34 720 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van enkele bepalingen betreffende de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden en tot regeling van enkele bijzondere procedures van strafvorderlijke aard en aanverwante onderwerpen met het oog op een doeltreffende uitvoeringspraktijk

Nr. 4 VERSLAG

Vastgesteld 22 juni 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Met interesse en belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang om wetgeving zo vorm te geven dat de georganiseerde criminaliteit altijd effectief en daadkrachtig kan worden bestreden. De voorgestelde mogelijkheden en maatregelen zijn veelal uit het veld aangedragen omdat deze niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk worden geacht bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij constateren uit het overgrote deel van de uitgebrachte adviezen de voorstellen positief worden ondersteund. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen inhoudelijk advies uitgebracht.

De wijzigingen behelzen met name dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD’en) op het vlak van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit qua bevoegdheden op hetzelfde niveau gebracht worden als de politie. Deze leden ondersteunen dat van harte. Verder bieden deze voorstellen een formele, eigenstandige wettelijke basis voor de officieren van justitie bij het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Gelet op de geconstateerde leemte in de wetgeving is dit hard nodig.

Voornoemde leden hebben een vraag ter verduidelijking ten aanzien van de voorziening om burgers en particuliere instanties te betrekken bij het afschermen van een identiteit. Met het wettelijk verankeren van deze bevoegdheid zal het gebruik eerder toe- dan afnemen. Welke maatregelen zijn voorzien om burgers en organisaties die hier aan meewerken in voorkomende gevallen daadwerkelijk bescherming te bieden? Niet ondenkbaar is dat de onderwereld extra druk zal uitoefenen op medewerkers van onder andere woningbouwcoöperaties en ziekenhuizen om te vernemen welke wijziging heeft plaatsgevonden.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de belangrijke rol die de KMar en BOD’en kunnen spelen bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Zij lezen het voorstel om de ongelijkheid tussen de verschillende categorieën opsporingsambtenaren van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op te heffen tegen deze achtergrond.

Uitoefenen bijzondere opsporingsbevoegdheden door bijzondere opsporingsdiensten en de Kmar

De leden van de VVD-fractie delen het oordeel dat het voor een effectieve opsporing noodzakelijk is dat de KMar en de BOD’en ook de mogelijkheid hebben te infiltreren en stelselmatig informatie in te winnen van verdachten. Om te voorkomen dat het inzetten van deze methoden door voornoemde partijen niet het gewenste resultaat zal hebben is het noodzakelijk dat de personen die deze nieuwe bevoegdheden kunnen en zullen uitoefenen grondige kennis hebben van de in te zetten opsporingsbevoegdheden en de grenzen ervan. Deze leden vinden het van groot belang dat de vruchten die kunnen worden geplukt van de opsporingsbevoegdheden niet stranden wegens onrechtmatig verkregen bewijs in een strafzaak die volgt. Wat wordt gedaan bij de KMar en de BOD’en om de kennis en kunde ten aanzien van de nieuw toe te passen opsporingsbevoegdheden hoog te krijgen en te houden?

Daarnaast wordt voorgesteld wettelijk te verankeren dat ambtenaren die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten, bevoegd zijn zich tot een ieder te wenden die wordt geacht een rol te kunnen spelen bij het treffen van specifieke maatregelen voor de feitelijke bescherming van getuigen. Indien hieraan geen gehoor wordt gegeven kan de officier van justitie de medewerking vorderen. De aan het woord zijnde leden onderschrijven de noodzaak van deze nieuwe mogelijkheid. Wel vragen zij of ervoor kan worden gezorgd dat personen aan wie de opdracht wordt gegeven veranderingen in systemen aan te brengen over iemand die een identiteitswijziging heeft ondergaan, deze handelingen voor zich te houden. Op welke wijze kan dit worden afgedwongen? Kleven aan deze werkwijze geen grote risico’s?

De leden van de D66-fractie zijn geïnteresseerd in het antwoord op de vraag hoe kwaliteit in de uitvoering van de bijzondere opsporingsbevoegdheden zal worden gewaarborgd. Zij lezen dat in het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden regels zullen worden opgenomen. Kan de regering toelichten of dit betekent dat opsporingsambtenaren van de KMar en BOD’en pas nadat deze regels zijn geformuleerd en is vastgesteld dat zij daaraan voldoen daadwerkelijk de bedoelde opsporingsbevoegdheden mogen uitoefenen? Aan welke opleidings- en ervaringseisen moeten deze leden daarbij denken?

Effectieve identiteitswijziging van een beschermde getuige

De leden van de D66-fractie hebben ook met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging met betrekking tot beschermde getuigen. Zij vragen wel of het nodig is een aanvullende regeling te treffen analoog aan de regeling van artikel 126bb, vijfde lid, Sv om te voorkomen dat derden van wie medewerking wordt gevorderd hierover met anderen communiceren. Zou de regering hierop een toelichting kunnen geven? Deze leden lezen in het advies van de nationale politie dat het effect van de regeling mogelijk klein zal zijn. De nationale politie lijkt voorstander van de mogelijkheid veilig te kunnen werken in de diverse administraties. De aan het woord zijnde leden zouden graag een reactie van de regering op die gedachte ontvangen.

De fungerend voorzitter van de commissie, Visser

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Naar boven