31 066 Belastingdienst

Nr. 358 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2017

Ik heb u bij brief van 13 maart 2017 (Kamerstuk 31 066, nr. 349) geïnformeerd dat de uitvoerbaarheid van oplossingsrichtingen ter zake van de situatie waarin pleegkinderen kwalificeren als partner voor de toeslagen nog in onderzoek was. Ik heb in die brief aangegeven dat ik uw Kamer zou berichten zodra dat onderzoek zou zijn afgerond. Inmiddels is dat het geval.

Op basis van dit onderzoek naar een oplossing ter zake van het door de heer Omtzigt en de heer Bashir gesignaleerde probleem, ben ik voornemens deze situaties op te lossen en bij het pakket Belastingplan 2018 een wettelijke maatregel daartoe te treffen. Dat zal tot gevolg hebben dat, als het gaat om de toepassing van het partnerbegrip door de Belastingdienst voor pleegkinderen, de regeling gaat gelden voor bloed- of aanverwanten in de eerste graad van de belanghebbende. Onder bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende zal tevens worden verstaan een pleegkind voor wie de (andere) meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. Daardoor zal geen partnerschap van de belanghebbende met een (voormalig) pleegkind meer bestaan, tenzij beiden de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt en er voor het overige voldaan wordt aan de criteria die gelden voor partnerschap. De Belastingdienst heeft aangegeven dat een dergelijke maatregel met ingang van 1 januari 2018 uitvoerbaar is, mits – net als op dit moment ter zake van de aanverwant al geldt – wordt bepaald dat hier een gezamenlijk verzoek aan vooraf gaat om niet als partners te worden aangemerkt.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Naar boven