30 850
Verantwoording en toezicht rechtspersonen met een wettelijke taak, deel 5

nr. 25
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2007

De commissie voor de Rijksuitgaven1, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 en de vaste commissie voor Financiën4 hebben op 14 juni 2007 overleg gevoerd met viceminister-president, minister Bos van Financiën en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak, deel 5 (30 850, nrs. 1, 2, 7, 17, 22 en 23).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) vindt het goed nieuws dat de Algemene Rekenkamer heeft geoordeeld dat de verantwoording aan de Staten-Generaal door de ministers grotendeels aan de normen voldoet.

Bij het inkomensdeel van de rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) dat wordt gevormd door premies en tarieven, gaat het in totaal om het niet geringe bedrag van ongeveer 70 mld. Sommige rechtspersonen met een wettelijke taak ervaren de regeldruk bij de verantwoording als zeer groot en onoverzichtelijk. De Rekenkamer merkt in haar verslag over een aantal ministeries op dat bij beleidsdirecties die belast zijn met de aansturing van de RWT’s, een centrale toezichtvisie niet blijkt te leven. De beleidsdirecties stellen los van elkaar hun eigen verantwoordingsvragen. De RWT’s, die hun jaarverslag in het eerste kwartaal na het boekjaar publiceren, krijgen daarna nog een stroom aan informatievragen en dus administratieve lasten. Een centrale regie zou dus handig zijn. Zou de regel kunnen zijn dat de jaarverslagen en de verantwoordingsregel niet uitgebreider hoeven te zijn dan de verplichtingen voor het jaarverslag via de centrale toezichtregels en kan dan per ministerie bekeken worden wat dit aan meer inzicht en minder administratieve last oplevert? Overigens merkt mevrouw De Pater op dat nog steeds 10% van de RWT’s geen jaarverslag maakt.

Wat het inzicht in de vermogensposities betreft vindt mevrouw De Pater het antwoord van de minister dat hij geen nadere eisen willen stellen merkwaardig. De meeste RWT’s werken met een baten- en lastendienst, waardoor zij in staat zijn om reserves op te bouwen. Gezien het bedrag van 70 mld. aan premies en heffingen dat omgaat bij de RWT’s, is het geen overbodige luxe om een goed inzicht te hebben in de publiek gefinancierde instellingen, inclusief de opgebouwde vermogensposities.

De Rekenkamer is niet langer voornemens om de inventariserende rapportages voort te zetten, maar zal wel aandacht blijven besteden aan de nog niet gerealiseerde elementen uit RWT-strategie van de Rekenkamer. Mevrouw De Pater kan zich voorstellen dat dit is inclusief de verantwoording over de premies en tarieven en de vermogensposities.

De heer Kalma (PvdA) constateert dat het project van de Rekenkamer op het gebied van verantwoording en toezicht bij RWT’s succesvol kan worden genoemd.

De conclusie dat grotendeels wordt voldaan aan de norm, laat ruimte voor verbetering, in het bijzonder bij de ontbrekende rechtmatigheidsverklaring voor een aantal RWT’s. Kan het kabinet toezeggen dat het streven om in 2007 de rechtmatigheid van alle RWT’s te hebben afgedekt, wordt gerealiseerd?

Bij de verantwoording van ministers aan het parlement wordt nog grotendeels niet voldaan aan de norm. De heer Kalma dringt aan op verbetering.

De minister aarzelt om de RWT’s die nog steeds geen publiekelijke verantwoording afleggen, hiertoe wettelijk te dwingen. Waarom geldt een dergelijke plicht wel voor particuliere ondernemingen en zou die niet voor RWT’s hoeven te gelden?

Met het stoppen van de rapportages van de Rekenkamer gaat het overzicht ontbreken van de geldstromen die van en naar RWT’s vloeien, in het bijzonder van de inkomsten uit premies en tarieven en de vermogenspositie. Deze informatievoorziening moet op peil blijven. Inzicht in het vermogen van RWT’s is essentieel bij de vaststelling van premies en tarieven en van rijksbijdragen aan RWT’s. Neemt het kabinet die verplichting op zich, te meer waar van extra administratieve lasten kennelijk nauwelijks sprake zal zijn?

In de departementale jaarverslagen wordt gewerkt met uitzonderingsrapportages. Het blijft merkwaardig dat over de algemene criteria aan de hand waarvan de RWT’s worden getoetst en over de relatie met de uitzonderingsrapportages geen helderheid bestaat. Waarom worden dergelijke criteria niet geformuleerd?

De heer Blok (VVD) stelt vast dat de Algemene Rekenkamer een goed proces in gang heeft gezet door aandacht te vragen voor het toezicht binnen de RWT’s. De Rekenkamer signaleert nog wel een paar losse eindjes. Het vorige kabinet reageerde wat terughoudend vanuit de gedachte dat niet toezicht op toezicht moet worden gestapeld. De heer Blok heeft daar begrip voor. Goede controle betekent niet altijd nog meer toezicht en verantwoording. Hij is benieuwd naar de visie van het kabinet.

In het regeerakkoord zijn uitspraken gedaan over de wenselijkheid van de maatschappelijke onderneming, die ook een aantal RWT’s zou kunnen omvatten. Kan er in dit overleg meer duidelijkheid komen over de rol die de maatschappelijke onderneming binnen de RWT’s moet vervullen? Waar wil het kabinet de knip leggen tussen de maatschappelijke onderneming en de echt publieke dienst? Als een organisatie echt een publieke dienst is, is geen vermogen nodig. Dan is er geen faillissementsrisico en kun je er een agentschap van maken. Dan hoeft geen toezicht te worden gehouden op het vermogen. Een andere mogelijkheid is dat iets geen publieke dienst is, maar tot de markt behoort. Dan dicteert de markt hoeveel vermogen nodig is, want anders kun je geen kapitaal aantrekken. Ook dan hoeft er geen toezicht te worden gehouden. Sommige RWT’s zouden ideologisch gezien tot de markt kunnen behoren en van andere zou een agentschap kunnen worden gemaakt. Een heldere keuze scheelt in het toezicht, want dan wordt het toezicht uitgeoefend door consumenten, die kunnen kiezen, en de kapitaalmarkt, die het geld verstrekt. Die achterliggende vraag is heel belangrijk voor het antwoord op de vraag hoeveel toezicht nodig is en of er gestapeld moet worden bovenop hetgeen er nu is. Daarover wil de heer Blok duidelijkheid van de ministers.

Antwoord van de bewindslieden

De minister van Financiën dankt de Algemene Rekenkamer omdat met de vijfde rapportage een onderzoek is afgesloten, dat tien jaar heeft geduurd en waarvoor heel veel werk is verzet. Dit betekent niet dat de informatiestroom stopt en dat de Kamer van controle-instrumenten wordt beroofd, want op basis van de informatie zijn de afgelopen jaren de controlevereisten bijgesteld, heel vaak in specifieke wetten.

Er is een ongelooflijke variëteit aan RWT’s, van basisschool tot De Nederlandsche Bank. Daarmee verschillen ook de vragen over geldstromen, vermogensvorming en dergelijke enorm per RWT. Daarom is niet gekozen voor uniforme vereisten per rapportage maar voor een maatwerkaanpak via uitzonderingsrapportages. In plaats van alles van iedereen op een gestandaardiseerde manier vast te leggen, wordt geprobeerd om goed zicht te houden op de ontwikkelingen en de Kamer te informeren op de punten waar er een uitzondering op de regel is.

De minister begrijpt dat meer verantwoording niet moet leiden tot dikkere verslagen. Waar zaken niet in orde zijn, moeten zij volgend jaar beter. Het streven is om in 2007 de rechtmatigheidsvragen die nog open staan, opgelost te hebben. Dat moet ook. Voor de hoeveelheid informatie en de manier van rapporteren zoekt de minister naar een balans tussen dat wat de Kamer moet weten om op een verantwoorde wijze de controlerende taak uit te oefenen en een zekere doelmatigheid in termen van rapportages en de daarbij behorende administratieve lasten.

Bij de sectoren waar sprake is van vermogensvorming en premiefinanciering gaat het voornaamste verschil van inzicht met de Algemene Rekenkamer vooral over de manier waarop de informatie wordt verschaft. De Algemene Rekenkamer bepleit om in de sectoren waar premies relevant zijn, een geaggregeerd overzicht te verschaffen van alle RWT’s en de daarbij horende geldstromen. Het kabinet vindt het veel belangrijker dat over de RWT’s op het gebied van sociale zaken en volksgezondheid op een adequate manier verantwoording wordt afgelegd. Daarom zijn ook overzichten opgenomen in de departementale jaarverslagen. Dit is de beste manier van koppeling aan andere informatie. Op het gebied van de vermogensvorming heeft het kabinet gekozen voor de uitzonderingsrapportage, omdat dit het meest efficiënt lijkt. Alles kan op papier worden gezet, maar de vraag is of dit de mogelijkheid biedt tot een zinvol debat. Veel informatie wordt wel via internet beschikbaar gesteld, maar in de formele gedrukte rapportage ligt de nadruk op de uitzonderingsgevallen. Dat staat de controlerende taak van de Kamer ook niet in de weg.

De Comptabiliteitswet biedt geen basis voor een wettelijke publicatieplicht voor alle RWT’s. Het streven naar een uniforme rapportage- of publicatieplicht botst al snel met de diversiteit aan RWT’s. Het verschilt per RWT wat zinvol is om te rapporteren. Met een wettelijke publicatieplicht voor RWT’s wordt ook weer wet- en regelgeving opgetuigd die op z’n minst parallel loopt met en soms de rapportageverplichtingen doorkruist die in sectoren al zijn geregeld. De minister wil liever het debat aangaan over de vraag of er nog RWT’s zijn waarover helemaal niet wordt gerapporteerd, noch departementaal noch anderszins, maar waarvoor dat wel moet gebeuren.

De toezichtvereisten zijn sterk afhankelijk van de organisatievorm die wordt gekozen. Verzelfstandiging of privatisering heeft consequenties voor de informatie die gegenereerd kan of moet worden. Vaak leidt privatisering niet tot minder rapportagelasten, omdat de behoefte om te weten wat er gebeurt, toeneemt naarmate de overheid verder op afstand wordt geplaatst. Het ontneemt de Kamer ook de mogelijkheid over onderwerpen te debatteren waarbij zij graag voeling zou houden met de doelstellingen en de mate waarin die bereikt worden. Naarmate de uitvoering meer op afstand is geplaatst, zal het moeilijker worden om de relevante informatie te verkrijgen.

Binnenkort zal in de ministerraad een voorstel over de maatschappelijke onderneming aan de orde komen, waarna een openbare consultatieronde zal plaatsvinden. Bij dit relevante onderwerp spelen twee aspecten een rol. Er zijn te veel organisaties in een wat schimmig gebied tussen publiek en privaat die noch door de markt noch door de overheid tot de orde kunnen worden geroepen. Er is behoefte om daarop meer greep te krijgen. In dat kader zal worden nagegaan in hoeverre vormen van verticaal toezicht vervangen kunnen worden door vormen van horizontaal toezicht, waarbij vergelijkbare instellingen toezicht houden op elkaar of waarbij cliënten toezicht houden op instellingen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties spreekt haar waardering uit voor het werk van de Rekenkamer en de belangstelling van de Kamer voor dit onderwerp. De rapporten van de Rekenkamer hebben de afgelopen tien jaar bijgedragen aan een verbetering in de verantwoording van de RWT’s en het toezicht van de bewindslieden erop. De Algemene Rekenkamer onderschrijft ook de uitgangspunten in de Kaderwet ZBO en de kaderstellende visie op toezicht 2005. De minister vat het rapport zo op dat de regering kan doorgaan op de weg die de afgelopen jaren is ingeslagen.

De verantwoordelijkheid van de minister van BZK voor de RWT’s betreft vooral de coördinatie van de implementatie van de Kaderstellende visie op toezicht. Zij is er enthousiast mee aan het werk. Het onder de werking van de kaderwet brengen van de zbo’s schiet ook al erg op. De Kaderwet ZBO is per 1 februari in werking getreden. Het minimumpakket van bevoegdheden van ministers over zbo’s ligt ook in de wet vast. De kaderwet zorgt voor een uniformer en transparanter stelsel.

Het is van groot belang dat bij de RWT’s integriteit hoog in het vaandel staat. Via het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector kan het ministerie de RWT’s handreikingen doen om ervoor te zorgen dat zij de integriteit de aandacht geven die nodig is.

Wat de bestuurskosten van RWT’s betreft wordt op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT), die sinds een jaar van kracht is, gerapporteerd hoeveel medewerkers een salaris verdienen dat boven een bepaalde grens uitkomt. Het is nu één keer gebeurd. Het is goed bevallen en zal de komende jaren ook gebeuren.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) merkt op dat haar vragen vooral betrekking hadden op de verantwoording aan de Staten-Generaal door de ministers, die volgens de Rekenkamer grotendeels niet heeft voldaan aan de norm. Het kan wel in de departementale jaarverslagen staan, maar de Kamer weet dus niet hoe het precies zit met de premies en de toeslagen. Hetzelfde geldt voor de vermogensvorming. Zij begrijpt dat voor elke sector eigen regels gelden. Het is ook niet de bedoeling dat De Nederlandsche Bank of een AFM eigen regels stelt aan financiële instellingen, waarna de minister ook nog eens met regels komt. Het moet toch mogelijk zijn dat aan de hand van één pakket van verantwoordingsregels zowel de AFM als DNB als de minister de Kamer laat zien hoe het zit. Is het dus wel zo’n goed idee dat de Algemene Rekenkamer alleen nog maar de uitzonderingen rapporteert?

De minister van BZK, die naar de WOPT verwees, is bezig met een beleidskader voor de inkomens in de publieke en semipublieke sector. Waarschijnlijk komt er snel iets bij de Kamer. De komende jaren zal er waarschijnlijk ook regelmatig over worden gesproken. Transparantie is echter één ding, nu de normering nog.

De heer Kalma (PvdA) vraagt of het niet vreemd is dat de publicatieplicht in de vorm van een jaarverslag wel geldt voor particuliere ondernemingen, die ook heel verschillend zijn, maar niet voor RWT’s.

De Rekenkamer constateert dat met het stoppen van het project de informatie aan de Kamer kwantitatief en kwalitatief afneemt. Er ontstaat een lacune die zou moeten worden ingevuld door de departementen. Bestrijdt de minister deze stelling van de Rekenkamer?

Ten slotte is het standpunt van de Rekenkamer dat niet rapporteren expliciet kan worden opgevat als dat het in orde is. Verder zegt de Rekenkamer dat de algemene criteria waarop de uitzonderingsrapportages gebaseerd zijn, geformuleerd en bekendgemaakt moeten kunnen worden aan de Tweede Kamer. Onderschrijft de minister deze twee uitgangspunten van de Rekenkamer?

De heer Blok (VVD) vindt het maar de vraag of er een publicatieplicht voor alle RWT’s moet komen. Het hangt ook af van de omvang van het bedrijf en de vraag of het beursgenoteerd is. Een bedrijf met de omvang van een gemiddelde basisschool heeft niet zo’n grote publicatieplicht als Ahold.

De heer Blok wijst erop dat ook horizontaal toezicht op een drama kan uitlopen. Ook daarbij moet verslag worden gedaan tegenover stakeholders. Bekend is wat brancheorganisaties elkaar kunnen aandoen. Bij de beoordeling van het instrument maatschappelijke onderneming zal de VVD sterk opletten of het leidt tot minder publicatieplicht, of de burger nog wel iets te kiezen heeft en of het leidt tot een afgeschermde sector die ook niet transparant behoeft te zijn.

De minister van Financiën stelt vast dat ook in de private sector de publicatieplicht niet zo uniform en algemeen geldend is als de heer Kalma suggereert. Een algemene publicatieplicht heeft tot gevolg dat de verplichtingen die daaruit voortvloeien, bovenop de publicatieverplichtingen komen die er al vanuit de sectorale wetgeving zijn, en dat voor de hoogste norm zal worden gekozen, zodat ook de RWT’s waarvoor nu de lagere norm geldt, daaraan moeten voldoen. De controlelast zal dus enorm toenemen, waarbij het de vraag is of dit in relatie staat tot de extra informatie die wordt gegeven. Verder geldt voor een aantal sectoren dat daar al sprake is van veel bureaucratie en rapportages. De minister stelt voor dat hij in een brief aan de Kamer een overzicht geeft wat er precies gebeurt bij de organisaties waar het om gaat. Aan de hand van dat overzicht kan dan bekeken worden of ergens een gat valt waar iets aan gedaan moet worden.

De minister bevestigt dat de Kamer ervan kan uitgaan dat het in orde is als er geen uitzonderingsrapportage is. De minister kan de algemene criteria niet expliciteren, omdat er geen algemene criteria zijn. Het verschilt per organisatie. De minister is bereid een poging te doen om in de brief nader inzicht daarin te bieden en de zorgen daarover weg te nemen.

De minister bestrijdt de constatering van de Rekenkamer dat met het stoppen van het project voor de Kamer een lacune ontstaat in de informatiestroom en rapportages. De Rekenkamer heeft alle RWT’s gescreend en vastgelegd waarover zij wel en niet rapporteren. Aan de hand daarvan zijn de afgelopen jaren ook stelselmatig conclusies getrokken of rapportagevereisten moesten worden aangepast. Op het moment dat die worden aangepast of niet aangepast, is er een permanente rapportageverplichting van een bepaald niveau voor alle betrokken organisaties. De informatiestroom blijft dus gewoon lopen. Misschien moet over een aantal jaren worden geëvalueerd wat er van de aanbevelingen terecht is gekomen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal een brief sturen over de planning van de behandeling van de voorstellen van de commissie-Dijkstal. Zij zal proberen tempo te maken, opdat zo snel mogelijk een debat kan worden gehouden.

De minister constateert dat de neiging bestaat om verantwoording op verantwoording te stapelen, omdat het zo moeilijk is precies te definiëren wat je wilt weten. Men wil weten wat de organisaties presteren, of zij hun doel bereiken, of zij dat op de meest efficiënte manier doen, of degenen die zij dienen, daarover tevreden zijn en of het op een nette en integere manier gebeurt. Omdat die zaken moeilijk te meten zijn, worden allerlei tussenliggende processen gemeten, zoals het aantal uren dat ergens aan wordt besteed, hoeveel mensen het doen en hoe vaak et cetera. De uitdaging is dus om het te beperken tot de zaken die je echt wilt weten.

Toezeggingen

– De Kamer krijgt een brief waarin wordt aangegeven welke RWT’s niet publiek verantwoording afleggen en op welke manier zij wel verantwoording afleggen.

– De informatie over premies en tarieven van RWT’s wordt opgenomen in de begrotingen en jaarverslagen van departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid.

– De minister zal op het punt van de uitzonderingsrapportages inzicht bieden in de algemene criteria versus specifieke criteria.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Aptroot

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Wit

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

Adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Welp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), ondervoorzitter, Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Jules Kortenhorst (CDA), Tony van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA) en Tang (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Anker (ChristenUnie), Mastwijk (CDA), De Roon (PVV), Luijben (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Besselink (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Wolfsen (PvdA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), Çörüz (CDA), Ten Broeke (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Bouchibti (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (ChristenUnie).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Koer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Verdonk (VVD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Wolfsen (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), De Rouwe (CDA), Depla (PvdA), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Zijlstra (VVD), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Crone (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

XNoot
4

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Jules Kortenhorst (CDA), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dam (PvdA), Halsema (GroenLinks), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Anker (ChristenUnie), Mastwijk (CDA), Schippers (VVD), De Roon (PVV), Smeets (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Spekman (PvdA).

Naar boven