Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2015
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
van 23 juni 2015. In het verzoek vraagt de commissie om een reactie van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op de resolutie van het parlement van Oekraïne
van 12 mei 2015 betreffende de stukken die deel uitmaakten van de Krimtentoonstelling
te Amsterdam. Ik heb de behandeling van dit verzoek overgenomen van mijn collega van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Allereerst verwijs ik u naar de Kamerbrief d.d. 17 oktober 2014 van mijn voorganger
inzake deze kwestie1. De tentoonstelling «De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte Zee» was van 7 februari
tot en met 31 augustus 2014 te zien in het Allard Pierson Museum te Amsterdam. Tijdens
de looptijd van de tentoonstelling werd door het regionale parlement op de Krim de
onafhankelijkheid uitgeroepen hetgeen uiteindelijk resulteerde in de eenzijdige afscheiding
van de Krim van Oekraïne en vervolgens de inlijving van de Krim door de Russische
Federatie. Zowel de afscheiding van de Krim als de inlijving door de Russische Federatie
zijn strijdig met het internationaal recht en als zodanig internationaal veroordeeld,
waaronder door Nederland. De soevereiniteit over de Krim berust bij Oekraïne.
Als gevolg van de ontwikkelingen op de Krim is het beheer van een deel van de in Amsterdam
tentoongestelde stukken betwist geraakt tussen enerzijds de staat Oekraïne en anderzijds
vier bruikleengevende musea op de Krim. De Universiteit van Amsterdam, waar het Allard
Pierson Museum onderdeel van uitmaakt, heeft vervolgens besloten om gezien deze omstandigheden
de betwiste stukken voorlopig onder zich te houden. De onbetwiste stukken (uitgeleend
door het Nationaal museum te Kiev) zijn door het Allard Pierson Museum in september
2014 overgedragen aan dat museum.
Zoals aangegeven in de brief van 17 oktober 2014 is het niet aan het kabinet om te
besluiten wat er met de betwiste stukken moet gebeuren of wie rechthebbende is van
de stukken. Dit is in beginsel een vraag van privaatrechtelijke aard die tussen de
betrokken partijen en naar het toepasselijke recht beantwoord zal moeten worden. Dat
laat onverlet, zoals eveneens werd aangegeven in de betreffende kamerbrief, dat er
een aantal internationaalrechtelijke aspecten spelen die aanleiding kunnen geven voor
een rol voor het kabinet. De internationaalrechtelijke aspecten betreffen de huidige
status van de Krim, die gevolgen heeft voor het daar toepasselijke recht en de vraag
welke autoriteiten bevoegd zijn; de mogelijkheid dat (voorgenomen) executiemaatregelen
strijdig zijn met internationaal recht; en internationale afspraken over cultureel
erfgoed o.a. in UNESCO-verband.
In november 2014 is de Universiteit van Amsterdam gedagvaard door de vier Krimmusea
voor de rechtbank te Amsterdam. De vier Krimmusea eisen afgifte van de betwiste stukken.
In januari 2015 heeft de staat Oekraïne besloten om de rechtbank te verzoeken eveneens
partij te worden bij de procedure, hetgeen de rechtbank inmiddels heeft toegestaan.
Oekraïne eist teruggave van de stukken aan de staat Oekraïne. Ook de Staat der Nederlanden
heeft in januari 2015 de rechtbank verzocht om tussen te komen in de procedure, en
heeft de rechtbank in dat verzoek gewezen op de internationaalrechtelijke aspecten
van de rechtszaak en de daaruit voortvloeiende internationaalrechtelijke verplichtingen
voor de Nederlandse Staat. Het verzoek om tussenkomst is door de rechtbank afgewezen
omdat – kort gezegd – in de visie van de rechtbank de Staat geen eigen belang heeft
bij de zaak.
De procedure wordt derhalve vervolgd tussen de UvA, de staat Oekraïne en de vier Krimmusea.
Op dit moment is de procedure in de fase van het antwoorden door de partijen op de
door de andere partijen geformuleerde eisen. Het is derhalve niet te verwachten dat
de rechtbank Amsterdam op korte termijn vonnis zal wijzen.
In het licht van deze procedure is het op dit moment niet mogelijk om uitspraken te
doen over de bestemming van de betwiste tentoonstellingsstukken.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders