27 638
Herplaatsing aandelen TNT Post Groep N.V. (TPG)

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2001

Op 12 maart 2001 is de inschrijving opengesteld voor de verkoop van een pakket aandelen gehouden door de Staat in TNT Post Groep N.V. (TPG). Met de verkoop reduceert de Staat het door hem in de vorm van gewone aandelen gehouden belang in TPG. De opbrengst van de verkoop zal, conform de afspraken in het regeerakkoord en de FES-wet, worden aangewend voor aflossing van de Staatsschuld. De daardoor vrijvallende rente-uitgaven zullen, gecorrigeerd voor wegvallende dividendinkomsten, dienen als voeding voor het FES fonds. Ondergetekenden zullen in deze transactie het belang van de Staat in geen geval verder terugbrengen dan tot 33⅓% van het uitstaande gewone aandelenkapitaal van TPG. Bij deze teruggang treedt geen wezenlijke wijziging in de zeggenschapsverhoudingen op en blijven ondergetekenden binnen de kaders zoals die in 1993 en daarna met de Tweede Kamer zijn besproken en met het bedrijf zijn vastgelegd.

Ondergetekenden zijn van mening dat dit tevens het juiste moment is om het beleid van de regering, in haar hoedanigheid als aandeelhouder, ten aanzien van TPG te herzien. Deze brief bevat de voornemens ter zake alsmede de achtergrond van de op 12 maart geïnitieerde verkooptransactie.

Het algemene beleid inzake Staatsdeelnemingen (Kamerstukken II 1996/97, 25 178, nrs 1–2) is dat deelnemingen verkocht worden zodra met het continueren van die deelneming geen beleidsdoelen meer worden gerealiseerd. Dit uitgangspunt vraagt om continue reflectie op het aanhouden van een aandelenbelang in bedrijven. Voor TPG zijn de volgende elementen daarbij van belang.

Momenteel bezit de Staat 43,3% van het stemgerechtigde kapitaal in TPG, een optie op preferente aandelen A en een bijzonder aandeel. Voorts is voor TPG wettelijk vastgelegd dat onder alle omstandigheden het volledig structuurregime van toepassing is en worden drie van de negen Commissarissen door de overheid benoemd.

Ondergetekenden stellen vast dat TPG zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld van een nationaal georiënteerd postbedrijf naar een internationaal logistiek bedrijf waarbij de omzet grotendeels komt uit niet traditionele postdiensten.TPG genereert nog maar 22% van zijn omzet uit concessie-aktiviteiten. Het gaat hierbij om een basis niveau aan postale dienstverlening dat van publiek belang wordt geacht en overal in het land tegen uniforme en betaalbare tarieven beschikbaar moet zijn. Dit heeft tot gevolg dat de oorspronkelijke reden van de overheidsdeelname (de postconcessie) een steeds kleiner gedeelte van de activiteiten van TPG betreft. Een aanzienlijk gedeelte van deze concessie-dienstverlening wordt overigens onder concurrentie aangeboden. Het monopolie van TPG is recent verkleind tot brieven tot maximaal 100 gram. Slechts 12% van de omzet van TPG heeft betrekking op deze monopolie-activiteiten. Een percentage dat de komende jaren naar verwachting nog verder af zal nemen. TPG moet voor een steeds groter gedeelte van de omzet concurreren met andere grote internationale spelers zoals Deutsche Post en UPS.

Was het de voorgaande jaren met name het Nederlandse postbedrijf dat zich internationaal sterk profileerde, de laatste jaren valt waar te nemen dat ook Deutsche Post (Duitsland), La Poste (Frankrijk) en the Post Office (VK) door middel van overnames en acquisities een positie op de internationale markt opeisen. Deze ontwikkeling wordt mede bevorderd door de veranderende opstelling van de buitenlandse overheden die, in lijn met de stappen die de Nederlandse overheid in het verleden heeft gezet, de postbedrijven meer vrijheden geven.

In dit verband is het van belang beleid te ontwikkelen waarmee een goed evenwicht wordt gevonden tussen het waarborgen van het publieke belang (de universele dienst) en het geven van voldoende vrijheid aan TPG om zich te kunnen positioneren op de sterk concurrerende internationale markt. Nederland dient de voorsprong die is behaald bij de verzelfstandiging in 1989 en de beursgang in 1994 en verkoop van de tweede tranche in het toenmalige KPN door de Staat in 1995, evenals de splitsing van de Koninklijke PTT Nederland N.V. (KPN) in Koninklijke KPN N.V. (KPN) en TNT Post Groep N.V. (TPG) in 1998, te continueren.

Gelet op de dynamische ontwikkeling van TPG alsmede de markten waarin het bedrijf opereert is het nu opportuun de positie van de Staat als aandeelhouder ook bij TPG te heroverwegen. De positie van de Staat moet zijn toegesneden op deze ontwikkelingen, opdat de beleidsdoelstellingen van de overheid – die in beginsel niet zijn gewijzigd sinds 1989 – op de meest effectieve en efficiënte manier worden bereikt. De regering is hiertoe voornemens het belang in TPG gefaseerd verder terug te brengen tot ongeveer 10%, doch het bijzonder aandeel vooralsnog te handhaven. De rechten verbonden aan het bijzonder aandeel zullen beter worden toegesneden op de besluiten die betrekking hebben op de concessie-uitvoering.

Het huidige aandelenpakket van de Staat wordt met de transactie die op 12 maart is gestart gereduceerd. De exacte omvang van het te verkopen pakket zal afhankelijk zijn van marktomstandigheden. Ondergetekenden zullen echter in deze transactie het belang van de Staat niet verder terugbrengen dan tot 33⅓% van het uitstaande gewone aandelenkapitaal. Bij de invulling van vervolgstappen zal in ieder geval een zakelijke opstelling worden gekozen rekening houdend met:

• marktomstandigheden;

• de financiële belangen van de Staat; en

• de gerechtvaardigde belangen van alle betrokkenen, inclusief TPG.

Alvorens het Staatsbelang verder terug te brengen achten ondergetekenden een gedachtenwisseling met uw Kamer noodzakelijk en wenselijk.

In het kader van de herbezinning van de positie van de Staat als aandeelhouder in TPG heeft de regering verder het voornemen:

• af te zien van de – optie op – preferente aandelen A;

• de uitzonderingspositie ten aanzien van het verplichte volledige structuurregime te schrappen;

• een verlegging van de concessie van TPG naar Koninklijke PTT Post BV of een andere dochter van TPG te onderzoeken en

• de Commissarissen van Overheidswege af te schaffen.

Met betrekking tot het verwijderen van de mogelijkheid Commissarissen van Overheidswege te benoemen zal in overleg met TPG worden getreden en zullen stappen worden ondernomen tot aanpassing van de statuten.

Voorts zal uw Kamer een voorstel tot wijziging van de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. worden voorgelegd. Dit voorstel strekt tot opheffing van de wettelijke uitzonderingspositie van TPG met betrekking tot het structuurregime. Aan dit wetsvoorstel zal, indien en voorzover een hiertoe uit te voeren onderzoek positief is, een verlegging van de concessie van TNT Post Groep N.V. naar Koninklijke PTT Post B.V. of, eventueel een andere dochtermaatschappij van TPG, worden gekoppeld. Het aangrijpingspunt van de concessie komt dan te liggen bij het organisatieonderdeel dat de betreffende concessiediensten uitvoert. De implementatie van deze verlegging zal zeer zorgvuldig geschieden, waarbij zeker zal worden gesteld dat alle relevante onderdelen van TPG, dus alle onderdelen die bij de uitvoering van de concessie betrokken zijn, binnen het bereik van de concessieregelgeving en dus het concessietoezicht blijven vallen. Overleg met TPG heeft plaatsgevonden en heeft tot volledige overeenstemming geleid betreffende het voorafgaande.

In het vervolg van de brief zal meer uitvoerig op de historie, de ontwikkeling van TPG en de markt alsmede op de voornemens worden ingegaan.

Historie

TPG vindt zijn oorsprong in Koninklijke PTT Nederland N.V. (KPN). Van oudsher was KPN een Staatsbedrijf, maar in 1989 besloot de Nederlandse overheid KPN te verzelfstandigen, overigens met behoud van haar 100% belang in deze onderneming. Met de omvorming in 1989 van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie in een private onderneming met de overheid als aandeelhouder zijn tevens de wettelijke regels inzake post en telecommunicatie ingrijpend herzien. De regering heeft bij de verzelfstandiging willen verzekeren dat het bedrijf intern aangestuurd zou worden op basis van bedrijfsmatige besluitvorming, zonder directe politieke bemoeienis met de bedrijfsvoering. Om de invloed van de Staat op de bedrijfsvoering zo beperkt mogelijk te houden, is bij de verzelfstandiging direct gekozen voor het zogeheten (volledige) structuurregime en voor een Raad van Bestuur en een Raad van Commissarissen bestaande uit onafhankelijke personen met ervaring in het bedrijfsleven. De logische tegenhanger van deze vrijheid was een stelsel van wet- en regelgeving dat de kwaliteit en de betrouwbaarheid vastlegde van de aan KPN – in het kader van het aan haar verschafte wettelijk monopolie (de telecom en post concessie) – opgedragen dienstverlening. Ook dit stelsel werd in 1989 ingevoerd.

In 1994 verkocht de Staat een gedeelte van zijn aandelen en werd KPN een beursgenoteerd bedrijf. Ten tijde van de beursgang in 1994 wenste de Staat er, met het oog op het algemeen belang, zorg voor te dragen dat het goed functionerend post- en telecommunicatiesysteem niet zou kunnen worden aangetast door een vanuit die optiek niet door de overheid gewenste zeggenschap in (het bestuur van) de vennootschap. KPN was destijds immers eigenaar van vrijwel het gehele landelijk post- en telecommunicatiesysteem. De liberalisering was begonnen, maar moest haar vruchten nog afwerpen. De regering wilde verzekeren dat een goede uitvoering van de post- en telecommunicatieconcessie (waarvan de eisen en randvoorwaarden publiekrechtelijk waren verankerd) door een goede en betrouwbare concessiehouder plaats zouden vinden (privaatrechtelijke rechtssfeer) en dat mede daarmee de continuïteit van de dienstverlening gegarandeerd zou worden. Met andere woorden: de regering wilde zeker stellen dat het publiekrechtelijk instrumentarium een betrouwbaar aangrijpingspunt had in de vennootschap KPN.

Om dit algemeen belang bij de beursgang te waarborgen zijn er diverse maatregelen getroffen. In artikel 4 van de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. zijn de artikelen 153, derde lid, en artikel 155 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing verklaard. Hierdoor waren de mogelijke uitzonderingen op de verplichte toepassing van het (volledig) structuurregime op KPN niet van toepassing (o.a. met het gevolg dat de Raad van Bestuur van KPN altijd zou worden benoemd door de Raad van Commissarissen en niet door de algemene vergadering van aandeelhouders). Dit is een unieke constructie in Nederland, en een uitzondering op de regels van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts zijn in de privaatrechtelijke sfeer maatregelen getroffen. De Staat heeft statutair rechten bedongen die verbonden zijn aan een prioriteitsaandeel (het bijzonder aandeel), overigens mede met het oog op zijn financieel belang in KPN. Dit betreft rechten die zien op goedkeuring door de Staat van besluiten van fundamentele aard zoals emissies, juridische fusies en splitsing. Met het oog op het algemeen belang had de Staat tevens een optie tot het verkrijgen van preferente aandelen A, die de Staat de mogelijkheid bood om zijn stemrecht in KPN onder bepaalde omstandigheden uit te breiden tot 51% van het stemgerechtigde kapitaal.

Voornoemde maatregelen zijn bij de beursgang in 1994 geëffectueerd. Daarbij werden met KPN afspraken gemaakt (Afspraken op Hoofdlijnen) waarin werd vastgelegd hoe de Staat als aandeelhouder en KPN in de praktijk met elkaar en met het pakket aan ingrijpende bevoegdheden om zouden gaan opdat aan de doelstelling van de verzelfstandiging en privatisering (vrijheid van bedrijfsvoering en publiekrechtelijke kaders van regelgeving en toezicht) geen afbreuk zou worden gedaan. Tevens is bij de beursgang de benoeming van (drie) commissarissen van overheidswege in de Raad van Commissarissen van de vennootschap gehandhaafd.

Na de overname van het Australische express en logistiek bedrijf TNT door KPN in 1996 en de splitsing in 1998 van de telefonie-activiteiten enerzijds en de post, express en logistiek activiteiten anderzijds, waren er twee beursgenoteerde ondernemingen : KPN (telefonie) en TPG (post, express en logistiek). De Staat en TPG hebben in het kader van deze splitsing in 1998 afspraken gemaakt gelijk aan die welke de Staat met KPN had. Deze zijn – wederom – vastgelegd in de vorm van afzonderlijke «Afspraken op Hoofdlijnen».

Recentelijk is door de regering besloten dit regime voor KPN te wijzigen.

Gelet op de dynamische ontwikkeling van TPG alsmede de markten waarin het bedrijf opereert is het nu opportuun de positie van de Staat als aandeelhouder ook bij TPG te heroverwegen. De positie van de Staat moet zijn toegesneden op deze ontwikkelingen, opdat de beleidsdoelstellingen van de overheid – die in beginsel niet zijn gewijzigd sinds 1989 – op de meest effectieve en efficiënte manier worden bereikt.

De ontwikkeling van TPG

TPG heeft zich met name de laatste jaren in snel tempo ontwikkeld van een nationaal postbedrijf tot een internationale dienstverlener die zijn omzet in toenemende mate genereert uit niet-postactiviteiten.

Het bedrijf is actief in meer dan 200 landen en heeft in meer dan 60 landen eigen vestigingen. Er werken in totaal ongeveer 130 000 mensen waarvan ongeveer de helft in het buitenland. Het bedrijf heeft drie divisies: Mail, Express en Logistiek. Binnen de divisie Mail wordt op dit moment al bijna 20% van de omzet behaald uit internationale activiteiten. Express, in omvang dit jaar de grootste divisie, is marktleider in Europa, met een eigen Europees netwerk zowel over de weg als in de lucht. De logistieke divisie behoort wereldwijd tot de top-drie van logistieke dienstverleners. In de eerste helft van het jaar 2000 behaalde TPG 60% van zijn omzet uit niet-postactiviteiten. Gelet op de groeicijfers (post 3,4%, express 26,6%, logistiek 39,6%) zal het aandeel van post binnen de totale omzet van TPG verder afnemen.

De ontwikkelingen op de markt

Europese postbedrijven zoals Deutsche Post (Duitsland), The Post Office (Engeland) en La Poste (Frankrijk) maken een soortgelijke ontwikkeling door. Dit is overigens niet vanzelfsprekend: tot voor enige jaren geleden was TPG het enige nationale postbedrijf dat in betekenende mate «over de grenzen keek» en andere activiteiten ontplooide dan de traditionele post. Hiermee heeft TPG ondanks haar relatief kleine thuismarkt haar positie als top-vijf speler in de wereld op het terrein van express en logistiek gerealiseerd. De laatste jaren hebben een aantal – veel grotere – postbedrijven in Europa hun dienstverlening ook buiten de grenzen ontwikkeld en veel meer nadruk op de niet-traditionele post-activiteiten gelegd.

Voor Deutsche Post geldt bijvoorbeeld dat de divisie post in het eerste half jaar van 2000 nog maar 35% aan de totale omzet bijdroeg. Met een iets verschillend profiel in de dienstverlening richten deze grote partijen zich allen op de Europese markt voor post, express en logistiek waarmee de concurrentie zich verscherpt. Naar verwachting zullen op termijn slechts enkele grote spelers de dienst uitmaken. Nu al vindt een consolidatieslag plaats op de post- en express markt (en in mindere mate op de logistieke markt).

Op de postmarkt is TPG, al dan niet samen met partners, bezig netwerken op te zetten waarmee in 2004 in de belangrijkste Europese landen 50 tot 100% van de huishoudens bereikt kunnen worden. Dergelijke netwerken bestaan op dit moment al in België, Duitsland, Italië en Oostenrijk. Op de express markt is, met het vooruitzicht op een gedereguleerde postmarkt, de consolidatieslag door de Europese postale spelers reeds ingezet. TNT en Jet Service werden onderdeel van TPG, Deutsche Post breidde afgelopen jaar haar belang in DHL uit tot 51% en door Fedex en La Poste wordt gewerkt aan een samenwerkingsverband. De logistieke markt is meer gefragmenteerd. Een aantal grote spelers zoals Danzas en TNT, vormen onderdeel van respectievelijk de traditionele postbedrijven Deutsche Post en TPG. De grote express bedrijven, zoals UPS en Fedex, zijn zich in toenemende mate tot grote mondiale logistieke bedrijven aan het ontwikkelen.

Op de Nederlandse markt is een soortgelijke ontwikkeling waar te nemen. De concurrentie komt met name van de grote buitenlandse postbedrijven die door acquisities, en in mindere mate door eigen investeringen, bezig zijn een positie op de Nederlandse markt op te bouwen. De Europese postbedrijven zien dit als een schakel bij de opbouw van internationale distributienetwerken en anticiperen hiermee tevens op de liberalisatie van het briefverkeer. Zo heeft Deutsche Post Van Gend en Loos, waartoe ook Selektvracht behoort, en de pakjesvervoerder Correct Express overgenomen. The Post Office is door een overname – de Nederlandse Pakket Dienst – en door middel van investeringen in een eigen «hub» een positie aan het opbouwen.

Handhaving van de voorsprong

De grote mate van vrijheid in de bedrijfsvoering heeft geleid tot een efficiënte bedrijfsvoering en daarmee een goede kwaliteit van dienstverlening tegen gunstige tarieven. Deze uitstekende positie is mede verworven doordat de Nederlandse overheid eerder dan vele andere Europese overheden inzag dat vrijheid van handelen voor TPG niet ten koste van de concessie behoefde te gaan, maar daaraan dienstbaar kan zijn. De resultaten van dit beleid mogen gezien worden: de Nederlandse postale dienstverlening is – zeker internationaal gezien – van hoge kwaliteit tegen zeer acceptabele tarieven en TPG heeft zich kunnen ontwikkelen tot een bedrijf van wereldklasse. TPG heeft toegang tot de meest geavanceerde technologische ontwikkelingen (handschriftherkenning, E-commerce, tracking en tracing e.a.), is financieel zeer solide en kan profiteren van schaalvoordelen op technisch, operationeel en financieel gebied. Uiteindelijk is het ook de Nederlandse consument die hiervan profiteert.

Door de ontwikkelingen in de ons omringende landen zou deze voorsprong relatief kunnen verminderen. Ook Deutsche Post heeft inmiddels een beursnotering, en zowel La Poste als The Post Office (binnenkort Consignia) zijn met agressieve internationale expansieplannen bezig. Tenslotte moge illustratief zijn dat de Griekse overheid recent heeft aangegeven een kwart van het postbedrijf te willen verkopen.

Een verder terugtreden van de Staat als aandeelhouder is de aangewezen weg om ook op langere termijn TPG ruimte te geven haar marktpositie verder te versterken en daarmee de positieve effecten daarvan op de kwaliteit en prijs van de Nederlandse postale dienstverlening op hoog niveau te handhaven. Een verder terugtreden van de overheid betekent meer commerciële en strategische flexibiliteit en slagkracht voor TPG, met name als het gaat om transacties op de kapitaalmarkt. Maar ook als het gaat om mogelijke participaties in buitenlandse postbedrijven, waarbij een dominante rol van de Nederlandse overheid in TPG niet vanzelfsprekend een positief element is.

Mede dankzij een vrije en flexibele kapitaalmarkttoegang kan het bedrijf blijven deelnemen en investeren in technische ontwikkelingen, allianties, internationale expansie en infrastructuur. Hiermee blijft gewaarborgd dat de uitvoerder van de concessie in Nederland een – financieel – solide bedrijf is waaraan met vertrouwen de uitvoering van de concessie kan worden overgelaten.

Uiteraard dient dit terugbrengen van het Staatsbelang te worden afgewogen tegen de beleidsdoelen die met deelneming werden beoogd, conform het reeds gememoreerde beleid inzake Staatsdeelnemingen. In hoge mate bepalend in de afweging is de stand van zaken in de discussie omtrent liberalisering van de postmarkt in Nederland en in Europa. Het is immers de mate waarin daadwerkelijke toetreding tot de postmarkt, en dus concurrentie, mogelijk is die bepaalt in hoeverre het publiek belang van een hoogwaardige postale dienstverlening moet worden gekoppeld aan een concessie voor TPG en daarmee aan een zekere overheidsbetrokkenheid bij TPG.

Toekomstige liberalisatie

De toekomstige ontwikkeling van de concurrentie op de Europese en de Nederlandse markt, in het bijzonder van de briefpost, hangt af van de besluitvorming in de Europese Unie omtrent de verdere liberalisering van de markt. De weerstand tegen liberalisatie in enkele toonaangevende landen zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk is zeer groot. De belangrijkste reden die hiervoor wordt aangevoerd, is dat zonder een monopolie de universele dienstverlening in gevaar komt. Het proces van liberalisering wordt voorts vertraagd doordat de meeste bedrijven wel zijn verzelfstandigd, maar nog volledig in handen van de overheid zijn. De universele dienst –, de toegankelijkheid en de beschikbaarheid van de basisdiensten – vormt de kern van het postbeleid van de Europese Gemeenschap. Deze wordt in alle landen van de EU gewaarborgd door het opleggen van een verplichting aan de postbedrijven. Teneinde de universele dienst uit te kunnen voeren mogen lidstaten besluiten brieven en drukwerken voor te behouden aan een marktpartij tot een maximum van 350 gram. Het voorbehouden gebied (het monopolie) mag echter niet groter zijn dan noodzakelijk is voor de handhaving van de universele dienst.

Het voorbehouden gebied in Nederland (100 gram) is in vergelijking met de andere Europese landen klein waarbij bovendien drukwerk al sinds jaar en dag vrij is. Een belangrijk gedeelte van de markt in Nederland is derhalve reeds geliberaliseerd: 75% staat open voor concurrentie. Een verdere openstelling van de markt is gezien de stagnatie in de Europese Unie op korte termijn niet te verwachten.

Proces en waarborging van het publieke belang

De doelstellingen van de Staat ten aanzien van TPG zijn, zoals gezegd, sinds 1989 niet fundamenteel gewijzigd. Nog steeds heeft de overheid primair belang bij een efficiënt uitgevoerde concessie. Daartoe zijn nog immer de vrijheid van bedrijfsvoering, de zakelijke prikkels die marktwerking en de beursnotering opleveren, cruciaal. Het beleid was, en is, dan ook gericht op vrijheid van handelen voor TPG inzake alle aspecten van bedrijfsvoering onder gelijktijdige handhaving van eisen aan uitvoering van de concessie.

De aan de concessiehouder gestelde eisen zijn in de postale regelgeving neergelegd. Het regelgevend kader wordt gevormd door de Postwet, het Postbesluit en het Besluit algemene richtlijnen post. Op basis van deze regelgeving heeft de houder van de concessie, TPG, de verplichting voor een ieder in het gehele land, tegen vergoeding, het vervoer te verrichten van brieven en andere geadresseerde zendingen tot ten hoogste 10 kilogram en tot bepaalde maximale afmetingen. Voorts zijn eisen gesteld ten aanzien van postvestigingen, brievenbussen en de informatieverstrekking. Op een goede uitvoering van deze sectorspecifieke regels ziet de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) toe. Daarnaast ziet de NMa toe op naleving van de algemene mededingingsregels. De universele dienstverlening wordt door de regelgeving en het toezicht gewaarborgd.

Zoals reeds in 1993 betoogd (Kamerstukken II 1992/93, 23 222, nr. 3) wenst de regering zeker te stellen dat een goede concessie-uitvoering wordt gedragen door een solide concessie-uitvoerder. Dat wil zeggen een concessie-uitvoerder die financieel solide is, volledig – juridisch – aanspreekbaar is door Nederlandse regelgeving en de toezichthouders daarop. Daartoe zijn in 1993 het bijzonder aandeel en de – optie op – preferente aandelen A in het leven geroepen. Gelet op het trage proces van liberalisering van de – internationale – postmarkt, en daarmee het vooralsnog blijvende belang van TPG voor de Nederlandse postale dienstverlening, achten ondergetekenden het prematuur om het bijzonder aandeel af te schaffen.

Ondergetekenden zien echter geen praktische en realistische toepassingsmogelijkheden meer voor de – optie op – preferente aandelen A. Een situatie waarin de Staat door uitoefening van deze optie de facto de meerderheid van het stemrecht in de Algemene vergadering van Aandeelhouders van TPG verwerft achten ondergetekenden in het licht van de discussies omtrent corporate governance, liberalisering van kapitaalmarkten en de hiervoor geschetste – internationale – ontwikkeling van TPG niet goed denkbaar. Daar komt bij dat het Bijzonder aandeel de Staat alle voor de borging van het publiek belang noodzakelijke rechten verschaft.

Ten aanzien van de maatregelen ter waarborging van het algemeen belang heeft de regering derhalve de intentie naast de postale regelgeving en het onafhankelijke toezicht hierop het bijzonder aandeel vooralsnog te handhaven. De regering zal bezien in hoeverre rechten verbonden aan het bijzonder aandeel beter kunnen worden toegesneden op die besluiten die betrekking hebben op de concessie-uitvoering en het financieel belang van de Staat. Wanneer het financieel belang van de Staat substantieel is teruggebracht kunnen wellicht ook die laatste elementen van het bijzonder aandeel verder worden teruggebracht. Dit alles, zoals reeds gememoreerd, ten behoeve van het zekerstellen van de postale belangen in een nog niet volledig geliberaliseerde omgeving.

Een eerste stap in het vervreemdingsproces van gewone aandelen TPG is direct na aankondiging van de TPG jaarcijfers op 12 maart gezet. Door deze stap zal het Staatsbelang in ieder geval niet dalen tot minder dan 33⅓% van het gewone aandelenkapitaal. Deze stap is geheel binnen de bestaande afspraken met TPG en Tweede Kamer. Verdere stappen zal de regering in bepalende mate laten afhangen van de marktomstandigheden. Daarbij zal altijd een zakelijke opstelling worden gekozen met afweging van de financiële belangen van de Staat en van de gerechtvaardigde belangen van alle betrokkenen, inclusief TPG.

Een voorstel tot wijziging/intrekking van de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. zal aan de Kamer worden voorgelegd, strekkende tot opheffing van de uitzonderingspositie van TPG met betrekking tot het structuurregime. Aan dit wetsvoorstel zal een verlegging van de concessie van TNT Post Groep N.V. naar Koninklijke PTT Post B.V. worden gekoppeld (uiteraard alleen indien het onderzoek hiernaar positief uitvalt). Dit laatste zal betekenen dat het aangrijpingspunt van het concessie-instrumentarium weer daar komt te liggen waar het in 1989 lag: bij PTT Post. De internationale logistieke activiteiten en express-activiteiten zullen er niet langer onder vallen. De implementatie van deze verlegging van de concessie zal zeer zorgvuldig geschieden, waarbij zeker zal worden gesteld dat bij de uitvoering van de concessiediensten betrokken onderdelen van TPG binnen het bereik van de relevante regelgeving blijven vallen.

Tenslotte wordt voorgesteld, in overleg met TPG, stappen te ondernemen die er toe moeten leiden dat er geen Commissarissen van Overheidswege meer bij TPG zullen zijn. Dit laatste geheel in lijn met het herziene beleid inzake Commissarissen van Overheidswege. Op 12 februari jl. heeft uw Kamer over dit onderwerp een brief van de Minister van Financiën (Fin/2001/197m) ontvangen.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven