30 324
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (puntenstelsel)

nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2009

Met deze brief informeren wij u naar aanleiding van het onderzoek dat is uitgevoerd naar een mogelijke uitbreiding van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (wet van 24 oktober 2008 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (puntenstelsel), Stb. 433).

De recidiveregeling houdt in dat het rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt indien de rijbewijshouder binnen vijf jaar na een eerdere veroordeling opnieuw een ernstig verkeersdelict begaat. Onder onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wordt in dit verband niet alleen een onherroepelijke veroordeling door de rechter verstaan maar ook een onherroepelijke strafbeschikking of een transactie aan welker voorwaarden door de verdachte is voldaan. Om weer in het bezit van een rijbewijs te komen, zal betrokkene opnieuw zijn geschiktheid en rijvaardigheid moeten aantonen, onder andere door het afleggen van een rijexamen. De regeling is thans beperkt tot alcoholgerelateerde verkeersdelicten.1

Het onderzoek naar een mogelijke uitbreiding van de recidiveregeling hebben wij uw Kamer toegezegd in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel dat tot de hierboven vermelde wet heeft geleid. Daarbij hebben wij aangegeven te zullen onderzoeken of en zo ja, onder welke voorwaarden, een uitbreiding van de recidiveregeling met ernstige snelheidsovertredingen binnen de bebouwde kom, voorzover deze niet enkel op kenteken zijn geconstateerd, een bijdrage kan leveren aan de verkeersveiligheid en de rechtshandhaving.2 Dit voornemen is door uw Kamer ondersteund met de motie De Rouwe c.s.3. In reactie op deze motie hebben wij tevens toegezegd te zullen onderzoeken welke andere meetbare verkeersovertredingen nog meer voor onderbrenging in de recidiveregeling in aanmerking komen.

Ter beantwoording van deze vragen hebben wij een onderzoek laten uitvoeren naar de juridische mogelijkheden om de recidiveregeling op termijn uit te breiden. Dit onderzoek, gelegd langs de uitgangspunten van de recidiveregeling, dient te worden beschouwd als een eerste stap in het proces ter voorbereiding op een eventuele uitbreiding. Belangrijke vervolgstappen zijn naast het in kaart brengen van de mogelijke impact op de verkeersveiligheid, de inpassing in het zogenoemde «rijbewijshuis». Op deze noodzakelijke vervolgstappen komen wij verderop in deze brief terug.

Het juridisch onderzoek is onder begeleiding van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) door mr. dr. J.W. van der Hulst uitgevoerd.1 Het rapport «Verkenningen naar een uitbreiding van de recidiveregeling ernstige verkeersdelicten» treft u bijgaand aan.2

Alvorens in te gaan op de aanbevelingen van de onderzoeker hechten wij eraan de recidiveregeling en de uitgangspunten bij de regeling uiteen te zetten. Een eventuele uitbreiding dient te passen in de systematiek van de regeling.

Daartoe moet het in de eerste plaats gaan om verkeersdelicten die mede vanwege het herhalingsgevaar een aanzienlijk risico voor de verkeersveiligheid vormen.3 Lichtere verkeersovertredingen die via de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: Wet Mulder) worden afgedaan, lenen zich naar hun aard in ieder geval niet voor onderbrenging in de recidiveregeling. Feiten die niet via de Wet Mulder maar via het strafrecht worden afgedaan, voldoen ook niet enkel om die reden aan genoemd criterium. Van de verkeerdelicten die strafrechtelijk worden afgedaan, kan dan ook slechts een selectie voor onderbrenging in de recidiveregeling in aanmerking komen.

Een tweede belangrijk uitgangspunt betreft het (wettelijk) rechtsgevolg dat de regeling aan de tweede onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling verbindt. Doordat de recidiveregeling aan het feit van de veroordeling «automatisch» de ongeldigheid van het rijbewijs verbindt, moeten de onder de recidiveregeling te brengen verkeersdelicten naar hun aard voldoende ernstig zijn, zodat de feiten die zo een verkeersdelict opleveren in concreto de uit de recidiveregeling voortvloeiende rijbewijssanctie rechtvaardigen. De rijbewijssanctie volgt immers uit de enkele vaststelling door de rechter dat betrokkene het delict heeft begaan en daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Het meewegen van omstandigheden die niet eenduidig uit de rechterlijke veroordeling kunnen worden afgeleid, verdraagt zich niet met de systematiek van de recidiveregeling dat «automatisch» leidt tot het rechtsgevolg. De rechtszekerheid vereist een keuze voor die delicten die voldoende concreet en helder zijn omschreven, zodat eenduidig en objectief uit de veroordeling kan worden afgeleid dat de recidiveregeling van toepassing is.

Een derde uitgangspunt is dat voor de uit de recidiveregeling voortvloeiende rijbewijssanctie vaststelling van de identiteit van de bestuurder nodig is. Het moet dan ook gaan om verkeersdelicten die via staandehouding worden geconstateerd. Verkeersdelicten die louter op kenteken zijn geconstateerd, lenen zich niet voor onderbrenging in de recidiveregeling. Een praktische vraag die bij uitbreiding van de regeling onder ogen moet worden gezien is of uit de veroordeling kan worden afgeleid dat het feit niet louter op kenteken is geconstateerd.

In het onderzoeksrapport worden de juridische mogelijkheden voor uitbreiding van de recidiveregeling geschetst en een aantal concrete suggesties gedaan. Overigens is bij het onderhavige onderzoek uitbreiding van de regeling met het rijden onder invloed van drugs niet meegenomen. Conform hetgeen u eerder is geschreven, zullen wij bij de voorbereiding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de introductie van de speekseltester als voorselectiemiddel bezien op welke wijze rijden onder invloed van drugs onder de recidiveregeling kan worden gebracht.1

Mede op basis van de constateringen van de onderzoeker en gelet op de hierboven genoemde uitgangspunten stellen wij vast dat de volgende delicten – in juridisch opzicht – onder de werkingssfeer van de recidiveregeling kunnen worden gebracht, te weten:

• ernstige snelheidsovertredingen binnen de bebouwde kom waarbij sprake is van een overschrijding van de maximumsnelheid met 50 km/uur of meer en in geval van bromfietsen met 30 km/uur of meer;

• het door schuld veroorzaken van een ongeval met de dood, zwaar lichamelijk letsel of lichamelijk letsel tot gevolg waarbij sprake is van roekeloosheid (artikel 6 juncto 175, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994);

• het door schuld veroorzaken van een ongeval met de dood, zwaar lichamelijk letsel of lichamelijk letsel tot gevolg waarbij sprake is van strafverzwarende omstandigheden (artikel 6 juncto 175, derde lid, Wegenverkeerswet 1994). De strafverzwarende omstandigheden van artikel 175, derde lid, zouden hiermee integraal onder de recidiveregeling worden gebracht. De in het artikellid omschreven strafverzwarende omstandigheid volgens welke de schuldige aan het ongeval onder invloed van alcohol was, valt op dit moment reeds onder de recidiveregeling;

• opzetdelicten in het verkeer.2

De suggesties van de onderzoeker op het gebied van gevaarzettende omstandigheden bij snelheidsovertredingen binnen de bebouwde kom, het gevaarzettend karakter van het type weg in relatie tot snelheidsovertredingen buiten de bebouwde kom en de door de onderzoeker aangehaalde herhalingsdelicten staan op gespannen voet met het hierboven weergegeven tweede uitgangspunt van de recidiveregeling. De ernst van deze feiten in concreto kan niet zonder meer uit een (tweede) veroordeling worden afgeleid.

Indien op termijn tot een uitbreiding van de recidiveregeling wordt overgegaan, zouden wij de met betrekking tot deze delicten gedane suggesties langs een andere weg willen vormgeven, en wel door ervoor te zorgen dat de ernst van het delict in concreto wél uit de (tweede) veroordeling kan worden afgeleid. Dit kan worden bereikt door bij deze verkeersdelicten de additionele voorwaarde te stellen dat bij de strafrechtelijke afdoening een ontzegging van de rijbevoegdheid, van een nader te bepalen en wettelijk vast te leggen minimale duur, is opgelegd. Snelheidsovertredingen bij wegwerkzaamheden kunnen dan bijvoorbeeld ook onder de werkingssfeer van de recidiveregeling worden gebracht. Op deze wijze kan worden verzekerd dat de betreffende verkeersdelicten voldoende ernstig zijn, aangezien dit in concreto door de rechter is bezien bij het opleggen van een rijontzegging van een bepaalde duur. Ten aanzien van de duur van de ontzegging zal wel een ondergrens moeten worden bepaald en gehanteerd.

Behalve de juridische mogelijkheden tot uitbreiding van de recidiveregeling is uiteraard van belang dat van uitbreiding van de recidiveregeling, in relatie tot de specifieke delicten, een positief effect op de verkeersveiligheid kan worden verwacht. Teneinde meer zicht te krijgen op de mogelijke impact hebben wij het WODC verzocht om op basis van bovengenoemde delictgroepen een recidivemeting uit te voeren.

Daarnaast moet uitbreiding van de recidiveregeling niet conflicteren met het bestaande instrumentarium. Teneinde meer zicht te krijgen op het huidige stelsel van rijbewijssancties en -maatregelen («het rijbewijshuis») en de knelpunten daarbinnen wordt op dit moment een onderzoek uitgevoerd. Voornemens omtrent een eventuele uitbreiding van de recidiveregeling moeten dan ook nadrukkelijk in dit verband worden bezien. Over de uitkomsten van het onderzoek en mogelijke consequenties die hieraan worden verbonden, wordt uw Kamer begin volgend jaar geïnformeerd.1

Op basis van het onderzoeksrapport stellen wij vast dat er in juridisch opzicht meerdere mogelijkheden zijn om de werkingssfeer van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten op termijn uit te breiden. Het in kaart brengen van de mogelijke impact op de verkeersveiligheid, evenals het betrekken van de bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar het rijbewijsstelsel, zijn noodzakelijke stappen om tot besluitvorming over uitbreiding te kunnen overgaan. Wij zullen uw Kamer hierover komend voorjaar nader informeren.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings


XNoot
1

Artikel 8, 163 en 6 jo. 175, derde lid, Wegenverkeerswet 1994.

XNoot
2

TK 2007–2008, 30 324, nr. 17, p. 5.

XNoot
3

TK 2007–2008, 30 324, nr. 19.

XNoot
1

mr. dr. J.W. van der Hulst is verbonden aan de sectie strafrecht van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

TK 2005–2006, 30 324, nr. 3, pag. 1.

XNoot
1

TK 2008–2009, 29 398, nr. 172.

XNoot
2

Opzetdelicten zoals bedoeld in artikel 179a Wegenverkeerswet 1994.

XNoot
1

TK 2008–2009, 29 398, nr. 171.

Naar boven