22 054
Wapenexportbeleid

nr. 39
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 oktober 1998

Naar aanleiding van de u eerder aangeboden «notitie over meer openbaarheid met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen» van 27 februari 1998 (22 054, nr. 30), doe ik u hierbij, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, een rapport toekomen over het Nederlandse wapenexportbeleid in 1997.

In dit rapport, dat tevens als Engelstalige publicatie van het Ministerie van Economische Zaken zal verschijnen, wordt onder meer ingegaan op de uitgangspunten van het Nederlandse wapenexportbeleid en de internationale ontwikkelingen op dat beleidsterrein. Daarnaast worden in een bijlage bij dit rapport overzichten gegeven van de waarde van de in het verslagjaar afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen per categorie goederen en van de waarde van de in het verslagjaar afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen per land van eindbestemming.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

JAARRAPPORT NEDERLANDS WAPENEXPORTBELEID 1997

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. De Nederlandse defensie-gerelateerde industrie 3

3. Instrumentarium en procedures van het wapenexportbeleid 4

4. Uitgangspunten van het wapenexportbeleid 5

5. Informatie over het wapenexportbeleid 6

6. Openheid in bewapening en het VN-Wapenregister 6

7. Het Wassenaar Arrangement 7

8. EU-samenwerking 8

9. Overige internationale ontwikkelingen 9

10. AIV-advies 9

Bijlage

Overzichten van de waarde van de in 1997 afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen: 10

(i) per categorie goederen 11

(ii) per land van eindbestemming 12

Inleiding

De informatievoorziening aan de Tweede Kamer over de uitvoer van militaire goederen is geleidelijk intensiever geworden. Sinds de Nota Wapenexportbeleid 1991 licht de Regering de Kamer in over de waarde van de jaarlijkse wapenexporten. Deze informatie was aanvankelijk slechts uitgesplitst in een NAVO-deel en een niet-NAVO-deel. In 1996 ontving de Kamer voor het eerst op vertrouwelijke basis schriftelijke informatie over de uitvoercijfers per niet-NAVO-land. Vanaf mei 1997 ontving de Kamer twee maal per jaar een dergelijk vertrouwelijk overzicht. In de regel volgt op de toezending van de informatie een Algemeen Overleg, in het besloten gedeelte waarvan de Kamer desgewenst mondeling nadere toelichting kan krijgen op individuele transacties.

Ingevolge een toezegging van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken gedaan tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken in december 1997, bood de Regering de Kamer in februari 1998 een notitie aan over meer openbaarheid met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen (Kamerstuk 22 054, nr. 30). Daarin sprak de Regering haar voornemen uit voortaan in mei van elk jaar een openbaar rapport uit te brengen over de exporten, die in het daaraan voorafgaande kalenderjaar daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Daarnaast zegde de Regering toe, de Kamer in oktober van elk jaar vertrouwelijk te zullen informeren over de waarde van de daadwerkelijk gerealiseerde exporten per bestemmingsland in de eerste zes maanden van het jaar. In het regeerakkoord van het tweede kabinet Kok wordt evenwel gesteld, dat het kabinet halfjaarlijks openbaar zal rapporteren over de verleende wapenexportvergunningen.

De voorliggende rapportage is conform het regeerakkoord opgesteld. In dit rapport informeert de Regering de Kamer over de waarde van de verleende exportvergunningen in het jaar 1997 per bestemmingsland. In afwijking van de notitie van jongstleden februari, maar conform het regeerakkoord, zijn de cijfers niet gebaseerd op de daadwerkelijk gerealiseerde exportwaarde, doch op de waarde vermeld op de verleende vergunningen.

Behoudens bovengenoemde afwijkingen, volgt deze rapportage het stramien zoals uiteengezet in de notitie van februari 1998. Dit rapport omvat derhalve een overzicht van de uitgangspunten en het instrumentarium van het Nederlandse wapenexportbeleid, alsmede de ontwikkelingen in 1997 in EU-kader (bijvoorbeeld het «EU Programma ter Voorkoming en Bestrijding van de Illegale Handel in Conventionele Wapens») en in het kader van het Wassenaar Arrangement. Bovendien zullen enkele initiatieven worden aangestipt die in 1997 in gang werden gezet, doch eerst in 1998 werden volbracht, zoals de EU-Gedragscode voor de Wapenexporten en het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken betreffende de toekomst van de conventionele wapenbeheersing.

2. De Nederlandse defensie-gerelateerde industrie

De Nederlandse defensie-gerelateerde industrie bestaat, op een enkele uitzondering na, vooral uit civiele ondernemingen en onderzoeksinstellingen met in militaire productie gespecialiseerde onderdelen. Deze sector is weliswaar van beperkte omvang, maar kenmerkt zich door technologisch hoogwaardige productie, frequente innovatie en hoog opgeleid personeel. Het overheidsbeleid is er, binnen de marges van een verantwoord buitenlands en veiligheidsbeleid, op gericht deze technologisch waardevolle capaciteit voor Nederland te behouden. Daartoe worden Nederlandse bedrijven rechtstreeks, of indirect door middel van compensatie-opdrachten, betrokken bij nationale militaire aanbestedingen. Omdat het duidelijk is, dat de Nederlandse markt te klein is om de aanwezige expertise in stand te houden, wordt ook deelname van de Nederlandse defensie-gerelateerde industrie aan internationale samenwerking op het gebied van defensiematerieel gestimuleerd. Het belang van de exportactiviteiten van deze sector wordt erkend als noodzakelijke voorwaarde voor de continuïteit van de bestaande kennisbasis. Evenzeer wordt erkend dat in het belang van de internationale rechtsorde en de bevordering van vrede en veiligheid grenzen moeten worden gesteld aan de exportactiviteiten van de defensie-gerelateerde industrie. Binnen die grenzen mag de Nederlandse industrie, naar het oordeel van de Regering, echter voorzien in de legitieme behoefte van andere landen aan defensiematerieel.

Rekening houdend met bovengenoemde omstandigheden heeft de Nederlandse defensie-gerelateerde industrie zich steeds meer gespecialiseerd. De ondernemingen met het grootste exportaandeel in hun militaire productie produceren voornamelijk technologische hoogwaardige componenten en subsystemen. Hoewel zeker de maritieme sector nog altijd in staat is om alle productiefasen tussen tekentafel en tewaterlating op zich te nemen, is de Nederlandse uitvoer van complete wapensystemen in de afgelopen jaren vrijwel geheel te herleiden tot het afstoten van overtollig Nederlands defensiematerieel.

De uitkomsten van een jaarlijkse enquête onder het Nederlandse bedrijfsleven, waarbij op basis van vrijwilligheid onder meer informatie wordt verstrekt over de productie ten behoeve van defensie-opdrachten uit binnen- en buitenland, geven doorgaans aan dat in Nederland circa 150 ondernemingen op enigerlei wijze betrokken zijn bij militaire productie. Voor de periode 1992–1996 bedroeg de gemiddelde totale jaaromzet van die ondernemingen 46,0 miljard gulden, waarvan ongeveer 3,0 miljard gulden werd toegeschreven aan militaire productie. Voornaamste deelgebieden van die militaire productie werden in volgorde van afnemend belang gevormd door «maritieme toepassingen», «infrastructuur», «elektronica en informatica» en «luchtvaart- en ruimtevaarttechnologie». Opgemerkt zij wel dat militaire productie in deze enquêtes gedefinieerd werd als productie ten behoeve van binnen- en buitenlandse defensie-opdrachten en niet als productie van goederen die op grond van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 als militaire goederen worden aangemerkt en die derhalve bij uitvoer vergunningplichtig zijn.

De gemiddelde totale export van de betrokken bedrijven in de periode 1992–1996 bedroeg op jaarbasis ongeveer 12,7 miljard gulden, waarvan circa 1,2 miljard gulden als militaire export werd aangemerkt. Het totaal aantal werknemers van de betrokken ondernemingen kwam gemiddeld op 143 000, waarvan er blijkens de enquête gemiddeld 12 000 ten behoeve van de militaire productie werden ingezet.

3. Instrumentarium en procedures van het wapenexportbeleid

Vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen worden verstrekt op grond van de In- en uitvoerwet. Een bedrijf dat voornemens is goederen uit te voeren die voorkomen op de zgn. lijst militaire goederen behorend bij de bijlage van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963, dient bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) een aanvraag in voor een uitvoervergunning. De CDIU, onderdeel van de Belastingdienst/Douane van het Ministerie van Financiën, staat voor de verlening van uitvoervergunningen onder beleidstoezicht van het Ministerie van Economische Zaken.

Aanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar lidstaten van de NAVO en daarmee gelijkgestelde landen (de EU-lidstaten Finland, Ierland, Oostenrijk en Zweden, alsmede Australië, Japan en Nieuw Zeeland) worden in beginsel door het Ministerie van Economische Zaken afgehandeld. Voor de NAVO-landen Griekenland en Turkije geldt thans een uitzondering op deze regel. Aanvragen voor uitvoer naar deze twee NAVO-landen, alsmede aanvragen voor uitvoer naar alle overige landen, worden voor advies voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Diens advies neemt bij de besluitvorming over de afgifte van een exportvergunning door het Ministerie van Economische Zaken een essentiële plaats in. Indien wordt vastgesteld dat geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen uitvoer, wordt door het Ministerie van Economische Zaken een uitvoervergunning verleend.

Waar het aanvragen betreft voor uitvoer naar ontwikkelingslanden die voorkomen op de OESO-DAC-lijst, laat de Minister van Buitenlandse Zaken zich adviseren door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Dit advies weegt mee in het advies van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Minister van Economische Zaken.

Ingeval van uitvoer van wapensystemen die worden afgestoten door de Nederlandse krijgsmacht, wordt de Kamer vooraf ingelicht door de Staatssecretaris van Defensie. Daarenboven dient ook in het geval van afstoting de normale vergunningprocedure te worden doorlopen.

4. Uitgangspunten van het wapenexportbeleid

Aanvragen voor vergunningen voor de uitvoer van militair materieel worden per geval getoetst aan de acht criteria van het wapenexportbeleid met inachtneming van de aard van het goed, de eindbestemming en de eindgebruiker. Deze acht criteria zijn vastgesteld door de Europese Raden van Luxemburg (1991) en Lissabon (1992), en luiden als volgt:

1. naleving van de internationale verplichtingen van de lidstaten van de Gemeenschap,met name door de VN-Veiligheidsraad en/of de Gemeenschap uitgevaardigde sancties, de non-proliferatieverdragen en andere verdragen, alsook andere internationale verplichtingen.

2. eerbiediging van de rechten van de mens door het land van eindbestemming.

3. de situatie in het land van eindbestemming, met name in het licht van eventuele spanningen of interne gewapende conflicten.

4. handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio.

5. de nationale veiligheid van de lidstaten, resp. van de gebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen de verantwoordelijkheid van één van de lidstaten vormen, alsook de nationale veiligheid van bondgenoten en andere bevriende landen.

6. het gedrag van het land van eindbestemming ten opzichte van de internationale gemeenschap, met name de houding ten aanzien van terrorisme, de aard van zijn internationale samenwerkingsverbanden en de eerbieding van het internationale recht.

7. het gevaar dat de goederen een andere dan de opgegeven eindbestemming krijgen, hetzij in het aanschaffende land zelf ofwel via ongewenste her-uitvoer.

8. de verenigbaarheid van de wapenexporten met het technische en economische vermogen van het ontvangende land, rekening houdend met de wenselijkheid dat staten met een zo gering mogelijk beslag op mensen en economische middelen voor bewapening, in hun legitieme veiligheids- en defensie behoeften voorzien.

5. Informatie over het wapenexportbeleid

Zoals in de inleiding uiteengezet, volgt het onderhavige openbare rapport de lijn zoals uitgezet in de «Notitie over meer openbaarheid met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen», die nadien door het Regeerakkoord «Paars-II» verder is toegespitst. Het is de bedoeling dat dit rapport in het Engels zal worden vertaald met het oog op internationale verspreiding.

Naast dit rapport over de Nederlandse uitvoer van militaire goederen in 1997, publiceert de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer het «Handboek Strategische Goederen». Dit handboek is bedoeld voor personen, bedrijven en instellingen die professioneel met procedures voor de in- en uitvoer van strategische goederen te maken hebben. De gebruiker vindt daarin informatie over de doelstellingen van het beleid, de toepasselijke wettelijke regelingen, procedures en controlelijsten, alsmede allerhande praktische informatie. Het handboek vergroot op deze wijze de bekendheid met dit specifieke beleidsterrein. Het handboek wordt regelmatig herzien in het licht van de (inter)nationale ontwikkelingen op dit terrein.

6. Openheid in bewapening en het VN-Wapenregister

In 1991 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties resolutie 46/36 L aan inzake openheid in bewapening. Bij deze resolutie werd het zgn. VN-Wapenregister ingesteld. De lidstaten werden opgeroepen gegevens over hun in- en uitvoer van zeven categorieën conventionele zware wapens op te geven.

Het register biedt informatie over het land van uitvoer van militaire goederen, het eventuele land van doorvoer, en het land van invoer, alsmede de omvang van de goederenstromen verdeeld over de volgende categorieën: tanks, pantservoertuigen, zware artilleriesystemen, gevechtsvliegtuigen, gevechtshelicopters, oorlogsbodems, en raketten en raketlanceerinrichtingen. Daarnaast kunnen landen in een aparte rubriek «Opmerkingen» een nadere omschrijving geven van de wapens en commentaar leveren op de overdracht. Verder roept de resolutie landen op, informatie te verschaffen over de eigen militaire bestanden en over aanschaf door middel van eigen productie.

Sinds 1991 is door de Algemene Vergadering elk jaar een gelijkluidende resolutie inzake openheid in bewapening aangenomen. Inmiddels is de gewoonte gegroeid dat Nederland het initiatief tot deze resolutie neemt.

In 1993 werden door de VN voor het eerst de gegevens van 82 landen gepubliceerd. Het betreft hier gegevens over 1992 van alle belangrijke wapenexporterende en -importerende landen. Daarmee werd de tussenstatelijke overdracht van de betreffende wapens bijna geheel in beeld gebracht. Een derde van die landen geeft bovendien informatie over militaire bestanden en over aanschaf door middel van eigen productie. Sinds de oprichting hebben 90 landen jaarlijks en 138 landen één of meerdere malen gegevens voor het register geleverd.

In 1997 werden de gegevens over 1996 gepubliceerd. In totaal 90 landen verschaften gegevens voor het wapenregister, 35 landen verschaften ook informatie over hun militaire bestanden en 31 landen over de aankopen bij de eigen defensie-industrie.

In 1996 werd een deskundigengroep ingesteld die de resultaten van het register evalueerde en de mogelijkheden onderzocht om de reikwijdte van het register uit te breiden. Vooralsnog lijkt het huidige register echter het maximaal haalbare op het gebied van openheid in bewapening. Een deskundigengroep zal in 2001 opnieuw worden opgedragen de mogelijkheden voor uitbreiding van de reikwijdte te onderzoeken.

In de EU stellen de lidstaten elkaar hun gegevens over de in- en uitvoer van de zeven categorieën zware conventionele wapens van het register ter controle en afstemming bekend. De lidstaten van de Europese Unie leveren hun gegevens uiterlijk 30 april van elk jaar bij de VN aan, ook al is de rapportagedatum gesteld op 31 mei. Ook in de OVSE worden de gegevens uitgewisseld. Na het verstrijken van de rapportagedatum spoort de EU de landen die op dat moment nog geen informatie hebben verschaft, aan dit alsnog te doen. Tenslotte wordt de Secretaris-Generaal van de VN geïnformeerd over het standpunt van de EU inzake openheid in bewapening en deelname aan het VN Wapenregister met het doel voor deze onderwerpen voortdurende aandacht te vragen.

7. Het Wassenaar Arrangement

In multilateraal verband worden ontwikkelingen rondom de wapenexport besproken in het kader van «The Wassenaar Arrangement on Export Controls for Conventional Arms and Dual- Use Goods and Technologies» (WA). Aan dit forum, dat zijn naam ontleent aan de plaats waar onder het Nederlandse voorzitterschap de onderhandelingen over de oprichting van het arrangement werden gevoerd, nemen 33 landen deel. Deze landen vertegenwoordigen tezamen meer dan 90% van de totale uitvoer van militaire goederen.

Het doel van het WA is het leveren van een bijdrage aan de regionale en internationale veiligheid en stabiliteit. Het WA streeft dit na door het vergroten van de onderlinge transparantie rond de uitvoer naar derde landen van wapens en van goederen die voor de productie van wapens kunnen worden gebruikt, alsmede door het bevorderen van een groter verantwoordelijkheidsbesef bij nationale toetsing van aanvragen voor vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen. Het vergroten van de transparantie moet er toe leiden dat al in een vroeg stadium door de deelnemers geconstateerd kan worden dat de bewapeningsinspanningen van bepaalde landen de legitieme behoefte aan militaire verdedigingsmiddelen te boven gaan. Zo dit het geval is, zou dit tot gevolg moeten hebben dat de deelnemende landen terughoudender worden in hun vergunningafgiftebeleid op zulke bestemmingslanden.

Het Wassenaar Arrangement kent voorts een lijst militaire goederen, die de basis vormt voor de nationale exportcontrole-activiteiten van de deelnemende landen. In Nederland is deze controlelijst integraal opgenomen in het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963. Elke herziening van de WA-lijst leidt dan ook tot een aanpassing van genoemd Uitvoerbesluit.

In 1997, het eerste jaar waarin het Wassenaar Arrangement volledig operationeel was, is begonnen met het geven van praktische invulling aan de uitgangspunten, zoals die in de Initial Elements van het WA verwoord zijn. Zo kwam bijvoorbeeld de onderlinge informatie-uitwisseling over transacties in bepaalde typen goederen daadwerkelijk op gang en werden de politieke en militaire ontwikkelingen in een aantal landen en regio's bestudeerd.

De Nederlandse inzet in het Wassenaar Arrangement was er in 1997 vooral op gericht om de onderlinge transparantie over de uitvoer van militaire goederen verder te vergroten, zodat informatie zou worden uitgewisseld niet alleen over de uitvoer van het type zware wapensystemen waarover reeds in het kader van het VN-wapenregister wordt gerapporteerd, maar ook over veel meer zo niet alle goederen van de militaire controlelijst van het WA. Als eerste stap in die richting kwam de Plenaire Vergadering in december 1997 tot het besluit om op basis van vrijwilligheid over te gaan tot het aanmelden van afgewezen vergunningen, inclusief gegevens over de afwijzingsgronden. Een tweede inzet van Nederland, het intensiever betrekken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bij de informatie-uitwisseling over destabiliserende accumulaties van militaire goederen, werd geheel gerealiseerd. Tijdens de Plenaire Vergadering ter afsluiting van de werkzaamheden in 1997 werd formeel besloten een speciaal WA-inlichtingenoverleg in te stellen.

8. EU-samenwerking

De EU-samenwerking inzake de wapenexporten speelt zich af binnen de zgn. raadswerkgroep COARM. In deze groep wisselen de EU-lidstaten in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid gegevens uit betreffende de wapenexporten. Tevens worden in dit forum initiatieven voor verdere beleidsafstemming op dit onderwerp genomen. Nederland heeft tijdens zijn EU-voorzitterschap in 1997 de discussie op gang gebracht over een harmonisering van de toepassing van de acht criteria voor het wapenexportbeleid. In het voorjaar van 1998 werd dit gevolgd door initiatieven van het VK en Frankrijk tot instelling van een EU-gedragscode voor de wapenexport. Deze zou uiteindelijk in juni 1998 aanvaard worden.

In juni 1997 is tijdens het Nederlandse voorzitterschap het «EU Programma ter Voorkoming en Bestrijding van de Illegale Handel in Conventionele Wapens» aangenomen. Het programma, dat vooral is gericht op de bestrijding van de illegale handel in kleine wapens, biedt een politiek kader voor een reeks van activiteiten. Deze beogen enerzijds het aanbod van kleine wapens te verminderen door de illegale export vanuit de EU te bestrijden, en anderzijds de vraag naar deze wapens te verminderen door andere landen bij te staan bij de voorkoming en bestrijding van de illegale binnenlandse handel in (handvuur)wapens.

Naast de groep COARM kent de EU de zgn. ad-hoc groep POLARM, die zijn aandacht richt op het beleid t.a.v de Europese defensie-industrie. In deze groep wordt sinds 1997 het rapport van de Europese Commissie over de «Tenuitvoerlegging van de strategie van de Unie inzake de defensie-industrie» (COM(97)583 def.) behandeld. Daarin stelt de Commissie een aantal maatregelen voor ter bereiking van een efficiënte defensie-industriële structuur. Zij rekent daartoe maatregelen op het gebied van het wapenexportbeleid. De Commissie stelt voorstellen in het vooruitzicht om de uitvoerprocedures voor producten die zijn samengesteld uit onderdelen die in verschillende EU-lidstaten zijn geproduceerd te vereenvoudigen, door aan te sluiten bij de exportvoorschriften van het land waar de hoofdcontractant is gevestigd, dan wel het land waar de eindassemblage en de fysieke export plaatsvinden. Nederland zal de voorstellen die hiertoe zullen worden gedaan analyseren, daar volgens het vigerende beleid een Nederlandse exportvergunning ook is vereist voor onderdelen, die zijn bedoeld om te worden gemonteerd in goederen die elders worden geassembleerd.

In 1997 waren EU-wapenembargo's1 van kracht ten aanzien van Libië, China, Irak, Burma, de Democratische Republiek Congo, Soedan, Nigeria, ex-Joegoslavië en Afghanistan. Daarnaast waren de volgende embargo's van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van kracht: Irak, Somalië, Libië, Liberia, Angola, Rwanda, Afghanistan en Sierra Leone.

9. Overige internationale ontwikkelingen

Nederland nam in 1997 actief deel aan de discussie binnen de VN over de proliferatie van kleine wapens. Sinds najaar 1997 maakt Nederland deel uit van de Groep van Geïnteresseerde Landen, die de Secretaris-Generaal bijstaat in de uitwerking van door hem ondernomen initiatieven op dit gebied.

10. AIV-advies

In mei 1997 vroeg de regering de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) een advies uit te brengen over de toekomst van de conventionele wapenbeheersing. Dit advies werd uitgebracht in april 1998, en zal derhalve tezamen met de reactie daarop worden besproken in het jaarrapport wapenexportbeleid 1998.

BIJLAGE Overzichten van de waarde van de in 1997 afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen per categorie goederen en van de waarde van de in 1997 afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen per land van eindbestemming.

Inleiding

De totale waarde van de in 1997 afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen bedroeg iets meer dan 2,4 miljard gulden. Dat is 0,76% van de totale Nederlandse uitvoer van goederen in dat zelfde jaar, welke uitkwam op 322,6 miljard gulden. Voor de internationale vergelijking van dit percentage is het van belang om een aantal bijzondere facetten van de Nederlandse regelgeving op het terrein van de uitvoer van militaire goederen in ogenschouw te nemen. In Nederland is niet alleen de uitvoer van door de Nederlandse industrie geproduceerde militaire goederen vergunningplichtig. Als vanzelfsprekend geldt dat ook voor de uitvoer die het gevolg is van handelstransacties die vanuit Nederland verricht worden. Wellicht minder vanzelfsprekend, maar niettemin voor de Nederlandse cijfers van groot belang, is dat ook de overheid zelf een vergunning voor de uitvoer van militaire goederen moet aanvragen. Alleen het materieel van Nederlandse legeronderdelen dat samen met die onderdelen voor oefeningen of VN-operaties naar het buitenland gaat, is uitgezonderd van de uitvoervergunningplicht. De afstoting van Nederlands defensiematerieel aan derde landen is derhalve vergunningplichtig en opgenomen in de cijfers. De verkoop van overtollig materieel door de Nederlandse defensie-onderdelen vertoont van jaar tot jaar grote fluctuaties. Voor 1997 geldt dat meer dan de helft van de waarde van de afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen uit Nederland is toe te schrijven aan de verkoop van overtollig materieel aan derde landen.

Methodologie

De hierna gemelde waarden zijn gebaseerd op de waarde van de vergunningen voor definitieve uitvoer van militaire goederen, die zijn afgegeven in de periode waarover verslag wordt uitgebracht. Vergunningen voor tijdelijke uitvoer zijn in de rapportage buiten beschouwing gelaten, daar aan deze vergunningen een verplichting tot wederinvoer is gekoppeld. Hierbij gaat het vooral om zendingen voor demonstratie- of tentoonstellingsdoeleinden. Vergunningen voor proef- of monsterzendingen worden overigens wel opgenomen in de rapportage, omdat vanwege de aard van deze exporten geen verplichting tot wederinvoer wordt opgelegd.

Vergunningen voor goederen die na reparatie in Nederland retour worden gezonden, worden evenmin in de rapportage opgenomen. Het moet dan echter wel gaan om eerder geleverde goederen, waarvan de waarde bijgevolg in een eerdere rapportage is opgenomen. Opname van deze zogenoemde «retour-na-reparatie» vergunningen zou immers tot dubbeltelling leiden. Om dezelfde reden komen vergunningen waarvan de looptijd wordt verlengd niet terug in de rapportage. Hetzelfde geldt tenslotte voor vergunningen die worden vervangen in verband met, bijvoorbeeld, een adreswijziging van de ontvanger. Indien een verlengings- of vervangingsvergunning met een hogere waarde dan de oorspronkelijke vergunning wordt afgegeven, wordt die meerwaarde uiteraard wél gerapporteerd.

Bij de indeling van de vergunningwaarde voor individuele transacties in het overzicht van de waarde per categorie militaire goederen moesten in veel gevallen bijgeleverde reservedelen en installatiekosten als onderdeel van de waarde van complete systemen genoteerd worden. De waarde van vergunningen voor een eerste levering van een systeem wordt in feite gebaseerd op de contractwaarde, welke vaak de installatie en een aantal reservedelen omvat. De waarde van vergunningen voor de naleverantie van onderdelen is opgenomen in de categorieën A10 of B10.

Ten slotte moest er ten behoeve van het overzicht van waarde van de afgegeven vergunningen per categorie militaire goederen een keuze worden gemaakt met betrekking tot de indeling van subsystemen. Daarbij is geopteerd voor een uitsplitsing op basis van de vraag in hoeverre een subsysteem als onafhankelijk of multifunctioneel systeem te beschouwen is. Dit is met name van belang voor de indeling van vergunningen voor de uitvoer van militaire elektronica. Indien een dergelijk product bijvoorbeeld slechts een maritieme toepassing kent, zijn de betrokken subsystemen en de onderdelen daarvoor ingedeeld in de categorie A10, als onderdelen voor de categorie A6 «oorlogsschepen». Indien een dergelijk product niet evident aan een van de eerste zeven subcategorieën van de hoofdcategorie A is gekoppeld, zal het zijn ingedeeld in de subcategorie B4 of in de subcategorie B10.

Waarde van afgegeven vergunningen voor de definitieve uitvoer van militaire goederen in 1997 per categorie

Hoofdcategorie A «Wapens en Munitie» 1997 waarde in mln guldens
1. Tanks445,4
2. Pantservoertuigen2,4
3. Groot kaliber wapens (>12,7 mm)68,8
4. Gevechtsvliegtuigen– 
5. Gevechtshelikopters– 
6. Oorlogsschepen830,5
7. Geleide raketten– 
8. Klein kaliber wapens ( 12,7 mm)1,4
9. Munitie en explosieven113,2
10. Onderdelen en componenten voor «wapens en munitie»1370,7
Totaal Cat. A1 832,4
Hoofdcategorie B «Overige militaire goederen» 1997 waarde in mln guldens
1. Overige militaire goederen– 
2. Overige militaire vliegtuigen en helicopters– 
3. Overige militaire vaartuigen– 
4. Militaire elektronica203,8
5. ABC-stoffen voor militair gebruik– 
6. Militair oefenmaterieel13,2
7. Producten voor bepantsering en bescherming0,2
8. Militaire hulp- en productie-apparatuur0,9
9. Militaire technologie en programmatuur7,0
10. Onderdelen en componenten voor «overige militaire goederen»380,5
Totaal Cat. B605,6
Totaal Cat. A + B2 438,0

Waarde van afgegeven vergunningen voor de definitieve uitvoer van militaire goederen in 1997 per land van bestemming in mln guldens

Land van bestemmingWapens en munitieOverige Militaire GoederenTOTAAL
Algerije 1,81,8
Argentinië 0,10,1
Australië0,3 0,3
Bahrein2,90,53,4
Brazilië 4,14,1
Canada1,823,425,2
Chili 0,20,2
China 3,23,2
Denemarken17,00,617,6
Duitsland73,789,7163,4
Finland0,12,32,4
Frankrijk14,215,029,2
Griekenland88,33,691,9
India 41,141,1
Indonesië0,47,27,6
Israël 1,31,3
Italië0,52,83,3
Japan0,81,82,6
Libanon 0,40,4
Maleisië 6,76,7
Marokko 0,70,7
Noorwegen10,72,913,6
Oostenrijk446,31,5447,8
Pakistan 1,61,6
Peru 2,62,6
Polen4,21,15,3
Qatar6,00,56,5
Singapore2,43,05,4
Slovenië 0,30,3
Spanje1,11,12,2
Taiwan11,3 11,3
Thailand0,20,40,6
Turkije21,0155,0176,0
Venezuela 43,543,5
Ver. Arabische Emiraten (VAE)812,30,6812,9
Verenigd Koninkrijk21,68,630,2
Verenigde Staten van Amerika204,321,4225,7
Zuid-Afrika0,10,20,3
Zuid-Korea78,195,2173,3
Zweden7,41,48,8
Zwitserland4,219,824,0
Diverse NAVO-landen21,033,934,9
Diverse bestemmingen3 4,14,1
    
Landen met waarden onder de 100 000 gulden:
Bangla Desh, Colombia, Egypte, Filippijnen, Guinee, Hong Kong, Ierland, Jordanië, Koeweit, Nederlandse Antillen, Nepal, Nieuw-Zeeland, Panama, Paraguay, Portugal, Roemenië, Saoedi- Arabië, Suriname, Tanzania, Tsjechië, Macedonië4  0,6
Totaal  2 438,0

1 De subcategorie A10, onderdelen en componenten voor «wapens en munitie», bestaat voor het meerendeel uit leveranties die voortvloeien uit compensatie-afspraken die gemaakt werden bij de Nederlandse aanschaf van F-16 gevechtsvliegtuigen en AH 64 Apache gevechtshelikopters. De Nederlandse industrie levert onder die afspraken onderdelen van met name de landingsgestellen en de motoren van deze toestellen. Daarnaast vallen, omdat deze tot onderdelen van oorlogsschepen gerekend worden,ook militaire scheepsradarinstallaties en andere maritieme subsystemen onder deze post.

2 De post «Diverse NAVO-landen» heeft betrekking op vergunningen voor de uitvoer van onderdelen vallende onder de subcategorie A10, waarbij meerdere NAVO-landen (excl. Griekenland en Turkije) als eindbestemming zijn toegestaan. In de praktijk wordt dit type vergunning gebruikt bij de toeleverantie van onderdelen aan producenten die uit voorraad willen kunnen leveren aan de op de vergunning als eindgebruikers vermelde NAVO-afnemers.

3 De post «Diverse bestemmingen» heeft betrekking op één vergunning voor de toelevering van onderdelen uit de subcategorie B10 aan een Zwitserse eindproducent die zijn product aan afnemers in een vijftal landen verkocht had. Op de vergunning werden deze vijf landen als landen van eindbestemming vermeld zonder uitsplitsing in deelwaarden per land van eindbestemming. Het betrof vier Europese landen plus Thailand. De toetsing van de aanvraag vond plaats alsof de gehele waarde in het eindbestemmingsland Thailand terecht zou komen.

4 In Nederland is ook de uitvoer van pistolen of geweren voor sport- of jachtdoeleinden vergunning-plichtig. Indien zulke vuurwapens voor langere tijd in het buitenland zullen verblijven, ook als deze meereizen met de eigenaar, zal een vergunning voor definitieve uitvoer aangevraagd moeten worden. Een deel van de uitvoer naar de in de opsomming vermelde bestemmingslanden, waarvoor de totale vergunningwaarde de 100 000,– gulden niet overschreed, heeft betrekking op dergelijke uitvoertransacties.


XNoot
1

In EU-kader bestaan uiteenlopende inter- pretaties van wapenembargo's. Dit leidt er in de praktijk toe, dat onder een embargo niet noodzakerlijkerwijs alle goederen vallen die voorkomen op de lijst militaire goederen behorend bij de bijlage van het Uitvoerbesluit Strategische Goederen.

Naar boven