21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1098 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2018

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die 19 maart jl. plaatsvond in Brussel (doc. 6833/18). Ook informeer ik u over een rapport van Wageningen Economic Research over de verdeling van inkomenstoeslagen over landbouwbedrijven in de EU1 en over de invulling van mijn toezegging naar aanleiding van vragen van de leden Geurts en Weverling tijdens het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad van 24 januari jl. over de aanpassing van de Nationale Strategie in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor groenten en fruit (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1092). Tot slot geef ik u informatie over de wijze waarop invulling is gegeven aan de motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 41) over levering van gegevens ten behoeve van teeltonderzoeken.

Onderwerpen Landbouw- en Visserijraad

Hoofdonderwerpen

Toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

Gedachtewisseling en aannemen van conclusies

Diversen: verklaring van de Ministers van Landbouw over de Mededeling van de Commissie over «De toekomst van voeding en landbouw»

Informatie van de Estse, de Letse, de Litouwse en de Poolse delegatie

De Raad heeft geen overeenstemming bereikt over conclusies inzake de Mededeling van de Europese Commissie over «De toekomst van voeding en landbouw» (doc. 7324/18). In plaats daarvan zijn voorzitterschapsconclusies vastgesteld.

De voorzitterschapsconclusies kregen de steun van alle lidstaten behalve Estland, Letland, Litouwen, Polen en Slowakije. Deze vijf lidstaten vonden de tekst ontoereikend op het punt van de door hen gewenste externe convergentie van de steun per hectare. Zij wezen hierbij op het belang van een gelijk speelveld, en stelden dat alle lidstaten in de EU voor dezelfde uitdagingen staan, en dat een gelijke hectarebetaling daarom billijk zou zijn. De Baltische staten en Polen hadden over onder andere dit punt voorafgaand aan de Raad een verklaring ondertekend die zij in de Raad toelichtten (doc. 6884/18). Andere landen, waaronder Nederland, constateerden echter dat de meningen over dit onderwerp verschillen en dat discussie hierover moet plaatsvinden in de onderhandelingen over het nieuwe Meerjarige Financieel Kader (MFK). Daarbij wees een aantal lidstaten op de uiteenlopende omstandigheden in lidstaten die verschillen in steun rechtvaardigen. De voorzitterschapsconclusies stellen dat de visies over dit onderwerp uiteenlopen en dat verdere bespreking nodig is in het kader van de onderhandelingen over het nieuwe MFK.

De Raad was aanvankelijk ook verdeeld over de tekst over vrijwillige gekoppelde steun. Voorstanders van dit instrument pleitten voor bewoordingen die zoveel mogelijk ruimte bieden, terwijl andere lidstaten het belang van marktoriëntatie en de «blue box»-voorwaarden van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO) met betrekking tot productiebeperking onderstreepten. Ook Nederland heeft gepleit voor terughoudendheid in het gebruik van gekoppelde steun gelet op het belang van een gelijk speelveld. De uiteindelijke voorzitterschapsconclusie over dit onderwerp erkent het belang van de huidige vrijwillige gekoppelde steun voor veel lidstaten voor kwetsbare sectoren en landbouwvormen. Ook bevat de tekst verwijzingen naar de afspraken onder de Landbouwovereenkomst van de WTO, de EU-inzet op marktoriëntatie en het belang van het niet verstoren van markten en handel.

Tot slot was een discussiepunt of de tekst over de GMO een oproep zou bevatten om versterking van de samenwerking tussen brancheorganisaties te verkennen. Mede op aandringen van Nederland is deze oproep gehandhaafd. Het Nederlandse verzoek om in de tekst ook op te roepen tot verduidelijking van de relatie tussen mededingingsregels en de regels voor samenwerkingsmogelijkheden in het GLB is niet overgenomen. Ik heb de Europese Commissie opgeroepen om deze verduidelijking alsnog te geven, conform de Raadsconclusies van december 2016 over het verbeteren van de positie van de Europese boer in de voedselketen en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken.

Gezien de positie die het kabinet in het BNC-fiche over de Mededeling over het toekomstige GLB (Kamerstuk 22 112, nr. 2468) heeft verwoord, kon Nederland de conclusies steunen. Ik verwelkom in het bijzonder de oproep in de conclusies tot substantiële en tastbare vereenvoudiging en verlaging van administratieve lasten. Ik heb in de Raad aangegeven dat een werkelijk eenvoudigere en effectievere groene architectuur nodig is, en dat doelgerichte betalingen voor publieke diensten in het nieuwe GLB een prioriteit blijven voor Nederland.

Uw Kamer heeft op 15 maart jl. (Kamerstuk 28 625, nr.256) verdere informatie ontvangen over de voortgang van de onderhandelingen over het GLB en de koers die mij daarbij voor ogen staat. De Raad zal weer over de GLB-herziening spreken nadat de Europese Commissie wetsvoorstellen heeft gepresenteerd, wat naar verwachting eind mei het geval zal zijn.

Verordening betreffende een meerjarenplan voor demersale soorten in het westelijke deel van de Middellandse Zee (eerste lezing)

Presentatie door de Commissie en gedachtewisseling

De Europese Commissie heeft de Raad een voorstel aangeboden voor een Verordening voor een meerjarenplan voor demersale vissoorten in het westelijke deel van de Middellandse Zee (docs. 6772/18+ADD1–2; 6817/18+COR1). Nederland heeft geen belangen in de demersale visserij in dit gebied.

Commissaris Vella gaf aan dat de bestanden in de Westelijke Middellandse Zee er slecht voor staan en dat sprake is van overbevissing. Simulaties tonen aan dat de visserij bij gelijkblijvende visserijinspanningen tussen 2020 en 2030 sterk onder druk zal komen. De Commissaris deed een beroep op lidstaten om de bestanden goed te beheren, mede omdat het merendeel van de visserij op demersale bestanden in de Westelijke Middellandse Zee voor rekening van de EU is. Reeds genomen maatregelen, waaronder beheersplannen op basis van de Middellandse Zee-regelgeving, gebiedsgerichte beperking van visserij en maatregelen van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), zijn volgens de Europese Commissie te gefragmenteerd en onvoldoende geïmplementeerd.

Het voorstel voor het meerjarenplan is gebaseerd op het meerjarenplan Noordzee en dekt zowel commerciële als recreatieve visserij af door middel van inspanningsverplichtingen (op basis van wetenschappelijk advies) en technische maatregelen. Door tijdelijke gebiedssluitingen wil de Europese Commissie paaigebieden en gevoelige habitats beschermen. Ook wil de Europese Commissie kustzones reserveren voor selectievere visserij om kleinschalige visserij te vrijwaren. Indien het plan niet werkt, sluit de Europese Commissie niet uit dat in de toekomst maximale jaarlijkse vangsthoeveelheden (Total Allowable Catch; TAC’s) zullen worden ingevoerd. De Europese Commissie verwacht dat bij een goede uitvoering van het plan in 2025 een groei van de bestanden van 36% kan worden bereikt.

De landen die belang hebben bij de demersale visserij in de Westelijke Middellandse Zee uitten steun voor de voorgestelde regionale aanpak via een inspanningsstelsel. Ze vroegen de Europese Commissie rekening te houden met eerder genomen beheersmaatregelen en te zorgen voor balans tussen ecologische ambitie en sociaaleconomische omstandigheden, en in dit licht geen te rigoureuze maatregelen te nemen.

Diversen: Arbeidsomstandigheden en veiligheid aan boord van vissersvaartuigen – ratificatie en omzetting van internationale instrumenten

Informatie van de Europese Commissie

De Europese Commissie vroeg aandacht voor de achterblijvende ratificatie en implementatie van internationale afspraken inzake arbeidsomstandigheden en veiligheid op visserijvaartuigen (doc. 6718/18). De Europese Commissie gaf aan dat visserij een van de gevaarlijkste werkgebieden is en dat de bescherming aan boord van visserijvaartuigen achterblijft ten opzichte van koopvaardijschepen. De Commissie vond dit onaanvaardbaar en stelde dat het gebrek aan ratificering en omzetting in EU-recht zorgt voor rechtsonzekerheid en tot conflicten kan leiden. De Commissie riep de lidstaten dan ook op het verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over opleidingscertificering voor visserij (STCW-F) en het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (International Labour Organization, ILO) inzake werk in de visserijsector zo spoedig mogelijk te ratificeren en implementeren.

Enkele delegaties onderschreven het belang van veiligheid en werkomstandigheden aan boord van schepen of gaven de stand van zaken van de implementatie van de desbetreffende verdragen in hun landen.

Zoals aangegeven aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-31, nr. 417 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1094) is Nederland voornemens dit ILO-verdrag en richtlijn EU 2017/159 te ratificeren en implementeren. Door de bekrachtiging en implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag zijn de vereisten uit het STCW-F-verdrag al grotendeels geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving. Het besluit over implementatie van dit verdrag in nationale regelgeving zal naar verwachting in de zomer van 2019 in werking treden.

Diversen: Gezamenlijke verklaring van 11 lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Kroatië, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje en Tsjechië) over de ontwikkeling van zoetwateraquacultuur in de EU na 2020

Informatie van de Tsjechische delegatie

Tsjechië lichtte, gesteund door tien andere lidstaten, een verklaring toe over de ontwikkeling van zoetwateraquacultuur in de EU na 2020 (doc. 6883/1/18). Tsjechië wilde het feit benutten dat de gesprekken over het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) binnenkort van start gaan.

De ondertekenende lidstaten benadrukten de potentie van de aquacultuursector voor voedsel, banen en publieke diensten, mede in het licht van toenemende vraag naar vis(producten). Ze pleitten voor voldoende financiële steun, vereenvoudigde regels en meer flexibiliteit in het nieuwe EFMZV.

Commissaris Vella verwelkomde deze inbreng en erkende het belang van aquacultuur. De ontwikkeling van de EU-aquacultuur blijft achter ten opzichte van de rest van de wereld. In de huidige programmeringsperiode is via het EMFZV meer dan een miljard euro in de sector geïnvesteerd, maar de uitputting valt tegen. De Commissaris erkende het belang van vereenvoudiging en stelde dat steun aan aquacultuur in het toekomstige EFMZV mogelijk moet blijven, onder voorwaarde dat lidstaten het goed benutten en via jaarlijkse plannen verantwoording afleggen.

Rapport: «Verdeling van de toeslagen van de eerste pijler van het GLB over landbouwbedrijven in de EU»

In het kader van de discussie over de hervorming van het GLB na 2020 is aan Wageningen Economic Research gevraagd een analyse te maken van de verdeling van inkomenstoeslagen over landbouwbedrijven in de EU in het meest recente jaar waarover statistische gegevens beschikbaar zijn (2015) en de verschillen die zich daarbij voordoen tussen de lidstaten. De directe betalingen uit de eerste pijler van het GLB en de ongelijke verdeling ervan over de boeren in de EU zijn belangrijke aandachtspunten in het debat over de toekomst van het GLB.

De analyse van Wageningen Economic Research laat het volgende beeld zien: in 2015 ontving 81% van de boeren in de EU28 20% van de inkomenstoeslagen. Dit beeld verschilt sterk per lidstaat: in Nederland ontving 56% van de boeren 20% van de toeslagen, een percentage dat vergelijkbaar is met landen als Luxemburg, Ierland, België en Frankrijk. In landen als Slowakije, Tsjechië, Roemenië en Estland ligt het percentage boeren dat 20% van de toeslagen ontvangt daarentegen hoger, rond de 90%.

Deze verdelingen worden veroorzaakt doordat inkomenstoeslagen deels zijn gebaseerd op het aantal hectares per landbouwbedrijf en deels op land-specifieke elementen zoals historische referenties en gekoppelde betalingen. Gegeven is dat de groep boeren met weinig hectares in de EU28 veel groter is dan de groep boeren met veel hectares. De studie wijst uit dat ongeveer driekwart van de boeren in de EU28 in 2015 minder dan € 5.000 aan toeslagen ontving. Een klein percentage (0,2%) ontving in 2015 meer dan € 150.000 aan toeslagen. Ten slotte geeft de studie het inzicht dat de toeslagen ca. 33% aandeel vormen in het gezinsinkomen bij de lagere inkomensklassen terwijl dit percentage ca. 50% bedraagt voor de hogere inkomensklassen.

In mijn brief van 15 maart 2018 (Kamerstuk 28 625, nr. 256) geef ik aan wat mijn inzet is voor de onderhandelingen over de hervorming van het GLB. Ik zet er primair op in dat belemmeringen voor een eerlijke prijsvorming worden weggenomen en ik wil de positie van de boer in de keten versterken. Ik zet erop in dat financiële middelen uit het GLB meer bijdragen aan de verduurzaming van de landbouw en het realiseren van de maatschappelijke opgaven en minder aan inkomensondersteuning. Zo blijft de landbouw steun ontvangen uit het GLB en tegelijk wordt de landbouw duurzamer en groener, worden maatschappelijke diensten beloond en wordt de maatschappelijke legitimiteit van de inkomenssteun versterkt. Ik sta open voor een maximering van de inkomenssteun per bedrijf, waardoor minder steun bij (hele) grote bedrijven terecht komt. Hierbij moet uiteraard rekening worden gehouden met handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. Kanttekening is dat vergoedingen voor maatschappelijke diensten buiten de maximering vallen, omdat het in dat geval gaat om vergoeding voor de geleverde dienst.

Aanpassing Nationale Strategie GMO groenten en fruit

Na uitvoerig overleg met alle betrokken partijen is in 2016 een nieuwe Nationale Strategie vastgesteld die de kaders biedt voor de uitvoering van de GMO groenten en fruit in Nederland. Bij de vaststelling was duidelijk dat de keuzes in de nieuwe Nationale Strategie een veranderopgave inhouden die forse inspanningen van belanghebbenden vraagt (Kamerstuk 31 532, nr. 161). Helaas bleek het moeilijk te zijn deze inspanningen te kunnen doen.

De producentenorganisaties in de groenten- en fruitsector hebben aangegeven dat zij bij de uitvoering van de Strategie tegen zaken aanlopen waardoor de GMO voor hen onaantrekkelijk wordt. Mijn ministerie heeft daarom de afgelopen maanden in overleg met het GMO-expertise centrum (GEC) van Dutch Produce Association (DPA), de belangenbehartiger van producentenorganisaties in de groenten- en fruitsector, geprobeerd om tot een beter werkbare invulling van de Nationale Strategie te komen.

Ik kan uw Kamer melden dat dit overleg tot goede resultaten heeft geleid. Een van de grootste struikelblokken voor het indienen van een operationeel programma was de zogenaamde vernieuwingseis. Deze is nu nader uitgewerkt en gepreciseerd. Ook is meer duidelijkheid verschaft over de structuur waaraan het operationeel programma moet voldoen en waarbinnen de vernieuwende projecten moeten worden opgehangen. Ten slotte komt een aantal uitgaven alsnog in aanmerking voor steun.

DPA heeft waardering uitgesproken voor de inspanningen die zijn verricht. Met de aanpassingen van de Nationale Strategie zal het voor producentenorganisaties makkelijker zijn om operationele programma's in te dienen en wordt deelname aan de GMO aantrekkelijker. Desondanks voorziet DPA dat niet alle partijen langer deel zullen nemen aan de regeling als gevolg van de Europese erkenningseisen. Deze zouden niet goed meer passen bij de organisatie en structuur van een aantal grote producentenorganisaties. Voor andere, kleinere producentenorganisaties blijft de GMO-regeling nog wel interessant.

Mocht een producentenorganisatie besluiten om niet langer aan de GMO deel te nemen, dan respecteer ik dat besluit. In het kader van de discussies over de toekomst van het GLB na 2020 kan worden bezien of aanpassing van de erkenningseisen wenselijk dan wel mogelijk is. Ik hoop evenwel dat er dit jaar ook nieuwe operationele programma’s zullen worden ingediend. Daartoe is het GEC op het hart gedrukt de achterban goed te informeren.

Met dit verslag heb ik invulling gegeven aan mijn toezegging naar aanleiding van vragen van de leden Geurts en Weverling tijdens het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad van 24 januari jl. om te bezien hoe de GMO-regeling kan worden verbeterd en u, zodra daar duidelijkheid over is, daarover te informeren (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1092).

Afhandeling motie Bisschop levering gegevens voor teeltonderzoeken

Naar aanleiding van de motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 41) hebben ondernemers voortaan bij de gecombineerde opgave de mogelijkheid om de brancheorganisatie Akkerbouw te machtigen toegang te krijgen tot hun areaalgegevens. De Brancheorganisatie heeft hierop verheugd gereageerd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven