28 286
Dierenwelzijn

nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2005

Hierbij informeer ik u over een aantal zaken rond het onderwerp dierenwelzijn.

Forum Welzijn gezelschapsdieren

In mijn brief van 11 mei 2005 (Kamerstukken28 286, nr. 24), heb ik aangegeven dat het Forum welzijn gezelschapsdieren naar verwachting in oktober van dit jaar zou rapporteren over de voorgenomen acties. Het Forum en de daaronder ressorterende werkgroepen zijn volgens een strak tijdschema volop bezig om uitvoering te geven aan de opdracht die ze hebben meegekregen. De opstelling van de betrokken partijen is constructief. Zij hebben echter aangegeven dat meer tijd nodig is om de discussie zorgvuldig te voeren en te komen tot een standpunt. Om die reden heb ik er mee ingestemd dat het traject met twee maanden wordt verlengd. Nadat ik in december het rapport heb ontvangen, zal ik mijn standpunt bepalen.

Vleeskuikenrichtlijn, minimumnormen vleeskuikens

Zoals bekend, vindt op dit moment in Brussel overleg plaats over de totstandkoming van een Vleeskuikenrichtlijn. Het huidige voorstel van de Europese Commissie behelst een middelvoorschrift (maximale bezettingsgraad). Ik geef de voorkeur aan een doelvoorschrift. Doelvoorschriften leggen namelijk de verantwoordelijkheid voor de invulling bij de pluimveehouder zelf en bevorderen als zodanig de creativiteit. In dit geval ontbreekt helaas nog de wetenschappelijke onderbouwing om de voorgestelde bezettingsgraad te kunnen vervangen door een doelvoorschrift. Objectieve en eenduidige bepaling van de mate van dierenwelzijn vraagt nader wetenschappelijk onderzoek en internationaal overleg over de uitkomst daarvan. Bij gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing, ondersteun ik het huidige voorstel van de Europese Commissie voor de bezettingsgraden, met de uitdrukkelijke kanttekening dat zo spoedig mogelijk overgegaan moet worden op doelvoorschriften en dat op korte termijn onderzoek dient te worden verricht om de ontbrekende kennis te vergaren. Ik dring er bij het bedrijfsleven en de Europese Commissie op aan om op korte termijn dat onderzoek uit te voeren. De resultaten zullen niet op tijd gereed zijn om een rol te kunnen spelen in de huidige discussies, maar ik zal er in Brussel op aandringen dat de onderzoeksresultaten worden meegenomen bij de eerstvolgende evaluatie van de Vleeskuikenrichtlijn.

Overdracht welzijnsregelgeving in medebewind

Tijdens de begrotingsbehandeling voor het jaar 2005 spraken wij ook over de overdracht van welzijnsregelgeving in medebewind naar het productschap. De besprekingen over de overdracht in medebewind van regels inzake de huisvesting en verzorging van landbouwhuisdieren zijn op dit moment gaande. Ik verwacht eind dit jaar of begin volgend jaar ten principale een besluit te kunnen nemen en zal u daarover dan informeren.

Overigens is de overdracht daarmee niet direct geëffectueerd. In geval van overdracht moet er een medebewindsbesluit op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren worden voorbereid en in procedure gebracht. Voor het besluit in werking kan treden, zal het ter «voorhang» aan de Kamer worden aangeboden.

AID-onderzoek naar omkatten eieren

In antwoord op Kamervragen van het lid Van Velzen (brief van 18 april 2005, kenmerk DL. 2005/886) heb ik toegezegd dat de Algemene Inspectiedienst (AID) en het Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE) een onderzoek zouden uitvoeren naar het voorkomen van het omkatten van eieren. De resultaten van dit onderzoek kunnen aanleiding zijn om het punt dat het niet verplicht is om alle eieren op de boerderij te stempelen, opnieuw in Brussel aan de orde te stellen.

Op korte termijn wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd. Medio november zullen de resultaten van dit onderzoek bekend zijn. Op basis van deze resultaten zal een vervolgaanpak worden vastgesteld. Ik zal u hierover informeren.

Onderzoek honden- en kattenbont

Tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar heb ik u toegezegd onderzoek uit te laten voeren naar de aanwezigheid van honden- en kattenbont op de Nederlandse markt.

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) heeft dit onderzoek uitgevoerd. In het seizoen waarin het onderzoek is uitgevoerd, was nauwelijks kleding op de markt met bont. Daarom heeft dit onderzoek zich gericht op speelgoed, prullaria en huisdierspeeltjes. Inmiddels heb ik de VWA opdracht gegeven een vervolgonderzoek uit te voeren naar kleding waarin bont is verwerkt. Dit onderzoek wordt in december afgerond. De resultaten zal ik u dan toesturen.

Tijdens het eerste deel van het onderzoek zijn 103 monsters onderzocht. Hierbij zijn twee monsters gevonden waarin bont was verwerkt afkomstig van een hondachtige. Bijgevoegd treft u het rapport aan waarin de aanpak en de resultaten van het onderzoek uitgebreid zijn beschreven.1

Op dit moment heeft het onderwerp honden- en kattenbont ook de nadrukkelijke aandacht van de Europese Commissie. De Commissie onderzoekt momenteel de juridische basis om maatregelen te nemen.

Wanneer het vervolgonderzoek van de VWA is afgerond en de Commissie een standpunt heeft bepaald, zal ik mij beraden over eventuele maatregelen. Zoals ik u vaker heb aangegeven, hebben maatregelen op Europees niveau mijn sterke voorkeur.

Uierhaarbranden

Naar aanleiding van het AO dierenwelzijn, februari vorig jaar, heb ik u toegezegd onderzoek uit te laten voeren naar het gebruik en de effecten van het uierhaarbranden als alternatief voor het scheren van de uiers.

Gebleken is dat ruim 90% van de melkveebedrijven de uiers van de koeien onthaart. Ruim 80% onthaart de uiers met het scheerapparaat en een kleine 20% door middel van het branden. Van deze 20% gebruikt ongeveer 17% de «officiële» uierhaarbrander waarbij de haren met een zuurstofarme vlam van een propaanbrander worden weg geschroeid en 3% een gewone gasbrander.

Daarnaast is ten aanzien van de stressreacties bij de koeien een vergelijking gemaakt tussen de beide methoden. Gebleken is dat de stressreacties zowel bij het scheren als het branden licht en kortdurend zijn. Wanneer er al sprake is van verschillende stressreacties, komt het scheren daar iets ongunstiger uit. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat het scheren langer duurt dan het branden.

Gezien het resultaat van dit onderzoek en mijn overtuiging dat melkveehouders vanuit economisch perspectief met de uiers van de koeien uiterst zorgvuldig omspringen, zie ik geen noodzaak tot vervolgstappen.

Alternatief onverdoofd castreren

Ik heb het afgelopen jaar een aantal onderzoeken gefinancierd naar alternatieven om castratie bij biggen op termijn, in EU-verband, af te kunnen schaffen. Zo is er onderzoek gedaan naar de effecten van selectie op berengeur in relatie tot gezondheid en welzijn van varkens, het detecteren aan de hand van stoffen die de berengeur veroorzaken en het afstemmen van Europees onderzoek op het gebied van berengeur en castratie. Daarnaast is er op initiatief van LTO-Nederland en de Dierenbescherming een stuurgroep ingesteld die met betrokken ketenpartijen de kansen en bedreigingen rond het afschaffen van castratie in beeld probeert te brengen om te komen tot een internationaal geaccepteerde oplossing. Het ministerie heeft zitting in deze stuurgroep.

Ik vind het van groot belang voortgang te houden in dit dossier. Ik heb dan ook geld vrijgemaakt voor het benodigde vervolgonderzoek en het organiseren van een internationaal symposium voor beleidsmakers en onderzoekers in maart 2006. Het doel van dit symposium is het samenbrengen van de beleids- en onderzoeksvragen rond castratie en het verkrijgen van internationaal draagvlak.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven