28 165
Deelnemingenbeleid Rijksoverheid

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 1 april 2003

Tijdens het algemeen overleg van donderdag 13 maart 2003 inzake KPN vroeg de heer Vendrik (GroenLinks) waarom het Kabinet kon deelnemen aan de aandelenemissie zonder het parlement vooraf te informeren. In dit kader kwam de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. (Machtigingswet) aan de orde, waarvan de heer Vendrik zich afvroeg of deze niet inmiddels was ingetrokken. Ik heb toegezegd hier nog schriftelijk op te reageren.

De wijze waarop de Staat deelneemt aan aandelenemissies wordt in het algemeen geregeld door de Comptabiliteitswet (destijds artikel 29, vijfde en zesde lid, thans artikel 34, zevende en achtste lid). Deelname aan een emissie behoeft niet vooraf aan de Staten-Generaal te worden voorgelegd als de Staat niet beoogt zijn relatieve belang in de betrokken vennootschap te vergroten. De Machtigingswet is op dit punt een lex specialis ten opzichte van de Comptabiliteitswet. Krachtens artikel 2, tweede lid, van de Machtigingswet, is de betrokken minister gemachtigd om namens de Staat deel te nemen in verdere plaatsing van kapitaal door Koninklijke PTT Nederland N.V. De Machtigingswet gaat daarmee verder dan de Comptabiliteitswet en biedt de mogelijkheid ook meer dan proportioneel deel te nemen aan een emissie zonder de voorhangprocedure.

De Machtigingswet is niet ingetrokken. Wel is deze wet in 2001 gewijzigd (Stb. 2001, 560). Artikel 2 is daarbij in stand gebleven. Bij de plenaire behandeling van dat wetsvoorstel heeft de Minister van Financiën toegelicht waarom de Tweede Kamer niet vooraf zou worden geïnformeerd over een eventuele actieve rol van de Staat als aandeelhouder van KPN.

In het algemeen overleg is door de heer Vendrik (GroenLinks) tevens ingegaan op het schrijven van de OPTA (OPTA/SEC/2003/200980) aan de heer Bakker (D66) over de waarborging van de universele dienstverlening in de telecommunicatiesector. Daarbij gaat het in het bijzonder om de continuïteit van levering van de universele dienst in het geval de verzorger van de universele dienst, KPN, die immers de uitvoerder van de universele dienst is, in surseance van betaling mocht geraken of failliet mocht worden verklaard. Gelet op het feit dat OPTA de brief eerst de avond voorafgaand aan het AO aan mijn ambtenaren had gestuurd had ik nog geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de brief. Ik heb toegezegd naar aanleiding van vragen van de heer Vendrik nader op de brief in te gaan.

Met betrekking tot dit onderwerp is de brief van OPTA qua inhoud en strekking vrijwel gelijk aan een eerdere, uit november 2001 daterende, brief van OPTA, toen aan de heer Vendrik gericht. Deze brief heeft destijds geleid tot enige opmerkingen en vragen in de Kamer. Hierop is bij brief van 28 januari 2002 (Kamerstuk 28 000 IXB en 28 000 XII, nr. 20) ingegaan door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de toen voor telecommunicatie en post verantwoordelijke bewindspersoon.

Door de staatssecretaris is daarbij aangegeven dat vanuit het Europese recht op de Nederlandse overheid de plicht rust ervoor te zorgen dat eenieder in Nederland op zijn verzoek tegen een betaalbaar tarief kan beschikken over de universele dienst, zijnde een pakket diensten en voorzieningen dat moet voldoen aan nader bepaalde voorwaarden en waarvan de belangrijkste elementen zijn de aansluiting op het vaste openbare telefoonnetwerk en de levering van de vaste openbare telefoondienst. Verder is uiteengezet dat om aan deze plicht vorm te geven een opdracht tot verzorging van de universele dienst is gegeven aan KPN. Daarbij was toen reeds de conclusie dat in het hypothetische geval dat KPN failliet zou gaan het bestaan van een wettelijke leveringsplicht alleen niet voldoende is om continuïteit van levering van de universele dienst onder alle mogelijke omstandigheden te garanderen. Het is dan ook tegen die achtergrond dat de staatssecretaris in de brief aan de Kamer aangaf, dat de regering bij een faillissement van de aanbieder van de universele dienst die maatregelen, waaronder financiële maatregelen begrepen, zal treffen die noodzakelijk zijn om de levering van de universele dienst te verzekeren.

Een ten opzichte van het eerdere schrijven nieuw element in de brief van OPTA is dat wordt ingegaan op de betekenis van het vaste net voor concurrenten van KPN. OPTA merkt daarbij op dat KPN als eigenaar en exploitant van het vaste telecommunicatienetwerk een centrale positie inneemt op de Nederlandse telecommunicatiemarkt. Immers, zo betoogt de OPTA, concurrenten hebben KPN nodig in het kader van interconnectie. OPTA verbindt daaraan de conclusie dat bij een faillissement maatregelen moeten worden genomen die recht doen aan de belangen van concurrerende aanbieders en hun eindgebruikers. Zo kan worden voorkomen, aldus OPTA, dat de telecommunicatiemarkt terugvalt naar een situatie waarin sprake is van een privaat monopolie. OPTA suggereert hiermee dat verzekering van de continuïteit van de universele dienst alleen niet voldoende is. Ik deel deze opvatting niet.

Met betrekking tot de positie van concurrerende aanbieders noemt OPTA de dienst interconnectie. Hiervoor geldt het volgende. Interconnectie is, kort gezegd, het koppelen van netwerken zodat de daarop aangesloten eindgebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren. Op grond van de Telecommunicatiewet geldt de verplichting tot interconnectie voor alle aanbieders die eindgebruikers aan hun netwerk hebben. Zo heeft iedere aanbieder van de telefoondienst derhalve de verplichting ervoor te zorgen dat zijn aangeslotenen met alle aangeslotenen van concurrerende netwerken kunnen telefoneren en andersom. Dit geldt evenzeer voor het aanbieden van de telefoondienst in het kader van de universele dienst. Derhalve geldt dat continuering van de levering van de telefoondienst in het kader van de universele dienst continuering van de verplichting tot interconnectie omvat.

Een voor de concurrentie ander belangrijk type diensten zijn de zogenoemde bijzondere toegangsdiensten. Bij bijzondere toegang gebruikt een concurrent van KPN het netwerk van KPN om verbinding te krijgen met zijn eigen klant. Meestal gaat het hier om aanbieders die niet beschikken over een eigen aansluitnetwerk en daarom het aansluitnetwerk van KPN gebruiken om bij hun klanten te komen. Deze vorm van toegang is gekoppeld aan de marktpositie van de aanbieder op wie de verplichting rust. Alleen een aanbieder die door de OPTA is aangewezen als een aanbieder met een zogenoemde aanmerkelijke marktmacht heeft de verplichting te voldoen aan alle redelijke verzoeken om bijzondere toegang. Toegespitst op het vaste openbare telefoonnetwerk betekent dit dat KPN, zolang zij een aanmerkelijke marktmacht heeft in de markt voor vaste openbare telefoonnetwerken en -diensten, deze vorm van toegang moet leveren.

De verplichting tot het verlenen van bijzondere toegang blijft, aannemende dat de OPTA geen reden ziet om de aanwijzing als partij met een aanmerkelijke marktmacht te beëindigen, ook bestaan in geval van faillissement. Uit de rechtspraak valt af te leiden dat wanneer de curator besluit het bedrijf van de failliet verklaarde voort te zetten hij de daarbij geldende wettelijke verplichtingen in acht moet nemen. Dit betekent in dit geval dat de toegangsverplichting ook moet worden nagekomen wanneer, eventueel met behulp van de overheid, de exploitatie van het vaste openbare telefoonnetwerk wordt gecontinueerd. Overigens merk ik op dat de nakoming van de verplichting om toegang te verlenen, inkomsten genereert voor de boedel en daarom in beginsel niet nadelig is voor schuldeisers. Voor de verplichte toegang moet immers door degenen die daarom verzoeken een kostengeoriënteerd tarief worden betaald, derhalve een tarief dat een weerslag vormt van de kosten verhoogd met een redelijk rendement. Verder merk ik op dat bij een eventuele overname van het vaste openbare telefoonnetwerk de overnemer naar alle waarschijnlijkheid door het college van de OPTA kan worden aangewezen als een aanbieder met een aanmerkelijke marktmacht zodat de nieuwe aanbieder van het vaste openbare telefoonnetwerk op zijn beurt gehouden is te voldoen aan alleen redelijke verzoeken om bijzondere toegang. Wel kan er enige tijd verstrijken tussen het moment van de overname en het moment dat de aanwijzingsbeschikking door OPTA is opgesteld en is verzonden naar de nieuwe eigenaar. In dit kader is van belang op te merken dat de thans ter implementatie van de nieuwe Europese richtlijnen in voorbereiding zijnde wijziging van de Telecommunicatiewet voorziet in een bepaling die het mogelijk maakt om ter waarborging van de concurrentie of de belangen van eindgebruikers in uitzonderlijke omstandigheden de normale procedures buiten toepassing te laten zodat versneld kan worden aangewezen.

Tot slot merk ik op dat tegen de achtergrond van de steeds grotere afhankelijkheid van de maatschappij van ICT-infrastructuur onderzoek wordt gedaan naar de risico's en gevolgen van discontinuïteit van maatschappelijk vitale telecomdiensten. Dit omvat dus meer dan de universele dienst. In dit onderzoek wordt bekeken of aanvullende wettelijke maatregelen wenselijk en mogelijk zijn. Ik heb tijdens het algemeen overleg aangegeven u hierover binnen enkele maanden verder te kunnen berichten.

De Minister van Economische Zaken,

J. F. Hoogervorst

Naar boven