32 004 Evaluatie van de Wet op de Kamers van koophandel en fabrieken 1997

Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2010

De voormalige staatssecretaris van Economische Zaken heeft, tijdens de behandeling in 2007 van het wijzigingsvoorstel van de Wet op de Kamers van koophandel en fabrieken 1997, in de Eerste Kamer toegezegd1 dat de eerstvolgende evaluatie twee jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe wet aan de Eerste en Tweede Kamer verzonden wordt. Op 30 juni 2009 is uw Kamer vooraf geïnformeerd over de wijze hoe deze evaluatie zou worden ingericht2.

De achterliggende beleidsdoelen van deze wetswijziging waren met name gericht op het realiseren van een grotere efficiency en effectiviteit, meer samenwerking, meer vraagsturing en vergroting van het draagvlak met betrekking tot de Kamers van Koophandel. Kernvraag van de evaluatie was dan ook in hoeverre deze achterliggende beleidsdoelen zijn gerealiseerd en of de Kamers van Koophandel – gegeven deze wijzigingen – doelmatig en doeltreffend hebben gefunctioneerd.

Het evaluatieonderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Berenschot en is begeleid door een begeleidingscommissie onder leiding van prof. dr C.M. van Praag, hoogleraar Ondernemerschap en Organisatie aan de Universiteit van Amsterdam. De eindrapportage treft u ter informatie als bijlage bij deze brief aan.3

Berenschot concludeert in haar rapport dat de wetswijziging ertoe geleid heeft dat de Kamers steeds meer zijn gaan samenwerken en de uitvoering van de landelijke taken steeds uniformer is geworden. Ten aanzien van de regionale taak, waar ondernemers overigens relatief het minste belang aan hechten, is een uniforme procedure voor vraagarticulatie opgesteld die de Kamers gebruiken. Er is derhalve een goede stap gezet richting het bereiken van de beleidsdoelen.

De vraag of de wetswijziging heeft geleid tot verhoging van de efficiëntie van de Kamers is lastig te beantwoorden, omdat de evaluatieperiode (2008–2009) relatief kort is en er voor 2009 weinig definitieve cijfers beschikbaar zijn. Op basis van de begroting lijkt de efficiëntie toe te nemen. Tegelijkertijd geldt echter dat de Kamers gedurende de evaluatieperiode bezig waren met een intensief transitieproces, dat binnen de evaluatieperiode nog niet tot kostenvoordelen heeft geleid. Vooralsnog hebben de Kamers hun kosten onvoldoende kunnen terugbrengen. In de toekomst zijn maatregelen aan de kostenkant nodig, want de ruimte voor Kamers om hun inkomsten te vergroten is beperkt.

De Kamers hebben doeltreffend gefunctioneerd in de zin dat zij hebben uitgevoerd wat zij van plan waren. Doordat in de evaluatieperiode op een aantal gebieden nog geen prestatie-indicatoren zijn gehanteerd, is niet altijd vast te stellen of de Kamers de voorgenomen activiteiten ook daadwerkelijk en zoals gepland hebben uitgevoerd.

In het evaluatieonderzoek is ook een aantal knelpunten gesignaleerd, waarvan de door Berenschot als «onhoudbaar» gekwalificeerde financieringssystematiek en de «onnodig complex ingerichte» governance binnen het samenwerkingsverband Kamer van Koophandel Nederland het meest in het oog springen.

Gelet op de demissionaire status van het kabinet en de nadere verkiezingen laat ik het aan mijn ambtsopvolger een inhoudelijke reactie te geven op dit rapport.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Memorie van Antwoord, EK, 2007–2008, 30857, C.

XNoot
2

Kamerstuk 32 004, nr. 1.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven