intensiveringen te creëren, gegeven het feit dat de Zvw lastendekkend gefinancierd is. In mijn brief met schriftelijk antwoorden op enkele vragen die zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de Kamer bij de

de Algemene Financiële Beschouwingen35 heb ik aangegeven dat deze compensatie deels plaatsvindt via de inkomstenbelasting en aof-premie (de regel compensatie zorgpremies in tabel 4) en deels via een lagere zorgtoeslag. De lagere premie als gevolg van het bevriezen van het eigen risico is niet gecompenseerd.

1.2 Rapportage Afdeling advisering Raad van State en kabinetsreactie

De leden van de VVD en de Christenunie hebben een aantal vragen gesteld over de houdbaarheid van het te voeren begrotingsbeleid en het advies van de Raad van State uitgebracht bij de Startnota. Daarnaast hebben de leden van de VVD gevraagd hoe het houdbaarheidstekort zich zou ontwikkelen als de groei van de zorguitgaven gemaximeerd zou worden op het niveau van de groei van het bbp.

De budgettaire kaders die het kabinet heeft gesteld zijn gebaseerd op de maatregelen uit het Regeerakkoord en de onafhankelijke economische raming van het CPB. Bij elke raming is er sprake van neerwaartse en opwaartse risico’s. De actuele raming is de beste inschatting van de toekomstige economische ontwikkelingen op dat moment, van een behoedzaam of juist optimistisch scenario is geen sprake.

Het kabinet streeft naar het handhaven van een begrotingsoverschot in de komende kabinetsperiode en voert een trendmatig begrotingsbeleid. Tevens blijft Nederland volledig gecommitteerd aan de Europese begrotingsregels. Op basis van de Startnota wordt aan deze regels voldaan. Zoals de Startnota laat zien verbetert het structureel saldo zich na 2018 zodat er ook enige marge ten opzichte van de MTO ontstaat. Dit geeft de ruimte om het trendmatig begrotingsbeleid zijn werk te laten doen. Dit betekent dat bij economische tegenwind de inkomsten en het conjuncturele deel van de uitgaven aan WW en bijstand kunnen mee-ademen met de economie. In een specifieke reserve binnen de begroting om tegenvallers op te vangen is echter niet voorzien. Onderdeel van het trendmatig begrotingsbeleid is het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar worden de mee- en tegenvallers binnen de begroting integraal bezien.

De leden van de fractie van de VVD en ChristenUnie vragen terecht aandacht voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Het kabinet vindt houdbare overheidsfinanciën belangrijk, maar stuurt niet op het exacte houdbaarheidssaldo. Het kabinet heeft er bewust voor gekozen om de economie te ondersteunen, met maatregelen waar ook toekomstige generaties van profiteren. In dat licht acht het kabinet een beperkt houdbaarheidstekort acceptabel, maar geeft dit wel aan dat het belangrijk is om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de gaten te houden. Overigens leidt het Regeerakkoord niet tot nieuwe lastenverzwaringen die na 2021 ingaan, maar leidt een aantal maatregelen na de kabinetsperiode tot hogere belastingopbrengsten.

De ontwikkeling van zorguitgaven hebben een belangrijk effect op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. In de houdbaarheidssommen gaat het CPB uit van constante arrangementen. Dat betekent dat toekomstige generaties van dezelfde collectieve arrangementen kunnen profiteren als de huidige generatie. In de laatste vergrijzingsstudie ging het CPB uit van een stijging van het niveau van zorguitgaven van ca. 3%-punt bbp tussen 2015 en 2060. Ook laat het CPB in een gevoeligheidsanalyse zien dat, als de zorguitgaven tot 2060 1 procentpunt per jaar sneller toenemen dan wordt verondersteld in de houdbaarheidsanalyse, het houdbaarheidssaldo verslechtert met 5,6 procentpunt.36 De zorgkosten én voorzieningen stegen de laatste decennia overigens sneller dan deze fundamentele aanname in de houdbaarheidsanalyse. Factoren zoals vergrijzing, nieuwe medische technologie, sociaal-culturele ontwikkelingen en de groei van de arbeidsproductiviteit hebben geleid tot deze groei.37

Het maximeren van de zorguitgaven op de bbp-groei zou leiden tot aanzienlijk lagere overheidsuitgaven op de lange termijn. Gegeven bijvoorbeeld demografische en technologische ontwikkelingen in de komende decennia vraagt het maximeren van de zorguitgaven op de bbp-groei concrete maatregelen om de groei te blijven beheersen. Dit zou echter wel kunnen betekenen dat toekomstige generaties, als gevolg van bovengenoemde ontwikkelingen, niet van dezelfde collectieve arrangementen kunnen profiteren als de huidige generatie. Dergelijk beleid staat daarom op gespannen voet met het uitgangspunt van constante arrangementen dat het CPB hanteert in de berekening van het houdbaarheidssaldo.

1.3 Lasten bedrijfsleven

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering vanuit het inkomstenkader 2018–2021 kan aangeven hoe de lasten zich zullen ontwikkelen voor het bedrijfsleven. En is hierbij een uitsplitsing te maken tussen het Midden en Kleinbedrijf (MKB) en het grootbedrijf? Hoe ontwikkelt de arbeidsinkomensquote zich de komende kabinetsperiode exogeen en als gevolg van het regeerakkoord?, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Zie antwoord op de eerste vraag van de leden van de fractie van het CDA en bijbehorende tabel voor een uitsplitsing tussen burgers en bedrijven van de beleidsmatige lastenontwikkeling in de komende kabinetsperiode. Een verdergaande uitsplitsing tussen grootbedrijf en Midden en Kleinbedrijf is niet voorhanden. De arbeidsinkomensquote (aiq) loopt volgens de nieuwe MLT-verkenning van het CPB licht op tijdens de kabinetsperiode, van 73,0 in 2018 tot 74,0 in 2021. Uit de doorrekening van het Regeerakkoord blijkt dat de aiq door het Regeerakkoord in 2021 0,6%-punt hoger ligt dan in het basispad het geval zou zijn.

1.4 Dividendbelasting

De leden van de VVD-fractie vragen wat precies de rechtsgrond is van een dividendbelasting nu de inhoudingsplichtige ook al vennootschapsbelasting is verschuldigd over de door het bedrijf in Nederland behaalde winst. Voorts vragen zij waarom dividendbelasting bij buitenlandse aandeelhouders wordt geheven, terwijl de dividendbelasting in binnenlandse verhoudingen een verrekenbare voorheffing is op de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Als dat gebeurt om fiscale constructies tegen te gaan, vragen zij of die rechtsgrond vervalt als gevolg van de in het regeerakkoord voorgestelde maatregelen. Tot slot vragen zij hoe de dividendbelasting zich verhoudt tot het juridische beginsel van gelijke behandeling van nationale en internationale aandeelhouders.

Dividendbelasting (tarief 15%) wordt geheven van natuurlijke personen en vennootschappen bij de uitkering van dividend door in Nederland gevestigde vennootschappen. Waar de aandeelhouder woont of is gevestigd, is niet van belang. In binnenlandse verhoudingen is de betekenis van de dividendbelasting beperkt. Voor binnenlandse aandeelhouders fungeert de dividendbelasting in beginsel als voorheffing die kan worden verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Niet te verrekenen dividendbelasting wordt in die gevallen teruggegeven in de vorm van een restitutie inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Daarnaast geldt onder omstandigheden een inhoudingsvrijstelling als er sprake is van een deelneming, of een mogelijkheid tot teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting voor bijvoorbeeld vrijgestelde pensioenfondsen. Voor buitenlandse aandeelhouders fungeert de ingehouden dividendbelasting vanuit Nederlandse optiek als eindheffing, behoudens voor zover recht bestaat op een (gedeeltelijke) teruggaaf. In internationale verhoudingen wordt voor de bestaansgrond voor een dividendbelasting regelmatig gewezen op het bronbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de bronstaat het recht heeft om een belasting te heffen over inkomen van een buitenlander dat in die bronstaat zijn oorsprong vindt, zoals dividenden die door een vennootschap gevestigd in de bronstaat worden uitgekeerd aan een aandeelhouder in het buitenland. Tegenover het bronbeginsel staat het woonlandbeginsel. Dit beginsel houdt in dat inkomen moet worden belast in het land waar de genieter van het inkomen woont of is gevestigd. Over de winst van een in Nederland gevestigde vennootschap kan op basis van het woonlandbeginsel vennootschapsbelasting worden geheven. Wanneer de Nederlandse vennootschap haar winst na belasting aan een buitenlandse aandeelhouder uitkeert in de vorm van dividend, is het dividend (vermogens)inkomen van de buitenlandse aandeelhouder waarover op basis van het woonlandbeginsel in dat buitenland kan worden geheven.

Ondanks dat de dividendbelasting in principe van zowel binnenlandse als buitenlandse aandeelhouders wordt geheven, kan deze door de verschillen in de mogelijkheden tot verrekening of teruggaaf onder omstandigheden leiden tot een beperking van het in Europa gewaarborgde vrije verkeer van kapitaal. Beperkingen daarvan kunnen gerechtvaardigd zijn. De dividendbelasting staat in Europa dus niet ten principale ter discussie. Over de vraag waar de grens tussen een geoorloofde en een niet-geoorloofde beperking ligt, werd, wordt en zal echter voortdurend blijven worden geprocedeerd. In het verleden hebben deze procedures nogal eens tot een budgettaire domper geleid. Ook is de dividendbelasting hierdoor almaar complexer geworden. Op dit moment liggen er ruim 11.000 verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. Deze hebben te maken met vermeende strijd met het Europees recht. Hierover heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld bij het Europese Hof van Justitie.38 Hiermee zijn potentieel grote budgettaire belangen gemoeid. Zoals in elke EU-procedure is het niet boven alle twijfel verheven dat Nederland in het gelijk wordt gesteld. Omdat de zaak nog onder de rechter is, volsta ik voor het standpunt van de Nederlandse regering met een verwijzing naar genoemde arresten van de Hoge Raad.

Met het afschaffen van de dividendbelasting verdwijnt de bronheffing op uitgekeerde dividenden. Zonder nadere maatregelen zou dat de kans vergroten dat Nederland als doorstroomland wordt gebruikt bij internationale constructies om wereldwijd de totale belastingdruk te verminderen. Daarom wordt in het regeerakkoord voorgesteld om de dividendbelasting niet volledig af te schaffen, maar deze (materieel) in stand te laten in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. Daarnaast wordt voorgesteld om een bronheffing op rente en royalty’s te introduceren in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions. Zoals toegezegd tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer zal de aanpak van het kabinet om belastingontwijking te bestrijden in beeld worden gebracht in een brief. Ik zal deze brief ook aan uw Kamer sturen. De Minister-President heeft in het debat van 15 november jl. aangegeven dat deze brief begin volgend jaar wordt gestuurd. In die brief wil ik ook nader op de kabinetsmaatregelen tegen belastingontwijking ingaan.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

2.1 Regeerakkoord

Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe de totale mix aan voorgenomen lastenverhogingen en lastenverlichtingen die bij het bedrijfsleven (vennootschapsbelasting, dividendbelasting, milieubelasting) neerslaan er zal uitzien? De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om hierbij ook in te gaan op de budgettaire consequenties, zowel in deze regeringsperiode als daarna.

Uit de financiële bijlage van het Regeerakkoord blijkt dat het pakket bedrijfsleven leidt tot een lastenverlichting voor bedrijven van 3 mld in 2021 en 1,2 mld structureel. Het milieupakket bedrijven leidt tot een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,4 mld in 2021 en 0,7 mld structureel. Daarnaast zijn er nog lastenverzwaringen voor bedrijven in andere pakketten waarvan de verhoging van de ODE in het milieupakket de belangrijkste is. De verhoging van de ODE leidt tot een lastenverzwaring voor bedrijven van 0,2 mld in 2021 en 1,6 mld structureel.

Tabel 4 van de startnota geeft de totale beleidsmatige lastenontwikkeling in de komende kabinetsperiode, inclusief de lastenontwikkeling in het basispad. Daaruit blijkt dat de lasten in de komende kabinetsperiode cumulatief met 3,4 mld stijgen. In mijn kamerbrief met schriftelijke antwoorden op enkele nog niet beantwoorde vragen39 heb ik aangegeven dat deze lastenverzwaring volledig terecht komt bij het bedrijfsleven. Onderstaande tabel geeft de uitsplitsing tussen burgers en bedrijven van tabel 4 in de startnota. Nuancering daarbij is dat de verdeling burgers-bedrijven normaal gesproken niet door het kabinet wordt gepubliceerd. Reden is dat deze boekhouding veelal arbitrair is. Veel maatregelen slaan namelijk niet eenduidig neer bij burgers dan wel bedrijven. Bovendien drukken belastingen uiteindelijk altijd op natuurlijke personen en niet op bedrijven. Het kabinet stuurt dan ook niet op deze verdeling. De lastenontwikkeling voor burgers komt tot uitdrukking in het integrale koopkrachtbeeld. Naast alle maatregelen zit ook het effect van het Regeerakkoord op lonen en prijzen in dit beeld. Dat is waar het kabinet op stuurt.

Tabel: uitsplitsing tabel 4 startnota naar burgers en bedrijven

(in miljarden euro’s; – is lastenverlichting/saldoverslechterend)

2018

2019

2020

2021

Cum 2018–2021

           

Basispad (maatregelen voorgaande kabinetten)

0,6

1,7

1,0

–0,1

3,1

burgers

0,5

1,0

0,4

0,3

2,2

bedrijven

0,1

0,7

0,5

–0,4

0,9

           

Basispad (zorg)

1,1

1,5

1,2

1,0

4,8

burgers

0,5

0,9

0,7

0,7

2,8

bedrijven

0,6

0,6

0,5

0,4

2,0

           

Basispad (LIV/LKV en btw-sport)

0,5

0,7

0,0

0,0

1,1

burgers

0,0

0,1

0,0

0,0

0,1

bedrijven

0,5

0,6

0,0

0,0

1,0

           

Maatregelen RA

–0,2

–0,2

–3,4

–2,7

–6,5

burgers

–0,4

–1,7

–1,8

–2,0

–5,8

bedrijven

0,2

1,5

–1,7

–0,7

–0,7

           

Zorgpremies RA

0,1

–0,1

–0,3

–0,6

–0,9

burgers

0,1

0,1

–0,1

–0,4

–0,2

bedrijven

0,0

–0,2

–0,2

–0,2

–0,7

           

Compensatie zorgpremie RA

0,0

0,2

0,6

0,8

1,7

burgers

0,0

0,1

0,3

0,5

0,9

bedrijven

0,0

0,2

0,3

0,3

0,8

           

Totale beleidsmatige lastenontwikkeling

2,1

3,8

–1,0

–1,6

3,4

burgers

0,7

0,5

–0,3

–0,9

0,0

bedrijven

1,4

3,3

–0,6

–0,7

3,4

Zou de regering kunnen toelichten waarom in het regeerakkoord gekozen is voor een verhoging van het lage tarief in de BTW, van 6% naar 9%?

Door de verhoging van het verlaagde btw-tarief, is een verlichting van belastingen op arbeidsinkomen mogelijk. Er vindt dus een schuif in de belastingmix plaats van belasting op arbeidsinkomen naar belasting op consumptie. Door de terugsluis naar lagere lasten op arbeid is een positief effect op de werkgelegenheid en de koopkracht mogelijk. Het IMF40 en de OESO41 hebben Nederland al opgeroepen tot verlaging van de lasten op arbeid en een verschuiving naar lasten op consumptie. Belastingen op consumptie werken namelijk minder verstorend dan belastingen op arbeid.42 Daarnaast zijn de inkomsten van de btw stabieler en solider dan belastingen op inkomsten.43

De verhoging van het lage btw-tarief is gekoppeld aan de verlaging van de lasten op arbeid. Door de invoering van een tweeschijvenstelsel met een basistarief van 36,93% en een toptarief van 49,5%, een verhoging van de algemene heffingskorting en een per saldo verhoging van de arbeidskorting, gaan alle inkomensgroepen, maar vooral werkenden, er de komende jaren in koopkracht op vooruit. Alle inkomensgroepen profiteren dus van de schuif in de belastingmix.

Met welke gedragseffecten houdt de regering rekening?

De regering verwacht dat het effect op de vraag naar goederen en diensten in het verlaagde btw-tarief beperkt zal zijn. Uit onderzoek van het CPB blijkt dat verlaging van de btw-tarieven in het verleden niet altijd een sterk (positief) effect heeft gehad op volume of werkgelegenheid.44 Bovendien betreft de nu voorgestelde tariefsverhoging een generieke maatregel voor een brede groep vergelijkbare producten. Er zal dus beperkt sprake zijn van substitutie naar concurrerende producten. Ten slotte stijgt de koopkracht van huishoudens door het totaal aan maatregelen in het regeerakkoord, met name verlaging van de belastingen op arbeid, waardoor de totale consumptie een impuls zal krijgen. Volgens de doorrekening van het CPB stijgt de consumptie van huishoudens gemiddeld met 0,6 procentpunt als gevolg van het regeerakkoord.

Waarom is in ruil voor verhoging van het lage tarief van de BTW niet geopteerd voor een verlaging van het algemene tarief van 21%?

Voor de verlaging van het algemene btw-tarief van 21% is het maar de vraag of de consument uiteindelijk wel profiteert. Ondernemers berekenen een btw-verlaging lang niet altijd door in hun prijzen. Uit onderzoek van het CPB dat afgelopen week is gepresenteerd blijkt dat verlaagde btw-tarieven niet altijd effect op volume of werkgelegenheid hebben gehad.Het IMF45 en de OESO46 hebben Nederland dan ook al opgeroepen tot verlaging van de lasten op arbeid en een verschuiving naar lasten op consumptie. Belastingen op consumptie werken namelijk minder verstorend dan belastingen op arbeid.47 Daarnaast zijn de inkomsten van de btw stabieler en solider dan belastingen op inkomsten.48 Uit onderzoek van het CPB blijkt bovendien dat sturen via verlaagde btw-tarieven geen welvaartsbevorderend beleid is.49

Om welvaartsverliezen te voorkomen ligt het dus voor de hand om het verlaagde en het algemene tarief dichter bij elkaar te brengen en de koopkrachtverbetering te laten lopen via een verlaging van de lasten op arbeid.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of de regering kan aangeven hoe budgettair het plaatje rondom de eigen woning (het saldo van het eigen woningforfait en de hypotheekrenteaftrek) zich over de periode 2001, vanaf de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001, tot heden heeft ontwikkeld? Kunt u dat ook voor de huurtoeslag doen? Kunt u die ontwikkeling plaatsen in het licht van het budgettaire belang dat met de Wet-Hillen is gemoeid?

Zie onderstaande tabel voor de gevraagde cijfers. Daarbij valt op dat het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek – onder meer als gevolg van de lage rente en de beleidsmaatregelen sinds 2013 – vanaf 2012 een dalende trend laat zien. Als gevolg hiervan stijgt juist het budgettaire belang van de regeling Hillen (zie tabel). Structureel schat het CPB het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek (HRA) op circa € 8 miljard, van het eigenwoningforfait (EWF) op circa € 3 miljard50. De structurele opbrengst van de uitfasering van de regeling Hillen is geraamd op € 1,1 miljard.

De cijfers opgenomen voor de huurtoeslag/huursubsidie betreffen in de jaren voor 2006 de huursubsidie. Het opgenomen bedrag voor de huurtoeslag betreft het saldo van uitgaven en terugvorderingen.

Tabel: Budgettair belang hypotheekrenteaftrek, eigenwoningforfait, wet Hillen en huurtoeslag (in miljoenen euro’s)
 

Jaar

HRA

EWF

Saldo (HRA+EWF)

Hillen

Huursubsidie/Huurtoeslag

 

2001

–8.454

2.017

–6.437

–1.457

 

2002

–9.477

1.919

–7.558

–1.677

 

2003

–10.838

1.948

–8.890

–1.561

 

2004

–10.779

2.105

–8.674

–1.557

 

2005

–11.399

2.111

–9.288

–284

–1.633

 

2006

–11.840

2.349

–9.491

–288

–2.050

 

2007

–12.075

2.373

–9.702

–287

–2.188

 

2008

–12.406

2.583

–9.823

–315

–2.139

 

2009

–12.751

2.723

–10.028

–345

–2.160

 

2010

–13.427

2.617

–10.810

–377

–2.237

 

2011

–13.854

2.579

–11.275

–360

–2.266

 

2012

–13.920

2.768

–11.152

–398

–2.298

 

2013

–13.818

2.658

–11.160

–412

–2.443

 

2014

–13.492

2.946

–10.546

–513

–2.865

 

20151

–12.989

3.069

–9.920

–556

–3.124

 

20162

–11.944

3.124

–8.820

–585

–3.351

 

20172

–10.648

3.265

–7.383

–631

–3.592

 

20182

–10.121

3.267

–6.854

–649

–3.611

X Noot
1

Voorlopige cijfers

X Noot
2

Raming

2.2 Miljoenennota 2018

De leden van de fractie van het CDA vragen zich af wat de gevolgen zouden zijn van een hogere olieprijs op de economie en Rijksfinanciën.

Volgens de zogeheten spoorboekjes van het CPB hangen de macro-economische en budgettaire effecten van een hogere olieprijs af van de oorzaak van deze hogere prijs. De effecten vallen anders uit als de hogere prijs het gevolg is van een beperkter aanbod aan olie dan wanneer dit het gevolg is van een hogere vraag naar olie. De exacte gevolgen van een dergelijk scenario zijn moeilijk te schatten, maar in het geval van een hogere vraag is er volgens deze spoorboekjes een gunstig effect op de macro-economie en het EMU-saldo, en in het aanbodscenario is er een negatief economisch effect. In beide scenario’s zou een hogere olieprijs leiden tot een hogere inflatie.51

De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering kan ingaan op de financieel-economische gevolgen voor Nederland van de verschillende scenario’s voor Brexit.

De precieze economische effecten op Nederland zijn afhankelijk van wat in het uittredingsakkoord wordt overeengekomen en van de nieuwe (handels)relatie tussen de EU en het VK. Het CPB heeft in een studie berekend dat de kosten voor Nederland bij het ontbreken van een handelsakkoord mogelijk 1 tot 2 procent van het bbp bedragen.52 In deze studie berekent het CPB ook het effect als de EU en het VK tot een nieuw handelsakkoord komen. Een handelsakkoord verlaagt volgens het CPB de handelskosten substantieel. Zo’n handelsakkoord kan handelstarieven verlagen of afschaffen en kan handelsbarrières wegnemen door afspraken over standaarden en procedures. Het handelsakkoord zal echter niet de volledige toegang tot de interne markt kunnen herstellen. Het CPB voorspelt dat de negatieve economische gevolgen van een Brexit voor Nederland ongeveer 20% lager uitvallen als de EU en het VK tot een handelsakkoord kunnen komen.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

3.1 Artikel 2 Bijstand, Participatiewet,Toeslagenwet

Op bladzijde 99 van de bijlagen bij de Miljoenennota staat in de toelichting bij Artikel 2 Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet, dat de uitgaven op dit artikel oplopen onder meer door het extra beroep op de bijstand als gevolg van de verhoogde asielinstroom. Kan de regering aangeven hoe hoog het totale beroep op de uitgaven onder dit artikel is als gevolg van de asielinstroom? En hoe groot is die verhoging als gevolg van de verhoogde asielinstroom?

In de bijstandsraming wordt rekening gehouden met een reguliere asielinstroom. Bijstandsuitgaven voor deze groep worden via de realisaties in de bijstandsraming verwerkt. De precieze omvang van de reguliere asielinstroom en de daarmee samenhangende bijstandsuitgaven is niet bekend, omdat gemeenten zich hierover niet apart verantwoorden richting het Rijk. Verondersteld wordt dat de reguliere asiel in- en uitstroom van jaar tot ongeveer gelijk zijn aan elkaar. Voor de verhoogde asielinstroom die na 2016 in de bijstand zijn ingestroomd is een additioneel effect ingeboekt en gaan we uit van onderstaande uitgavenreeks.

 

2018

2019

2020

2021

2022

Uitgaven (mln)

150

260

330

360

370

In de toelichting in de bijlage van de Miljoenennota wordt beschreven dat de uitgaven voor de inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) de komende jaren toeneemt. Dit komt onder meer vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd waardoor mensen langer in de IOAW zitten. Kan de regering aangeven hoe groot de omvang van dit effect is?

Als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd stijgen de IOAW uitgaven vanaf 2018 met jaarlijks circa € 5 miljoen.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

4.1 CPB-analyse van de financiële bijlage van het Regeerakkoord

De leden van de fractie van GroenLinks leiden uit tabel 2.1 in de CPB-doorrekeningen af dat er € 0,8 miljard extra wordt uitgegeven aan het ODA-budget. Echter, zo vragen deze leden, is deze intensivering incidenteel? Kunt u nader ingaan op de vraag aan welke doelen deze € 0,8 miljard zal worden besteed?

De CPB-doorrekening betreft de maatregelen optellend tot 0,8 mld. in 2021, zoals genoemd op p.28 van de CPB notitie. De ontwikkeling van het ODA budget blijft de komende kabinetsperiode gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en met intensivering K102 van het Regeerakkoord komt het ODA-budget weer op 0,7% BNI minus 1,4 mld. euro. Dit is structureel. Daarnaast kent het Regeerakkoord een incidentele intensivering K103 op het ODA-budget. De Minister voor BHOS zal in de beleidsnota BHOS die in het voorjaar van 2018 naar Uw Kamer wordt gezonden, uitwerken hoe de middelen aangewend zullen worden.

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat het afschaffen van de salderingsregeling volgens de CPB-doorrekeningen een lastenverzwaring van € 0,3 miljard betekent, terwijl in het regeerakkoord staat dat deze maatregel structureel een lastenverzwaring van € 648 miljoen inhoudt. Ze vragen dit te verklaren.

Het verschil komt doordat in het regeerakkoord anders dan in de CPB-doorrekening de oploop van het budgettaire beslag van de regeling na deze regeerperiode is meegenomen.

De leden van de fractie van Groenlinks vragen de regering hoe het kan dat de milieumaatregel vliegverkeer in het regeerakkoord volledig onder «vergroening burgers» valt (€ 0,2 miljard vanaf 2021) terwijl in de CPB-doorrekeningen staat aangegeven dat deze maatregel een lastenverzwaring betekent van € 0,1 miljard voor gezinnen en bedrijven tezamen. En kan de regering aangeven hoe de lastenverzwaring van € 0,1 miljard voor gezinnen en bedrijven tezamen door de invoering van een luchtvaartbelasting procentueel zijn verdeeld?

Het klopt dat de taakstellende opbrengst van het invoeren van een vliegbelasting door het CPB wordt geboekt onder burgers, bedrijven en buitenland en in de boekhouding van het kabinet volledig valt onder burgers. Reden is een verschil in boekhouding. Zo onderscheidt het kabinet niet de categorie «buitenland» in tegenstelling tot het CPB. De verdeling burgers-bedrijven wordt normaal gesproken niet door het kabinet gepubliceerd. Reden is dat deze boekhouding veelal arbitrair is. Veel maatregelen slaan namelijk niet eenduidig neer bij burgers dan wel bedrijven. Bovendien drukken belastingen uiteindelijk altijd op natuurlijke personen en niet op bedrijven.

Het kabinet stuurt dan ook niet op deze verdeling. De lastenontwikkeling voor burgers komt tot uitdrukking in het integrale koopkrachtbeeld. Naast alle maatregelen zit ook het effect van het Regeerakkoord op lonen en prijzen in dit beeld. Dat is waar het kabinet op stuurt.

Hoe kan de verschuiving in de energiebelasting, waarbij het tarief in de eerste schijf voor aardgas wordt verhoogd en in de eerste schijf van elektriciteit wordt verlaagd, volgens de CPB-doorrekeningen € 0,1 miljard aan lastenverzwaring betekenen voor zowel gezinnen als bedrijven terwijl deze volgens het regeerakkoord een lastenverzwaring betekent van € 64 miljoen voor bedrijven en € 116 miljoen voor burgers?

Het CPB rondt alle bedragen af op honderden miljoenen, terwijl het kabinet afrondt op miljoenen. De achterliggende cijfers zijn gelijk.

Kan de regering aangeven door welke maatregelen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in verhouding tot werkenden minder op vooruitgaan?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet kan aangeven door welke maatregelen uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden er in verhouding tot werkenden minder op vooruit gaan de komende kabinetsperiode. Uit de koopkracht doorrekening van het Regeerakkoord door het CPB blijkt dat de mediane koopkrachtstijging van werknemers over de periode 2018 – 2021 gemiddeld 1,4% per jaar bedraagt. Voor gepensioneerden is dit 0,7% en voor uitkeringsgerechtigden 0,6%. Voor het grootste deel wordt het verschil in koopkrachtontwikkeling veroorzaakt door het «basispad», dat is de (macro-)economische ontwikkeling plus lopend beleid. Daarnaast komt een kleiner deel van het verschil, 0,3%-punt voor gepensioneerden, 0,2%-punt voor uitkeringsgerechtigden, door de maatregelen uit het Regeerakkoord. Dat werkenden meer profijt hebben van de maatregelen uit het Regeerakkoord komt doordat er een aantal maatregelen specifiek op werkenden gericht zijn, zoals de verhoging van de arbeidskorting en de verhoging van de kinderopvangtoeslag. Daarnaast hebben werkenden, omdat zij vaak een hoger inkomen hebben, meer profijt van invoering van het tweeschijvenstelsel inclusief tariefsverlaging.

4.2 Regeerakkoord en Startnota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Naar aanleiding van de Startnota vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoe het kan dat het milieupakket bedrijven € 0,4 miljard aan extra inkomsten genereert, terwijl dit in het budgettair overzicht van het regeerakkoord cumulatief € 0,9 miljard bedraagt. Kunt u uitsplitsen welke lastenverzwaringen er precies onder het milieupakket bedrijven vallen?

De startnota geeft de bedragen in jaar op jaar mutaties. Het bedrag in de kolom structureel is dus vergelijkbaar met het bedrag in 2021 in de financiële bijlage van het Regeerakkoord. De cumulatieve beleidsmatige lastenverzwaring van het milieupakket bedrijfsleven bedraagt derhalve 0,4 mld.

Daarnaast vragen deze leden of de regering de budgettaire consequenties van het overhevelen van extramurale zorg uiteen kan zetten? Wat wordt er precies verstaan onder een overheveling?

In het regeerakkoord zijn meerdere maatregelen opgenomen op het gebied van genees- en hulpmiddelen. De overheveling van extramuraal naar intramuraal betreft de maatregel dat geneesmiddelen worden overgeheveld van extramurale farmacie (openbare apotheken) naar het kader medisch specialistische zorg. Het is doelmatig om geneesmiddelen die intramuraal worden voorgeschreven ook intramuraal in te laten kopen omdat hiermee voorschrijver en budgetverantwoordelijkheid op één plek terecht komt. Daarnaast hebben ziekenhuizen bij bepaalde geneesmiddelen mogelijk meer inkoopmacht dan openbare apothekers, dus meer mogelijkheid om kortingen te krijgen. Het overhevelen van de inkoopverantwoordelijkheid en het bijbehorende budget voor de betreffende geneesmiddelen levert dus een besparing op die als volgt wordt geraamd.

(mln. euro, - is saldoverbeterend)

2018

2019

2020

2021

2022

Struc.

Uitgavenmutatie agv overheveling van

0

–5

–11

–12

–12

–12

Kan de regering een nauwkeurige inschatting en uitsplitsing geven van de lastenverzwaring door het beperken van het verlaagde btw-tarief voor geneesmiddelen voor burgers?

De voorgestelde maatregel op het terrein van geneesmiddelen leidt tot een budgettaire opbrengst van € 42 miljoen. Hiervan ziet € 30 miljoen op een eerdere lastenverlichting als gevolg van een uitspraak van de Hoge Raad van december vorig jaar, waardoor het verlaagde btw-tarief van toepassing is op tandpasta met natriumfluoride en zonnebrandcrème met UVA- of UVB-filter. Die lastenverlichting van € 30 miljoen wordt met de voorliggende maatregel ongedaan gemaakt. De resterende € 12 miljoen heeft betrekking op bepaalde zelfzorggeneesmiddelen, die op basis van de Geneesmiddelenwet niet als geneesmiddel in de handel mogen worden gebracht. Dit is een lastenverzwaring van beperkte omvang voor burgers. Of deze lastenverzwaring van € 12 miljoen daadwerkelijk wordt doorberekend aan de consument is afhankelijk van de prijsstelling van de diverse producten. De prijsstelling van de diverse producten is een keuze van de fabrikant en in voorkomend geval de detailhandel.

In tabel 4 in de Startnota met betrekking tot het inkomstenkader, lezen de leden dat de extra inkomsten uit het pakket vergroening burgers na 2019 dalen terwijl deze in het budgettair overzicht van het regeerakkoord gelijk blijven of oplopen. Kan de regering dit toelichten?

Klopt het dat de lastenverzwaringen door milieumaatregelen structureel voor € 1,3 miljard terechtkomen bij burgers («vergroening burgers») en voor € 0,7 miljard bij bedrijven?

Tabel 4 is weergegeven in mutaties; de verandering ten opzichte van het voorgaande jaar. De 0,2 mld lastenverzwaring in 2020 van het pakket vergroening burgers betekent dus dat de lasten voor burgers in 2020 met 0,2 mld stijgen t.o.v. 2019.

Onderstaande tabel toont op basis van de tabellen in het Regeerakkoord het effect op de lastendruk voor burgers en bedrijven ddie volgt uit de vergroeningspakketten voor burgers en bedrijven, de verhoging van de ODE en het omvormen van de salderingsregeling.

Tabel: lastendruk milieumaatregelen Regeerakkoord
 

2.018

2.019

2.020

2.021

struc

Burgers

–7

–520

–549

–887

–2743

bedrijven

0

–145

–429

–596

–2359

In het Energieakkoord is vastgelegd dat deze verhoging van de energiebelasting voor 50% neerslaat bij bedrijven en voor 50% bij huishoudens. Kunt u aangeven hoe wij dit terug kunnen zien in de financiële cijfers?

Voor zowel de tijdelijke verhoging van de energiebelasting als de geraamde ODE opbrengsten worden voor 50% door bedrijven en 50% door huishoudens opgebracht. Dit geldt ook voor de verhoging uit het RA met 103 miljoen euro in 2020 en 368 miljoen euro in 2021. Structureel wordt de ODE-heffing met circa 3,3 miljard euro verhoogd. Ook hiervoor geldt de 50–50 verdeling tussen gezinnen en bedrijven.

Kunt u aangeven hoe er nu al kan worden ingeschat dat de verhoging van de rente op studieleningen structureel € 226 miljoen zal gaan opleveren? Kunt u daarnaast aangeven of deze maatregel alleen voor nieuwe of ook voor huidige studenten zal gaan gelden?

Uiteraard zal de precieze opbrengst van deze maatregel afhangen van de renteontwikkelingen. Voor het berekenen van de opbrengst van deze maatregel is gebruik gemaakt van het gemiddelde verschil tussen de 5- en 10-jaarsrente van de afgelopen 10 jaar (2006–2016). Dat verschil bedroeg 0,78%. Het nieuwe rentepercentage gaat niet gelden voor de huidige terugbetalers.

Wat wordt er door de regering verstaan onder doelmatiger onderwijs? Op basis van welke berekening is deze ombuiging opgebouwd?

Er stond nog een oude taakstelling open op de begroting van OCW. Het kabinet draait de gehele taakstelling terug door hem te dekken met de maatregel G47 «Terugdraaien taakstelling OCW» uit het Regeerakkoord. Er staat echter tegenover dat OCW structureel een besparing inboekt ter grootte van de taakstelling. Dit wordt gedaan met maatregel G46 «Doelmatiger onderwijs». Het bedrag is dus niet gebaseerd op een berekening, maar komt overeen met het structurele bedrag van de oude taakstelling. De Ministers van OCW en voor BVOM rapporteren in het voorjaar over de invulling van de doelmatigheidsverbetering in het onderwijs.

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de Christenunie hebben een aantal vragen gesteld over de houdbaarheid van het te voeren begrotingsbeleid en het advies van de Raad van State uitgebracht bij de Startnota.

De leden van de VVD hebben vergelijkbare vragen gesteld. Deze vragen zijn samen beantwoord (zie antwoord vragen VVD).

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering meer inzicht te geven in de potentiële gevolgen van de Brexit voor Nederland en meer specifiek voor de overheidsfinanciën?

De regering gaat uit van het economisch beeld van het CPB. Dat beeld hangt niet expliciet af van de aard van de uiteindelijke handelsovereenkomst tussen het VK en de EU. Mocht de Brexit tot een hogere of lagere groei leiden dan het CPB nu verwacht, dan heeft dat consequenties voor de overheidsfinanciën. Omdat de economische kosten verschillen per scenario, geldt dat ook voor de gevolgen voor de overheidsfinanciën.

Wat de gevolgen van de Brexit zijn voor de Nederlandse afdrachten hangt af van de uitkomsten van de onderhandelingen over de budgettaire afwikkeling (financial settlement) van het vertrek van het VK uit de EU. De onderhandelingen tussen het VK en de EU zijn nog niet afgerond.

Op 19 mei 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van een Brexit voor het huidige en het toekomstige Meerjarig Financieel Kader (MFK)53. De inzet van de EU-27, waaronder Nederland, hierbij is helder: het VK moet voldoen aan alle verplichtingen aangegaan tijdens het lidmaatschap, waaronder die van het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK). Als het VK hieraan voldoet, heeft dit geen gevolgen voor de Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting tot eind 2020. Wat de gevolgen van de Brexit zijn voor de Nederlandse afdrachten in het nieuwe MFK hangt af van drie elementen: de bijdrage van het VK aan de EU na 2020, de uitkomst van de MFK onderhandelingen over de omvang van de EU-uitgaven en de uitkomsten van de onderhandelingen over het EMB over de financiering van de EU-uitgaven.

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de fractie van de SGP vragen van een update van de tabellen met daarin hoeveel netto inkomen er overblijft bij bruto inkomens variërend van 15.000–50.000 euro in stappen van 1.000 euro voor een in een huurwoning wonende eenverdiener met twee kinderen (met inachtneming van IB box 1, algemene heffingskorting, overdraagbaarheid algemene heffingskorting, arbeidskorting, huurtoeslag, kindgebonden budget, zorgtoeslag)? En wat is de marginale druk voor dit huishoudtype bij de gevraagde inkomens?

Dit zijn tabellen die eerder onder zaaknummer. 2016Z13101 als bijlage aan de Tweede Kamer zijn verstrekt. Hieronder zijn de tabellen weergegeven voor de jaren 2016 (de oude, niet-geupdate tabel), 2018 en 2021. Er is een update gegeven voor zowel 2018 als 2021 omdat pas in 2021 alle maatregelen die het kabinet heeft afgesproken in het Regeerakkoord van kracht zijn.

2016

Brutoloon

Belastbaar loon

IB Box 1

AHK

AK

Nettoloon

ZT

KGB

HT

Netto inkomen

Marginale druk

€ 15.000

€ 14.660

€ 5.358

€ 3.289

€ 1.691

€ 14.282

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 21.270

€ 16.000

€ 15.638

€ 5.716

€ 3.289

€ 1.962

€ 15.173

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 22.161

11%

€ 17.000

€ 16.615

€ 6.073

€ 3.289

€ 2.232

€ 16.064

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 23.052

11%

€ 18.000

€ 17.593

€ 6.430

€ 3.289

€ 2.503

€ 16.955

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 23.943

11%

€ 19.000

€ 18.570

€ 6.787

€ 3.289

€ 2.774

€ 17.845

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 24.834

11%

€ 20.000

€ 19.541

€ 7.142

€ 3.289

€ 3.043

€ 18.730

€ 1.905

€ 1.866

€ 3.218

€ 25.718

12%

€ 21.000

€ 20.475

€ 7.505

€ 3.262

€ 3.103

€ 19.336

€ 1.808

€ 1.818

€ 3.095

€ 26.056

66%

€ 22.000

€ 21.410

€ 7.883

€ 3.217

€ 3.103

€ 19.848

€ 1.683

€ 1.755

€ 2.879

€ 26.164

89%

€ 23.000

€ 22.345

€ 8.260

€ 3.172

€ 3.103

€ 20.360

€ 1.557

€ 1.691

€ 2.654

€ 26.262

90%

€ 24.000

€ 23.279

€ 8.638

€ 3.127

€ 3.103

€ 20.872

€ 1.432

€ 1.628

€ 2.421

€ 26.352

91%

€ 25.000

€ 24.214

€ 9.015

€ 3.082

€ 3.103

€ 21.384

€ 1.306

€ 1.565

€ 2.179

€ 26.434

92%

€ 26.000

€ 25.149

€ 9.393

€ 3.037

€ 3.103

€ 21.896

€ 1.181

€ 1.502

€ 1.928

€ 26.507

93%

€ 27.000

€ 26.083

€ 9.771

€ 2.992

€ 3.103

€ 22.408

€ 1.055

€ 1.439

€ 1.669

€ 26.571

94%

€ 28.000

€ 27.018

€ 10.148

€ 2.947

€ 3.103

€ 22.920

€ 930

€ 1.376

€ 1.402

€ 26.627

94%

€ 29.000

€ 27.953

€ 10.526

€ 2.902

€ 3.103

€ 23.432

€ 804

€ 1.313

€ 1.125

€ 26.674

95%

€ 30.000

€ 28.888

€ 10.904

€ 2.857

€ 3.103

€ 23.944

€ 679

€ 1.250

€ 925

€ 26.797

88%

€ 31.000

€ 29.822

€ 11.281

€ 2.812

€ 3.103

€ 24.456

€ 553

€ 1.187

€ 734

€ 26.929

87%

€ 32.000

€ 30.757

€ 11.659

€ 2.767

€ 3.103

€ 24.968

€ 428

€ 1.124

€ –

€ 26.519

141%

€ 33.000

€ 31.692

€ 12.036

€ 2.722

€ 3.103

€ 25.480

€ 302

€ 1.061

€ –

€ 26.842

68%

€ 34.000

€ 32.626

€ 12.414

€ 2.676

€ 3.103

€ 25.992

€ 176

€ 997

€ –

€ 27.166

68%

€ 35.000

€ 33.561

€ 12.792

€ 2.631

€ 3.103

€ 26.504

€ 51

€ 934

€ –

€ 27.489

68%

€ 36.000

€ 34.496

€ 13.169

€ 2.586

€ 3.084

€ 26.997

€ –

€ 871

€ –

€ 27.868

62%

€ 37.000

€ 35.430

€ 13.547

€ 2.541

€ 3.046

€ 27.471

€ –

€ 808

€ –

€ 28.279

59%

€ 38.000

€ 36.365

€ 13.925

€ 2.496

€ 3.009

€ 27.946

€ –

€ 745

€ –

€ 28.691

59%

€ 39.000

€ 37.300

€ 14.302

€ 2.451

€ 2.972

€ 28.420

€ –

€ 682

€ –

€ 29.102

59%

€ 40.000

€ 38.235

€ 14.680

€ 2.406

€ 2.934

€ 28.895

€ –

€ 619

€ –

€ 29.514

59%

€ 41.000

€ 39.169

€ 15.057

€ 2.361

€ 2.897

€ 29.370

€ –

€ 556

€ –

€ 29.925

59%

€ 42.000

€ 40.104

€ 15.435

€ 2.316

€ 2.859

€ 29.844

€ –

€ 493

€ –

€ 30.337

59%

€ 43.000

€ 41.039

€ 15.813

€ 2.271

€ 2.822

€ 30.319

€ –

€ 430

€ –

€ 30.749

59%

€ 44.000

€ 41.973

€ 16.190

€ 2.226

€ 2.785

€ 30.794

€ –

€ 367

€ –

€ 31.160

59%

€ 45.000

€ 42.908

€ 16.568

€ 2.181

€ 2.747

€ 31.268

€ –

€ 303

€ –

€ 31.572

59%

€ 46.000

€ 43.843

€ 16.945

€ 2.136

€ 2.710

€ 31.743

€ –

€ 240

€ –

€ 31.983

59%

€ 47.000

€ 44.777

€ 17.323

€ 2.091

€ 2.673

€ 32.217

€ –

€ 177

€ –

€ 32.395

59%

€ 48.000

€ 45.712

€ 17.701

€ 2.046

€ 2.635

€ 32.692

€ –

€ 114

€ –

€ 32.806

59%

€ 49.000

€ 46.647

€ 18.078

€ 2.000

€ 2.598

€ 33.167

€ –

€ 51

€ –

€ 33.218

59%

€ 50.000

€ 47.582

€ 18.456

€ 1.955

€ 2.560

€ 33.641

€ –

€ –

€ –

€ 33.641

58%

2018

Brutoloon

Belastbaar loon

IB Box 1

AHK

AK

Nettoloon

ZT

KGB

HT

Netto inkomen

Marginale druk

€ 15.000

€ 14.694

€ 5.371

€ 3.020

€ 1.629

€ 13.973

€ 2.237

€ 2.129

€ 3.349

€ 21.687

€ 16.000

€ 15.673

€ 5.729

€ 3.020

€ 1.904

€ 14.869

€ 2.237

€ 2.129

€ 3.349

€ 22.584

10%

€ 17.000

€ 16.653

€ 6.087

€ 3.020

€ 2.179

€ 15.765

€ 2.237

€ 2.129

€ 3.349

€ 23.480

10%

€ 18.000

€ 17.633

€ 6.445

€ 3.020

€ 2.453

€ 16.661

€ 2.237

€ 2.129

€ 3.349

€ 24.376

10%

€ 19.000

€ 18.612

€ 6.803

€ 3.020

€ 2.728

€ 17.557

€ 2.237

€ 2.129

€ 3.349

€ 25.272

10%

€ 20.000

€ 19.592

€ 7.161

€ 3.020

€ 3.003

€ 18.454

€ 2.237

€ 2.129

€ 3.349

€ 26.169

10%

€ 21.000

€ 20.556

€ 7.531

€ 3.001

€ 3.250

€ 19.276

€ 2.226

€ 2.123

€ 3.349

€ 26.974

19%

€ 22.000

€ 21.498

€ 7.916

€ 2.957

€ 3.250

€ 19.789

€ 2.099

€ 2.060

€ 3.155

€ 27.103

87%

€ 23.000

€ 22.440

€ 8.301

€ 2.913

€ 3.250

€ 20.302

€ 1.972

€ 1.996

€ 2.938

€ 27.209

89%

€ 24.000

€ 23.382

€ 8.685

€ 2.868

€ 3.250

€ 20.815

€ 1.845

€ 1.933

€ 2.713

€ 27.306

90%

€ 25.000

€ 24.324

€ 9.070

€ 2.824

€ 3.250

€ 21.328

€ 1.718

€ 1.869

€ 2.479

€ 27.395

91%

€ 26.000

€ 25.266

€ 9.455

€ 2.780

€ 3.250

€ 21.841

€ 1.591

€ 1.806

€ 2.238

€ 27.475

92%

€ 27.000

€ 26.208

€ 9.840

€ 2.736

€ 3.250

€ 22.354

€ 1.464

€ 1.742

€ 1.988

€ 27.548

93%

€ 28.000

€ 27.150

€ 10.225

€ 2.692

€ 3.250

€ 22.868

€ 1.337

€ 1.678

€ 1.729

€ 27.612

94%

€ 29.000

€ 28.092

€ 10.609

€ 2.648

€ 3.250

€ 23.381

€ 1.210

€ 1.615

€ 1.463

€ 27.668

94%

€ 30.000

€ 29.034

€ 10.994

€ 2.604

€ 3.250

€ 23.894

€ 1.082

€ 1.551

€ 1.188

€ 27.715

95%

€ 31.000

€ 29.976

€ 11.379

€ 2.560

€ 3.250

€ 24.407

€ 955

€ 1.488

€ 930

€ 27.780

94%

€ 32.000

€ 30.918

€ 11.764

€ 2.516

€ 3.250

€ 24.920

€ 828

€ 1.424

€ –

€ 27.172

161%

€ 33.000

€ 31.860

€ 12.149

€ 2.471

€ 3.250

€ 25.433

€ 701

€ 1.360

€ –

€ 27.495

68%

€ 34.000

€ 32.802

€ 12.533

€ 2.427

€ 3.250

€ 25.946

€ 574

€ 1.297

€ –

€ 27.817

68%

€ 35.000

€ 33.744

€ 12.918

€ 2.383

€ 3.229

€ 26.438

€ 447

€ 1.233

€ –

€ 28.119

70%

€ 36.000

€ 34.686

€ 13.303

€ 2.339

€ 3.195

€ 26.917

€ 320

€ 1.170

€ –

€ 28.407

71%

€ 37.000

€ 35.628

€ 13.688

€ 2.295

€ 3.161

€ 27.397

€ 193

€ 1.106

€ –

€ 28.696

71%

€ 38.000

€ 36.570

€ 14.073

€ 2.251

€ 3.127

€ 27.876

€ 66

€ 1.043

€ –

€ 28.984

71%

€ 39.000

€ 37.512

€ 14.458

€ 2.207

€ 3.093

€ 28.355

€ –

€ 979

€ –

€ 29.334

65%

€ 40.000

€ 38.454

€ 14.842

€ 2.163

€ 3.059

€ 28.834

€ –

€ 915

€ –

€ 29.749

58%

€ 41.000

€ 39.396

€ 15.227

€ 2.119

€ 3.026

€ 29.313

€ –

€ 852

€ –

€ 30.165

58%

€ 42.000

€ 40.338

€ 15.612

€ 2.074

€ 2.992

€ 29.792

€ –

€ 788

€ –

€ 30.581

58%

€ 43.000

€ 41.280

€ 15.997

€ 2.030

€ 2.958

€ 30.272

€ –

€ 725

€ –

€ 30.996

58%

€ 44.000

€ 42.222

€ 16.382

€ 1.986

€ 2.924

€ 30.751

€ –

€ 661

€ –

€ 31.412

58%

€ 45.000

€ 43.164

€ 16.766

€ 1.942

€ 2.890

€ 31.230

€ –

€ 597

€ –

€ 31.827

58%

€ 46.000

€ 44.106

€ 17.151

€ 1.898

€ 2.856

€ 31.709

€ –

€ 534

€ –

€ 32.243

58%

€ 47.000

€ 45.048

€ 17.536

€ 1.854

€ 2.822

€ 32.188

€ –

€ 470

€ –

€ 32.659

58%

€ 48.000

€ 45.990

€ 17.921

€ 1.810

€ 2.788

€ 32.667

€ –

€ 407

€ –

€ 33.074

58%

€ 49.000

€ 46.932

€ 18.306

€ 1.766

€ 2.754

€ 33.147

€ –

€ 343

€ –

€ 33.490

58%

€ 50.000

€ 47.874

€ 18.690

€ 1.722

€ 2.720

€ 33.626

€ –

€ 279

€ –

€ 33.905

58%

                     
2021

Brutoloon

Belastbaar loon

IB Box 1

AHK

AK

Nettoloon

ZT

KGB

HT

Netto inkomen

Marginale druk

€ 15.000

€ 14.713

€ 5.427

€ 3.099

€ 1.393

€ 13.777

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 21.905

€ 16.000

€ 15.693

€ 5.789

€ 3.099

€ 1.670

€ 14.673

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 22.802

10%

€ 17.000

€ 16.674

€ 6.151

€ 3.099

€ 1.948

€ 15.570

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 23.699

10%

€ 18.000

€ 17.655

€ 6.513

€ 3.099

€ 2.226

€ 16.467

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 24.595

10%

€ 19.000

€ 18.636

€ 6.875

€ 3.099

€ 2.503

€ 17.363

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 25.492

10%

€ 20.000

€ 19.617

€ 7.237

€ 3.099

€ 2.781

€ 18.260

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 26.389

10%

€ 21.000

€ 20.598

€ 7.598

€ 3.099

€ 3.059

€ 19.157

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 27.285

10%

€ 22.000

€ 21.578

€ 7.960

€ 3.073

€ 3.336

€ 20.028

€ 2.619

€ 2.236

€ 3.274

€ 28.156

13%

€ 23.000

€ 22.547

€ 8.318

€ 3.017

€ 3.597

€ 20.844

€ 2.612

€ 2.236

€ 3.274

€ 28.966

19%

€ 24.000

€ 23.493

€ 8.666

€ 2.963

€ 3.621

€ 21.410

€ 2.483

€ 2.236

€ 3.087

€ 29.216

75%

€ 25.000

€ 24.438

€ 9.015

€ 2.908

€ 3.645

€ 21.976

€ 2.355

€ 2.236

€ 2.869

€ 29.436

78%

€ 26.000

€ 25.383

€ 9.364

€ 2.854

€ 3.669

€ 22.542

€ 2.226

€ 2.236

€ 2.644

€ 29.648

79%

€ 27.000

€ 26.328

€ 9.713

€ 2.799

€ 3.693

€ 23.108

€ 2.098

€ 2.236

€ 2.411

€ 29.853

80%

€ 28.000

€ 27.274

€ 10.061

€ 2.744

€ 3.717

€ 23.673

€ 1.970

€ 2.236

€ 2.171

€ 30.050

80%

€ 29.000

€ 28.219

€ 10.410

€ 2.690

€ 3.740

€ 24.239

€ 1.841

€ 2.236

€ 1.923

€ 30.239

81%

€ 30.000

€ 29.164

€ 10.759

€ 2.635

€ 3.764

€ 24.805

€ 1.713

€ 2.236

€ 1.667

€ 30.421

82%

€ 31.000

€ 30.110

€ 11.107

€ 2.581

€ 3.788

€ 25.371

€ 1.585

€ 2.236

€ 1.404

€ 30.595

83%

€ 32.000

€ 31.055

€ 11.456

€ 2.526

€ 3.812

€ 25.937

€ 1.456

€ 2.236

€ 1.133

€ 30.762

83%

€ 33.000

€ 32.000

€ 11.805

€ 2.472

€ 3.836

€ 26.503

€ 1.328

€ 2.236

€ 854

€ 30.920

84%

€ 34.000

€ 32.945

€ 12.154

€ 2.417

€ 3.860

€ 27.069

€ 1.199

€ 2.236

€ 592

€ 31.096

82%

€ 35.000

€ 33.891

€ 12.502

€ 2.363

€ 3.883

€ 27.635

€ 1.071

€ 2.236

€ 401

€ 31.343

75%

€ 36.000

€ 34.836

€ 12.851

€ 2.308

€ 3.907

€ 28.200

€ 943

€ 2.236

€ 205

€ 31.584

76%

€ 37.000

€ 35.781

€ 13.200

€ 2.254

€ 3.931

€ 28.766

€ 814

€ 2.236

€ 4

€ 31.821

76%

€ 38.000

€ 36.726

€ 13.548

€ 2.199

€ 3.955

€ 29.332

€ 686

€ 2.236

€ –

€ 32.254

57%

€ 39.000

€ 37.672

€ 13.897

€ 2.145

€ 3.929

€ 29.848

€ 558

€ 2.236

€ –

€ 32.642

61%

€ 40.000

€ 38.617

€ 14.246

€ 2.090

€ 3.872

€ 30.333

€ 429

€ 2.236

€ –

€ 32.999

64%

€ 41.000

€ 39.562

€ 14.595

€ 2.035

€ 3.815

€ 30.819

€ 301

€ 2.210

€ –

€ 33.329

67%

€ 42.000

€ 40.508

€ 14.943

€ 1.981

€ 3.759

€ 31.304

€ 173

€ 2.146

€ –

€ 33.622

71%

€ 43.000

€ 41.453

€ 15.292

€ 1.926

€ 3.702

€ 31.789

€ 44

€ 2.082

€ –

€ 33.916

71%

€ 44.000

€ 42.398

€ 15.641

€ 1.872

€ 3.645

€ 32.274

€ –

€ 2.018

€ –

€ 34.293

62%

€ 45.000

€ 43.343

€ 15.989

€ 1.817

€ 3.588

€ 32.760

€ –

€ 1.955

€ –

€ 34.714

58%

€ 46.000

€ 44.289

€ 16.338

€ 1.763

€ 3.532

€ 33.245

€ –

€ 1.891

€ –

€ 35.136

58%

€ 47.000

€ 45.234

€ 16.687

€ 1.708

€ 3.475

€ 33.730

€ –

€ 1.827

€ –

€ 35.557

58%

€ 48.000

€ 46.179

€ 17.036

€ 1.654

€ 3.418

€ 34.216

€ –

€ 1.763

€ –

€ 35.979

58%

€ 49.000

€ 47.125

€ 17.384

€ 1.599

€ 3.362

€ 34.701

€ –

€ 1.699

€ –

€ 36.400

58%

€ 50.000

€ 48.070

€ 17.733

€ 1.545

€ 3.305

€ 35.186

€ –

€ 1.636

€ –

€ 36.822

58%


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), vac. (CDA) (vicevoorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Vac. (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA) (vicevoorzitter), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Overbeek (SP)

X Noot
2

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 54, p. 3.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 54, p. 4.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 54, p. 4.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 54, p.5.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 55.

X Noot
7

CPB, Actualisatie Middellangetermijnverkenning(MLT), 16 augustus 2017.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 55, p. 7.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 700, nr, 34, bijlage: VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017–2021.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 1.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 2.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 2, p. 99.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 700, 34, bijlage CPB Notitie 4 oktober 2017, Economische en Budgettaire effecten van de financiële bijlage van het Regeerakkoord, p.4, tabel 2.1.

X Noot
14

CPB Notitie 4 oktober 2017, p. 38, tabel 10.2.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 700, nr, 34, bijlage: VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017–2021, p.63, tabel M.

X Noot
16

Regeerakkoord 2017–2021, p.63, tabel M.

X Noot
17

CPB Notitie 4 oktober 2017, p.36.

X Noot
18

CPB Notitie 4 oktober 2017, p.37

X Noot
19

Regeerakkoord, p.63, 68.

X Noot
20

CPB Notitie 4 oktober 2017, p.13.

X Noot
21

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 54, p.6, tabel 4.

X Noot
22

Regeerakkoord 2017–2021, p.56, tabel 2.

X Noot
23

Regeerakkoord 2017–2021, p.59, tabel H.

X Noot
24

Regeerakkoord 2017–2021, p.59, tabel H.

X Noot
25

Regeerakkoord 2017–2021, p.63, tabel M.

X Noot
26

Regeerakkoord 2017–2021, p.63, tabel M en p.68, tabel O.

X Noot
27

Regeerakkoord 2017–2021, p.58, tabel G.

X Noot
28

Regeerakkoord 2017–2021, p.58, tabel G.

X Noot
29

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 55, p.7.

X Noot
30

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775, nr. 55, p.3, 7.

X Noot
31

Zie onder meer Kamerstukken II, aanhangsel van de handelingen, 2015–2016, 3120.

X Noot
32

Zie ook Kamerstukken II, aanhangsel van de handelingen, 2015–2016, 3120.

X Noot
33

Dat geldt zeker nu het eigen risico de komende jaren is bevroren.

X Noot
34

De lastenverzwaring uit hoofde van zorgpremies wordt bepaald als het het budgettaire effect van het hogere iab-percentage en de stijging van de nominale premies gedefleerd met de tabelcorrectiefactor. De geraamde premie-inkomsten stijgen dus duidelijk meer dan 4 mld.

X Noot
35

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2017–2018, 2017D31562.

X Noot
36

CPB, 2014, Minder zorg om vergrijzing.

X Noot
37

Ministerie van Financiën, 2014, Miljoenennota 2015, p. 22.

X Noot
38

HR 3 maart 2017, nr. 16/03954, ECLI:NL:HR:2017:342, en HR 3 maart 2017, nr. 16/03955, ECLI:NL:HR:2017:346.

X Noot
39

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2017–2018, 34 775 nr. 74.

X Noot
40

Kingdom of the Netherlands 2016 Article IV Consultation, IMF, Country Report No. 17/77, april 2017.

X Noot
41

Zie onder meer Better Regulation in Europe: Netherlands 2010, OECD, OECD Skills Strategy 2017 – Diagnoserapport Nederland, mei 2017 en Diagnoserapport Nederland, OECD, OECD Skills Strategy 2016, mei 2016.

X Noot
42

Tax Policy Reform and Economic Growth, OECD, OECD Tax Policy Studies, No. 20, OECD Publishing: 2010.

X Noot
43

Interim- rapport, Naar een activerender belastingstelsel, Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, oktober 2012.

X Noot
44

Cheaper and More Haircuts After VAT Cut? Evidence From the Netherlands, CPB, 22 november 2017.

X Noot
45

Kingdom of the Netherlands 2016 Article IV Consultation, IMF, Country Report No. 17/77, april 2017.

X Noot
46

Zie onder meer Better Regulation in Europe: Netherlands 2010, OECD, OECD Skills Strategy 2017 – Diagnoserapport Nederland, mei 2017 en Diagnoserapport Nederland, OECD, OECD Skills Strategy 2016, mei 2016.

X Noot
47

Tax Policy Reform and Economic Growth, OECD, OECD Tax Policy Studies, No. 20, OECD Publishing: 2010.

X Noot
48

Interim- rapport, Naar een activerender belastingstelsel, Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, oktober 2012.

X Noot
49

Bouwstenen voor een moderne Btw, CPB, CPB Policy Brief 2014/02, maart 2014.

X Noot
50

Cijfers inclusief voorgenomen maatregelen regeerakkoord.

X Noot
51

CPB, 2011, Varianten SAFFIER II.

X Noot
53

Tweede Kamer Vergaderjaar 2016–2017, 21 501-20 nr. 1232, Brief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën over de stand van zaken Meerjarig Financieel Kader van 19 mei 2017.

Naar boven