21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 721 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 augustus 2023

Hierbij ontvangt u het verslag van de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 en 14 juli jl. te Madrid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

Verslag Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 13 en 14 juli 2023 te Madrid

De Informele Raad WSBVC in Madrid van 13 en 14 juli jl. stond in het teken van drie centrale thema’s. Op donderdag is in het begin van de middag gesproken over nationale en Europese ervaringen met de sociale dialoog. In de namiddag werd gesproken over nationale ervaringen en vooruitgang in het zorgbeleid van de EU in relatie tot de sociale dialoog en het maatschappelijk middenveld.

Op vrijdagochtend werd gesproken over de uitdagingen voor onze sociale beschermingsstelsels in het kader van de Europese pijler van sociale rechten. Vanwege de ontstane politieke situatie en het plaatsvinden van de laatste ministerraad voor het zomerreces heb ik mij tijdens deze laatste gedachtewisseling ambtelijk laten vervangen.

Tijdens de Informele Raad waren, naast EU-lidstaten en de Europese Commissie, ook de EFTA-lidstaten Noorwegen, Zwitserland en IJsland, de Commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken (EMPL) van het Europees Parlement en de Europese sociale partners vertegenwoordigd.

Tijdens de eerste gedachtewisseling hebben verschillende lidstaten opgeroepen tot het versterken van de positie van de sociale partners, zowel op nationaal als Europees niveau. Versterking van de dialoog tussen regeringen en sociale partners stelt hen in staat om beleid over werkgelegenheid, arbeid en sociale bescherming te definiëren en overeenkomsten te sluiten die de leef- en werkomstandigheden van werkenden verbeteren en een positief ondernemingsklimaat creëren, wat ook gunstig is voor de samenleving als geheel. Verschillende lidstaten verwelkomden de inspanningen van de Europese sociale partners om tot een overeenkomst te komen over telewerk en het recht op onbereikbaarheid. Daarbij noemden enkele lidstaten ook onderwerpen waarvan zij vonden dat sociale partners in onderhandeling zouden kunnen treden, waaronder de groene en digitale transities, mentale gezondheid, en om- en bijscholing. Andere lidstaten benadrukten juist dat het aan sociale partners zelf is om hierover te besluiten.

Ik heb ingebracht dat ik grote waarde hecht aan de sociale dialoog op nationaal niveau, Europees niveau en internationaal niveau (Internationale Arbeidsorganisatie). Een goede en functionele sociale dialoog is een essentiële pijler om de sociale rechtvaardigheid in Nederland, Europa en wereldwijd te verbeteren. De sociale dialoog is nodig om de gedeelde uitdagingen en kansen in de wereld van werk het hoofd te bieden en aan te grijpen. Daarnaast heb ik toegelicht welke ervaring wij in Nederland hebben met de sociale dialoog en welke voordelen dit ons brengt, bijvoorbeeld met het pensioenakkoord en de onlangs aangekondigde hervorming van de arbeidsmarkt.1 Daarnaast bracht ik in dat onze overlegstelsels wel moeten passen in de 21e eeuw, waarbij oog voor nieuwe vormen van werk en van vertegenwoordiging van belang zijn. Ook dienen de belangen van minder goed vertegenwoordigde groepen zoals herintreders, statushouders, en arbeidsmigranten mee te worden genomen.

Tijdens de tweede gedachtewisseling deelden de lidstaten voorbeelden van de invloed van de sociale dialoog op het verbeteren van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, persoonsgerichte zorg, en de integratie in besluitvormingsprocessen van expertisedialoog rond wensen en behoeften van zorgontvangers. Een aantal lidstaten deelde voorbeelden rond het versterken van de zorgsector door een permanente en effectieve dialoog met het maatschappelijk middenveld en deskundigen. Ook benadrukten lidstaten het belang van de zorgsector als een belangrijke bron van werkgelegenheid, waar oog moet zijn voor kwalitatief hoogstaande zorgbanen en waarbij de sociale dialoog wordt ingezet om de arbeidsomstandigheden en om- en bijscholing van zorgmedewerkers te verbeteren.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is beleidsinhoudelijk verantwoordelijk voor dit dossier. Ik heb namens Nederland het belang van toegankelijke en kwalitatief goede langdurige zorg voor alle EU-burgers, ongeacht leeftijd en beperkingen, benadrukt. Door de vergrijzing neemt de zorgvraag toe en tegelijkertijd ook het aantal medewerkers dat zorg kan leveren af. Het kabinet heeft de Europese Zorgstrategie daarom in algemene zin verwelkomd. In de gedachtewisseling heb ik ingebracht dat Nederland zich ervoor inzet om de langdurige zorg kosteneffectief (waar mogelijk), en met behoud van kwaliteit te organiseren. Ook heb ik ervaringen met betrekking tot publieke consultering en sociale dialoog rondom het platform Ouder Worden 2040 gedeeld. Dit platform behelst een landelijk programma waarin samen met alle betrokkenen een visie is ontwikkeld en transformatieagenda is opgesteld voor de toekomst van ouder worden in Nederland.2

Tijdens de derde gedachtewisseling hebben lidstaten gesproken over het belang van sociale investeringen, mede in het licht van de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Het huidige Spaanse EU-voorzitterschap en het inkomende Belgische EU-voorzitterschap hebben toegelicht aan een gezamenlijk voorstel te werken om ruimte voor sociale investeringen in Europa te behouden, binnen de genoemde herziening van het Europees begrotingsraamwerk. België en Spanje hebben niet toegelicht wanneer zij met het voorstel zullen komen. De twee lidstaten zullen een ambtelijke werkgroep oprichten waar alle lidstaten in vertegenwoordigd zullen worden. In de gedachtewisseling spraken verschillende lidstaten steun uit voor de inspanningen van de beide voorzitterschappen om sociale investeringen te verankeren in de herziening van het begrotingsraamwerk.

Nederland heeft tijdens de gedachtewisseling ingebracht dat het de herziening van het SGP, naast haar bijdrage op houdbare overheidsfinanciën en verbeterde naleving en handhaving, op opwaartse economische convergentie beoordeelt.3 In dat kader staat Nederland positief tegenover de benadering om lidstaten meerjarenplannen te laten opstellen met daarin het budgettaire beleid, publieke investeringen en hervormingen. Het voorgestelde raamwerk bevat een prikkel voor het opnemen van specifieke hervormingen en investeringen, aangezien lidstaten op basis van een specifieke set hervormingen en investeringen meer tijd kunnen krijgen voor de benodigde budgettaire aanpassingen. De set aan hervormingen en investeringen moet onder andere bijdragen aan gemeenschappelijke EU-prioriteiten, waaronder de Europese pijler van sociale rechten. De pijler kan bijdragen aan noodzakelijke hervormingen in de lidstaten en een proces van opwaartse sociaaleconomische convergentie stimuleren. Daarbij heeft Nederland erop gewezen dat het verbeteren van economische convergentie, het waarborgen van schuldhoudbaarheid en de kwaliteit van overheidsfinanciën prioriteit dient te zijn voor de set van investeringen en hervormingen. Nederland zal zich ervoor inzetten dat deze als vereisten behouden blijven.

Naast sociale investeringen bespraken de lidstaten ook andere aspecten van sociale bescherming, zoals de noodzaak om de bescherming van zelfstandigen in de Europese Unie te verbeteren. Enkele lidstaten deelden in dit kader nationale ervaringen. Zoals verzocht door de VVD-fractie in het Schriftelijk Overleg over deze Informele Raad, noem ik enkele voorbeelden die lidstaten deelden ten aanzien van de bescherming van zelfstandigen. Zo is er een lidstaat waar zelfstandigen verplicht een premie afdragen ten behoeve van pensioenopbouw. Een lidstaat noemde te voorzien in automatische indexering van sociale voorzieningen voor zelfstandigen op basis van Eurostat-gegevens omtrent de armoedegrens. Een andere lidstaat linkt de indexatie van sociale voorzieningen aan reële economische data. Ook heeft een lidstaat erin voorzien dat zelfstandigen met betrekking tot gezondheidszorg onder een basisdekking vallen.


X Noot
1

Kamerstuk 29 544, nr. 1176.

X Noot
2

Kamerstuk 29 389, nr. 109.

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 3699.

Naar boven