26 345
Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002

nr. 21
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 september 1999

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, de vaste commissie voor Justitie2 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen3 hebben op 9 september 1999 overleg gevoerd met minister Peper van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, minister Korthals van Justitie en minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van 8 april 1999 over de evaluatie van de LSOP-wet, de financiële situatie van het LSOP en het project Toekomstig onderwijs politie (TOP) (26 345, nr. 12);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juli 1999 inzake tussenrapport implementatie kwaliteitszorg (BZK-99-814).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Kuijper (PvdA) constateerde dat de evaluatie van de LSOP-wet de periode 1994–1998 betreft. Inmiddels is een aantal verbeteringen in gang gezet, maar de stand van zaken is nog niet bekend. Op een aantal verbeterpunten wordt in de evaluatie niet of nauwelijks ingegaan. Hij ondersteunde de aanpak om het politieonderwijs qua opzet en structuur te doen aansluiten bij de kwalificatiestructuur in het regulier beroepsonderwijs en de in-, door- en uitstroom van en naar het reguliere onderwijs mogelijk te maken. Door de aansluiting met het regulier onderwijs kan een grotere maatschappelijke synergie worden bereikt, wordt de cultuur opener en worden de drempels voor de instroom voor bijvoorbeeld vrouwen en allochtonen mogelijk verlaagd. Hij vroeg naar de stand van zaken van de instroom en de uitval tijdens de opleiding van vrouwen en allochtonen. In het bijzonder vroeg hij een reactie op de mogelijkheid dat de veronderstelde machocultuur aanleiding is tot uitval tijdens de opleiding.

Het tempo waarmee de verbeteringen worden gerealiseerd is vooralsnog te laag, terwijl over de voortgang van het reorganisatieproces bij het LSOP, met name op het punt van de niet-onderwijsinhoudelijke aspecten, en de stand van zaken niet of nauwelijks wordt gesproken. Op onderdelen zijn maatregelen genomen, maar er lijkt sprake te zijn van «stroperigheid» en er is weinig voortgang te constateren. Mogelijk wordt het politieonderwijs nog steeds verwaarloosd. Gezien het schrikbarende aantal tekortkomingen en de ernst daarvan is voortgang van de verbeteringen dringend gewenst. Welke maatregelen zijn genomen om snelheid te brengen in de verbeteringen? Waarom is snelheid eventueel niet mogelijk en wat zijn de consequenties daarvan?

Er zijn kanttekeningen te plaatsen bij de betrokkenheid van de korpsen bij het LSOP, omdat het erop lijkt dat korpsen een autonome positie innemen. Voorts heeft het LSOP een te grote speelruimte gehad bij de uitvoering van de beleidsdoelstellingen en is de politieke aansturing te gering geweest. Vanwege het geweldsmonopolie van de politie en de daaruit voortvloeiende aparte positie in de samenleving en het onderwijssysteem is een sterkere politieke aansturing en controle op de uitvoering gewenst. Gelet op het totaal van de problematiek en de moeizame voortgang achtte de heer Kuijper een evaluatie van het vernieuwde politieonderwijs in januari 2006 veel te laat. Hij vroeg de regering om de Kamer uiterlijk 1 januari 2000 een brief te sturen over de voortgang van de niet-onderwijsinhoudelijke aspecten. Tevens stelde hij voor het eerstvolgende evaluatiemoment te bepalen op januari 2001.

Vanwege de toenemende informatisering neemt de noodzaak toe om in het onderwijs aandacht te besteden aan IT-opleidingen. Het lijkt erop dat elk korps een eigen systeem heeft voor het opslaan van gegevens. Welke rol ziet de regering hierin weggelegd voor het LSOP en in welke mate wordt IT-onderwijs gegeven? Sinds kort is de zedenzorg als specialisme opgenomen in het pakket van de politie. De uitvoering daarvan vraagt om specifieke kennis en vaardigheden. In hoeverre is dit in het programma van het LSOP opgenomen?

Volgens het rapport «Opsporing in uitvoering» heeft het LSOP capaciteitsproblemen en geldgebrek, waardoor niet kan worden voldaan aan 40% van de aanvragen voor de opleiding en nascholing van rechercheurs. Als gevolg daarvan gaan regio's zelf opleidingen verzorgen of elders opleidingen zoeken. De uniformiteit in het hanteren van methoden komt daardoor onder druk te staan. Acht de regering dit een wenselijke ontwikkeling en zo niet, welke stappen worden genomen om hierin verbetering te brengen? De heer Kuijper betwijfelde of er een eenduidig inzicht bestaat in de opleidingsbehoefte van rechercheurs. Hij vroeg de regering deze twijfel weg te nemen.

De heer Schutte (GPV) bracht naar voren dat de problemen bij het LSOP weliswaar langer bekend waren, maar dat de uitkomsten van de evaluatie toch schokkend konden worden genoemd. Bij de behandeling van de LSOP-wet in 1992 stonden voor hem twee vraagpunten centraal, te weten de relatie tussen het LSOP en de korpsen en de relatie tussen het LSOP en de minister. Zijn de gebeurtenissen in de afgelopen jaren terug te voeren tot weeffouten in de wet of is de invoering onvoldoende begeleid? Duidelijk is dat het LSOP in belangrijke mate aan zijn lot is overgelaten. Hadden de betrokken ministers voldoende mogelijkheden om tijdig te sturen en zo niet, wat is eraan gedaan om daartoe instrumenten te krijgen? De ministeriële verantwoordelijkheid voor de in de evaluatie gesignaleerde problemen en misstanden lijkt onvoldoende te zijn geëffectueerd.

Uit het evaluatierapport blijkt dat over de gehele linie fouten zijn gemaakt. Hoe passen de maatregelen die in de laatste jaren op een aantal deelgebieden zijn genomen in het totale beeld? Heeft de regering wel een totaal beeld waarin die maatregelen passen en waaruit blijkt dat er redelijke garanties worden geboden dat de problemen zich niet meer zullen voordoen? Het bevreemdde de heer Schutte dat volgens de brief van 8 april jl. wordt beoogd om de LSOP-wet op termijn te wijzigen. Gelet op de prioriteiten op dit terrein vroeg hij wat de regering daarbij voor ogen staat. Voorts vroeg hij welke zekerheid er is dat het ook op het punt van de cultuur binnen de organisatie beter zal gaan.

Het LSOP is voor de korpsen en van de korpsen. Dat moet niet alleen formeel worden geregeld, maar ook tussen de oren zitten van de mensen binnen het LSOP en binnen de korpsen. Hoe kijkt de regering daartegenaan? Hoe zal de relatie met de korpsen in de praktijk vorm krijgen? Hoe ver is de commissie die het financieringsstelsel onderzoekt?

De heer Schutte ging op hoofdlijnen akkoord met de inrichting van het project Toekomstig onderwijs voor de politie (TOP). Het LSOP als expertisecentrum lijkt te passen bij de verantwoordelijkheid van de overheid en het karakter van de opleiding. Hoe zal de relatie worden met het regulier onderwijs? De procedure voor werving en selectie duurt te lang en zal een negatief effect hebben op de motivatie van kandidaten. In het uitvalpercentage kan niet worden berust. Als het al 90% moet zijn, moet al aan het begin van het traject duidelijk worden dat men afvalt.

De heer Rietkerk (CDA) ondersteunde de ambities van de regering om Nederland veiliger te maken vanaf 2002. De politie en het politieonderwijs spelen daarbij een belangrijke rol. Hij vroeg hoeveel vacatures er in totaal zijn. Wat betekent, gezien de situatie op de arbeidsmarkt, de forse opgave op het punt van de uitstroom en de nieuwe en omgeschoolde agenten voor de situatie in 2002 en het veiliger maken van Nederland? Voor een goede planning, ook van de opleiding, moeten de regiokorpsen over een periode van een aantal jaren duidelijkheid hebben over het aantal agenten. Hij bepleitte dan ook dat dit jaar een doorkijk naar 2002 wordt geboden, omdat hij voorzag dat onduidelijkheid over het aantal agenten per korps ertoe zal leiden dat het LSOP niet aan zijn verplichting kan voldoen. Het blijkt dat korpsen verschillende selectiecriteria hanteren. Hoe kan de regering bevorderen dat hierin afstemming plaatsvindt? Voorkomen moet worden dat kandidaten afvallen doordat er tussentijds andere criteria worden gehanteerd.

De heer Rietkerk was een voorstander van een betere beloning voor agenten in opleiding. Hij vroeg een bijzonder accent voor de horizontale doorstroming en de latere instroom. Hiertoe zal het bezoldigingsbesluit moeten worden aangepast. Kan er op korte termijn een plan van aanpak komen?

De aansluiting bij het regulier onderwijs zal op decentraal niveau moeten plaatsvinden. Los van het LSOP kunnen ROC's en beroepsopleidingen mogelijkheden bieden voor de opleiding van surveillanten. Gekoppeld aan een LSOP-keurmerk voor zo'n beroepsopleiding kan beter worden voldaan aan de grote behoefte aan goed gekwalificeerd politiepersoneel.

Hij steunde de in gang gezette onderwijsvernieuwingen, maar vroeg wel een vertaling van de vier actuele thema's. Uit rapporten van de VU over geweld tegen de politie blijkt dat de beroepsvaardigheden van de politie nog beneden de maat zijn. In dat kader zal niet alleen aandacht moeten worden besteed aan specialismen zoals zeden- en jeugdzorg, maar ook aan het gebruik van pepperspray. Hoe gaat de regering om met deze ontwikkelingen? Is hiervoor ook financiële ruimte gecreëerd?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) constateerde dat de integratie van het politieonderwijs via de LSOP-wet met forse problemen gepaard is gegaan. Wat zijn de oorzaken daarvan en hoe is het mogelijk dat de korpsen toch tevreden waren? Het geeft vertrouwen dat er aan verbeteringen wordt gewerkt, hoewel ook hierbij enige terughoudendheid past. In 1997 heeft de Kamer immers al forse kritiek geuit, maar de veranderingen sindsdien hebben niet in het gewenste tempo plaatsgevonden. Positief is dat de bestuursraad plaats maakt voor de kleinere raad van toezicht. Hoe wordt deze raad samengesteld? Zinvol is ook dat het LSOP een zelfstandig bestuursorgaan wordt. Hoe worden de verantwoordelijkheden geregeld? Over de doorwerking van beleidsprioriteiten in het politieonderwijs zal goed moeten worden gecommuniceerd met het LSOP, maar de ministers zullen de eindverantwoordelijkheid moeten houden voor de kwaliteit van de politiezorg en het politieonderwijs. Hoe zal de relatie met de individuele korpsen daarin vorm krijgen? Blijft de geografische spreiding gewaarborgd? Het verbeteringstraject moet in 2002 zijn beslag krijgen. Wat betekent dit voor de forse ambities van het kabinet inzake de aantallen extra agenten? Wordt het aantal opleidingsplaatsen al 2000 in september? Is dat aantal toereikend voor de beloofde 3000 extra opgeleide agenten in 2002? Naar verluidt zullen 45 extra leerkrachten nodig zijn. Zijn die inmiddels aangetrokken?

Mevrouw Scheltema verwachtte dat door de aansluiting bij het reguliere beroepsonderwijs de flexibiliteit en de uitwisselbaarheid zullen worden vergroot. Heeft de aansluiting bij het reguliere beroepsonderwijs zijn beslag gekregen in concrete afspraken met ROC's? Zij vroeg een verduidelijking op het punt van de koppeling tussen praktijk en leren en de voornemens om de aspiranten een hogere financiële beloning te bieden.

De werving en selectie van agenten wordt gecentraliseerd via een centrale banenlijn, maar ook de korpsen zelf werven. Hoe krijgen deze wervingsinspanningen vorm? Hoe vindt de selectie voor de toegang tot het LSOP-onderwijs plaats: door de korpsen en/of door het LSOP? De instroom van vrouwen en allochtonen moet worden vergroot. Het lijkt erop dat de grote uitstroom vooral is te wijten aan cultuurverschillen. In het onderwijs zal dan ook het accent moeten worden gelegd op cultuurverandering bij de politie.

Het toenemende gebruik van geweld op straat en tegen de politie stelt extra eisen aan de training. Mevrouw Scheltema vroeg om het rapport waarin op deze problematiek wordt ingegaan. Hoe zal het LSOP inspelen op deze en andere nieuwe ontwikkelingen, zoals de zedenzorg en de informatietechnologie? Zij zei veel te verwachten van het LSOP, al zal er nog veel moeten veranderen. voorts sprak zij de diepgekoesterde wens uit dat de LSOP-wet wordt ondergebracht in de nieuwe Politiewet.

De heer Nicolaï (VVD) constateerde dat het evaluatierapport een somber beeld biedt van de periode tot 1 januari 1998. Hij had zich erover verbaasd dat in de stukken niet of nauwelijks is ingegaan op de relatie tussen de uitbreiding van de capaciteit en de inhoudelijke plannen en op de consequenties daarvan voor het LSOP. Gezien de tijdsplanning is er op dat punt toch sprake van enige spanning.

Hij legde het accent op de noodzaak van openheid en flexibiliteit oftewel de vermaatschappelijking van de politieorganisatie. De differentiatie van opleidingsniveaus past binnen deze vermaatschappelijking, omdat het hierdoor mogelijk wordt om mensen zowel eerder en sneller als later in hun loopbaan te laten instromen. Wordt er gemiddeld gezocht naar hoger of lager opgeleide politiemensen? De heer Nicolaï pleitte voor het optrekken van de eisen. Voorts ging hij in op de afstemming van diploma's, het karakter van het onderwijs in de curricula en de plek van de opleiding. Hij noemde de mogelijkheid om de opleiding onder te brengen in het reguliere onderwijs onder regie en met het keurmerk van het LSOP, alsmede de mogelijkheid van spreiding van de opleiding over het land door aansluiting te zoeken bij de Randstad. Hij vroeg een reactie op de suggestie om een experiment te starten bij een ROC en dat te evalueren in het kader van het totale proces. Is de afstemming met de korpsen, met name de planning, voldoende centraal te sturen in de huidige constellatie? In de opleiding zal inhoudelijk aandacht moeten worden besteed aan het gezag van de agent op straat, het toenemende geweld op straat in het algemeen en tegen de politie in het bijzonder en het gebruik van pepperspray. Is het LSOP gevraagd om het gebruik van pepperspray op te nemen in het opleidingsprogramma?

Antwoord van de regering

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatiesschetste dat de zorgelijke situatie destijds bij het LSOP heeft geleid tot de opgave om onderwijsvernieuwingen te combineren met managementvernieuwingen. De commissie-Koopmans zal op korte termijn rapporteren over de bedrijfsvoering van het LSOP. Na alle ontwikkelingen binnen de politiewereld in de afgelopen jaren gaat men nu in de richting van een meer uniform opleidingsregime. Hij sprak zijn vertrouwen uit in de huidige aanpak met de kanttekening dat men in een goed tempo moet blijven werken, omdat men zich geen tijdverlies kan permitteren. Het ontbreekt een verantwoordelijke minister nooit aan instrumenten om bij te sturen. Samenwerking met het regulier onderwijs wordt niet uitgesloten, maar wel wordt gehecht aan het bewaken van de eigen identiteit van de politieopleiding. De betekenis van het overdragen van de politiekundige bagage in technische en culturele zin moet niet worden onderschat. Opleidingen zullen dan ook streng moeten worden getoetst alvorens het LSOP-keurmerk op de verschillende niveaus kan worden afgegeven. Voor het verkrijgen van een functie bij de politie is het van belang is dat een LSOP-opleiding dan wel een door het LSOP goedgekeurde opleiding wordt gevolgd in een politieomgeving, zodat een voldoende overdracht van de cultuur en kennis van de politie wordt gewaarborgd.

De verantwoordelijkheid voor het LSOP ligt bij de ministers. De ontwikkelingen bij het LSOP zullen door hen scherp worden gevolgd en aangestuurd. Op elk moment voor 2006 kan en zal een evaluatie plaatsvinden als dat door de Kamer of door de regering wordt gewenst. De relatie van het LSOP met de korpsen is aanzienlijk verbeterd en structureel vastgelegd in een convenant. Op korte termijn zal er niet alleen op landelijk niveau, maar ook voor de individuele korpsen duidelijkheid zijn over de sterkte en de daaraan gekoppelde opleidingsvraag. Het LSOP heeft gegarandeerd dat de opleidingscapaciteit voldoende zal zijn om aan de voorziene vraag tegemoet te komen. Desgevraagd gaf de minister aan dat er volgens het PPP-project 1500 vacatures zijn bij de politie en dat er meer dan 2000 mensen in opleiding zijn. Naast de centrale wervings- en selectiecriteria moet rekening worden gehouden met regiospecifieke criteria die door de korpsen kunnen worden gesteld, waarbij overigens moet worden voldaan aan de gestelde minimumcriteria. Aandachtspunt is dat de korpsen gekwalificeerde mensen voldoende volgen en goed bejegenen. In dezen wordt gezocht naar een goede mix tussen centrale sturing en decentrale verantwoordelijkheid. In algemene zin wordt er gestreefd naar een uniformering van de IT-systemen bij de korpsen. De LSOP-wet zal op korte termijn worden aangepast, onder andere in verband met de aanwijzingen voor ZBO's en de vaststelling van de nieuwe bestuursstructuur. De minister wilde nog nadenken over het onderbrengen van de LSOP-wet in de Politiewet. De eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs ligt bij de ministers.

Op het terrein van de verandering van de politiecultuur is nog vooruitgang te boeken. Via beleid en «management by speech» wordt aandacht besteed aan de positie van vrouwen en allochtonen. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd over de activiteiten van speciale aandachtsgroepen op het terrein van de werving en het onderwijs. De minister wilde nadenken over de mogelijkheid om maatwerk te bieden voor de beloning van mensen in een opleiding. Hij wees in het kader van de vermaatschappelijking van het politieonderwijs erop dat er meer aandacht wordt gegeven aan het vraagstuk van het gezag van de zelfstandiger opererende politieagent. Hij zegde toe om nog niet beantwoorde vragen schriftelijk te beantwoorden.

De minister van Justitie gaf aan dat de regering in beginsel bereid is om op ieder moment te evalueren, maar dat een evaluatie wel zinvol zal moeten zijn. Er is een evaluatie voor 1 januari 2006 voorzien met het oog op de invoering van het nieuwe politieonderwijsbestel in 2002. Een tussentijdse voortgangsrapportage, bijvoorbeeld van de commissie-Koopmans, is zinvol.

De evaluatie is gericht geweest op de vraag of de doelstellingen van de wetgever zijn gerealiseerd. Geconstateerd is dat de wettelijke integratie van het politieonderwijs is gerealiseerd, maar dat er in de praktijk nog onderwijsinhoudelijke verschillen zijn tussen de diverse opleidingsinstellingen. De basisopleidingen tot surveillant en agent worden in beginsel positief gewaardeerd door de betrokkenen. Er is evenwel behoefte aan een kwalitatieve verbetering van de opleidingen, gericht op actualisering van het opleidingsaanbod en afstemming van de ontwikkelingen in de politiepraktijk.

De korpsen staan over het algemeen positief tegenover de door het LSOP geleverde diensten. Weliswaar heeft het LSOP niet altijd even goed ingespeeld op de nieuwe ontwikkelingen, maar er is volledig vertrouwen dat dit beter en doelmatiger wordt aangepakt. De betrokkenheid van de korpsen bij het LSOP is evenmin optimaal geweest. Behalve planningsproblemen tussen de regio's en het LSOP was ook de inhoudelijke afstemming tussen vraag en aanbod een punt van zorg. Uit de evaluatie blijkt voorts dat de in de LSOP-wet neergelegde organisatiestructuur niet goed heeft gefunctioneerd. Daardoor heeft men centraal onvoldoende greep gehad op de bedrijfs- en onderwijsprocessen en op de beheersing van de kosten. Ook het gehanteerde financieringsstelsel bevat een aantal tekortkomingen. Verder is vastgesteld dat de bedrijfsvoering en de financiële administratie van het LSOP aanmerkelijke verbetering behoeven en dat het LSOP een meer dan wenselijk geachte speelruimte heeft gehad bij de uitvoering van de door de ministers vastgestelde beleidsdoelstellingen. Op een aantal punten zijn de gebleken tekortkomingen inmiddels ondervangen door de invoering van een nieuwe bestuursstructuur. De bestuursraad van het LSOP wordt vervangen door een kleinere raad van toezicht, bestaande uit een aantal deskundigen. Het vertegenwoordigende karakter van de bestuursraad is terug te vinden in de Onderwijsadviesraad.

Binnen het LSOP wordt nog steeds gewerkt aan de verbetering van de organisatiestructuur, de bedrijfsvoering en de financiële administratie. In het kader van de kwaliteitszorg voor het politieonderwijs worden steeds meer opleidingen met een toets of examen afgesloten en wordt een onderzoek gedaan naar een systeem van extern toezicht op de examinering binnen het LSOP. De commissie-Koopmans ontwikkelt voorstellen inzake een adequatere bekostigingsstelsel dat voorziet in solide financiering en een koppeling aan meetbare prestaties. Omdat dit een belangrijk onderdeel is van de nieuwe wet, is het verstandig om daarop te wachten. Bij de wijziging van de LSOP-wet zullen in ieder geval de wijzigingen betreffende de aanwijzingen voor ZBO's, de nieuwe bestuursstructuur en de concentratie van het beheer bij BZK worden verwerkt. Indien de tijd en de procedure dit mogelijk maken, zal de eventuele besluitvorming over de wijze van financiering hierbij worden betrokken.

De verantwoordelijkheid voor het politieonderwijs zal veranderen als logisch sluitstuk van de afspraken in het regeerakkoord over het centrale beheer van de politie. De onderwijsinhoud is zowel voor Justitie als voor BZK van groot belang. Het aanwijzen van opleidingen en het vaststellen van functie- en taakprofielen, van de eindtermen en op termijn van bekwaamheidseisen zal steeds een gedeelde verantwoordelijkheid van de minister van BZK en de minister van Justitie blijven. Voor het inpassen van de diverse specialismen, bijvoorbeeld de recherchefunctie, in de opleidingen zullen financiële middelen beschikbaar moeten zijn. Bij de Voorjaarsnota zal worden teruggekomen op de aanbevelingen van de commissie-Kalsbeek.

De keuze voor een centrale rol van het LSOP met zoveel mogelijk mogelijkheden voor decentralisatie verplicht tot een intensieve begeleiding van het ontwikkelingsproces, dat moet leiden tot een overtuigend resultaat voor allen die bij het politiewerk betrokken zijn. Naast het creëren van uitwisselingsmogelijkheden met het regulier onderwijs is een van de grote winstpunten van de herinrichting van het politieonderwijs dat door middel van expertteams en door de opzet van een platform, vergelijkbaar met een landelijk orgaan binnen het regulier onderwijs, de afnemers van het onderwijs de mogelijkheden krijgen om hun wensen ten aanzien van het onderwijs uitdrukkelijk kenbaar te maken.

Voor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappenwas vooral van belang of het politieonderwijs zodanig kan worden ingepast in de kwalificatiestructuur in het onderwijs dat ook voor de politie het principe van «employability» kan gelden, rekening houdende met specifieke elementen in het politieonderwijs. Door het bevorderen van mobiliteit tussen verschillende opleidingen ontstaan er meer mogelijkheden om bij de politie en op andere terreinen te functioneren. De vermaatschappelijking, die door de kwalificatiestructuur in de Wet educatie en beroepsonderwijs een belangrijke rol speelt, hangt sterk af van de vraag hoe het LSOP zelf een relatie legt met de ROC's en de HBO-instellingen. Als er in de praktijk een goede uitwisseling totstandkomt van programma's en docenten, kunnen de specifieke cultuurelementen voor een goede politieopleiding hun plaats krijgen. De minister was overtuigd van het belang van een specifieke politieopleiding die past binnen de kwalificatiestructuur in het reguliere onderwijs. Als er behoefte is aan bepaalde opleidingen, moeten ROC's die in principe kunnen aanbieden. Voor het politieonderwijs geldt evenwel dat het totale aantal studenten daarvoor te laag is. De keuze voor een concentratie en combinatie is dan ook een goede oplossing. Afstemming met de Wet educatie en beroepsonderwijs en met de Wet hoger en wetenschappelijk onderwijs is van groot belang voor de vermaatschappelijking van het politieonderwijs. Na het opstellen van de beroeps- en functieprofielen komen de eindtermen, competentieprofielen en de kwalificatiestructuren aan de orde. Het ministerie van OCW zal wat de inpassing in de kwalificatiestructuren betreft adviseren over de afstemming van het politieonderwijs in het regulier onderwijs.

Bij twee regionale opleidingscentra, te weten in Den Haag en in Zwolle, zijn brugopleidingen voor geüniformeerde beroepen die niet alleen zijn gericht op de politie, maar ook op andere opleidingskwalificatiestructuren binnen het beroepsonderwijs. In een convenant tussen het ROC in Den Haag, het LSOP en het korps Haaglanden wordt inhoud gegeven aan een brugopleiding die past binnen de reguliere kwalificatiestructuren en waarmee een eerste stap wordt gezet naar het afstemmen van de verschillende onderwijsvormen. Doel is te komen tot politieonderwijs dat inspeelt op de behoeften van de korpsen en dat mogelijkheden biedt op het terrein van de employability. In het kader van de introductie van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs zal een verdere afstemming tussen het LSOP en het reguliere onderwijs moeten plaatsvinden. De minister zei het politieonderwijs op dat punt graag mee te nemen in de onderwijsaanpak.

Nadere gedachtewisseling

De heer Kuijper (PvdA) vroeg naar de relatie tussen het regulier onderwijs en de vermaatschappelijking van het politieonderwijs en de beperkingen als gevolg van de bijzondere positie van de politie.

Voorts vroeg hij een reactie over de instroom van vrouwen en allochtonen en de mogelijke redenen voor de uitval van deze groepen. Hij ondersteunde het vertrouwen in het LSOP, maar vroeg naar het tempo waarin men moet werken. Wat is de rol van het LSOP bij het IT-onderwijs, zowel in het koppelen van de verschillende systemen als in het bestrijden van computercriminaliteit? Hij vroeg voorts aandacht voor de zedenzorg en voor de punten in het rapport «Opsporing in uitvoering».

De heer Rietkerk (CDA) noemde het onderwijs van belang voor de waardering en het imago van de politie. Hij zag met belangstelling uit naar de Voorjaarsnota, waarin een aantal punten een financiële vertaling krijgt. Hij stelde vast dat de minister van OCW weliswaar een iets ander accent legt dan de minister van BZK in zijn speech van een aantal dagen geleden, maar goed aansluit bij de inbreng vanuit de Kamer over het regulier onderwijs met als uitgangspunt een krachtigere stimulans. Wanneer komt een plan van aanpak voor de beloning, gericht op een aanpassing van het bezoldigingsbesluit? Volgens de berekeningen van de heer Rietkerk zullen er tot 2002 ruim 10 000 opleidingsplaatsen nodig zijn oftewel ruim 3000 per jaar. Dat past niet bij de eerder beoogde 2000.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66) schetste dat de drie criteria die voorop moeten staan bij de aansluiting van het politieonderwijs en het regulier onderwijs, te weten mobiliteit, flexibiliteit en kwaliteit, een spanningsveld veroorzaken in die zin dat men enerzijds zoveel mogelijk wil uitwisselen en anderzijds de kwaliteitsbewaking van het politieonderwijs bij de politieministers wil houden. Het LSOP zal weliswaar een centrale rol moeten hebben, maar arrangementen met het regulier onderwijs moeten mogelijk zijn. Zijn er al afspraken op dit terrein?

De cultuur binnen de politie heeft extra aandacht nodig. Management by speech ten behoeve van de positie van vrouwen en allochtonen is wel van belang, maar zal waarschijnlijk niet voldoende zijn. Het plaatsen van vrouwen en allochtonen in hogere functies zal een voorbeeldfunctie hebben. Zijn de bewindslieden bereid om dit te stimuleren? Hoeveel leerkrachten zijn er nodig om de capaciteit van de opleidingen te kunnen vergroten; zijn zij inmiddels beschikbaar?

De heer Nicolaï (VVD) vroeg of in de opleiding het gebruik van pepperspray wordt meegenomen. Hij vroeg voorts of de aandacht is gericht op hoger of lager opgeleid politiepersoneel. Wat de plaats van de politieopleidingen betreft, constateerde hij een verschil in teneur tussen de reactie van de minister van OCW en de eerdergenoemde speech van de minister van BZK. Hij sloot zich aan bij de opmerkingen over het specifieke karakter, het keurmerk, de regie, de eindtermen en de kwaliteit, maar hij wees erop dat een Kamermeerderheid heeft verwoord dat de samenwerking verder moet gaan en dat er moet worden gezocht naar fysieke mogelijkheden om aansluiting te vinden bij reguliere opleidingen. Arrangementen in overleg met het LSOP kunnen in die richting gaan.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatiesmerkte op dat de bijzondere positie van de politie als gevolg van de gezagsrelatie ook in de opleiding tot uitdrukking komt. Hij zegde toe dat de Kamer zal worden geïnformeerd over het tempo. Het LSOP besteedt weliswaar aandacht aan ICT, maar voor de implementatie daarvan is het ICT-platform ingericht met het oog op een uniformere instrumentering van het informatiebeleid van de korpsen. Hiertoe zijn extra gelden uitgetrokken.

Hij sloot zich aan bij de woorden van de minister van OCW. De eigen identiteit van het politieonderwijs is van grote betekenis voor de employability. De minister zegde toe de Kamer nader te informeren over de bezoldiging van aspiranten en over de aantallen vacatures en opleidingsplaatsen. Hij deelde mee dat de leerkrachten inmiddels beschikbaar zijn. Over de inspanningen ten behoeve van vrouwen en allochtonen zal de Kamer schriftelijk worden geïnformeerd. Het LSOP is inmiddels gestart met de voorbereiding van de opleiding-training in het gebruik van pepperspray. Er wordt zowel naar hoger als lager politiepersoneel gezocht.

De minister van Justitie verwees naar het kabinetsstandpunt op het rapport «Opsporing in uitvoering». Hij zegde toe om eventuele vragen hierover te beantwoorden in het kader van het rapport van de commissie-Kalsbeek.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van der Hoeven

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD).

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Essers (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA), Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA), Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven