31 066 Belastingdienst

Nr. 377 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2017

In het Algemeen overleg van 8 juni jl. over de Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 371) heb ik toegezegd op een aantal onderwerpen nader terug te komen. Met deze brief ga ik nader in op de interactie met belastingplichtigen, toeslagen en overige onderwerpen. Ten aanzien van het onderwerp pensioen in eigen beheer heb ik uw Kamer in antwoord op vragen van uw Kamer op 15 juni 2017 geïnformeerd.1

Interactie

Naar aanleiding van het thema interactie ga ik hierna in op een viertal onderwerpen die in het debat aan de orde zijn gekomen. Het gaat over het monitoren van het openen van berichten in de Berichtenbox, de machtigingsvoorziening voor niet natuurlijke personen op de Berichtenbox, de keuzemogelijkheid om alleen digitale post te kunnen ontvangen en de bewaartermijn van berichten in de Berichtenbox en op de portalen.

Monitoring van berichten

In het debat heeft uw Kamer gevraagd of het mogelijk is om op individueel niveau te monitoren of berichten in de Berichtenbox geopend worden. Logius, de dienst digitale overheid van BZK, beheert MijnOverheid en de Berichtenbox. Zij houden de activeringen en het gebruik continu bij. Van alle berichten die in de Berichtenbox staan (onder andere afkomstig van de Belastingdienst) wordt gelogd of berichten worden geopend. Hierover publiceert Logius periodiek op de website. Hierbij gaat het alleen om trendmatige analyses over het aantal geactiveerde MijnOverheidaccounts, de succesvolle inlogs en het aantal activeringen per dag. Op niveau van de organisaties die zijn aangesloten bij mijn overheid wordt niet gecontroleerd of berichten geopend worden.

In 2016 is in samenwerking met Logius eenmalig een analyse op het openen van berichten in de Berichtenbox over de berichtenstroom voorschotbeschikkingen Toeslagen uitgevoerd. Dit was ten tijde van het voorbereiden van het besluit om een volgende berichtenstroom uitsluitend digitaal aan te bieden. Het maken van een dergelijke analyse bleek erg arbeidsintensief en is daarom niet structureel ingeregeld. De «macro»-ontwikkelingen worden wel gevolgd en vormen een overweging bij de eventuele beslissing om volgende stappen te zetten naar digitalisering.

Machtigingsvoorzieningen

Voordat een berichtenstroom verplicht digitaal aangeleverd moet worden in het kader van de Wet Elektronisch Berichtenverkeer Belastingdienst (EBV)(Kamerstuk 34 196), moet eerst voldaan zijn aan nadere randvoorwaarden. Die randvoorwaarden zien op het beschikbaar komen van machtigingsvoorzieningen voor niet natuurlijke personen en een notificatiefunctie op de Berichtenbox.

Naar aanleiding van het verzoek van de Tweede Kamer heeft overleg plaats gevonden met de Minister van BZK die een brede verantwoordelijkheid heeft voor het beheer van DigiD, waaronder ook de machtigingen die burgers afgeven.

De Minister van BZK ziet dat overheidsdiensten steeds vaker digitaal worden aangeboden hetgeen met zich meebrengt dat burgers in staat moeten worden gesteld om anderen te machtigen namens hen handelingen uit te voeren en die (verschillende) machtigingen in te kunnen zien.

De Minister van BZK is bekend met de problematiek waar een aantal publieke dienstverleners, burgers en bedrijven op dit punt mee geconfronteerd wordt.

Als gevolg van het eveneens urgente vraagstuk om de continuïteit van de Berichtenbox voor steeds meer burgers en publieke dienstverleners te garanderen waren eerder afwegingen noodzakelijk die de realisatie van een snelle oplossing voor een machtigingsvoorziening in de weg stonden. Vanwege de urgentie om dit probleem aan te pakken is nu een «Stuurgroep Machtigen», onder opdrachtgeverschap van BZK, ingesteld die toewerkt naar een robuuste machtigingsvoorziening die deze problematiek op kan lossen. Tegelijkertijd kijkt deze Stuurgroep ook naar het machtigingsvraagstuk op langere termijn.

Keuzemogelijkheid voor mensen om volledig digitale post te ontvangen

Zoals in het Algemeen overleg is aangegeven zijn er personen die graag alleen nog digitale berichten willen ontvangen. Daar wordt nu nog niet in voorzien. Graag onderzoek ik of het mogelijk is om deze groepen te faciliteren. Het past immers in een lijn van stapsgewijze digitalisering om ook aandacht te hebben diegenen die wel alleen digitaal zaken willen doen, net zoals er ook ondersteuning is voor diegenen die daar nog niet mee uit de voeten kunnen.

Om dit mogelijk te maken moet in kaart gebracht worden wat er voor nodig is die individuele keuze te faciliteren (waar en hoe) en hoe de verwerking van die keuze in de systemen van de Belastingdienst vorm kan worden gegeven. Essentieel is het dat het voor mensen goed te begrijpen is waar ze voor kiezen en dat een mogelijkheid om stromen al uitsluitend digitaal te ontvangen, aansluit bij hoe andere organisaties dit vormgeven. Bij de verdere uitwerking hiervan zal nagegaan worden hoe belanghebbenden, door middel van bijvoorbeeld het burgerpanel, bij deze ontwikkeling kunnen worden betrokken. Overigens is het nu nog niet mogelijk om alle soorten berichten van de Belastingdienst digitaal te ontvangen. Het gaat alleen om berichtenstromen die nu al ook digitaal worden aangeboden of die daar in de komende tijd aan toegevoegd worden.

In de volgende halfjaarsrapportage die in het najaar aan uw Kamer wordt gezonden, kom ik terug op de voortgang ten aanzien van dit onderwerp.

Bewaartermijn portal

Tijdens het Algemeen overleg is gevraagd naar bewaartermijnen van berichten in de Berichtenbox. Hier heeft de heer Omtzigt eerder ook een motie over ingediend, die ik hiermee beantwoord.2 De Belastingdienst gebruikt de Berichtenbox van MijnOverheid als de digitale brievenbus voor het bekendmaken van formele berichten zoals toeslagbeschikkingen en belastingaanslagen. Berichten in de Berichtenbox blijven onbeperkt bewaard. Als de belastingplichtige zijn Berichtenbox dus niet leegt, dan blijven de berichten behouden. De Belastingdienst noch Logius vervullen hier een rol in.

De Belastingdienst draagt er zorg voor dat digitaal verstuurde formele berichten eenvoudig zichtbaar of te benaderen zijn in de eigen portalen van de Belastingdienst zoals Mijnbelastingdienst en MijnToeslagen. Daar vinden de belanghebbenden actuele informatie over hun belasting- en toeslagzaken en ook de berichten die ze daarover van de Belastingdienst hebben ontvangen. De berichten blijven op de portalen in elk geval beschikbaar gedurende de gebruikelijke termijnen die wettelijk gelden voor bezwaar, beroep, navordering of andere procedures die aan de orde kunnen zijn. In de regel is dat vijf jaar. Als de belastingplichtige langer de beschikking wil hebben over kopieën van zijn aangifte/aanvragen, dan kan hij die downloaden en zelf archiveren.

De Belastingdienst onderzoekt hoe aangiften na deze termijn van vijf jaar langer oproepbaar kunnen zijn. In de volgende halfjaarsrapportage kom ik hierop terug.

Overige onderwerpen

Ten slotte resteren nog vier onderwerpen. Het eerste onderwerp ziet op de voorgenomen wetswijziging ten aanzien van pleegkinderen. Het tweede onderwerp ziet op de toeslagencasus van de heer van Weyenberg. De derde ziet op het verkrijgen van een inkomensverklaring van een buitenlandse Belastingdienst. Ten slotte ga ik in op de aanbieding van de handhavingsbrief.

Pleegkinderen

In het Belastingplan 2018 wordt een wijzigingsvoorstel opgenomen van het partnerbegrip voor de toeslagen en inkomstenbelasting waardoor pleegkinderen waarvoor een pleegzorgvergoeding is ontvangen uitgezonderd worden voor partnerschap. Naar aanleiding van de vraag van de heer Omtzigt kan ik aangeven dat deze tegemoetkoming met terugwerkende kracht kan worden ingevoerd vanaf het berekeningsjaar 2017. De aanvrager en het pleegkind zullen zelf een verzoek moeten doen bij de Belastingdienst om het pleegkind niet aan te merken als partner. De Belastingdienst beschikt namelijk niet over gegevens om de betreffende aanvragers zelf te herkennen. Vooruitlopend op de wetgeving zal met een beleidsbesluit de invoering daarvan geregeld worden. Op het moment dat het beleidsbesluit is getroffen zal hierover gecommuniceerd worden met bijvoorbeeld belangenorganisaties.

Toeslagencasus van de heer Van Weyenberg

Tijdens het debat van 8 juni 2017 heeft de heer Van Weyenberg twee casus aan mij overhandigd. In de bijlage treft u de uitwerking aan.

Inkomensverklaringen

Een buitenlandse belastingplichtige heeft een inkomensverklaring nodig van de belastingdienst van zijn woonland om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te kunnen worden aangemerkt. Mevrouw De Vries en de heer Omtzigt hebben tijdens het Algemeen overleg op 8 juni jl. gevraagd hoe problemen bij het verstrekken van inkomensverklaringen door belastingdiensten in andere landen kunnen worden opgelost. Ik heb toen aangegeven dat ik de oplossing hoopte te vinden in belastingverdragen met de betreffende landen. Belastingverdragen bevatten reeds bepalingen over informatie-uitwisseling. Mogelijk bieden deze en andere bestaande internationale afspraken over informatie-uitwisseling een oplossing voor probleemgevallen. Ik heb nog in onderzoek of dit een haalbare en gewenste route is.

De Belastingdienst heeft inmiddels verschillende andere maatregelen getroffen om het afgeven van inkomensverklaringen door andere landen te bevorderen. Zo zijn de inkomensverklaringen en de toelichting daarop in 24 talen vertaald. Deze zijn op de website van de Belastingdienst te vinden. Vorig jaar is door de Belastingdienst ook een brief gestuurd om de betrokken landen te informeren over de door Nederland gevraagde inkomensverklaring. De afgifte van dergelijke verklaringen is overigens niet nieuw voor hen; ook Duitsland en Oostenrijk stellen een dergelijke voorwaarde. Tevens is er met verschillende landen bilateraal contact geweest om eventuele problemen met het verstrekken van inkomensverklaringen op te lossen of te voorkomen. Kortom, dit onderwerp heeft de aandacht van mij en van de Belastingdienst.

Handhavingsbrief

Zoals ik tijdens het Algemeen overleg van 22 februari 2017 (Kamerstuk 31 066, nr. 350) heb aangegeven zal ik jaarlijks een handhavingsbrief uitbrengen. Doel van deze brief is om uw Kamer meer inzicht te geven in de afwegingen die de Belastingdienst jaarlijks maakt in het kader van zijn handhavingsbeleid. Onder verwijzing naar uw brief van 7 juli 2017 bericht ik u dat ik een eerste «proeve» van deze handhavingsbrief komend najaar gelijk met de volgende halfjaarsrapportage aan uw Kamer zal aanbieden.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Bijlage

Casus 1 Huurtoeslag overgangsperiode

Stel een ouderechtpaar woont in een huurwoning. Zij krijgen hiervoor huurtoeslag. Maar dan komt één van de twee in het ziekenhuis terecht en kan vanwege zijn zorgvraag helaas niet terugkeren naar de eigen huurwoning maar het echtpaar kan terecht in een echtparenappartement van een woon-zorgcomplex. Zij zeggen daarom de huur op, en hebben hiervoor een opzegtermijn van 1 maand. Maar helaas wordt de huurtoeslag al stopgezet op het moment van verhuizen. Daarom moet het echtpaar in de maand dat zij niet meer in de huurwoning wonen, de volle huur betalen.

  • Is dit de bedoeling van de regeling?

  • Kan dit niet opgelost worden om zo hoge kosten voor mensen die ook al moeten verhuizen te vermijden?

Antwoord

Het doel van de huurtoeslag is dat huishoudens met lage inkomens een goede en betaalbare woning kunnen bewonen. In de Wet op de huurtoeslag (artikel 1, onderdeel c) is opgenomen dat er alleen recht bestaat op huurtoeslag als de huurder zijn hoofdverblijf in de gehuurde woning heeft. De regeling is dus niet bedoeld als tegemoetkoming voor kosten die na een verhuizing nog moeten worden gemaakt omdat de huur niet is opgezegd vóór de opzegtermijn van 1 maand, waaronder de huur die nog betaald moet worden. Hetzelfde geldt ook voor huishoudens die tijdelijk dubbele huurlasten hebben, omdat ze nog niet naar de nieuwe huurwoning kunnen, omdat ze daar bijvoorbeeld nog met de inrichting van de woning bezig zijn. Ook in die situaties bestaat er alleen recht op huurtoeslag voor de woning waarin de huurder zijn hoofdverblijf heeft.

Casus 2 Huurtoeslag ex-partner fictief inkomen

Stel iemand is gescheiden en in de samenwoon/leef periode heeft haar partner geen inkomen gehad. Nu na de scheiding moet hij zijn eigen belastingzaken nog afhandelen maar dat doet hij niet. Tevens is deze ex-partner onvindbaar. De Belastingdienst toeslagen heeft nu een fictief inkomen bedacht voor de ex-partner, op basis waarvan mijn cliënt uiteindelijk de toeslag terug moet betalen. Op basis van de werkelijke inkomens had zij daar m.i. wel recht op.

  • Komt dit vaak voor?

  • Is er een mogelijkheid om deze (onterecht) negatieve gevolgen van het fictief verzamelinkomen te herstellen?

Antwoord

De inschatting van de Belastingdienst/Toeslagen is dat dit niet vaak voorkomt. Bij het definitief toekennen van een toeslag moet worden uitgegaan van het vastgestelde inkomen. Inkomens worden vastgesteld door de inspecteur op grond van de aangifte van de belastingplichtige. Wanneer een belastingplichtige zijn verplichting tot het doen van aangifte niet nakomt dan zal de inspecteur een ambtshalve aanslag opleggen waarbij de inspecteur, op basis van een zo goed mogelijke schatting, het inkomen vaststelt. De Belastingdienst/Toeslagen is wettelijk gehouden om dit inkomen over te nemen en kan daar niet van afwijken. Als een belastingplichtige het niet eens is met het door de inspecteur vastgestelde inkomen dan kan de belastingplichtige daartegen bezwaar maken bij de inspecteur. De belastingplichtige zal zelf bezwaar moeten maken tegen het ambtshalve vastgestelde inkomen. Als dat niet gebeurt dan zal het door de inspecteur ambtshalve vastgestelde inkomen niet wijzigen en zal ook de toekenning van de toeslag niet wijzigen. Omdat dit de ex-partner betreft is het de vraag of dit voor de aanvrager soelaas biedt. De door de Belastingdienst voorgenomen herinvoering van de 10% regeling kan in deze situatie wel een oplossing voor de aanvrager bieden. De 10% regeling biedt een oplossing voor de negatieve gevolgen voor toeslagen voor situaties waarin ex-partners na scheiding meer zijn gaan verdienen. De in de vraag beschreven situatie lijkt hieraan te voldoen. De aanvrager dient wel te kunnen aantonen dat de ex-partner na vertrek (meer) is gaan verdienen. Als de ex-partner niet mee werkt, dan kan de Belastingdienst naar aanleiding van een verzoek van de aanvrager mogelijk via bijvoorbeeld de Polisadministratie nagaan of de 10% regel van toepassing is.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2116

X Noot
2

Kamerstuk 34 196, nr. 12

Naar boven