31 753 Rechtsbijstand

Nr. 120 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2016

In mijn brieven van 11 februari en 1 maart jl.1 heb ik u geïnformeerd over de geldende regelingen voor de toepassing van het recht op verhoorbijstand met ingang van 1 maart 2016. Eén van die regelingen betreft een beleidsregel van de raad voor rechtsbijstand waarin de grondslag voor vergoeding aan advocaten voor verleende verhoorbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek (de piketfase) is opgenomen.

De in de beleidsregel van de raad voor rechtsbijstand opgenomen (forfaitaire) vergoeding is vastgesteld op 1,5 punt voor lichte zaken (B-zaken: misdrijven waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is) en 3 punten voor zware zaken (A-zaken: 12- jaarsfeiten, dodelijk slachtoffer/zwaar lichamelijk letsel en zware zedenzaken)2. De advocatuur heeft bij monde van de NOvA en de NVSA en NVJSA betoogd dat deze vergoedingen geen recht doen aan de werkzaamheden en gemiddelde tijdsbesteding die samenhangen met het verlenen van verhoorbijstand in de piketfase. Bovendien hebben zij aangegeven dat hiermee niet is voorzien in vergoeding van verleende verhoorbijstand in de fase na de piketfase.

Om verantwoorde uitspraken te kunnen doen over de vraag wat een redelijke vergoeding is heb ik in voornoemde brieven aangekondigd onderzoek te zullen laten uitvoeren naar de gemiddelde duur en het aantal verhoren in de piketfase en op basis van de uitkomsten daarvan te zullen bezien of de vastgestelde vergoeding bijstelling behoeft.

Conform mijn toezegging treft u de uitkomsten van het onderzoek dat is uitgevoerd door onderzoeksbureau Significant als bijlage bij deze brief3.

Tevens is bijgevoegd een rapportage van de raad voor rechtsbijstand met de eerste ervaringen met betrekking tot de organisatie van het recht op verhoorbijstand sinds 1 maart jl.4 Deze rapportage heb ik toegezegd tijdens de plenaire behandeling in uw Kamer (Handelingen II 2015/16, nr. 87, item 8) van de wetsvoorstellen ter implementatie van het recht op consultatie- en verhoorbijstand (Kamerstuk 34 157 en Kamerstuk 34 159).

Op de uitkomsten van beide rapportages ga ik hierna kort in.

Belangrijkste uitkomsten kortetermijnmonitor «gemiddelde verhoorduur» piketfase

Door onderzoeksbureau Significant is een analyse uitgevoerd van de gemiddelde duur en het aantal verhoren per zaak in de piketfase op basis van de beschikbare registratiegegevens van de politie uit het bedrijfsprocessensysteem BVH, de audio- en audiovisuele registratie van verhoren (AVR) aangevuld met dossieronderzoek uit SummIT (waarin «zwaardere» zaken worden geregistreerd). Er is bovendien naast gegevens van de politie ook gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens met betrekking tot de verhoorduur bij de Bijzondere opsporingsdiensten en (in beperkte mate) de Koninklijke Marechaussee (KMar).

Door te werken met beredeneerde bandbreedtes is rekening gehouden met de gevonden variatie in verhoorduren en onzekerheden in een aantal noodzakelijke aannames. Uit de analyse van Significant blijkt dat de totale gemiddelde verhoorduur in de piketfase voor zware (categorie A) zaken ligt tussen de 127 en 210 minuten waar de vergoeding van 3 punten globaal correspondeert met een tijdsbesteding van 180 minuten. Voor B-zaken komt Significant op een gemiddelde totale verhoorduur van tussen de 72 en 78 minuten, waar de vergoeding van 1,5 punt globaal correspondeert met een tijdsbesteding van 90 minuten.

De uitkomsten van de rapportage zijn gedeeld met de NOvA. Naar aanleiding van vragen van de NOvA bij deze uitkomsten, met name ten aanzien van verhoren in A-zaken, heeft Significant een extra toets uitgevoerd om er zeker van te zijn dat de van de politie ontvangen gegevens op een juiste wijze zijn geïnterpreteerd. Die toets heeft Significant geen aanleiding gegeven om de resultaten en conclusies te wijzigen. Ook de uitkomsten van deze toets zijn gedeeld met de NOvA. De NOvA heeft in reactie daarop herhaald dat de uitkomsten niet overeenstemmen met de belevingswereld van advocaten.

Ik kom op basis van de uitkomsten van het onderzoek tot de conclusie dat er vooralsnog geen aanleiding is om de per 1 maart 2016 geldende vergoedingen voor verhoorbijstand in de piketfase aan te passen. Wel zal ik de ontwikkeling van de gemiddelde verhoorduur over een langere periode blijven monitoren. Deze zal met het oog daarop worden meegenomen in de langetermijnmonitor naar de ervaringen met het recht op verhoorbijstand in de praktijk. Deze monitor, die door het WODC zal worden uitgevoerd, zal later dit jaar van start gaan. Het is de bedoeling dat op basis van de tussentijdse uitkomsten van deze monitor verbeteringen kunnen worden aangebracht in de uitvoeringspraktijk.

Later dit jaar zal Significant de resultaten opleveren van het deelonderzoek naar de gemiddelde duur en het aantal verhoren dat plaatsvindt ná de piketfase (vanaf de inbewaringstelling door de rechter-commissaris). Dit onderzoek heeft als vanzelfsprekend een langere doorlooptijd als gevolg van het feit dat deze verhoren zich over een langere periode (kunnen) uitstrekken. De uitkomsten daarvan zullen worden betrokken bij de discussie over de vergoeding aan advocaten voor verhoorbijstand in de fase na piket.

Belangrijkste uitkomsten rapportage raad voor rechtsbijstand

Zoals valt op te maken uit de rapportage is vanaf 1 maart jl. door alle betrokken partijen constructief samengewerkt om uitvoering te geven aan het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015. Ondanks de onvrede van de advocatuur met de geboden vergoeding zijn acties tot een kleine schaal beperkt gebleven en heeft geen massale uitschrijving van strafpiketadvocaten plaatsgevonden (achttien van de 3000 strafpiketadvocaten hebben zich om verschillende redenen teruggetrokken). Daar staat tegenover dat er nog steeds voldoende aanmeldingen van nieuwe advocaten binnenkomen en er ook advocaten zijn die hebben aangegeven graag meer zaken te willen doen.

Uit een landelijke inventarisatie, gebaseerd op input van de lokale Ordes van advocaten, blijkt dat er in alle regio’s -met uitzondering van het arrondissement Oost-Brabant- voldoende advocaten beschikbaar waren om verhoorbijstand te verlenen. In Oost-Brabant is het aantal advocaten naar aanleiding van deze uitkomst inmiddels uitgebreid.

Wanneer de cijfers betreffende de relatie tussen consulatie- en verhoorbijstand over januari en februari 2016 worden vergeleken met april en mei 2016 wordt een aanzienlijke toename van het verlenen van verhoorbijstand geconstateerd.

In de eerste twee maanden werd in 8 procent van de piketzaken verhoorbijstand verleend. Dit betrof alleen nog minderjarigen. In de laatste maanden was dit in 43 procent van de piketzaken, minder- en meerderjarigen samengeteld. Er wordt van uitgegaan dat deze toename het gevolg is van de verhoorbijstand aan meerderjarige verdachten. De snelheid waarmee advocaten gemiddeld een melding van de raad accepteren is niet veranderd na 1 maart 2016 en ligt gemiddeld op 18 minuten. De raad heeft geen gegevens over de vraag hoe snel een advocaat vervolgens op het bureau van de opsporingsinstantie aankomt.

Hoewel er op praktisch niveau uiteraard punten voor verbetering vatbaar zijn concludeert de raad dat het nieuwe werkproces rondom de verlening van verhoorbijstand behoorlijk loopt en dat de verwachting is dat meer bekendheid en routine met het proces dit verder zal verbeteren.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstuk 31 753, nrs. 112 en 114.

X Noot
2

1 punt staat voor een bedrag van € 105,61 en globaal voor 1 uur werk.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven