28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 246 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 juni 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 8 mei 2017 over stand van zaken over de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (Kamerstuk 28 625, nr. 245).

De vragen en opmerkingen zijn op 24 mei 2017 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs

De adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog een aantal kritische vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er de afgelopen tijd is gewerkt aan twee maatregelen die het beste aansluiten bij de behoefte in de vleesveesector. Kan de Staatssecretaris dieper ingaan op de twee maatregelen, waarom de uitvoeringskosten niet in verhouding tot de maatregelen staan en of de uitvoering niet goedkoper kan? Als dat laatste niet het geval is, graag een toelichting waarom deze niet in verhouding staan.

In overleg met de vleesveesector zijn twee maatregelen verkend die al waren opgenomen in het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Daarbij is aangesloten bij de behoeften in de sector: gericht op het stimuleren van samenwerking in de vleesketen en gericht op kennisoverdracht. De onderdelen hebben een looptijd van 5 jaar en respectievelijk een budget van € 400.000 en € 100.000 per jaar. Elke vleesveehouder kan hier op inschrijven. Dat betekent dat een relatief klein budget over veel aanvragen verdeeld en gecontroleerd moet worden. Hierdoor worden de uitvoeringslasten geschat tussen € 100.000 en € 250.000 per jaar (tussen 20–50%). Deze uitvoeringskosten zijn niet in verhouding tot het uit te keren bedrag, waardoor het voor mij niet wenselijk is om deze regelingen uit te voeren.

Waarom is de uitwerking gestopt en waarom is er niet naar een alternatief gezocht? Wordt in samenspraak met de sector alsnog naar een alternatief gezocht? Zo nee, waarom niet?

Bij de ontwikkeling van de bovenbedoelde regelingen is destijds expliciet gekeken naar de behoefte in de sector. Het blijft evenwel een gegeven dat er sprake is van een groot aantal potentiele aanvragers. Met alternatieve regelingen zal dit ongewijzigd blijven. Ik zie om deze reden geen mogelijkheden voor eventuele andere regelingen voor de vleesveesector.

Het kabinet heeft zich verbonden aan de uitwerking van maatregelen om onder andere de vleesveesector tegemoet te komen middels deze geoormerkte gelden. Op welke wijze gaat de Staatssecretaris het bijbehorende budget alsnog inzetten voor deze sector?

Zoals ik hierboven al heb aangegeven zie ik geen mogelijkheden voor de vleesveesector. Ik zal bezien waar de betreffende middelen alsnog kunnen worden ingezet binnen de agrarische sector.

De Staatssecretaris heeft tijdens een algemeen overleg aangegeven dat het budget op andere onderdelen ingezet kan worden. Is de vleesveesector hiermee akkoord? Zo nee, wat gaat de Staatssecretaris doen om zo snel mogelijk met een alternatieve uitwerking te komen?

Budgetten zijn zeer schaars, en moeten zo effectief mogelijk benut worden. Hiervan was geen sprake in de oorspronkelijke opzet van de bovenbedoelde maatregelen voor de vleesveesector. Hoewel nog niet concreet uitgewerkt, was dit voor mij aanleiding om de middelen op een ander terrein binnen het POP3 in te zetten. Dit feit is door een misverstand niet met de vleesveesector besproken.

De Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO), als één van de belangenbehartigers, heeft inmiddels bezwaar aangetekend en geeft aan het volstrekt oneens te zijn met de conclusie in de voortgangsbrief. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het kan dat in deze brief een eenzijdig besluit lijkt te zijn genomen zonder (vertegenwoordigers van) de sector te betrekken? Wat gaat de Staatssecretaris ondernemen om het vertrouwen en de gedane toezegging te herstellen?

Door een misverstand is LTO Nederland niet tijdig op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen. Dit is niet de gebruikelijke wijze waarop mijn departement informatie deelt met belangenorganisaties. In dit verband zal ik ook schriftelijk reageren op de brief van LTO Nederland.

Kan de Staatssecretaris een financieel overzicht geven bij de reeds ontvangen stand van zaken inzake de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma?

Van het beschikbare POP budget is tot en met eind 2016 in totaal € 390,6 miljoen opengesteld waarvan € 266,3 miljoen is verplicht. In 2017 wordt € 177,0 miljoen opengesteld. In tabel 1 is een stand van zaken met betrekking tot de openstellingen en verplichtingen weergegeven.

Tabel 1: financieel overzicht van de openstellingen en aangegane verplichtingen POP3

Maatregel

Bedragen x € 1 miljoen

Opengesteld bedrag t/m 2016

Aangegane verplichtingen t/m 20161

Openstellingen in 2017

1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstratie

5,6

2,0

6,0

3 Steun voor toetreding kwaliteitsregeling

   

6,0

4 Investeringen in materiele activa

110,0

21,0

110,0

10 Agromilieuklimaatsteun

221,0

221,0

 

16 Samenwerking voor innovatie/EIP

14,0

3,0

13,0

17 Brede weersverzekering

18,0

16,3

9,0

19 Leader

22,0

3,0

9,0

Totaal programma

390,6

266,3

153,0

X Noot
1

Het opengestelde bedrag is groter dan de aangegane verplichtingen omdat ook openstellingen zijn meegenomen die doorlopen in 2017 of waarvan de aanvragen nog in behandeling zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken over de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Hierover hebben deze leden nog vragen.

Deze leden verzoeken de Staatssecretaris een stand van zaken te geven van de evaluatie van de brede weersverzekering waarvan de oplevering eind vorig jaar werd voorzien.

Ik heb uw Kamer het evaluatieonderzoek met de kabinetsreactie toegestuurd.

De leden van de CDA-fractie zijn niet tevreden over het uitblijven van een regeling voor de Nederlandse vleesveehouderij. Deze regeling zou toch dienen ter vervanging van het wegvallen van de toeslagen vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid? Hoe is of wordt dit nu vormgegeven in de andere Europese landen? Hoe denkt de Staatssecretaris het geoormerkte bedrag van 500.000 euro per jaar in de periode 2014–2020 te gaan besteden aan de Nederlandse vleesveehouderij? Waar zou volgens de Staatssecretaris het geoormerkte bedrag voor benut kunnen worden binnen de Nederlandse vleesveehouderij?

Dientengevolge vragen deze leden of de Staatssecretaris bereid is met de vleesveesector in gesprek te blijven om toch nog een regeling op te zetten. Bent u bereid om te bekijken hoe een in de uitvoering goedkopere regeling opgezet zou kunnen zetten? Zo nee waarom niet? Hoe verklaart u dat terwijl u pleit voor minder inkomenssteun en meer specifieke regelingen, u specifieke regelingen in het POP niet goed van de grond krijgt?

Het klopt dat er voor de vleesveesector zou worden gezocht naar een alternatief voor het wegvallen van de toeslagen vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Zoals ik in mijn eerdere antwoorden op vragen van de VVD-fractie al heb aangegeven, is het niet mogelijk gebleken om het beschikbare budget op een effectieve wijze voor specifieke regelingen binnen de vleesveesector in te zetten. Om te voorkomen dat er vanuit de Europese Commissie een korting wordt opgelegd, vind ik het van belang dat de specifieke regelingen EU-conform worden uitgevoerd. Dit brengt bepaalde uitvoerings- en controlelasten met zich waardoor ik uiteindelijk genoodzaakt ben om van de regelingen af te zien. Ik zal bezien waar de betreffende middelen alsnog kunnen worden ingezet binnen de agrarische sector.

Zij stellen vast dat de voortgangsbrief alleen de voortgang van de regelingen betreft die uitgevoerd worden onder het Ministerie van Economische Zaken terwijl het POP veel breder is. Kan de Staatssecretaris aangeven wat het effect van de decentralisatie is op de voortgang van de uitvoering van het POP3? Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel POP3-middelen er in de jaren 2014, 2015 en 2016 beschikbaar zijn gesteld en hoeveel er tot op heden is besteed? Kan de Staatssecretaris aangeven voor welke maatregelen de middelen precies zijn ingezet? Welke provinciale openstellingen zijn er geweest, hoeveel geld is daarin geprogrammeerd? Welke geplande openstelling zijn er dit jaar en komend jaar en welke middelen zijn daarmee gemoeid? Kunt u aangeven hoe u de uitvoering van het POP3 in zijn algemeen beoordeelt en wat u nog verder wilt bereiken? Hoe gaat u voorkomen dat geld terugbetaald moet worden aan Brussel omdat het niet tijdig is besteed?

De leden van de CDA-fractie vragen mij naar het effect van de decentralisatie op de voortgang van de uitvoering van het POP3. Ondanks de langzame maar zorgvuldige start heb ik daar positieve verwachtingen over. Door de decentralisatie kan het programma meer gebiedsgericht worden uitgevoerd. Provincies maken daarbij een eigen afweging welke maatregelen worden opengesteld. Het programma begint nu goed op stoom te komen. De overige vragen zijn mij eerder gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg informele Landbouwraad van 21 – 23 mei 2017. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 2 juni 2017.

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris een overzicht te geven van de uitvoeringskosten van de verschillende regelingen in het POP en de beschikbare middelen voor de verschillende regelingen. Deze leden vragen de Staatssecretaris of hij bereid is een analyse te maken van hoe deze uitvoeringskosten verlaagd kunnen worden en hoe dus aan de ene kant regelingen opgezet kunnen worden waar behoefte aan is en die ruimte laten voor maatwerk en aan de andere kant redelijke uitvoeringskosten met zich meebrengen.

In mijn brief van 8 mei 2017 (Kamerstuk 28 625, nr. 245) heb ik aangegeven dat provincies verantwoordelijk zijn voor het overgrote deel van POP3. Zij maken zelf afspraken met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) over de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt en de daarbij behorende programmamiddelen en uitvoeringskosten. Ik kan u om deze reden alleen op hoofdlijnen informeren. Bij de uitvoering kunnen provincies kiezen uit 3 uitvoeringsvarianten, te weten: de maximale provincie-variant, de maximale RVO-variant en een zogenoemde duo-variant. Provincies maken met RVO.nl afspraken over de uitvoering en verdeling van de taken. De uitvoeringskosten van RVO.nl variëren tussen de 5% en 15% van het programmabudget.

De provincies gezamenlijk willen in 2017 ongeveer 120 openstellingen realiseren. Provincies hebben afgelopen jaar met RVO.nl maatregelen genomen om de uitvoeringskosten te verlagen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie merken op dat de brief van de Staatssecretaris getiteld «Stand van zaken over de uitvoering van het Plattelandsprogramma», maar een zeer beperkte stand van zaken geeft. Graag zouden de leden nu de huidige POP3-periode halverwege is een nader overzicht willen krijgen waarin op alle vijf de thema’s ingegaan wordt.

Op basis van Europese verplichtingen wordt momenteel een jaarverslag opgesteld. Na de zomer verwacht ik dat daarvan een publieksversie beschikbaar is, waarmee ik u over de voortgang zal informeren.

Kan de Staatssecretaris in het overzicht duidelijk aangeven welke doelen met welke middelen sinds 2014 zijn bereikt?. In het bijzonder zijn de leden van de D66-fractie benieuwd naar de mate waarin de 110 miljoen euro per jaar die beschikbaar gekomen is, heeft geleid tot innovatieve methoden om leefbaarheid op het platteland vergroten (bijvoorbeeld door innovatieve concepten voor boerenbedrijven), tot duurzame verbetering van waterkwaliteit en tot versterking van natuur en landschap. Ook vernemen zij graag of de voortgang van het programma en de resultaten in het periodieke overleg tussen Rijk en provincie nog aanleiding gegeven hebben om bijstelling van het POP3-programma voor de resterende programmaperiode te heroverwegen. En zo ja dan wel nee, waarom?

Voor het overzicht van de inzet van middelen voor de verschillende doelen verwijs ik naar bovenstaande tabel 1. In 2016 en 2017 hebben provincies alle maatregelen opengesteld. De meeste aanvragen lopen meerdere jaren, waardoor momenteel nog niet is aan te geven welke doelen met deze inzet zijn bereikt. Naar verwachting zal dit aan het einde van de looptijd van de aanvragen het geval zijn. In POP3 is door inzet van maatregel 16 samenwerking voor innovaties/ Europees Partnerschap voor Innovatie (EIP) specifieke aandacht voor innovaties, voor en door ondernemers in het platteland. Deze innovatieve maatregelen zijn in 2016 en 2017 door de provincies opengesteld.

Onder POP3 heeft een majeure wijziging plaatsgevonden naar een nieuw concept van agrarisch natuurbeheer. Met ingang van 2016 zijn boerencollectieven verantwoordelijk voor het versterken van natuur en landschap in hun werkgebied. Nederland is daarmee Europees koploper. Met deze vorm van regionaal maatwerk en grotere betrokkenheid en verantwoordelijkheid van boerenbedrijven wordt de effectiviteit van het beleid vergroot.

De leden van de D66-fractie hebben mij gevraagd of mijn periodieke overleg met de provincies tot een strategische aanpassing van het POP3 voor de resterende programmaperiode hebben geleid. Dit is niet het geval. Voor een goede afweging van een eventuele bijstelling is meer ervaring met de afzonderlijke maatregelen nodig. Wel wordt aan de hand van thematische evaluaties van afzonderlijke maatregelen het programma jaarlijks bijgesteld. Zo is afgelopen jaar de Regeling jonge landbouwers geëvalueerd wat heeft geleid tot aanpassing van de maatregel. Dit jaar wordt maatregel 16 Samenwerking voor innovaties/EIP door de provincies geëvalueerd. De uitkomsten zullen worden gebruikt voor aanpassing van de maatregel.

Er bestaat een mogelijkheid om gelden vanuit de eerste pijler in te zetten voor de tweede pijler (POP). De Staatssecretaris heeft hier in beperkte mate al gebruik van gemaakt. Gelet op de behoefte aan steun voor jonge boeren, weersverbetering en agrarisch natuurbeheer, vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris van plan is voor deze onderwerpen extra gelden vanuit de eerste pijler beschikbaar te stellen voor de resterende periode van POP3?

Voor boeren en tuinders zelf en voor de ontwikkeling van marktconforme weersverzekeringen is het wenselijk als de deelnamegraad aan de brede weersverzekeringen toeneemt. Een voorspelbaar subsidiepercentage dat de komende jaren niet hoeft te dalen als gevolg van hogere deelname, maar dat op peil kan blijven, zou daaraan kunnen bijdragen. Het is mogelijk, en wat LTO en mijzelf betreft ook wenselijk, om hiervoor gebruik te maken van de mogelijkheid om extra geld uit het GLB-budget beschikbaar te stellen.

Ook voor agrarisch natuurbeheer, specifiek voor behoud van weide- en akkervogels, geldt dat er meer potentiële deelnemers zijn dan nu kunnen worden ondersteund. Er zijn al boeren die gebruik willen kunnen maken van deze regeling, maar teleurgesteld moeten worden omdat er geen financiële ruimte meer is om meer deelnemers te ondersteunen. Ook dat acht ik niet wenselijk.

Daarom ben ik voornemens het besluit te nemen om voor deze doelen jaarlijks € 30 miljoen extra beschikbaar te stellen uit het GLB-budget.

Een dergelijke herschikking is in de huidige GLB-periode nog eenmalig mogelijk en moet voor 1 augustus 2017 bij de Europese Commissie zijn ingediend. Door in de laatste twee jaar van deze GLB-periode € 10 miljoen per jaar extra in te zetten voor de Brede Weersverzekering kunnen in de periode 2017–2020 in totaal ongeveer 1000 tot 1200 meer deelnemers worden geaccommodeerd (bijna een verdubbeling van het huidige aantal) en met de toevoeging van € 20 miljoen per jaar voor agrarisch natuurbeheer kunnen de belangrijkste stappen om scenario 2 uit de toekomstscenario's weide- en akkervogelbeheer (zie Kamerstuk 33 576, nr. 97) te realiseren, worden gezet.

Het kabinet heeft eerder toegezegd, in debat met uw Kamer, mede naar aanleiding van de motie Lodders (Kamerstuk 21 501-32, nr. 666), er voor te zullen zorgen dat geld uit de tweede pijler zoveel mogelijk op het boerenerf terechtkomt. Voor deze twee bestedingsdoelen geldt dat het extra budget volledig ten goede komt aan agrariërs; als premiesubsidie voor een Brede Weersverzekering of als bijdrage via de collectieven voor agrarisch natuurbeheer.

Voor extra steun voor jonge boeren zie ik geen aanleiding. Ik heb geen signalen ontvangen dat de in POP3 opgenomen maatregelen voor jongen landbouwers voor wat betreft het beschikbaar gestelde budget te beperkt is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zakenbrief over de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma. Zij hebben enkele vragen.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre is er verschil waarneembaar in de wijze waarop de provincies uitvoering hebben gegeven aan POP3 en is hier een overzicht van beschikbaar?

Omwille van een gelijk speelveld en lage uitvoeringskosten streven de provincies naar uniforme uitvoering. Daartoe hebben de provincies gezamelijk een modelregeling opgesteld die de basis vormt voor de provinciale subsdieregelingen en/of openstellingen. Provincies hebben binnen de modelverordening de mogelijkheid om op basis van hun regionale context keuzes te maken.

De leden van de SP-fractie vragen in welk jaar de POP- middelen uiterlijk uitgegeven moeten zijn en of er inmiddels zicht is op of deze middelen dan ook daadwerkelijk gebruikt zullen zijn. Wanneer dient de definitieve afrekening in EU-verband te worden gerapporteerd?

De Europese Commissie stelt voor POP3 budget beschikbaar volgens het N+3 jaar principe. Dit betekent dat het budget dat in 2014 beschikbaar is gekomen, uiterlijk in het laatste kwartaal van 2017 moet zijn gedeclareerd.

Het onderstaande overzicht geeft aan wat de beschikbare middelen per jaar zijn en wanneer ze uiterlijk moeten zijn gedeclareerd.

Tabel 2:beschikbare middelen en jaar van declaratie

miljoen €

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Beschikbaar

87

87

118

118

118

118

118

     

Uiterlijk gedeclareerd Cumulatief

     

87

174

292

410

528

646

764

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de Stand van zaken van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma. Zij stellen enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel geld naar concrete projecten gaat. Hoe staat dat in verhouding tot het geld dat wordt uitgegeven aan administratie en controle? Volgt Nederland bij de invulling van POP3 de Europese criteria of gelden aanvullende criteria? Herkent de Staatssecretaris de signalen dat initiatiefnemers zich niet melden voor POP3 omdat tijd en geld niet opwegen tegen de middelen die uiteindelijk beschikbaar worden gesteld?

In de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma is er een strikte scheiding tussen de subsidies (EU-middelen plus nationale cofinanciering) en de uitvoeringskosten. Over de hoogte van de uitvoeringskosten van het Plattelandsontwikkelingsprogramma hebben de provincies en ik afspraken gemaakt. De realisatie van de uitvoeringskosten bevindt zich binnen de bandbreedte die is afgesproken. De uitvoeringskosten van RVO.nl zijn afhankelijk van de gekozen uitvoeringsvariant. De uitvoeringskosten worden uitgedrukt in een percentage van het programmabudget. Voor de maximale provincie-variant bedragen de uitvoeringskosten maximaal 5%, voor de maximale RVO-variant 15%.

Bij de invulling van de maatregelen uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma zijn de Europese kaders leidend, dat is vastgelegd in het goedgekeurde programmadocument. Er zijn geen nationale criteria toegevoegd die leiden tot aanvullende administratieve controles. Ongeveer de helft van de provinciale maatregelen wordt door overtekening tot op het subsidieplafond uitgeput.

Deze leden vragen in hoeverre voorstellen van individuele boeren worden gehonoreerd. Klopt het dat voorstellen van individuele boeren vaak de eindstreep niet halen? Waar komt dat door?

In het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn diverse maatregelen opgenomen voor verschillende doelgroepen. Met name voor de verschillende investeringsmaatregelen worden aanvragen vrijwel uitsluitend ingediend door individuele landbouwers. Voor de maatregelen LEADER, samenwerking bij innovatie en niet productieve investeringen water en biodiversiteit worden aanvragen meestal ingediend door samenwerkingsverbanden of door andere overheden. Aan een samenwerkingsverband kunnen weer individuele landbouwers deelnemen.

Aanvragen worden getoetst aan de voorwaarden van de maatregelen en vervolgens gerangschikt op basis van opgestelde selectiecriteria. Als aanvragen voldoen aan de voorwaarden en voldoende punten scoren in de selectie, dan volgt een toewijzing.

Zij vragen welke positie gebiedscommissies hebben bij de uitvoering van projecten. Welk type projecten wordt geprogrammeerd?

De aanpak is afhankelijk van de provincie. Soms wordt samengewerkt met stichtingen zoals Stivas of Stevig, anderen maken gebruik van een uitvoeringsorganisatie die voor dit doel in het leven is geroepen (na het opheffen van de Dienst Landelijk Gebied). Weer anderen kiezen voor een programmatische aanpak die de provincie zelf begeleidt. Deze aanpak wordt vooral gehanteerd bij de maatregelen voor niet productieve investeringen en investeringen in de infrastructuur (o.a. ruilverkaveling en bedrijfsverplaatsingen).

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn om met POP3-middelen jonge boeren een toekomst te geven. Zij vragen in het bijzonder naar de opvolging van de evaluatie van de Jonge Landbouwersregeling (JOLA) door het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Uit de evaluatie bleek onder meer dat de JOLA onvoldoende aansluit bij de dagelijkse praktijk van jonge landbouwers, bijvoorbeeld omdat het aantal investeringsopties op de lijst te beperkt is, en dat het minimaal te investeren bedrag per investering te hoog is voor kleinschalige investeringen in onder meer weideboxen, koematrassen en machines.

Naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie van de Jonge Landbouwersregeling (JOLA) heeft afgelopen tijd regelmatig overleg plaatsgevonden met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Zo zal in overleg met het NAJK de investeringslijst worden aangepast en het aantal investeringsopties worden uitgebreid. Verder heb ik van de provincies vernomen dat expliciet onderzocht is of het minimaal te investeren bedrag per investeringscategorie kan worden aangepast. Dit is mogelijk. Naar verwachting zullen de provincies eind van dit jaar de JOLA voor de derde keer openstellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de motie Dik-Faber (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 114 ) is uitgevoerd, die verzoekt om met provincies in overleg te gaan over besteding van POP3-middelen aan agrarisch natuurbeheer, gericht op behoud van boerenlandvogels. Uit onderzoek van Alterra blijkt dat de huidige maatregelen ontoereikend zijn om de landelijke trend van de afname van boerenlandvogels te keren. Boeren hebben meer budget nodig voor agrarisch natuurbeheer om de negatieve trend te keren en boerenlandvogels te behouden, zoals de veldleeuwerik. In 2015 was echter sprake van onderbesteding van POP3-middelen voor dit doel. Is de besteding in 2016 al bekend van middelen voor het behoud van boerenlandvogels? Wordt in 2017 extra geld uitgetrokken voor dit doel? Op welke manier wordt de trend van afname van boerenlandvogels gekeerd?

Op 2 november 2016 heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik binnen de mogelijkheden van de begroting inzet op verbetering van het weidevogelbeheer (Kamerstuk 33 576, nr. 92). Aanvullend hierop heb ik u op 17 maart 2017 (Kamerstuk 33 576, nr. 97), ter uitvoering van de motie Grashoff-Leenders (Kamerstuk 33 450 XIII, nr. 98), een aantal scenario’s gezonden. In elk scenario heb ik concrete doelen voor weidevogels geformuleerd en aangegeven welke extra maatregelen en financiering noodzakelijk zijn om deze doelen te realiseren. Daarnaast verwijs ik naar mijn antwoord op vragen van de fractie van D66 voor een extra impuls voor weide- en akkervogels via het Gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Voor het beheerjaar 2016 is binnen het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer in totaal € 56 miljoen uitbetaald. Het grootste deel daarvan is bestemd voor weide- en akkervogelbeheer. De komende periode zetten Rijk en provincies, binnen de huidige financiële mogelijkheden, in op het optimaliseren van het weidevogelbeheer conform de aanbevelingen uit de ex ante evaluatie van het agrarisch natuurbeheer. In lijn met de bovengenoemde motie wordt in dit kader met provincies ook de mogelijkheid besproken over besteding van POP3-middelen aan agrarisch natuurbeheer, gericht op behoud van boerenlandvogels.

Deze leden vragen op welke manier het POP3 in brede zin wordt geëvalueerd, naast de rapportage over reserveringen en realisaties.

Het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zal op drie momenten worden geëvalueerd, namelijk de uitgebreide jaarverslagen in 2017 en 2019 en de ex post evaluatie in 2023. In de uitgebreide jaarverslagen wordt, naast de gebruikelijke verslaglegging over inzet van middelen en output, ook gerapporteerd over de impact van het programma.

Naast de formele evaluaties zal ik samen met de provincies gedurende de uitvoering van het programma korte thematische evaluaties laten uitvoeren. In afgelopen jaar is bijvoorbeeld de jonge agrariërsregeling geëvalueerd en loopt op dit moment de evaluatie van de maatregel Samenwerking.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de Kamerbrief waarin de Staatssecretaris aangeeft dat hij de afgesproken subsidieregelingen voor de vleesveehouderij in het kader van het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) niet wil doorzetten in verband met te hoge uitvoeringskosten. Zij hebben hier enkele vragen over.

Deze leden constateren dat niet zonder reden budget was gereserveerd voor subsidieregelingen voor de vleesveehouderij. In de nieuwe periode van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid krijgen bedrijven in deze sector minder premies en toeslagen, terwijl er wel een duurzaamheidsopgave ligt. Om die reden was destijds afgesproken en toegezegd dat via het POP3 budget gereserveerd zou worden voor de vleesveehouderij ten behoeve van innovatie, samenwerking en ontwikkeling van marktconcepten. De leden van de SGP-fractie kunnen het intrekken van deze subsidiemogelijkheid enkel en alleen vanwege te hoge uitvoeringskosten niet volgen. Zij ontvangen graag antwoord op de volgende vragen:

Kan de Staatssecretaris een nadere beschrijving geven van de in zijn brief genoemde subsidieregelingen?

Hoe hoog zijn de verwachte uitvoeringskosten precies? Hoe verhouden deze zich tot het budget voor de regelingen? Hoe hoog zijn de genoemde uitvoeringskosten in verhouding tot uitvoeringskosten bij vergelijkbare subsidieregelingen?

Kan de Staatssecretaris toelichten waarom de uitvoeringskosten zo hoog uitpakken en of dat onvermijdbaar is?

Heeft de Staatssecretaris al in overleg met de sector gekeken hoe de uitvoeringskosten verlaagd kunnen worden, bijvoorbeeld door het budget in een keer te investeren en niet verspreid over een periode van vijf jaar?

Is de Staatssecretaris bereid het intrekken van de subsidie te heroverwegen en met de sector te overleggen over verlaging van de uitvoeringskosten en mogelijk een aanpassing van de aanpak?

Voor de beantwoording van bovenstaande vragen verwijs ik naar mijn beantwoording op vragen van de fractie van de VVD.

De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag over de brede weersverzekering. Vorig jaar is het subsidiepercentage verlaagd om aan alle aanvragen te kunnen voldoen. Is er dit jaar naar verwachting voldoende budget beschikbaar om zonder verlaging van het subsidiepercentage aan alle aanvragen te kunnen voldoen? Is de Staatssecretaris bereid indien nodig het budget zo aan te passen dat verlaging van het subsidiepercentage niet nodig is?

Zoals ik in mijn antwoorden van de CDA-fractie heb aangegeven, heb ik u de uitkomsten van de evaluatie van de Regeling Brede weersverzekering en het kabinetsstandpunt togezonden. Daarin wordt ingegaan op bovenstaande punten.

Deze leden hebben nog enkele vragen over de besteding van gelden voor het gebiedsspecifieke plattelandsbeleid. Zij constateren dat gelden voor bijvoorbeeld het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer langer op de plank blijven liggen dan nodig is.

Zij horen graag wat nu de stand van zaken is. Hoeveel budget is inmiddels beschikt? Hoeveel budget moet nog toegewezen worden en wanneer gaat dat gebeuren? Hoe groot is het risico dat geld te lang op de plank blijft liggen en budget teruggevorderd zal worden door de Europese Commissie? Hoe gaat de Staatssecretaris dat voorkomen?

De voortgang op het thema Water in het POP3 is in het bestuurlijk overleg van oktober 2016 besproken en met name de grote opgave voor provincies en waterschappen om het POP3-budget voor water voor internationale doelen (waaronder KRW-doelen en Nitraatrichtlijn)1 tijdig te besteden.

Met de provincies heb ik daarom een Adviesgroep Water ingesteld bestaande uit ambtelijke vertegenwoordigers van provincies, waterschappen, LTO, het Ministerie Infrastructuur en Milieu en mijn ministerie. Deze adviesgroep heeft tot taak om de inzet te volgen van deze Europese middelen. Daarnaast kunnen zij advies geven aan provincies over het versnellen van de inzet van deze middelen. Gedeputeerde Staghouwer – vertegenwoordiger van landsdeel Noord in het bestuurlijk overleg POP3 – is als boegbeeld benoemd voor Water in het POP.

In de eerste rapportage van de adviescommissie in maart 2017 is geconcludeerd dat provincie en waterschappen duidelijk vaart maken met het openstellen van de Europese en nationale middelen voor verbetering waterkwaliteit. Eind 2017 zal bijna € 65 miljoen van de EU-middelen (€ 100 miljoen) zijn opengesteld. Voor een bedrag van € 2 miljoen zijn de eerste beschikkingen verleend. Provincies en waterschappen zullen in 2017 behoorlijke voortgang maken met de inzet van de € 100 miljoen nationale cofinanciering op projecten.

Daarnaast organiseert de Adviesgroep op 6 juli 2017 een Waterdag voor waterschappen, provincies, LTO en andere betrokken partijen om elkaar te inspireren met goede voorbeelden voor de inzet van deze Europese middelen en te komen tot uitvoering in de regio.

Is de veronderstelling juist dat provincies regelmatig verwijzen naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en dat de RVO op haar beurt verwijst naar de provincies? Wat doet de Staatssecretaris om dat te voorkomen? De leden van de SGP-fractie vinden voortvarende uitvoering van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer van groot belang voor verbetering van de waterkwaliteit en voor een goede inzet voor het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Loopt deze uitvoering op schema? Zet de Staatssecretaris zich met de provincies in voor voortvarende uitvoering, zodat ook richting de Europese Commissie getoond kan worden dat het Deltaplan een effectieve bijdrage levert aan de verbetering van de waterkwaliteit?

De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen. Zij maken met RVO.nl afspraken over deze uitvoering en de verdeling van de taken. Op basis van de eerste ervaringen in 2016 en 2017 hebben provincies en RVO.nl acties ondernomen om te zorgen dat aanvragers adequaat en tijdig antwoord ontvangen. Dit geldt evenzeer voor de aanvragen onder het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, waarvoor ik verwijs naar mijn eerdere antwoord op vragen van de SGP-fractie.


X Noot
1

Kamerbrief Implementatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van 6 december 2013 (Kamerstuk 28 625, nr. 168).

Naar boven