34 720 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van enkele bepalingen betreffende de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden en tot regeling van enkele bijzondere procedures van strafvorderlijke aard en aanverwante onderwerpen met het oog op een doeltreffende uitvoeringspraktijk

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

16 november 2017

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten te wijzigen strekkende tot aanpassing van enkele bepalingen betreffende de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden en tot regeling van enkele bijzondere procedures van strafvorderlijke aard en aanverwante onderwerpen met het oog op een doeltreffende uitvoeringspraktijk

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid wordt in artikel 9 een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De officier van justitie van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie is belast met de vervolging van strafbare feiten ten aanzien waarvan dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.

B

De artikelen 126h en 126j worden telkens als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 141, onderdeel b,» vervangen door: als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d,.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de eisen van bekwaamheid waaraan de opsporingsambtenaar moet voldoen. Voorts worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgeoefend.

3. Onder vernummering van het vijfde lid naar het zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Een bevel als bedoeld in het eerste lid kan ook worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

C

In de artikelen 126l, eerste lid, en 126s, eerste lid, wordt telkens «als bedoeld in artikel 141, onderdelen b en c,» vervangen door: als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d,.

Ca

De artikelen 126m en 126t worden telkens als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. Het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd of de naam en, voor zover bekend, het adres van de gebruiker.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie, in zijn machtiging bepalen dat deze geldt voor alle nummers of andere aanduidingen als bedoeld in het tweede lid, onder c, die gedurende de geldigheidsduur van de machtiging bij de gebruiker in gebruik zijn. Artikel 126l, vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Cb

Na artikel 126nd wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 126nda

  • 1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot beelden gemaakt met camera’s voor de beveiliging van goederen, gebouwen of personen, vorderen deze gegevens te verstrekken.

  • 2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.

  • 3. De vordering kan mondeling worden gegeven. De vordering bevat een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de titel van de vordering. De opsporingsambtenaar stelt de vordering in het geval deze mondeling is gegeven achteraf op schrift en verstrekt deze binnen drie dagen nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.

  • 4. De opsporingsambtenaar maakt van de vordering en de verstrekking van gegevens proces-verbaal op, waarin wordt vermeld:

    • a. de titel van de vordering;

    • b. de verstrekte gegevens;

    • c. het misdrijf en indien bekend de naam van de verdachte;

    • d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld.

D

De artikelen 126p en 126qa worden telkens als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 141, onderdeel b,» vervangen door: als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d,.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Artikel 126h, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Da

Artikel 126zg, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd of de naam en, voor zover bekend, het adres van de gebruiker.

E

Aan artikel 126aa, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De eerste volzin is niet van toepassing indien voeging van de melding op grond van artikel 149b achterwege wordt gelaten.

F

In artikel 126bb, vierde lid, wordt na: «126zs»ingevoegd: , en indien toepassing wordt gegeven aan artikel 126aa, vierde lid, tweede volzin.

G

Artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder c, wordt «bij bijzondere wetten» vervangen door «bij of krachtens bijzondere wetten» en wordt «bij verordeningen» vervangen door: bij of krachtens verordeningen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De opsporingsbevoegdheid van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde buitengewone opsporingsambtenaren strekt zich uit tot de strafbare feiten die behoren tot een bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld en in de akte, onderscheidenlijk aanwijzing genoemd domein. Een domein kan alle strafbare feiten omvatten.

3. In het vierde lid wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

H

Na artikel 148b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 148ba

  • 1. De officier van justitie bij het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie is belast met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in artikel 9, vierde lid.

  • 2. Artikel 148, tweede en derde lid, is van toepassing.

I

Aan artikel 226l worden vijf leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten aanwijzen. Die ambtenaren zijn, ter uitvoering van het krachtens het eerste en tweede lid bepaalde, bevoegd zich voor medewerking bij de te verlenen feitelijke bescherming te wenden tot een ieder.

  • 4. Indien de in het derde lid bedoelde medewerking niet wordt verleend, kan de officier van justitie in het belang van de feitelijke bescherming van de getuige, deze medewerking vorderen.

  • 5. De geldende wettelijke voorschriften ter zake van de in het derde en vierde lid bedoelde medewerking blijven, voor zover deze in de weg staan aan het verlenen van de medewerking, buiten toepassing.

  • 6. Degene tot wie een verzoek tot medewerking als bedoeld in het derde lid of een vordering als bedoeld in het vierde lid is gericht, neemt in belang van de feitelijke bescherming van de getuige geheimhouding in acht over al hetgeen hem bekend is ten aanzien van het verzoek tot medewerking of de vordering.

  • 7. Een vordering als bedoeld in het vierde lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

J

In artikel 552o, derde lid, vervalt: , overeenkomstig het eerste lid van dit artikel,.

ARTIKEL II

Artikel 17 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder 2°, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Artikel 142, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid, onder 2° en 3°, bedoelde opsporingsambtenaren.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Naar boven