29 407
Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten

nr. 33
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2006

In het Algemeen Overleg op 12 april over het vrij verkeer van werknemers met de nieuwe lidstaten van de EU heb ik de Tweede Kamer toegezegd te bezien hoe de voorstellen van de fracties van CDA en PvdA met betrekking tot een sectorale benadering van het vrij verkeer van werknemers te verbinden zijn aan de beslissing van het kabinet, zoals verwoord is in de brief van 31 maart jl. (Kamerstuk 29 407, nr. 32). Met deze brief geef ik invulling aan die toezegging.

Tevens vindt u in deze brief informatie over een tweetal andere onderwerpen waarvan ik de Kamer heb toegezegd haar te zullen informeren: de maatregelen die het kabinet genomen heeft en voornemens is met betrekking tot de onderkant van de arbeidsmarkt en de handhaving.

A. SECTORSGEWIJZE BENADERING WERKNEMERSVERKEER

Naar aanleiding van het debat van 12 april jl. ben ik nagegaan op welke wijze het kabinetsbesluit met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers én de gevoelens van de meerderheid van de Tweede Kamer, zoals die in het debat naar voren zijn gebracht, met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.

Op grond van de gunstige conjuncturele ontwikkeling met een sterk dalende werkloosheid en een grote groei van het aantal vacatures achtte het kabinet het wenselijk om per 1 mei 2006 de arbeidsmarkttoets te laten vervallen en – na invoering van flankerend beleid – per 1 januari 2007 een volledig vrij verkeer van werknemers in te voeren. De arbeidsmarktprognoses van CPB en RWI vormen een bevestiging van dit standpunt. Voor de komende jaren wordt in toenemende mate krapte op de arbeidsmarkt verwacht. Handhaving van de arbeidsmarkttoets – en op termijn de tewerkstellingsvergunningsplicht – betekent voor veel werkgevers een onnodige bureaucratische rompslomp.

In het debat van 12 april jl. is enerzijds door de Kamer aangegeven dat we ons niet in onze eigen voet moeten schieten door een te restrictief beleid te voeren. Immers, in een situatie met een sterke vraag naar arbeid, kan een tekort daaraan een remmende werking op de economische ontwikkeling veroorzaken. Anderzijds is de zorg geuit dat de arbeidsmigratie uit de nieuwe lidstaten in een aantal sectoren een minder gunstig effect kan hebben.

Voor alle zekerheid wil ik daarom de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nauwgezet monitoren om eventuele negatieve effecten van het werknemersverkeer te voorkomen. Monitoring kan aan de hand van twee gegevens plaats vinden. In de eerste plaats kan de instroom van werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten worden geregistreerd aan de hand van het aantal door CWI afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Dit aantal geeft ook een inzicht in de sectoren/beroepen waar deze werknemers werkzaam zijn. In de tweede plaats kan aan de hand van de instroomcijfers WW worden afgeleid of en in welke mate deze arbeidsmigratie verdringende effecten heeft op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het UWV geeft ieder kwartaal een overzicht van de in- en uitstroomgegevens uit de WW. Mocht in een bepaalde sector een grote instroom in de WW plaats vinden die gerelateerd kan worden aan de afgifte van tewerkstellingsvergunningen in de desbetreffende sector, dan kan dat een signaal zijn om in de periode tussen 1 mei 2006 en 1 januari 2007 de arbeidsmarkttoets in de desbetreffende sector opnieuw in te voeren.

Per 1 januari 2007 ben ik voornemens om de tewerkstellingsvergunningsplicht voor werkgevers die werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten te werk stellen, af te schaffen. Echter ook dan wil ik de mogelijkheid open houden dat voor een beperkt aantal sectoren voor beperkte tijd nog niet een volledig vrij verkeer van werknemers wordt ingevoerd. Het kabinet zal dit in overweging nemen indien de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt aangeven, dat de te verwachten arbeidsmigratie uit de nieuwe EU-lidstaten zodanig van omvang is dat zij in de desbetreffende sectoren de arbeidsmarkt ernstig zal verstoren. Bij die overweging zal het kabinet een goed onderbouwde visie hieromtrent van de gezamenlijke sectorale sociale partners betrekken.

Op deze wijze kan Nederland enerzijds optimaal profiteren van het werknemersverkeer met de nieuwe lidstaten en is er anderzijds een adequaat controlemiddel om – mocht de arbeidsmigratie uit de nieuwe EU-lidstaten tot ongewenste effecten leiden – op korte termijn adequate maatregelen te treffen.

B. ONDERKANT ARBEIDSMARKT

In het Algemeen Overleg op 12 april zijn door diverse fracties zorgen geuit over verdringing van Nederlands arbeidsaanbod, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het kabinetsbeleid is er primair op gericht om het arbeidsaanbod aan de onderkant verder te activeren en te kwalificeren, zodat dit aanbod in de aantrekkende economie nieuwe kansen op de arbeidsmarkt kan benutten. Wanneer het gaat om maatregelen die het kabinet daartoe genomen heeft, wil ik op het volgende wijzen.

1. Algemeen sociaal-economisch beleid

Dit beleid is gericht op economische groei (versterken concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven), dat de komende jaren zijn vruchten zal gaan afwerpen. Door de aantrekkende economie zal naar verwachting het aantal werklozen dalen met 40 000 in 2006 en 75 000 in 2007. In percentage zal de werkloosheid in deze periode dalen van 6 naar 5 (ter vergelijking: Duitsland en Frankrijk kennen nu nog een werkloosheidspercentage van bijna 10).

2. Activerend sociaal zekerheidsstelsel

Het sociaal zekerheidsstelsel is aanzienlijk activerender geworden. Door de invoering van de WWB is de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden bij de gemeenten neergelegd. En hoewel in de uitvoering nog verbeteringen mogelijk zijn, heeft de WWB een aanzienlijk activerender werking dan diens voorganger, de Algemene bijstandswet.

Met betrekking tot de werknemersverzekeringen wijs ik op de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), waardoor voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten het risico dat zij langdurig op een uitkering zijn aangewezen, aanzienlijk wordt verkleind. Ook de komende wijziging van de Werkloosheidswet (WW), waarbij de referte-eis wordt aangescherpt en de duur van de WW-uitkering beperkt, activeert (potentiële) werklozen om actiever naar nieuw werk te zoeken.

3. Bestrijden armoedeval

De armoedeval zorgt voor personeelstekorten aan de onderkant van de arbeidsmarkt.1 Hierdoor ontstaat de situatie dat naast een aanbodoverschot van laagopgeleiden tegelijkertijd op allerlei deelmarkten tekorten ontstaan. Een belangrijk fiscaal instrument dat direct aangrijpt bij de armoedeval, is de arbeidskorting. Deze is in lijn met het Regeerakkoord de afgelopen jaren verhoogd en wordt in 2006 verhoogd met € 56 tot€ 1 357. De arbeidskorting maakt werken financieel meer lonend voor uitkeringsgerechtigden en vergroot zodoende het effectieve arbeidsaanbod.

Ook de aanvullende combinatiekorting is in dit verband relevant. De minstverdienende werkende partner en alleenstaande werkende ouders ontvangen de aanvullende korting bovenop de combinatiekorting (de korting voor huishoudens met kinderen waarin ten minste één van de partners werkt). De aanvullende combinatiekorting is bedoeld om de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders en tweeverdieners met kinderen te stimuleren en de combinatie van arbeid en zorg te vergemakkelijken. De aanvullende combinatiekorting wordt in 2006 verhoogd. De verhoging van de aanvullende combinatiekorting is positief vanuit armoedevalperspectief (en de markt voor de persoonlijke dienstverlening) omdat de minstverdienende partner wordt gestimuleerd tot arbeidsdeelname.

Activering van sociale zekerheid draagt bij aan bestrijding van de armoedeval. De herzieningen van de WW en WIA dienen in dit kader te worden geplaatst. Daarnaast heeft ook de verscherpte poortwachtersfunctie WWB een vermindering van de armoedeval tot gevolg.

4. Maatregelen/activiteiten gericht op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden

Er worden door SZW diverse activiteiten ontplooid die gericht zijn op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden. Er zijn generieke activiteiten, waarvan allochtonen naar evenredigheid profiteren. Aanvullend zijn er activiteiten speciaal gericht op allochtonen. Er wordt ondermeer gewerkt aan het tegengaan van negatieve beeldvorming en discriminatie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt, en waar nodig wordt tijdelijk, aanvullend specifiek beleid gevoerd.

Het kabinet heeft met sociale partners, uitvoeringsorganisaties, VNG, minderhedenorganisaties en andere maatschappelijke organisaties in het kader van het «Breed Initiatief Maatschappelijke Binding» afspraken gemaakt over een gezamenlijke inzet om de positie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt te verbeteren. Er zijn in dit kader een tiental projecten gestart.

De belangrijkste projecten die in het kader van BIMB lopen zijn:

Banenoffensief vluchtelingen: VluchtelingenWerk Nederland heeft samen met UAF, Emplooi en CWI een banenoffensief voor vluchtelingen gestart met als doel om in 3,5 jaar 2600 extra vluchtelingen naar werk te bemiddelen.

Pilot ABU/CWI/gemeenten: de brancheorganisatie van uitzendbureaus (ABU) en CWI zijn samen met de gemeenten met een project gestart, waarbij moeilijk bemiddelbare jongeren zonder uitkering (waaronder veel allochtone jongeren) die zich bij een uitzendbureau melden via het CWI aan passende scholing of een ander reïntegratietraject worden geholpen.

Project «on stage»/coaching van VMBO jongeren: Op initiatief van de brancheorganisatie van reïntegratiebedrijven Borea en de Taskforce Jeugdwerkloosheid gaan reïntegratiebedrijven belangeloos VMBO-scholen adopteren. 22 reïntegratiebedrijven nemen deel aan het project en zijn gekoppeld aan verschillende VMBO-scholen. Duizend jongeren zullen in het schooljaar 2005/2006 worden gecoacht of stage lopen.

5. Vergroten kwaliteit menselijk kapitaal

Met vergroting van de kwaliteit van het menselijk kapitaal profiteert de hele onderkant van de arbeidsmarkt. Immers, een hoger opgeleide beroepsbevolking betekent dat minder personen voor werk aangewezen zijn op de onderkant van de arbeidsmarkt.

Vermindering voortijdige schooluitval

Jongeren zonder diploma zijn de werklozen van morgen. Zonder startkwalificatie daalt namelijk hun kans op een baan. Dit betekent dat zij een hoger werkloosheidsrisico hebben en ook meer kans om regelmatig werkloos te worden. Veel voortijdige schooluitval is zodoende een bedreiging voor de toekomstige arbeidsmarkt.

Voor de aanpak van voortijdige schooluitval is in de begroting van 2006 en 2007 een bedrag van 193 respectievelijk 268 miljoen euro beschikbaar gesteld. Dat geld is bedoeld voor o.a. versterking van het praktijkdeel van het VMBO, versterking van het MBO, nog meer praktijkgericht leren, voor- en vroegschoolse educatie en brede scholen. Bij de Werktop is afgesproken om jaarlijks nog eens € 60 miljoen vrij te maken om voortijdige schooluitval te voorkomen, door risico-deelnemers in het MBO intensiever te begeleiden.

Subsidies voor (simulatie)stages/leerwerkplekken

Tijdens de Werktop hebben kabinet en sociale partners zich gecommitteerd om via een aantal concrete acties de stageproblematiek tot een oplossing te brengen. In aanvulling op de extra middelen genoemd onder vermindering van voortijdige schooluitval, die deels ook worden benut voor stages, zijn extra middelen afgesproken voor specifiek dit doel. Het kabinet stelt een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar voor 20 000 stages voor moeilijk plaatsbare leerlingen in het MBO. Daar waar moeilijk plaatsbare leerlingen niet meteen aan een stageplek kunnen worden geholpen, bieden simulatie stage/werkplaatsen uitkomst. Voor de realisatie hiervan in het MBO stelt het kabinet een bedrag van € 15 miljoen beschikbaar.

Garantie stage en BPV-plaatsen

Bij gelegenheid van de Werktop is afgesproken dat werkgevers zich nadrukkelijk zullen inspannen om in overleg met scholen gemaakte afspraken over de beschikbaarheid van stageplaatsen waar te maken. De Stichting van de Arbeid heeft de CAO-partijen naar aanleiding hiervan gewezen op het belang van het beschikbaar stellen van voldoende stageplaatsen en hierover desgewenst CAO-afspraken te maken. De Werktop-afspraken zullen tijdens het Najaarsoverleg 2006 worden geëvalueerd. Mocht blijken dat aanvullende acties nodig zijn dan zal daarover in 2006 nader tripartiet overleg volgen.

Selectie van een op de arbeidsmarkt afgestemd opleidingsaanbod

Diverse initiatieven zijn ingezet om de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs te verbeteren. Het kabinet stimuleert regionale netwerkvorming van scholen met hun regionale partners, waaronder met name een representatieve doorsnee van het bedrijfsleven. Ook de analyses die de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven maken spelen hierin een rol. Daarnaast worden initiatieven gesteund voor contextrijk leren (d.w.z. leren op of zo dicht mogelijk bij de fysieke werkplek) en het bevorderen van de uitwisseling tussen scholen en bedrijven, b.v. via docentenstages. De contacten rond stages spelen een belangrijke rol in het afstemmen van de inhoud van de opleiding met de wensen van het bedrijfsleven. Verder kunnen hier de inspanningen van de Projectdirectie Leren en Werken worden genoemd. Dit is een samenwerkingsverband van de ministeries van OC&W en van SZW. Via afspraken met partijen als werkgevers, burgers, onderwijsinstellingen, gemeenten en regio’s wordt getracht partijen aan te zetten concrete stappen te maken tot een leven lang leren. Voorbeelden hiervan zijn het komen tot o.a. 15 000 extra leerwerktrajecten en 20 000 EVC-procedures.

Het kabinet zal de (V)MBO-instellingen wijzen op hun verantwoordelijkheid voor het helpen van hun deelnemers bij het vinden van BPV-plaatsen. Er wordt eenmalig een bedrag van € 81 miljoen extra FES-middelen beschikbaar gesteld aan de onderwijsinstellingen in de BVE-sector ten behoeve van twee doelen: 1. Maatwerktrajecten voor meer instroom uit de zwakkere groepen uit de potentiële beroepsbevolking. Maatwerktrajecten betreffen een combinatie van leren en werken, waaronder BPV/stageplaatsen. 2. De implementatie van de competentiegerichte kwalificatiestructuur (docentstages en ontwikkelen lesmateriaal)

EVC-trajecten

In de werktop is afgesproken dat het kabinet zal bevorderen dat het Kenniscentrum EVC zich de komende twee jaar blijft richten op het realiseren van sectorbrede erkende EVC-procedures en conform afspraak- het Kenniscentrum EVC tot en met 2007 zal bekostigen.

Leerwerktrajecten (RWI-advies)

Scholing voor werklozen is nauwelijks effectief in die zin dat de tijd die zij nodig hebben om een baan te vinden niet door scholing wordt gekort. Wel effectief zijn praktijkgerichte trajecten waarin leren en werken worden gecombineerd. In dit kader zijn de leerwerkbanen uit het RWI-advies Omdat iedereen nodig is, interessant. In een leerwerkbaan kan een werkloze gedurende drie maanden tot maximaal een half jaar bij een werkgever met behoud van de uitkeringen werk en opleiding combineren. Indien deze periode succesvol verloopt krijgt de werknemer een arbeidscontract voor de duur van minimaal 1½ jaar. Hierbij is het de bedoeling dat gemeenten de leerwerkbanen steunen. De steun kan bestaan uit een loonkostensubsidie voor werkgevers, werving- en selectie-activiteiten, begeleiding, etc.

Toepassing van leerwerktrajecten op grote schaal kan een impuls zijn voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt onderzocht hoe de RWI-leerwerkbanen gefaciliteerd kunnen worden. De projectdirectie Leren en Werken streeft ernaar, in samenwerking met gemeenten, UWV, werkgevers en scholen, 15 000 mensen extra met een duale opleiding te laten beginnen. Een groot deel daarvan zal werkzoekend zijn.

Tijdens de Werktop heeft het kabinet samen met de sociale partners en gemeenten €36 miljoen beschikbaar gesteld ter financiering van leerwerktrajecten voor WIW-ers en ex ID-ers.

Terugkeerbanen

Met het wetsvoorstel terugkeerbanen krijgen gemeenten de mogelijkheid om bijstandsgerechtigden met weinig kans op werk een terugkeerbaan aan te bieden. Daarmee kunnen ze maximaal twee jaar met behoud van uitkering werken aan een terugkeer naar de arbeidsmarkt. Het kabinet wil gemeenten zo meer ruimte geven om achterblijvers in de bijstand perspectief op een baan te bieden. De terugkeerbanen zijn bedoeld voor bijstandsgerechtigden die, door persoonlijke belemmeringen, het moeilijkst aan het werk te helpen zijn. Met een terugkeerbaan krijgen ze twee jaar de tijd zich te ontwikkelen en door te stromen naar een leerwerktraject, een stageplaats of een andere stap op de route naar regulier werk. De gemeenten bepalen wie er voor welke terugkeerbaan in aanmerking komen. Het is de bedoeling dat het om werk gaat dat vooral nuttig is voor de ontwikkeling van de betrokken bijstandsgerechtigde. De duur van de terugkeerbaan blijft beperkt tot maximaal twee jaar. Dat is volgens het kabinet voldoende om de ervaring en vaardigheden op te doen die nodig zijn voor een succesvol vervolg. Van de gemeenten wordt een intensieve begeleiding verwacht.

Starters/Zelfstandig ondernemerschap zonder personeel (ZZP)

Het stimuleren van ondernemerschap kan positief bijdragen aan de onderkant van de arbeidsmarkt in het algemeen en de markt voor persoonlijke dienstverlening in het bijzonder. Vanuit dit perspectief is in de brief aan de Tweede Kamer van 18 mei jongstleden reeds uitgebreid aandacht besteed aan een scala van activiteiten die op nationaal en regionaal/lokaal niveau plaatsvinden om ondernemerschap te bevorderen met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt en op de markt voor persoonlijke dienstverlening. Sinds de vorige brief aan de Tweede Kamer zijn verscheidene vorderingen geboekt:

• Vanaf 1 juli 2006 krijgt de WW-gerechtigde de mogelijkheid voor een startperiode van 6 maanden. Deze 6 maanden kunnen gebruikt worden om met behoud van uitkering te starten met een eigen bedrijf. In de huidige situatie heeft een WW’er die als zelfstandige wil starten, slechts een oriëntatieperiode van 3 maanden.

• Voorts mogen WW-ers gedurende deze 6 maanden acquisitie plegen hetgeen voorheen niet was toegestaan.

• Ook zal voor hen gelden dat de activiteiten om een eigen bedrijf op te richten worden aangemerkt als activiteiten waarmee getracht wordt een passende baan te vinden, in de volksmond kortheidshalve «sollicitatieplicht» genoemd.

C. HANDHAVING

Uit het nalevingsonderzoek van Regioplan, dat ik op 20 januari aan uw Kamer heb aangeboden, blijkt dat in een periode van twaalf maanden (maart 2004 – maart 2005) ongeveer 19 procent van de werkgevers op enig moment een of meerdere vreemdelingen heeft laten werken zonder dat deze werkgevers over de vereiste tewerkstellingsvergunning (twv) beschikten (dwz ca. 90 000 werkgevers). De regering heeft zich ten doel gesteld dat het percentage van werkgevers dat overtredingen begaat in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen in 2008 is teruggebracht tot minder dan 15% in de sectoren land- en tuinbouw, horeca, bouw, uitzendbureau, schoonmaak, vlees en vis.

Er zijn reeds diverse maatregelen genomen die na het onderzoek zijn ingezet of waarvan het effect pas na de onderzoeksperiode zijn beslag krijgt. Verschillende maatregelen zijn genomen die mede tot gevolg hebben dat ze de naleving verhogen en indirect de pakkans vergroten, maar waarvan het effect nog niet in de bovenstaande onderzoekgegevens zijn beslag heeft gekregen. De hoogte van de boetes is bijna vertienvoudigd, het aantal inspecties is toegenomen van 3 900 in 2003 naar ca. 12 000 in 2006. Daarnaast geldt dat de Arbeidsinspectie de afgelopen jaren ook gerichter is gaan inspecteren door verbetering van de risico-analyse.

Het aantal overtreders dat de Arbeidsinspectie aanpakt is de afgelopen jaren fors toegenomen en zal ook dit jaar verder toenemen. In 2005 zijn in totaal ruim 8 600 zaken gestart. Bij circa 2 200 van deze zaken zijn overtredingen van de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) geconstateerd, waarbij boeterapporten tegen één of meer werkgevers zijn aangezegd. Het ging hierbij om circa 4 650 illegaal tewerkgestelden. In 2004 werden 1 063 processen verbaal wegens overtreding van de Wav opgemaakt. Deze hadden betrekking op 2 810 illegaal werkende vreemdelingen. In 2003 ging het nog om 731 processen verbaal.

Verder zijn reeds diverse maatregelen ingezet die ook voor een hogere naleving zullen zorgen, zowel door effectiever te controleren, door werkgevers beter voor te lichten als door hogere sancties bij constatering van een overtreding. Dit betreft onder meer

– de eerstedagsmelding (per 1 juli 2006);

– de vereenvoudiging van de bewijslast voor de Belastingdienst bij niet-betaling van loonbelasting en sociale premies door uit te gaan van een fictief dienstverband van 6 maanden (wetsvoorstel Fiscale Rechtshandhaving);

– de introductie van een NEN-certificeringssysteem in de uitzendbranche;

Voorts ligt er momenteel een wetswijziging naar de Raad van State, die ertoe leidt dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als een werkgever niet meewerkt bij het vaststellen van de identiteit van een persoon die werkend in zijn bedrijf wordt aangetroffen. Deze boete is even hoog als de boete die geldt bij een overtreding van de Wav.

Ook de nieuwe maatregelen in het kabinetsstandpunt vrij verkeer van werknemers zullen zorgen voor een hoger nalevingsniveau. Illegale tewerkstelling gaat vaak samen met betaling onder het wettelijk minimum loon. Door de invoering van de bestuurlijke boete zal daar waar illegale tewerkstelling samen gaat met betaling onder het WML dus ook een hogere boete ontstaan. Ook dit zal een afschrikwekkende werking hebben.

Verder zal de versterking van de samenwerking en verbetering van de informatie-uitwisseling tussen Belastingdienst en Arbeidsinspectie in de aanpak van illegale arbeid, schijn-zzp-ers (werknemers die zich voordoen als zelfstandige zonder personeel) en bestrijding van zwart werk illegale tewerkstelling minder aantrekkelijk maken. Voor de aanpak van misbruik van de ZZP-constructie en het ontduiken van verschuldigde werkgeverspremies is de Belastingdienst primair verantwoordelijk.

Er zijn ook indicaties dat de aanpak van de regering er reeds mede voor heeft gezorgd dat het aantal twv’s dat afgegeven wordt via het Project Seizoensarbeid flink is toegenomen. Vermoedelijk betreft het een groot aantal, dat in het verleden illegaal te werk werden gesteld.

Op het moment dat er vrij verkeer is, zal een deel van de illegaal tewerkgestelden automatisch legaal werken. Ca. 40% van de illegaal tewerkgestelden waarvoor een boete wordt opgelegd door de AI, is momenteel afkomstig uit de MOE-landen. Hierdoor kunnen de 12 000 controles meer gericht worden op illegaal tewerkgestelden van buiten de EU en op betaling onder WML. Ook het vrij verkeer van werknemers zal er mede voor zorgen dat illegale tewerkstelling relatief minder aantrekkelijk wordt. Er is dan immers voldoende legaal arbeidsaanbod beschikbaar, en de controles op illegale tewerkstelling worden intensiever. Vooralsnog ga ik ervan uit dat de huidige capaciteit van de Arbeidsinspectie voldoende zal zijn om op de bestrijding van illegale tewerkstelling en betaling onder WML effectief aan te kunnen pakken.

Concluderend zijn er diverse maatregelen genomen die leiden tot een hogere naleving en daarmee indirect tot een hogere pakkans. De effecten hiervan zijn nog niet in onderzoekscijfers terecht gekomen, maar er zijn indicaties dat zij wel hun vruchten beginnen af te werpen. De maatregelen die het kabinet in het kabinetsstandpunt heeft genomen zullen de naleving verder verhogen. Voor het eind van het jaar zal de regering een vervolgonderzoek doen naar de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen om dit beeld te bevestigen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

De motie Omtzigt verzoekt de regering om een overzicht van de marginale drukken en werkloosheidsvallen die verschillende huishoudens en inkomensniveaus ondervinden en verzoekt de regering tegelijkertijd met dat overzicht een meerjarige aanpak te presenteren met daarin concrete voorstellen voor een substantiële vermindering van de marginale lastendruk.

Naar boven