33 576 Natuurbeleid

Nr. 13 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2014

Bij brief van 27 maart verzoekt uw vaste commissie voor Economische Zaken om mijn reactie op het rapport van de Noordelijke Rekenkamer «Decentralisatie natuurbeleid: de Noordelijke provincies aan zet» waaruit blijkt dat veehouders in Friesland, Groningen en Drenthe zijn uitgebreid en werken zonder Natuurbeschermingsvergunning. Ook heeft de commissie mij verzocht in te gaan op de handhaving door de provincie in het kader van mijn verantwoordelijkheid voor het halen van de internationale verplichtingen.

De problematiek rondom uitbreidingen van veehouderijen zonder Natuurbeschermingswetvergunning is door provincies en Rijk onderkend. In overleg met de provincies en binnen de Europeesrechtelijke kaders wordt in het kader van het programma aanpak stikstof voor de betrokken ondernemers aan een oplossing gewerkt. Na vaststelling van het programma aanpak stikstof zal het grootste deel van deze bestaande situaties kunnen worden gelegaliseerd door vergunningverlenning. Daarbij kan een beroep worden gedaan op de ecologische onderbouwing van het programma aanpak stikstof. De door de betrokken bedrijven veroorzaakte depositie wordt als bestaande achtergronddepositie immers betrokken bij de bepaling van de maatregelen die noodzakelijk zijn om in alle Natura 2000-gebieden de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren en die tegelijkertijd ruimte moeten bieden voor nieuwe ontwikkelingen die gepaard gaan met stikstofemissie. De betrokken depositie wordt meegenomen bij de gebiedsanalyses waarbij de effecten van het programma aanpak stikstof voor elk Natura 2000-gebied afzonderlijk worden beoordeeld. Niet onbelangrijk in dit verband is dat de depositie op Natura 2000-gebieden over het algemeen is afgenomen ten opzichte van de stikstofdepositie op de referentiedatum waarop het beschermingsregime van artikel 6, tweede en derde lid, van de Habitatrichtlijn van toepassing werd op het betrokken Natura 2000-gebied. Nader wordt bezien of ten behoeve van de legalisering van de betrokken bedrijven binnen de totale depositieruimte in het programma aanpak stikstof een specifiek deel kan worden onderscheiden waarnaar bij de vergunningverlening aan de betrokken bedrijven kan worden verwezen.

Het is juist dat het Rijk verantwoordelijk is voor de nakoming van internationale verplichtingen door Nederland en daarop aanspreekbaar is. In dit licht is het ook van belang dat de handhaving van wetgeving die dient ter implementatie van de internationale verplichtingen is geborgd. In casu zijn de provincies verantwoordelijk voor de handhaving van de vergunningplicht. Indien een provincie niet naar behoren handhaaft, kan zij hierop worden aangesproken door het Rijk. Het Rijk kan daarvoor een beroep doen op het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht als voorzien in de Provinciewet (onder meer in de plaats treden bij taakverwaarlozing) en de wet Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten (aanwijzing en eventueel verhaal). Overeenkomstig de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met de andere overheden ontwikkelde interventieladder zal het Rijk voorafgaand aan de inzet van dit instrument eerst het overleg met de betrokken provincie aangaan.

Thans is de inzet van deze instrumenten niet aan de orde, gelet op het voorgestane traject van legalisering van de betreffende situaties door vergunningverlening.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven