34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid)

Nr. 17 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 oktober 2016

Op dinsdag 27 september jl. is de motie Van Vliet met algemene stemmen aangenomen.1 In de motie heeft de Tweede Kamer het kabinet verzocht om dubbele verliesneming bij de afwaardering van een vordering buiten fiscale eenheid maar binnen concern onmogelijk te maken. In deze brief zet het kabinet uiteen hoe het aan deze motie uitvoering wil geven, dit in reactie op het door de heer Van Vliet gedane verzoek tijdens het ordedebat op diezelfde dag.2

De motie is ingediend tegen de achtergrond dat het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale eenheid (Kamerstuk 34 323) een bepaling bevat die zich richt tegen dubbele verliesneming bij schuldvorderingen van een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij op een tussenmaatschappij, een topmaatschappij of een buitenlandse belastingplichtige maatschappij van dezelfde fiscale eenheid.3 In die bepaling wordt geregeld dat, kort gezegd, de verliezen op een dergelijke vordering bij de fiscale eenheid niet in aftrek kunnen worden gebracht indien deze verband houden met verliezen die bij een andere maatschappij binnen die fiscale eenheid worden of zijn geleden. Hiermee wordt voorkomen dat hetzelfde verlies in feite twee keer tot uitdrukking zou kunnen komen bij dezelfde belastingplichtige (de moedermaatschappij van de fiscale eenheid).

Volgens de motie zit er in de bestaande situatie al een lek bij schuldvorderingen buiten de fiscale eenheid maar binnen concern. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel heb ik aangegeven dat de mogelijkheid van dubbele verliesneming bij dezelfde belastingplichtige met name theoretisch van aard lijkt.4 Hoewel de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 thans voor reguliere fiscale eenheden geen bepaling bevat met dezelfde strekking als de in het wetsvoorstel opgenomen bepaling, is de stellige indruk dat hierop in de huidige praktijk thans niet wordt gestructureerd. Uw Kamer heeft het kabinet evenwel verzocht om de wet te wijzigen met als uitgangspunt dat afwaardering van vorderingen ten laste van de fiscale winst in algemene zin mogelijk blijft, maar zonder dat dubbele verliesneming optreedt. Ik interpreteer de motie daarom zo dat uw Kamer mij vraagt om de reikwijdte van de in het wetsvoorstel opgenomen bepaling uit te breiden naar schuldvorderingen van een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij op alle – binnen of buiten Nederland gevestigde – maatschappijen die tot hetzelfde concern behoren als de moedermaatschappij van de fiscale eenheid. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door de voorgestelde bepaling in artikel 15ac, achtste lid, van de Wet Vpb 1969 uit te breiden naar schuldvorderingen op alle verbonden lichamen.5 Bij een dergelijke aanpassing kunnen verliezen op schuldvorderingen van een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij op een verbonden lichaam niet (meer) in aftrek worden gebracht indien deze verband houden met verliezen die bij een andere maatschappij binnen die fiscale eenheid worden of zijn geleden.

De gevolgen van de hiervoor beschreven aanpassing zullen verder in kaart moeten worden gebracht. Tevens zal moeten worden bezien of er nog flankerende maatregelen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 nodig zijn. Daarnaast betekent deze aanpassing een forse toename van het toepassingsbereik van de in het wetsvoorstel opgenomen bepaling. Bij alle fiscale eenheden met een schuldvordering op een verbonden lichaam zal immers moeten worden beoordeeld of die bepaling van toepassing is bij afwaardering van de vordering, en niet langer alleen bij – het relatief beperkte aantal – fiscale eenheden waarbij sprake is van een schuldvordering op een tussenmaatschappij, een topmaatschappij of een buitenlands belastingplichtige maatschappij van dezelfde fiscale eenheid. Om hiervan de consequenties voor de Belastingdienst in kaart te brengen, is een uitvoeringstoets opgestart.

Met betrekking tot de uitvoering van de motie stel ik voor om bovenstaande richting verder uit te werken en uw Kamer hierover nader te informeren in de moties- en toezeggingenbrief in het voorjaar van 2017.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstuk 34 323, nr. 14.

X Noot
2

Handelingen II 2016/17, nr. 4, item 12, blz. 1.

X Noot
3

Het voorgestelde artikel 15ac, achtste lid, van de Wet Vpb 1969.

X Noot
4

Handelingen II 2015/16, nr. 112, item 4, blz. 3.

X Noot
5

Als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet Vpb 1969 waarbij er sprake is van een verbonden lichaam bij een belang van kort gezegd ten minste een derde deel.

Naar boven