7 Huisvesting buitenlandse studenten

Aan de orde is het dertigledendebat over de huisvesting voor buitenlandse studenten. 

De voorzitter:

Ik heet de bewindspersonen, die met een selfie bezig zijn, van harte welkom voor het laatste debat met hen. Het voelt inderdaad heel raar dat wij nu bezig zijn met de laatste debatten met de zittende bewindspersonen. Ook van harte welkom aan de mensen op de publieke tribune. Ik geef de heer Futselaar namens de SP het woord. 

De heer Futselaar (SP):

Voorzitter. Dank aan de ministers voor het alsnog beantwoorden, afgelopen maandag, van mijn eerdere schriftelijke vragen van 8 augustus op dit gebied. 

In 2016 telde Nederland zo'n 74.0000 internationale studenten aan onze universiteiten en hogescholen. De verwachting is dat dit er tegen 2024 zo'n 118.000 zullen zijn. Het aantal internationale studenten in Nederland groeit harder, veel harder, dan het aantal Nederlandse studenten. Sterker nog, het is niet onredelijk te stellen dat ons universitaire studentenaantal op peil blijft, vooral door de internationale instroom. In beginsel is dat niet erg. Internationale studenten zijn een verrijking voor elke onderwijsinstelling, maar dan moeten de randvoorwaarden wel goed zijn. Een daarvan is voldoende woonruimte. 

Op dit moment is er een geschat tekort in Nederland van bijna 47.000 studentenkamers, met name geconcentreerd in een aantal steden. Hoewel door het sociaal leenstelsel Nederlandse studenten steeds meer en langer thuis bij hun ouders blijven wonen, ongetwijfeld omdat het stelsel zo heerlijk sociaal is, blijft door de internationale instroom de druk op kamermarkten in verschillende steden onverminderd hoog. Onder andere in Amsterdam, Utrecht en Groningen is de druk op de woningmarkt enorm. En neem bijvoorbeeld Wageningen, waar in de nabije toekomst veel problemen worden verwacht. Grote studentenhuisvesters als SSH en DUWO geven aan honderden kamers tekort te komen en aan de vraag niet te kunnen voldoen, met name door de groei van internationale studenten. 

Internationale studenten zijn ook kwetsbaarder. Ze kennen ons huurrecht niet, ze hebben geen netwerk om op terug te vallen en ze worden dus sneller slachtoffer van oplichters en huisjesmelkers. Die verhalen zijn inmiddels legio. Studenten die in een tent bivakkeren of in hun auto slapen eveneens. Studenten gaan dan verhaal halen bij hun universiteit. Die wijst naar de woningbouwcorporatie. Die wijst naar de gemeente, en die wijst weer terug naar de universiteit. Regie in het dossier lijkt op dit moment te missen. Slachtoffer zijn studenten die geen woonplek kunnen vinden. 

Een aantal universiteiten werft ondertussen zeer actief buitenlandse studenten, met name studenten binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Die tellen wel mee voor de berekening van het bekostigingsdeel van de universiteiten dat variabel is. Hoewel universiteiten in het algemeen niet heel veel meer geld krijgen voor internationale studenten, krijgen individuele universiteiten die veel internationale studenten binnenhalen uit de EER wel een groter deel van dezelfde koek. Dat is toch een soort perverse prikkel voor het trekken van internationale studenten. Is de minister het daarmee eens? 

De SP wil graag een aantal dingen voorstellen. We zouden willen dat de minister in gesprek gaat met instellingen om hun werving te temperen zolang de kamertekorten in hun steden niet wordt aangepakt. We zouden tevens graag zien dat er iets meer spreiding in Nederland plaatsvindt, want je ziet nu wel echt pieken in een aantal steden. Het verschil per stad en instelling qua studentental is erg groot. 

Ten slotte. Onder andere Kences pleit voor een nieuw convenant studentenhuisvesting. Het laatste actieplan is in 2016 afgelopen. Zijn beide ministers bereid om zich in te zetten voor een nieuw convenant met alle partners in de studentenhuisvestingketen? Kunnen we dan inzetten op een nieuw actieplan studentenhuisvesting? 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Özdil namens GroenLinks. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Aan het begin van het huidige academische jaar leek het dat buitenlandse studenten in Nederland noodgedwongen in hostels en op campings sliepen. Dat is extra oneerlijk omdat buitenlandse studenten vaak een veel hoger collegegeld moeten betalen. Natuurlijk, ook Nederlandse studenten ervaren huisvestingsproblemen, maar zij kunnen vaak nog terugvallen op vrienden en familie of een jaartje langer thuiswonen. Begrijp me niet verkeerd, dat is net zo onacceptabel. GroenLinks zal ook altijd blijven strijden voor Nederlandse studenten. Maar internationale studenten hebben dat vangnet niet. Ze zijn mede daarom zelfs nog vaker de dupe van huisjesmelkers, zoals collega Futselaar net terecht heeft opgemerkt. 

Voorzitter. Het staat op z'n zachtst gezegd lullig — als ik het zo mag zeggen, excuses — als we roepen hoe geweldig wij ons hoger onderwijs aan het internationaliseren zijn en met mooie flyers en gladde campagnes studenten uit de hele wereld hiernaartoe halen, maar hun vervolgens geen dak boven hun hoofd kunnen geven. GroenLinks wil echte internationalisering, die gericht is op het belang van studenten. Zo veel mogelijk buitenlandse studenten binnenhalen en door hun studie heen laten sjezen omdat ze meer geld opleveren, is noch in het belang van buitenlandse studenten, noch in het belang van Nederlandse studenten. Daarnaast heeft goede huisvesting voor alle studenten een economische waarde. Onderwijsorganisatie Nuffic legt bijvoorbeeld uit dat internationale studenten die in Nederland blijven werken, de schatkist ruim 1,5 miljard euro opleveren. 

Voorzitter. In de beantwoording van schriftelijke vragen van mijn partijgenoot Linda Voortman en mijzelf zegt de minister: "Wij verwachten dat kennisinstellingen afspraken maken met studentenhuisvesters en gemeenten om internationale studenten te kunnen accommoderen en dat kennisinstellingen met gemeenten om tafel gaan om te kijken in hoeverre de ambities ten aanzien van buitenlandse studenten opgenomen kunnen worden in de gemeentelijke woonvisie en prestatieafspraken." Dat is een mondvol mooie woorden, maar het zijn ook woorden met weinig daadkracht. Als je alleen de verwachting uitspreekt dat anderen om de tafel gaan zitten om te kijken of ze een urgent probleem kunnen oplossen, pak je de koe misschien niet genoeg bij de horens. Vandaar dat GroenLinks pleit voor een nieuw landelijk actieplan studentenhuisvesting. Dit actieplan zou kunnen plaatsvinden binnen het Landelijk Platform Studentenhuisvesting, waar alle landelijke partners op het gebied van studentenhuisvesting al vertegenwoordigd zijn, dus ook studentenorganisaties. Daarom ben ik ook benieuwd of de minister bereid is om in deze laatste week het Landelijk Platform Studentenhuisvesting te vragen om een nieuw actieplan op te stellen. Dit nieuwe plan zou wat GroenLinks betreft moeten gaan over studentenhuisvesting in den brede, want alle studenten, zowel internationale als Nederlandse, verdienen een dak boven hun hoofd. Dank u wel. 

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van Eijs heeft een vraag. 

Mevrouw Van Eijs (D66):

Ik hoor de spreker pleiten voor een landelijk plan voor studentenhuisvesting. Maar is hij het misschien ook met mij eens dat het beschikbaar krijgen van studentenwoningen en het bouwen van studentenwoningen, de transformatie et cetera ook een lokale puzzel is, die juist lokaal zou moeten worden opgepakt? 

De heer Özdil (GroenLinks):

Dat klopt. Alleen is gebleken dat het daarbij laten liggen niet genoeg is. Dat bleek ook uit eerdere onderzoeken en eerdere analyses. In de beantwoording van een vraag zei de minister dat de facto ook. Vandaar mijn oproep om het niet alleen daar te laten, maar er ook voor te zorgen dat de betrokken partners zo veel mogelijk gefaciliteerd worden om hier een directe oplossing voor te vinden. 

Mevrouw Van Eijs (D66):

Ik ben even aan het zoeken naar wat het facilitaire dan inhoudt, want we zien natuurlijk een krapte op de gehele woningmarkt. Die krapte is er niet alleen voor studenten. We zien een krapte voor starters, voor senioren, voor allerlei groepen. Het probleem is gewoon Nederlandbreed. Binnen alle bevolkingsgroepen is er krapte. Ik vraag mij dus af wat we dan met een nationaal actieplan nog meer zouden moeten faciliteren wat men lokaal niet kan. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Het vorige actieplan was redelijk succesvol in het verhelpen van dit specifieke probleem. We hebben te maken met internationale studenten die hier tijdelijk komen. Volgens mij wil niemand hen in campings laten slapen. Zo'n actieplan heeft wel degelijk een toegevoegde waarde. Wij hebben ook van veel betrokken partners begrepen dat zij pleiten voor een nieuw actieplan. We moeten ervoor pleiten en niet zeggen: we hebben een algemeen probleem met woningen, dus laat maar zitten. 

De heer Futselaar (SP):

Een van de belangrijkste redenen waarom wij een actieplan nodig hebben, is juist om te voorkomen dat instellingen, gemeenten en woningbouwcorporaties naar elkaar blijven wijzen om het probleem op te lossen. Het vorige actieplan heeft daadwerkelijk extra studentenwoningen opgeleverd. Dit is ook een landelijk probleem, want de instroom van internationale studenten is in zekere zin ook landelijk. Ze kiezen niet alleen voor een instelling. Ze willen ook graag naar Nederland. Alleen door hier ook landelijk naar te kijken, kun je echt proberen een sluitende oplossing te vinden. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Daar ben ik het helemaal mee eens. 

De voorzitter:

Dank. Dan ga ik naar de heer Kops namens de PVV. 

De heer Kops (PVV):

Voorzitter. Bespreken we vandaag de stijgende huizenprijzen, of de stijgende huren? Nee, dit debat gaat over de huisvesting van buitenlandse studenten. Een flutdebat, aangevraagd door de SP. 

Wat schetst nu onze verbazing? De SP doet een beetje stoer. Dat zijn wij natuurlijk niet gewend. De SP legt namelijk de link tussen buitenlandse studenten en het studentenhuisvestingsprobleem in Nederland. De SP heeft bovendien gevraagd hoeveel Nederlandse studenten achter het net vissen door de grote aantallen hierheen gekomen buitenlandse studenten. Dat klinkt heel stoer. Als het om studenten gaat, dan durft de SP natuurlijk wel, maar het is ook hypocriet, want was de SP ook maar zo stoer en kritisch als het gaat om de vele tienduizenden gelukszoekers die de afgelopen jaren onze kant op zijn gekomen. Was de SP ook maar zo stoer en kritisch als het gaat om statushouders die een gratis woning met voorrang toegewezen krijgen ten koste van de Nederlanders. Als de SP de ruggengraat had gehad om daar eens wat aan te doen, dan pas had de SP de woningmarkt een dienst bewezen, en niet alléén de woningmarkt. 

De heer Futselaar (SP):

Voorzitter. Ik probeer een lijn te vinden in de licht hysterische filippica van de heer Kops. Als ik hem goed begrijp, dan zegt hij: ja, er is inderdaad een probleem met buitenlandse studenten, maar het is toch een flutdebat. Ondanks het feit dat het een flutdebat is, is hij hier wel en doet hij hier wel aan mee. Ikzelf doe niet mee aan debatten die ik niet zo zinvol vind. Is de heer Kops het met mij eens dat er een link is tussen de grote plotselinge toename van buitenlandse studenten en de problemen specifiek voor studenten op de woningmarkt? Dat is de vrij simpele vraag die hier voorligt. 

De heer Kops (PVV):

Voorzitter. Ten eerste is dit inderdaad een flutdebat. Ik doe heel graag aan dit debat mee om aan te tonen waarom het een flutdebat is. Ik probeer op zaken te wijzen die er toch nog toe doen. 

Dan de tweede vraag. Het antwoord is natuurlijk: ja, maar ik probeer te wijzen op de hypocrisie van de SP. Inderdaad, een link leggen tussen een krappe woningmarkt, studenten komen hierheen, te weinig woningen. Met statushouders is het precies hetzelfde! Statushouders krijgen voorrang op een woning, terwijl Nederlanders worden gediscrimineerd. Maar dáár hoor ik de SP nooit over. Dáár wijs ik op. Gaat u daar eens op in. 

De voorzitter:

De heer Futselaar is net geweest, maar hij mag nog een vraag stellen. 

De heer Futselaar (SP):

Voorzitter. Ik was sowieso vergeten om de heer Kops te bedanken voor de betiteling "stoer", want die krijg ik niet vaak. Dus die neem ik graag aan. 

Er ligt hier een probleem van buitenlandse studentenhuisvesting. Heeft de heer Kops een oplossing voor het probleem waarover wij het vandaag hebben, namelijk een richting van wat wij zouden kunnen doen om het probleem van het gebrek aan woningen voor studenten op te lossen? Ik begrijp dat de heer Kops graag over andere dingen wil praten. De PVV heeft het vrij vaak over dit onderwerp, deze Kamer volgens mij ook, maar heeft de heer Kops een oplossing voor het probleem van buitenlandse studentenhuisvesting? 

De heer Kops (PVV):

Ik sta hier nog geen minuut, dus als de heer Futselaar mij had laten uitpraten, dan had hij ook mijn oplossing kunnen horen. 

Ten tweede wil ik opmerken dat ik bepaal wat ik hier zeg en ik alleen. Zo simpel is het. Dus als het de heer Futselaar niet bevalt wat ik hier zeg, dan had hij dit debat helemaal niet moeten aanvragen. De SP wilde dit debat. Voor ons had dat inderdaad niet gehoeven. Maar de SP wilde een debat. Dan krijgt de SP dat ook, inclusief de PVV. Ik geef daar invulling aan, zoals ik dat wil. 

De voorzitter:

Tot slot. 

De heer Futselaar (SP):

Het zal de heer Kops verbazen, maar de SP vraagt geen debat aan om de PVV een plezier te doen. Dat het hem spijt dat ik hem snel heb geïnterrumpeerd, dat krijg je als je mensen direct aanspreekt. 

De heer Kops (PVV):

Heel goede comeback. Heel goed. 

De voorzitter:

De heer Koerhuis. 

De heer Koerhuis (VVD):

Voorzitter. Eén punt bevalt mij inderdaad niet zo goed. De heer Kops roept twee keer dat statushouders voorrang hebben op sociale huurwoningen. Dat hebben wij als VVD afgeschaft. 

De heer Kops (PVV):

Ja, de heer Koerhuis heeft die vraag al vaker gesteld, ook in een AO. Ik heb daar toen gewoon antwoord op gegeven. Mijn wedervraag aan de heer Koerhuis is waarom hij die vraag hier dan nogmaals stelt. Voor de bühne dus gewoon, zodat de mensen thuis hem kunnen horen, want dat is de reden. Statushouders krijgen in de praktijk nog steeds voorrang. Dat weet de heer Koerhuis wel. 

De voorzitter:

De heer Koerhuis komt straks aan de beurt. Dan mag u hem interrumperen. Maar het is nu andersom. De heer Koerhuis. 

De heer Koerhuis (VVD):

Het was eerlijk gezegd geen vraag, maar wij hebben die voorrangsregeling afgeschaft. 

De voorzitter:

Oh, het was een opmerking. Goed. Ik stel voor dat de heer Kops verdergaat. 

De heer Kops (PVV):

Uw partij schaft zo veel af, zeg ik tegen de heer Koerhuis. 

De voorzitter:

U hebt er zin in, hè? 

De heer Kops (PVV):

Absoluut, ik geniet hiervan. De collega's bieden de ruimte daarvoor. 

Voorzitter. Zoals minister Plasterk eerder al heeft aangegeven in een AO, kan iedere woning die aan een statushouder wordt toegewezen, niet worden toegewezen aan een ander. Natuurlijk. Met de huisvesting van buitenlandse studenten is het natuurlijk net zo. Wij hebben een recordaantal buitenlandse studenten in Nederland. De Landelijke Studentenvakbond heeft het over een groot aantal dat geen woonruimte heeft kunnen vinden en derhalve elders wordt ondergebracht. 

Kijk, voorzitter, dan hebben wij de kern van het probleem te pakken. Wij hebben het over buitenlandse studenten zonder woonruimte, die wel al in Nederland zijn. Studenten die zich dus hebben ingeschreven voor een studie en vervolgens op de bonnefooi, op goed geluk, naar Nederland zijn gekomen. Laten wij eerlijk zijn: dat is natuurlijk niet heel handig. Zelfs de gemiddelde vakantieganger gaat vandaag de dag nog goed voorbereid op reis, inclusief geboekte accommodaties. Dat is voor slechts twee à drie weken. Wij mogen toch verwachten dat studenten daar beter over nadenken voordat zij in het vliegtuig stappen? 

Voorzitter. In de eerste plaats moet gedaan worden wat de afgelopen jaren is nagelaten, namelijk voldoende bijbouwen. Daarnaast moeten universiteiten en hogescholen eens een keer kappen met hun idiote uitnodigingsbeleid voor buitenlandse studenten. Wij willen voldoende woonruimte, maar dan in de eerste plaats wel voor onze eigen Nederlandse studenten. Daarom de vraag aan de minister: is hij bereid om ervoor te zorgen dat bij de huisvesting van studenten voorrang wordt gegeven aan Nederlandse studenten? Allemaal onder zijn eigen mom van: een woning die je aan de één toewijst, kun je niet aan de ander toewijzen. 

Dank U wel. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu de heer Ronnes namens het CDA het woord. 

De heer Ronnes (CDA):

Dank u wel voorzitter. Het bericht in de Volkskrant van 7 september jongsleden roept inderdaad veel vragen op. Volgens de Landelijke Studentenvakbond studeerden het afgelopen studiejaar 112.000 buitenlandse studenten in Nederland. Wij zijn met de komst van de internationale studenten wel in een vreemde situatie terechtgekomen. Wij zien de studenten graag komen, maar kunnen ze kennelijk niet huisvesten. De documenten die wij daar gisteren over ontvingen, hebben veel duidelijk gemaakt, maar lang niet alles. Op de vraag wie de eerste verantwoordelijkheid heeft voor het huisvesten van die studenten, komt geen duidelijk antwoord. Volgens de minister zijn de student, de studentencorporatie, de gemeenten, de universiteiten en de hogescholen allemaal een beetje verantwoordelijk. In de praktijk zal dat inhouden dat niemand zich verantwoordelijk voelt en iedereen maar naar de ander kijkt. Wat het CDA betreft kan dat niet zo: één instantie moet toch worden aangewezen als hoofdverantwoordelijke? 

Een tweede vraag aan de minister: hoe kan dit gebeuren? Heeft niemand dit zien aankomen? Klopt het beeld dat universiteiten inderdaad zo veel mogelijk buitenlandse studenten naar binnen halen en zich niet om hun huisvesting bekommeren? In de antwoorden van de ministers lees ik drie oorzaken voor het probleem, maar de groei van het aantal buitenlandse studenten is onbetwist de hoofdoorzaak. Daarom willen wij graag horen of instellingen voor studenten buiten de EU niet voor 100% verantwoordelijk gemaakt kunnen worden voor huisvesting. Is er naar analogie van het wettelijke systeem van de university colleges iets dergelijks te bedenken voor deze groep studenten? Het is toch onbestaanbaar dat universiteiten aanhoudend buitenlandse studenten kunnen blijven werven zonder dat de huisvesting goed is geregeld? Hoe denkt de minister dit aan te pakken? 

De heer Özdil (GroenLinks):

Staat u mij toe even kort te citeren uit het nieuwe regeerakkoord over internationalisering. 

De voorzitter:

Kort. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik zal het parafraseren, dat gaat misschien sneller. In het regeerakkoord staat ... 

De voorzitter:

U moet even in de microfoon spreken, want anders horen de mensen u niet. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Excuses. We zijn volgens mij allemaal grieperig. Staat u mij toe om even kort te citeren uit het regeerakkoord. In het regeerakkoord staat dat er een internationaliseringsaanpak komt. De nieuwe regering wil de aantrekkelijkheid van het Nederlandse onderwijs voor buitenlandse studenten verhogen met behoud van de toegankelijkheid. Ik vraag me af of de suggesties van mijn collega daarop aansluiten. 

De heer Ronnes (CDA):

Dat denk ik zeker. Ik heb in mijn betoog al gezegd dat we de studenten graag zien komen, maar dat we ze kennelijk niet kunnen huisvesten. Dat probleem moet dus opgelost worden. We denken dat dat moet gebeuren door degene die daartoe het beste in staat is. Daar kom ik verderop in mijn betoog nog op terug. 

Voorzitter. Enkele dagen geleden verscheen de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting, editie 2017, die in opdracht van Kences en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gemaakt. Een mooi rapport, maar hebben we voldoende in beeld hoe de ambities van instellingen zijn? De prognoses, zoals van Nuffic en voor huisvesting van Kences, zijn gebaseerd op trends uit het verleden en realisatiecijfers. Maar dat is wat anders dan instellingen en hun belangenclubs voor ogen hebben als het gaat om internationalisering. Er zijn immers nu al universiteiten die niet meer zonder zouden kunnen en die hele grote ambities hebben. Wil de minister dit rapport aanvullen met de huidige ambities van de universiteiten? 

Voorzitter. De ministers geven aan dat de gemeenten toch een verantwoordelijkheid hebben. Maar is het de minister bekend of in de gemeentelijke woonvisies nu reeds voldoende rekening wordt gehouden met deze specifieke groep woningzoekenden? Worden de woonvisies en de ambities van de universiteiten en hogescholen voor buitenlandse studenten qua aantallen meegenomen in alle studentensteden in de prognoses? 

En als laatste: in ons beeld komt er in iedere studentenstad, inclusief Den Haag, onder gemeentelijke regie een overlegtafel waarbij alle betrokkenen gezamenlijk de vraag gaan beantwoorden hoe de buitenlandse studenten gehuisvest worden. Wat het CDA betreft mag iedereen die voor zichzelf daar een rol in ziet, aanschuiven, ook de zogenaamde studentenhotels. Is de minister bereid om in overleg met de minister van OCW, beiden nu hier aanwezig, dergelijke overlegtafels te realiseren? Graag horen we wat de minister hiervan vindt. Dank u. 

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ronnes. Dan geef ik nu het woord aan de heer Koerhuis, namens de VVD. 

De heer Koerhuis (VVD):

Voorzitter. We vinden onze kenniseconomie heel belangrijk. We willen van universiteiten en hogescholen ons exportproduct maken en veel internationale studenten aantrekken. Iedereen wil een goede en betaalbare woning. Onze eigen Nederlandse studenten willen dat, maar ook internationale studenten willen dat. De Landelijke Studentenvakbond heeft gepubliceerd dat enkele internationale studenten geen woning zouden kunnen vinden. Sommigen zouden in een auto of in een park slapen en anderen zouden zich inmiddels hebben uitgeschreven en zijn teruggekeerd naar hun thuisland. Tijdens Rutte I is het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting gestart. Daarmee zijn er inmiddels zo'n 30.000 extra studentenwoningen bijgebouwd. Daarnaast hebben we het aanbod verder verhoogd door het puntensysteem voor huurwoningen te versoepelen. Daardoor kunnen huiseigenaren nu makkelijker kamers en woningen verhuren. Daar was ook in deze Kamer brede steun voor. 

Maar het is niet alleen de Tweede Kamer die deze handschoen oppakt. Veel onderwijsinstellingen houden studentenwoningen vrij voor internationale studenten. Er zijn verschillende studentenhotels die flexibiliteit bieden en zich ook speciaal richten op internationale studenten. Daarnaast zorgen speciale flexibele campuscontracten voor meer doorstroom in studentenwoningen. Uit een uitspraak van de kantonrechter blijkt bovendien dat binnen het huurrecht het al mogelijk is om tijdelijke huurcontracten aan internationale studenten aan te bieden omdat ze hier per definitie tijdelijk zijn. Ik vraag dan ook aan de minister of er echt een probleem is. 

Als er al een probleem is, ligt de bal enerzijds bij gemeenten. Gemeenten maken namelijk woonvisies. En gemeenten en huurdersorganisaties maken daar prestatieafspraken over met corporaties. Dat gaan we als rijksoverheid niet doen, want gemeenten en huurdersorganisaties kunnen dat in samenwerking met corporaties veel beter. Wat kunnen die gemeenten nu nog beter doen? We zien bijvoorbeeld dat gemeenten en corporaties te weinig werk maken van flexibel wonen en woningdelen. Ook dat zou weer extra woonruimte voor studenten kunnen opleveren. Hoe gaat het ministerie dit aanpakken? 

Anderzijds willen wij het verstarde huurrecht verder versoepelen. Meer mogelijkheden voor flexibele en tijdelijke huurcontracten zullen de doorstroom en het aanbod van goede en betaalbare huurwoningen vergroten. Internationale studenten en verhuurders moeten zelf kunnen afspreken welke huur en welke voorwaarden zij in hun huurcontract opnemen. Daardoor zal er ook meer aanbod van studentenwoningen komen. Als internationale studenten iets willen huren voor een flexibele periode, dan moet dat gewoon kunnen. 

Voorzitter. Tot slot. We zitten hier met een demissionair minister. Daarom zal ik niet naar vervolgstappen vragen. Volgens mij erkennen we allemaal dat er voldoende goede en betaalbare woningen moeten zijn. Binnenkort gaan we met de nieuwe bewindspersoon debatteren. Dan gaan we kijken of er een probleem is, wat het probleem is en of er nog vervolgstappen gezet moeten worden. 

De heer Futselaar (SP):

Ik zou willen constateren dat er een probleem is. Daarvoor hoef je alleen maar in studentensteden op straat te kijken. De heer Koerhuis noemde terecht het eerdere actieplan, dat onder Rutte I is ingesteld. Ik zou hem willen vragen of hij iets ziet in een nieuw actieplan. Het vorige heeft enigszins gewerkt. Er zijn veel studentenwoningen bij gekomen. Het ligt voor de hand om dat nu weer te doen. Ik heb daarover geen passage in het regeerakkoord gezien, dus ik kan me voorstellen dat we dat nu hier regelen als Kamer zodat we daarna verder kunnen. Ziet de heer Koerhuis daar wat in? 

De heer Koerhuis (VVD):

De SP heeft gelijk. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een groot succes. Daarmee hebben we inderdaad zo'n 30.000 extra studentenwoningen gebouwd. We hebben echter vandaag een debat over de huisvesting van internationale studenten. U verwijst naar het regeerakkoord. Het debat over de regeringsverklaring komt later. 

De heer Futselaar (SP):

Ik ben daar misschien raar in, maar ik los problemen graag nu op en niet op een later moment. Volgens mij hebben we een probleem. U heeft zelf een middel genoemd dat werkt. Ik stel voor dat we dat middel dat werkt weer inzetten. Dat lijkt me in principe vrij overzichtelijke logica. 

De heer Koerhuis (VVD):

Het debat over de regeringsverklaring komt later. De vraag of er een probleem is, heb ik gesteld aan de minister. Ik wacht zijn antwoord af. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Van Eijs namens D66. 

Mevrouw Van Eijs (D66):

Dank u wel, voorzitter. Elk jaar studeren er tienduizenden internationale studenten in Nederland. Ze zorgen voor meer diversiteit op universiteiten, een extra investering in onze economie en extra middelen voor onze universiteiten en hogescholen. Mede door hun aanwezigheid wordt het onderwijsniveau hoger. Bovendien kunnen ze, als ze hier na hun studie blijven wonen, een belangrijke bijdrage leveren aan onze samenleving. Denk alleen al aan belangrijk werk in de zorg, de ICT-sector, de technologie of innovatieve start-ups. 

Voorzitter. Vandaag hebben we het over de schaduwzijde van deze ontwikkeling. We spreken over de vreselijke berichten in de kranten waaruit blijkt dat sommige internationale studenten onder een brug slapen. Dat is voor mijn fractie onacceptabel. Studenten komen hier niet alleen naar toe om te studeren, maar ook om hier te leven en om ervaring op te doen met een andere samenleving en cultuur. Een goede woonplek is daarvoor essentieel. Ik heb daarom eerder schriftelijke vragen gesteld, net als een aantal collega's. Uit de bij de antwoorden gevoegde monitor van Kences blijkt dat er in elke studentenstad te weinig studentenwoningen zijn. We weten dat het tekort aan woningen niet exclusief voor studenten geldt. De belangrijkste oplossing is een langetermijnoplossing, namelijk bouwen, bouwen en nog eens bouwen. In de tussentijd moeten we over andere zaken nadenken. 

Voorzitter. Uit de antwoorden op mijn schriftelijke vragen blijkt dat de minister in gesprek is met verschillende instellingen, waaronder universiteiten, hogescholen en Kences, over hoe we samen de huisvesting kunnen regelen. Kan de minister ons informeren zodra er concrete afspraken uit deze overleggen komen? En wanneer kunnen we een opvolger verwachten van het convenant studentenhuisvesting 2011 tot 2016? 

Voorzitter. Universiteiten werven actief studenten in het buitenland. Dat gebeurt door Nuffic, maar ook door individuele universiteiten. Als de minister toch in gesprek is over de huisvestingsopgave, dan is dat ook een uitgelezen kans om universiteiten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor goede voorlichting. Kan de minister bij de universiteiten en hoge scholen nagaan in hoeverre zij bij de werving ook informatie geven over de huisvesting in Nederland? Vindt de minister dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid is van de universiteiten en de hogescholen? Kan de minister in overleggen over het werven van studenten uit het buitenland ook het aspect wonen meenemen? 

Tot zover, voorzitter. 

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De minister kan direct reageren. Ik geef eerst het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 

Minister Bussemaker:

Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met de constatering dat we leven in een internationale wereld en dat dat ook geldt voor het hoger onderwijs, misschien wel in het bijzonder voor het hoger onderwijs. Ervaringen in het buitenland worden steeds relevanter. Onze studenten gaan ook vaker op een internationale arbeidsmarkt werken. Kortom, ondanks dat ik ook in Nederland meer nationalistische tendensen zie, denk ik dat het van het allergrootste belang is om die internationale attitude vast te houden in het onderwijs en in het bijzonder in het hoger onderwijs. 

Daarom hebben we ook de ambitie om nieuwe generaties studenten voor te bereiden op die internationale context. Daarom moet ook het hoger onderwijs ruimte bieden voor internationale samenwerking en voor ontmoetingen met mensen die anders denken en met andere ervaringen komen. Daarom is internationalisering van grote waarde, ook voor de Nederlandse studenten. Daarom ben ik een hartstochtelijk pleitbezorger voor wat we noemen de International Classroom. Die kan namelijk de ervaring van alle studenten verrijken. 

Ik erken dat internationale studenten daarnaast ook belangrijk zijn om de kenniseconomie te versterken. Eind vorig jaar bleek uit onderzoek van Nuffic dat internationale studenten de Nederlandse schatkist ongeveer 1,5 miljard per jaar opleveren. Internationalisering komt daarmee ook ten goede aan de samenleving als geheel. Ik zeg er wel bij: dat mag er wat mij betreft nooit toe leiden dat die argumenten de overhand gaan nemen. Dat zeg ik in het bijzonder tegen de heer Futselaar. Het gaat erom dat een universiteit of hogeschool uitgaat van de intrinsieke taak die men heeft, namelijk goed hoger onderwijs geven. Dit is dan een prettige bijkomstigheid, maar het mag er niet toe leiden dat dat allesbepalend is. 

Hoe zit het dan met de cijfers over de internationale studenten? Ik zie die iets genuanceerder dan de SP. Inderdaad, er is een groei van het aantal internationale studenten. Tussen 2007 en 2016 was er een groei te zien van 38.000 naar 74.000. Daarmee is het aandeel van internationale studenten procentueel toegenomen van ongeveer 6% naar 10%. In diezelfde tijd zien we ook een toename van het aantal Nederlandse studenten met ruim 80.000. Gelukkig zien we dus mede dankzij of ondanks — daar ga ik hier verder geen debat over voeren — het studievoorschot, dat studenten blijven studeren en dat ze dat in toenemende mate blijven doen. 

Natuurlijk heeft de groei gevolgen voor de woningmarkt. Daarmee is het ook van belang dat we nu en in de toekomst kijken wat de ramingen zijn. Het CDA vroeg naar die ramingen. We zien dat we een redelijk stabiel aantal uitwonende studenten kunnen verwachten. Voor het jaar 2024/2025 gaat het om ongeveer 366.000 studenten, volgens de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting. Dat is inclusief de internationale studenten die voor een hele opleiding naar Nederland komen. Daar zitten natuurlijk regionale afwijkingen in, want de situatie is niet overal gelijk. Ik zeg er ook bij dat internationale studenten vaak andere eisen hebben. Ze hebben bijvoorbeeld bij aankomst meteen een woning nodig en vaak zoeken ze gemeubileerde woningen. 

Wat is hierbij primair de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen? Daar sta ik hier voor als minister van Onderwijs. Ik zei al dat ik internationalisering positief vind. Ik zou dat dan ook willen blijven stimuleren, maar ik heb, zoals D66 ook aangaf, ook oog voor de schaduwzijde. Internationalisering moet altijd een balans geven tussen een kwaliteitsverhoging van het Nederlandse onderwijs en de profilering van het hoger onderwijs in het buitenland. Duurzaam internationaliseren staat voorop en dat vergt een balans. Het is eigenlijk vergelijkbaar met de discussies die we ook wel met elkaar voeren over Engelstalig onderwijs. Hoeveel van het curriculum mag, hoeveel opleidingen mogen compleet Engelstalig worden? Ook dat mag geen doel op zich zijn, bijvoorbeeld om meer internationale studenten te werven, maar moet altijd inhoudelijk beoordeeld worden. Ook daarover heeft u recent een brief van mij gekregen. 

Ik vind ook dat onderwijsinstellingen een verantwoordelijkheid hebben bij dit vraagstuk. Zij kunnen die verantwoordelijkheid niet zomaar alleen bij anderen leggen. Een universiteit of een hogeschool is enerzijds verantwoordelijk voor het voeren van het internationaliseringsbeleid. Dan gaat het bijvoorbeeld om het geven van goede en voldoende informatie. Anderzijds hebben instellingen ook een rol binnen de samenwerking met de gemeente en de huisvesters op lokaal niveau. Als blijkt dat instellingen die verantwoordelijkheid onvoldoende nemen en niet de gesprekspartner zijn die ze zouden kunnen zijn, zoals de heer Futselaar suggereerde, spreek ik ze daar graag op aan. 

Nog even naar het algemene beleid. Ik zoek dus naar de balans. Dat betekent dat ik niet van oordeel ben dat het beleid op slot moet voor internationale studenten, zoals wel een beetje de pleidooien onder Rutte I zijn geweest. Dat heeft enorm veel ongemak veroorzaakt bij onze buurlanden. Ik heb daarover veel gesprekken met mijn Duitse collega's moeten voeren om dat allemaal weer een beetje glad te strijken en de samenwerking weer op te bouwen. Maar er zijn ook andere geluiden uit de Kamer, onder aanvoering van het voormalig lid Duisenberg, die mij heeft gevraagd om tot heel ambitieuze scenario's te komen voor inkomende en uitgaande studentenmobiliteit. Mede naar aanleiding van die vraag van de Kamer zijn scenario's uitgewerkt. Er is een rapportage Taskforce Landenstrategie. Die zal dit najaar aan uw Kamer worden gestuurd. De opdracht van de taskforce luidde in het kort: minder versnippering, meer samenwerking en focus op het buitenland op het gebied van hoger onderwijs. In het rapport worden geen scenario's uitgewerkt. Wel worden er een aantal nuttige suggesties gedaan. U krijgt die rapportage. Ik wil het graag aan mijn opvolger laten om daarop te reageren. 

Laat ik vooropstellen: ik ben het van harte eens met de conclusie die ook hier getrokken wordt dat er meer samenwerking moet zijn, ook tussen instellingen. Het is heel slecht als instellingen individueel met elkaar proberen zo veel mogelijk studenten uit China of waar dan ook te halen. Die samenwerking probeer ik te stimuleren. Tegelijkertijd probeer ik om universiteiten en instellingen zich ten opzichte van elkaar te laten profileren. Dat betekent dat niet elke instelling hetzelfde hoeft te doen en de ene instelling dus een actiever internationaliseringsbeleid kan voeren dan de andere. 

Kortom voorzitter, wat mij betreft blijven we internationaliseren. We ontkennen niet dat er problemen zijn. Dat zag ik bijvoorbeeld ook bij de Housing Hotline, die de LSVb deze zomer samen met Erasmus Student Network organiseerde. Daar kwamen sindsdien zo'n 150 meldingen binnen. Er is dus een signaal en dat moeten we serieus oppakken. 

Hoe gaan we dat doen? Wat moeten instellingen doen? De instellingen moeten hun verantwoordelijkheid nemen door goede informatie te geven, zoals ik al zei. Mevrouw Van Eijs van D66 vroeg of instellingen op dit moment voldoende doen aan voorlichting. Ja, wat mij betreft moeten ze dat doen. Er is ook een Gedragscode Internationale Student Hoger Onderwijs. Daarin staat wat instellingen moeten doen, welke diensten zij internationale studenten moeten bieden via international offices en welke kosten daaraan verbonden zijn. Dus ze moeten duidelijk, open en transparant communiceren aan aankomende studenten wat hen te wachten staat en misschien ook welke problemen ze kunnen ondervinden. Daar moeten ze duidelijk in zijn. Als de huisvesting in een stad ingewikkeld is, moeten ze studenten daarop goed voorbereiden. Verder verwacht ik dat ze de verantwoordelijkheid nemen op lokaal niveau om de samenwerking aan te gaan met gemeente en huisvesters om problemen in de toekomst te voorkomen en de problemen voor nu op te lossen. Dat verwacht ik dus ook. Zoals ik al heb aangegeven, spreek ik instellingen die daarbij in gebreke blijven, daar ook graag op aan. 

Verder zou ik graag zien dat de goede voorbeelden die we al hebben, met elkaar gedeeld worden. Neem Groningen, waar de universiteit, de hogeschool en de gemeente al een gezamenlijke website hebben gelanceerd speciaal voor internationale studenten met informatie over huisvesting. Dat lijkt mij een goede manier. Wat vooral niet moet, is dat organisaties vooral naar elkaar wijzen. Dat zie ik ook wel af en toe in de stukken langskomen. 

Ik zou er ook nog op willen wijzen dat we moeten kijken naar creatieve manieren om huisvesting voor studenten te organiseren. Die oplossingen gaan soms heel goed samen met de onderwijsvisie van de instelling. Neem een initiatief als de Academie van de Stad. Die stichting is actief in Utrecht en in Amsterdam en levert huisvesting aan studenten in ruil voor een actieve bijdrage in de wijk om sociale cohesie te bevorderen. Het gaat vaak om woningen die leegstaan of stadsvernieuwingswijken. De stichting Academie van de Stad probeert studenten daar huisvesting te bieden, maar vraagt tegelijkertijd iets terug voor de samenleving. Dat past perfect bij de pleidooien uit mijn strategische agenda om meer betekenis te geven aan bildung. 

Ook voor de toekomst is het dus van belang dat kennisinstellingen, gemeenten en huisvesters samen optrekken en ambities formuleren, op de hoogte zijn van elkaars ambities en op een goede manier informatie uitwisselen. Ik zie er niet zo veel in om tot spreiding over te gaan zoals de heer Futselaar suggereerde, want dat is echt in strijd met de autonomie van de instellingen en het beleid om juist tot meer profilering te komen. Dat zou instellingen namelijk echt vrij spel geven om te zeggen: komt u allemaal maar en dan gaan we daarna wel spreiden. Nee, instellingen moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Niet elke regio is hetzelfde. Een universiteit of hogeschool in een krimpregio kan daar heel anders in staan dan een universiteit of hogeschool in de Randstad. Kortom, het komt hierbij toch echt gewoon aan op samenwerking. Dat is enerzijds op landelijk niveau. Ik pak dat graag op samen met de VNSU en de Vereniging Hogescholen. Ik zal de instellingen wijzen op hun eigen verantwoordelijkheden bij het werven van studenten. Dat is anderzijds bij het samenwerken op landelijk, lokaal en regionaal niveau via het Landelijk Platform Studentenhuisvesting. Behalve BZK zitten mijn departement, de Vereniging Hogescholen, de VSNU, een aantal gemeenten, de LSVB, Vastgoed Belang en Kences daarin. De minister van BZK zal de Kamer daar meer over vertellen, want die regie vindt vooral plaats vanuit het thema huisvesting, waar studentenhuisvesting dus ook onder valt. 

Tot slot. Het CDA trok de vergelijking met de universitycolleges. Dat is een bijzondere vorm van onderwijs. Dat onderwijs is intensief, kleinschalig en daardoor ook residentieel. Van studenten wordt gevraagd om daar ook te wonen. Zij betalen daar extra bijdragen voor. Dat past bij die heel bijzondere vorm van onderwijs, waarvoor ook in de wet een uitzondering is gemaakt. Die kan dus niet voor iedereen gelden. 

Voorzitter. Ik hoop dat ik daarmee de vragen van de Kamer beantwoord heb. 

De heer Ronnes (CDA):

Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik begrijp dat je de situatie van de universitycolleges niet een-op-een kunt vergelijken met de situatie in de rest van het hoger onderwijs. Maar is het toch niet mogelijk dat je aan universiteiten wat stringentere eisen stelt — ik zeg niet dat dit per se wettelijk moet zijn geregeld; het kan ook in de vorm van een soort convenant of afspraken — zodat ze zich meer inspannen om aan de voorkant al die woonruimte te regelen? Op die manier kun je ervoor zorgen dat ze dat in hun pakket meenemen. 

Minister Bussemaker:

Ik geloof niet dat we van onderwijsinstellingen een soort woningbouwcorporatie moeten gaan maken. Dat lijkt mij heel gevaarlijk. Ik zie er meer in dat de regie juist op lokaal en regionaal niveau wordt gevoerd. Je wilt ook niet dat het alleen een verantwoordelijkheid wordt van universiteiten of hogescholen. Het gaat erom dat je de samenwerking zoekt. Kantoren die leegstaan of een COA-locatie die gebruikt is voor de opvang van vluchtelingen en die misschien niet meer gebruikt wordt, kunnen bijvoorbeeld ook nuttig zijn voor studentenhuisvesting. Je wilt juist zoeken naar dit soort nieuwe mogelijkheden. Daarvoor heb je universiteiten en hogescholen nodig, maar ook de huisvesters en vooral de regie van de gemeente. 

De heer Ronnes (CDA):

Ik begrijp dat. Het is ook echt niet mijn bedoeling om van een universiteit een woningcorporatie te maken. Het gaat erom dat ze zich verantwoordelijker voelen om proactief huisvesting te regelen voor de studenten die ze vanuit het buitenland binnenhalen. Het gaat er ook om dat ze actiever in gesprek gaan met gemeenten, woningcorporaties en particuliere investeerders om passende huisvesting te creëren. 

Minister Bussemaker:

Ik vind het wat ver gaan om zo algemeen de conclusie te trekken dat instellingen dat niet doen. Ik zie namelijk instellingen die daar wél heel goed mee bezig zijn. Ik gaf al het voorbeeld van Groningen, waar ik zie dat men gezamenlijk optrekt om goede informatie te geven. Soms moet een instelling gewoon eerlijk zijn. Voor Nederlandse studenten zijn we ook niet altijd in staat om binnen de gemeentegrenzen huisvesting te bieden. Dat leidt er soms toe dat studenten langer moeten reizen en dat ze soms thuis blijven wonen in het eerste of tweede jaar of zelfs langer. Ik vind vooral dat er duidelijkheid moet zijn. Wat kunnen studenten verwachten? Waar kunnen ze voor huisvesting terecht? Dan kunnen ze dat ook zelf in hun afweging meenemen: misschien wordt het moeilijker als ik naar de ene stad ga, dus dan kies ik misschien toch voor een andere instelling, waarvan ik weet dat het beter en op kortere termijn geregeld is. 

De heer Futselaar (SP):

Ik heb een tweetal vragen voor de minister. De minister stelt terecht dat samenwerking de sleutel is. Ik hoorde dat zij daarin ook een rol ziet voor de ministeries en dat stelt mij wel gerust. Maar we hadden een actieplan dat tot 2016 liep, en dat dus nu niet meer actief is. Ik begrijp dat de minister niet heel erg de neiging heeft om in de toekomst te kijken, maar kan zij zich voorstellen dat een nieuw actieplan een goede impuls kan geven om toch de kortetermijnproblemen wat makkelijker op te lossen? 

Minister Bussemaker:

Dat zou ik me kunnen voorstellen, maar ten eerste gaat mijn collega Plasterk daar nog op in. Ten tweede geldt voor alle nieuwe voornemens dat wij diep, diep demissionair zijn, zoals collega Schippers het laatst zei. 

De voorzitter:

Dat is een nieuwe variant, inderdaad. 

Minister Bussemaker:

Ja. 

De voorzitter:

Dan nog de tweede vraag van de heer Futselaar. 

De heer Futselaar (SP):

De minister is inderdaad diep demissionair, maar zij is gelukkig nog steeds grondwettelijk verplicht om vragen te beantwoorden. Mijn tweede vraag heeft te maken met de bekostigingssystematiek. De nieuwe coalitie heeft gezegd dat zij überhaupt naar de bekostiging van het hoger onderwijs wil kijken. Ik kan mij voorstellen dat je daarbij de wijze waarop internationale studenten bij instellingen worden bekostigd, meeneemt. Op dit moment zou die namelijk misschien verkeerde prikkels kunnen geven. Ik vroeg mij af wat de minister de nieuwe coalitie daarin adviseert. 

Minister Bussemaker:

Dat laat ik geheel aan de nieuwe coalitie. 

De voorzitter:

Dat was voorspelbaar, hè? 

De heer Futselaar (SP):

Ja, maar nu heb ik het in ieder geval gezegd en konden andere partijen het horen. Er staat namelijk niks over in het regeerakkoord. Ik keek wat ik kon binnenhalen. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, of is hij hier in de hoedanigheid van minister voor Wonen en Rijksdienst? 

Minister Plasterk:

Dank u wel, voorzitter. Ik sta hier als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Mijn departement is inderdaad ook verantwoordelijk voor het onderwerp wonen. 

Voorzitter. Toen ik tien jaar geleden de politiek in ging als minister van OCW, waren er 38.000 internationale studenten. Tien jaar later, nu ik uit de politiek ga, is dat aantal ongeveer verdubbeld naar 74.000; peilmoment 1 oktober. Het aantal Nederlandse studenten is ook met 82.000 toegenomen. De woningnood, met name voor de kleine huishoudens, is toegenomen. De combinatie van die factoren maakt dat er inderdaad een problematiek is. 

In aanvulling op wat de collega heeft gezegd is het misschien nuttig om nog even één keer langs te lopen wie waarvoor verantwoordelijk is. Ik kreeg nog iets aangereikt van onze mensen van de directie Wonen op mijn departement. Ik kijk daarbij even naar de fractie van de VVD: in mijn borst zit ook een liberaal die zich soms daaruit probeert te worstelen als een klein monstertje en die mij heel liberale dingen toefluistert. Ik heb zelf even aan het lijstje van verantwoordelijkheden in de eerste plaats natuurlijk "betrokkene" toegevoegd. Als je ergens gaat studeren, is het niet helemaal onlogisch dat je jezelf afvraagt of je daar ergens een plekje kunt vinden. Ik ben zelf heel lang geleden in Engeland gaan studeren, in Londen. Voordat ik definitief afsprak dat ik daarnaartoe ging, heb ik eerst met de hoogleraar besproken of daar wel huisvesting was. Toen bleek dat dit het geval was, maar dan wel in een soort studentendorm, dus met wat minder privacy dan ik in mijn Hollandse studentenflat gewend was. Dat heb ik toen op de koop toegenomen. De betrokkene heeft daar natuurlijk een rol in, maar meteen in het verlengde daarvan geldt dat natuurlijk ook voor de instelling waar je gaat studeren. Die heeft vanuit de zorgplicht, lijkt me, de rol om minimaal te informeren over de huisvestingssituatie, maar kan zich ook verantwoordelijk tonen door te zeggen: als je bij ons komt, is dit en dit de situatie voor wat de huisvesting betreft. Dat kan ook weleens wat minder goed nieuws zijn, want iemand kan zich in het Maagdenhuis melden en zeggen: ik zoek een woning. Misschien is er 50 kilometer treinen verderop, in Lelystad, een kamer, maar dat is wellicht niet wat iedereen in gedachte had. Mensen moeten dus tijdig met de instelling onder ogen zien hoe de woningmarkt eruitziet en hoe dicht bij de instelling en op welke plek ze zouden kunnen wonen. 

Gemeenten hebben een rol. Het zijn vaak de gemeenten die samen met kennisinstellingen heel trots zijn: wij zijn de international campus, of dit of dat. Zij ontwikkelen dat ook, maken daar een bestemmingsplan voor en gaan daarmee de boer op naar allerlei internationale plekken om daar studenten te werven voor hun campus. Dan mag je ook verwachten dat ze in hun woningbeleid rekening houden met het feit dat ze dat hebben gedaan. 

Ten slotte kunnen we als Rijk — in afstemming tussen OCW, dat verantwoordelijk is voor het onderwijs, Economische Zaken, dat verantwoordelijk is voor de technologische innovatie en voor alles wat daarmee te maken heeft, Buitenlandse Zaken, dat ook een rol heeft, en BZK vanuit de verantwoordelijkheid voor de woningmarkt — proberen om dat proces te ondersteunen. Wat mijn voorganger Blok de afgelopen jaren heeft gedaan en wat ik kort voor de verkiezingen van hem heb overgenomen, is het organiseren van een internationaal platform waarin wij al die betrokken partners bij elkaar brengen en zorgen dat men dit samen onder ogen ziet. Dat zijn Kences, het kennisinstituut voor studentenhuisvesting, de Vereniging Hogescholen, de Vereniging van Universiteiten en de gemeenten. In dat Landelijk Platform Studentenhuisvesting zit dus ook het ministerie van BZK. Daar worden de acute problemen aangekaart en worden oplossingen gezocht. De problematiek van internationale studentenhuisvesting staat weer geagendeerd voor de bijeenkomst van november. Daar kunnen dus nadere afspraken worden gemaakt. 

Dit brengt inderdaad met zich mee dat de internationaliseringsambities, die instellingen terecht hebben — dat ben ik volledig eens met de collega van OCW, sowieso staatsrechtelijk maar ook inhoudelijk, want het is heel goed voor de Nederlandse wetenschap, de Nederlandse economie en de Nederlandse cultuur dat we als open land, trots als we zijn op onze kennisinstellingen, proberen om mensen van over de hele wereld ervoor te interesseren om hier te komen studeren — moeten worden afgezet tegen het lokale aanbod aan studentenhuisvesting en de voorziening van bouwplannen. In samenspraak moet er dan worden gezorgd dat er een mouw aan kan worden gepast. Dat is eigenlijk de stand van zaken. 

De heer Futselaar vroeg of er een nieuw convenant of actieplan moet komen. Dat convenant is volgens mij niet nodig, omdat we dat platform hebben. Dat actieplan is er daarmee de facto, want het zojuist al genoemde Landelijk Platform Studentenhuisvesting is actief. Binnenkort komt het ook weer bijeen. Als er behoefte zou zijn aan nieuwe actie, verval ik in het voorspelbare antwoord dat wij demissionair zijn en dat dit dus niet aan mij is. Ik heb met interesse iets daarover gelezen in het nieuwe regeerakkoord, maar misschien kan ik bij deze gelegenheid zeggen dat ik mij heb voorgenomen om een "opkropgroepje" te beginnen. Als ik na mijn vertrek iets tegenkom, kom ik bijeen met de andere leden van dat groepje en dan kroppen we dat op. Daar kunt u mij aan houden. Mocht ik ooit betrapt worden op een opvatting daarover, waarschuw mij dan dus, want dat is niet mijn intentie. 

De heer Futselaar (SP):

Ik ben nog nauwelijks bekomen van de afschuw van de liberale oprispingen die de minister plotseling overvallen. Dat lijkt mij ernstig en een reden om medische zorg te zoeken, ondanks het eigen risico. De minister zei: "als er behoefte is". Volgens mij stelt Kences zelf dat er behoefte aan een nieuw actieplan is. Laten we dat dan ook gaan doen. Dat is mijn oproep, niet zozeer tot de minister, die daar niet echt op kan antwoorden, maar tot de rest van de Kamer. 

De voorzitter:

Dan is uw oproep gedaan en komt die in de Handelingen. 

Minister Plasterk:

Waarvan akte. 

Er resteert nog een vraag van de fractie van de VVD over de stand van zaken bij de flexibele woonvormen. De huisvesting van urgente doelgroepen is een van de volkshuisvestelijke prioriteiten. Daarmee worden gemeenten en corporaties gestimuleerd om te zoeken naar innovatieve en flexibele oplossingen. Daarnaast wordt vanuit BZK het gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen gestimuleerd. Ik noem bijvoorbeeld de tijdelijke huisvestingsvoorziening voor statushouders waar gemengd gehuisvest kan worden. Daarnaast doen we onderzoek naar bijvoorbeeld het concept van — en daar komt hij — de magic mix van Platform31. 

Dank u wel. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk rond: is er behoefte aan een tweede termijn? De heer Futselaar heeft daar in elk geval behoefte aan, zie ik. Dan geef ik nu het woord aan de heer Futselaar. De spreektijd is één minuut, inclusief het indienen van moties. 

De heer Futselaar (SP):

Ik zal snel lezen, voorzitter, want ik heb er drie. De eerste dien ik in samen met de heer Özdil van GroenLinks. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting in 2016 is afgelopen; 

constaterende dat is gebleken dat studenten nog steeds grote moeite hebben met het vinden van geschikte huisvesting; 

overwegende dat dit voor nationale en internationale studenten leidt tot onwenselijke situaties; 

overwegende dat deze situatie alleen kan worden opgelost als alle betrokken partijen de handen ineenslaan; 

overwegende dat verschillende deelnemers aan het Landelijk Platform Studentenhuisvesting aandringen op een nieuw actieplan; 

verzoekt de regering om met alle partners in de keten van studentenhuisvesting te komen tot een nieuw convenant en actieplan studentenhuisvestingen en dit actieplan te faciliteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Futselaar en Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 14 (33104). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat onder andere de Europese afdeling van het Erasmus Student Network (ESN) constateert dat internationale studenten onvoldoende op de hoogte zijn van de huisvestingssituatie in het land en plaats van bestemming; 

verzoekt de regering om universiteiten te verplichten om (internationale) studenten nog vóór de aanmelding een eerlijk, transparant en volledig beeld te geven van de huisvestingssituatie en mogelijke schaarste aan studentenwoningen in de stad van vestiging, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 15 (33104). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de schaarste aan studentenhuisvesting zich vooral concentreert in enkele steden; 

verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken voor een betere spreiding van internationale studenten in regio's of steden waar de schaarste aan studentenhuisvesting minder groot is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 16 (33104). 

Dank u wel. De heer Özdil namens GroenLinks. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter, dank u. Mijn fractie is heel blij dat iedereen in deze zaal onderschrijft dat de woningnood van studenten zo snel mogelijk moet worden opgelost. Dan is het toch mooi dat we een actieplan hebben waarvan is bewezen dat het werkt en waarover de betrokkenen zeggen dat we dat weer moeten gaan doen? Dus ik wil alleen zeggen dat ik verwacht dat iedereen in deze zaal de motie die ik samen met collega Futselaar heb ingediend, zal omarmen. 

Dank u wel. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kops namens de PVV. 

De heer Kops (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Ook dank aan de minister. In de eerste termijn heb ik ervoor gepleit Nederlandse studenten voorrang te geven bij huisvesting. Het kan misschien aan mij liggen, maar ik heb de minister daar niet over gehoord. Wellicht dat hij nog in de tweede termijn daarop kan reageren, maar dat wordt dan wel naar aanleiding van een motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er een tekort aan woonruimte voor studenten is; 

overwegende dat er sprake is van een recordaantal buitenlandse studenten in Nederland; 

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat er bij de huisvesting voor studenten voorrang wordt gegeven aan Nederlandse studenten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 17 (33104). 

De heer Kops (PVV):

Dank u wel. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik nu naar de heer Ronnes namens het CDA. 

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. Voor het CDA is nog steeds niet helder wie nu verantwoordelijk is. De minister geeft wel aan dat zij de universiteiten onder andere aanspreekt op hun rol daarin, maar het CDA blijft toch zitten met onduidelijkheid. Zijn zij nu de eerstaangewezenen om initiatieven te nemen, de handschoen aan te trekken en aan het werk te gaan? Ze gaf aan dat ze universiteiten erop aanspreekt, maar hoe heeft het dan zo ver kunnen komen dat we met deze problemen zitten en dat de huisvesting achterloopt? 

Als laatste wil ik toch nog even wijzen op de prognoses voor de toekomst. De Landelijke Monitor Studentenhuisvesting laat te weinig zien hoe die toekomst eruitziet. De minister noemde wat cijfers voor 2024 en 2025. Ik denk dat de opvolgers nog eens heel goed moeten kijken naar die cijfers, om daarmee te bekijken wat er echt nodig is. 

De voorzitter:

De heer Futselaar heeft één vraag. 

De heer Futselaar (SP):

Ja, want de heer Ronnes is nog niet helemaal duidelijk over wie er verantwoordelijk is. Ik wil die onduidelijkheid graag weghalen. Daarom vraag ik de heer Ronnes of hij iets ziet in een fijn overzichtelijk actieplan waarin de verantwoordelijkheden en de stappen die worden gezet heel nauwkeurig worden opgenomen. 

De heer Ronnes (CDA):

Ik ben er eigenlijk voorstander van om eerst duidelijk te definiëren waar de eerste verantwoordelijkheid ligt. Dat het met alle partijen samen moet, is helder. We praten over internationalisering. Als universiteiten studenten aantrekken vanuit het buitenland, vind ik dat de bal ook bij hen ligt om ervoor te zorgen dat er in ieder geval voldoende huisvesting is. Daar moeten ze de partijen die dit kunnen realiseren bij betrekken. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Van Eijs namens D66. 

Mevrouw Van Eijs (D66):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording. Ze hebben onder andere gesproken over de gedeelde verantwoordelijkheid van alle partijen. Dan blijft wel de vraag of de urgentie die er is om huisvesting te organiseren voor buitenlandse studenten echt omgezet kan worden in actie. Ik hoor van de beide bewindspersonen dat ze liever geen actieplan of convenant willen en dat het platform hiervoor moet functioneren. Wij vragen ons af of dit voldoende is. Is de coördinatie goed geregeld? Wie is degene die uiteindelijk doorzet en ervoor zorgt dat er ook echt iets gaat veranderen? 

Een andere vraag ligt op het gebied van de lokale oplossingen, waar een en ander toch uiteindelijk zou moeten landen. De woningcorporaties, de gemeentes en de huurders zijn druk bezig met woningafspraken. Wij vragen ons af of universiteiten in het land ook hebben aangehaakt bij de gemaakte afspraken. Lijkt de minister dat een goed idee? 

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Koerhuis heeft nog een vraag voor u, mevrouw Van Eijs. 

De heer Koerhuis (VVD):

Ik heb nog een klein punt. Ik hoor D66 nu ook spreken over een actieplan. Mijn partij staat voor bouwen. Bouwen, bouwen, bouwen: dat zeggen we in ons verkiezingsprogramma en dat zeggen we in het regeerakkoord. Laten we wachten op het debat over de regeringsverklaring en toekomstige debatten voordat we het over actieplannen gaan hebben. 

Mevrouw Van Eijs (D66):

Ik gaf aan dat de minister aangaf dat ze liever geen actieplan of convenant wil. Mijn vraag was bedoeld als een verhelderende vraag aan de minister, namelijk of het platform wel voldoende is. Ik heb zelf niet gezegd dat ik een actieplan of een convenant wil. Misschien verheldert dit een en ander. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het woord. 

Minister Bussemaker:

Dank u wel, voorzitter. Ik zal de moties op de stukken nrs. 15 en 16 behandelen. Mijn collega behandelt de moties op stukken nrs. 14 en 17. 

In de motie op stuk nr. 15 van de heer Futselaar wordt gevraagd om universiteiten te verplichten studenten eerlijk, transparant en volledig te informeren over de huisvestingssituatie. Ik heb in mijn antwoord al aangegeven dat ik vind dat universiteiten eerlijk, transparant en volledig moeten informeren. Dat kan ertoe leiden dat het voor de student duidelijk wordt hoe makkelijk het is om aan woonruimte te komen. Als het moeilijk is, is het misschien niet altijd te verhelpen, ook niet voor de universiteit of hogeschool, maar dan is het in ieder geval helder voor de aankomende student waar hij of zij rekening mee heeft te houden. Dat dit moet, hebben we ook vastgelegd in de Gedragscode Internationale Student in het Nederlands Hoger Onderwijs. Daarin staat dat instellingen duidelijk moeten maken welke diensten zij studenten moeten bieden en welke kosten daaraan verbonden zijn, ook in het kader van huisvesting. Ik wil de instellingen dus graag nog een keer wijzen op de gedragscode. Ik zal de VSNU ook vragen om met instellingen uit de steden waar de problematiek het grootst is, de komende tijd het gesprek aan te gaan, ook om preciezer inzicht te krijgen in de problematiek, want ik zie ook dat de VSNU daar een wat andere beleving van heeft dan bijvoorbeeld de LSVb. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat universiteiten en hogescholen hun verantwoordelijkheid moeten nemen, maar ik denk niet dat het iets toevoegt aan alles wat we al hebben om het wettelijk te gaan verplichten. Ik ontraad de motie dus. 

De motie-Futselaar op stuk nr. 16 gaat over spreiding. Daar heb ik al het nodige over gezegd. Ook daarvoor geldt dat instellingen afspraken moeten maken met elkaar als ze in dezelfde stad of regio zitten, maar dat ik tegelijkertijd profilering van instellingen wil. Ik wil vooral dat de regie op lokaal en regionaal niveau wordt gevoerd. Met de SP heb ik de afgelopen vijf jaar regelmatig het debat over spreiding gevoerd, omdat leerlingenspreiding volgens de SP de oplossing is voor veel problemen in wijken en steden, maar ik heb daar nooit in geloofd en geloof er dus ook nu niet in, nu het over internationale studenten gaat. 

Tot slot de vraag van het CDA over de regie. Het is niet altijd beter als de regie in één hand ligt, maar er moet natuurlijk wel regie zijn. De regie over de voorlichting en het voorbereiden van studenten op hun komst naar Nederland ligt bij de onderwijsinstellingen. De regie over het bouwen ligt bij een wethouder in een bepaalde stad die een bouwplan moet maken. Die twee moeten op lokaal niveau intensief met elkaar overleggen. Zo werkt het volgens mij heel vaak als we zoeken naar oplossingen die haalbaar zijn en die passen bij zowel de onderwijsinstelling in kwestie als de stad met zijn eigen problemen. 

De heer Futselaar (SP):

Bij spreiding gaat het mij niet zozeer om een Excellijstje met quota en een verdeelsleutel. Het gaat mij erom dat een instelling in een stad waar de problematiek heel groot is, durft te zeggen: het is hier wel erg moeilijk, misschien is het beter om in plaats van in Amsterdam eens in Enschede te gaan kijken bij een vergelijkbare studie. Ik zie instellingen dat op dit moment niet doen, maar ik denk wel dat het een meerwaarde zou kunnen hebben, omdat niet alle buitenlandse studenten kiezen voor één specifieke stad of één specifieke instelling voor hun buitenlandervaring. 

Minister Bussemaker:

Dat ben ik met u eens, maar ik denk niet zozeer dat de individuele instelling dat moet doen. Het zou wel goed zou zijn als bijvoorbeeld de Neso's, dus de bureaus die op verschillende plekken in de wereld zitten, waar studenten informatie kunnen halen over studeren in Nederland, daar heel helder en open over zijn: als dit voor jou belangrijk is en je heel graag dicht bij je studieplek wilt wonen of zeker wilt weten dat je in diezelfde stad terechtkan, is het misschien makkelijker — ik herhaal het voorbeeld van de heer Futselaar maar — om naar Enschede te gaan in plaats van naar Amsterdam. Collega Plasterk zei het al: ook de individuele student heeft hierin een verantwoordelijkheid om die afweging te maken. Nu gaat het alleen over huisvesting, maar er zijn heel veel elementen die een rol spelen bij de uiteindelijke keuze van internationale studenten voor de plaats waar zij willen gaan studeren. Dit is er één van, maar uiteindelijk moet de student voor zichzelf de integrale afweging maken. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 

Minister Plasterk:

Dank u wel, voorzitter. Ik heb nog twee moties te bespreken, maar ik begin bij de heer Ronnes, die zei dat hij niet helemaal tevreden was over het antwoord over waar de verantwoordelijkheid nu ligt. Dat begrijp ik wel, maar ik denk tegelijkertijd dat de postmoderne werkelijkheid is dat er niet één iemand politiek verantwoordelijk is voor elke studentenhuisvestingssituatie die ergens ontstaat. Dus als zich rond Ben Feringa, topfysicus, in Groningen veel studenten verzamelen, is niet de minister van OCW, de minister van BZK of wie dan ook verantwoordelijk voor de huisvesting ter plekke. Dat ligt dan in ieder geval regionaal. Dan geldt opnieuw wat ik zojuist zei, namelijk dat de betrokkene, het instituut, de universiteit, de gemeente en de woningbouwcorporatie er samen een mouw aan zullen moeten passen. Het is dus een verdeelde verantwoordelijkheid. Dat betekent niet dat je ervoor moet weglopen, dus we hebben een coördinerende rol. Die pakken we ook op. Ik denk dat onze opvolgers dat ook zullen doen. Maar je kunt dus inderdaad niet zeggen: als er ergens een probleem is met studentenhuisvesting, dan gaan we die daarvoor verantwoordelijk stellen. Dat is niet anders. 

De heer Ronnes (CDA):

Ik begrijp waar de minister vandaan komt. Ik snap dat je in de uitvoering gezamenlijk optrekt. Maar de onderwijsinstellingen zijn wel degenen die de studenten van buiten naar hier halen. Zij weten wie er komen, zij kunnen ook prognoses zien en zij kunnen met die partijen aan tafel om er ook voor te zorgen dat er tijdig ingegrepen wordt. 

Minister Plasterk:

Daar ben ik het mee eens. 

Dan de moties. De motie op stuk nr. 14 roept op tot een nieuw actieplan. Ja, dat is nu zo'n motie. Ik ben persoonlijk misschien wel ontzettend voor die motie, maar ik geef daar nu een neutraal advies over. Het is echt aan de Kamer om daar wat mee te doen. 

U hebt al iets gehoord over de motie op stuk nr. 16. Ik wist niets van die permanente discussie over spreiding. Ik heb dus nog even gegoogeld op spreiding en voorzitter Mao. Dan kom je op allemaal websites over de spreiding van mensen over het land. Wij blijven daarvan weg. 

Ik ontraad de motie op stuk nr. 17 van de heer Kops, want er is al best een marge voor gemeenten om voorrang te geven binnen de huidige kaders. Maar als het de bedoeling zou zijn om nieuwe kaders te scheppen, dan verval ik weer in het feit dat dat dan nieuw beleid zou zijn. Ik zou willen ontraden om dat te doen. 

De heer Futselaar (SP):

Nadat ik heb gezegd dat ik die opmerking van de minister over spreiding wat smakeloos vind en dat ik het jammer vind dat hij die in zijn laatste debat maakt … 

Minister Plasterk:

Dat was een grapje. 

De heer Futselaar (SP):

Nou ja, goed. Laten we niet over Chinese genocide praten! 

Ik wil graag de motie op stuk nr. 15 aanhouden. Ik heb de minister een bepaalde toezegging horen doen over het praten met de instellingen over dit probleem. Dan kijken we eventueel met een opvolger of we de motie alsnog in stemming willen brengen. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Futselaar stel ik voor zijn motie (33104, nr. 15) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Mevrouw Van Eijs (D66):

Volgens mij heb ik de minister ook nog een vraag gesteld over de woningafspraken. Heb ik het antwoord gemist? 

Minister Plasterk:

Misschien kunt u de vraag nog even herhalen? 

Mevrouw Van Eijs (D66):

De vraag ging over prestatieafspraken. Ik had gevraagd of de universiteiten daar ook bij hebben aangehaakt. 

Minister Plasterk:

Nu overvraagt u mij even. Ik denk dat we dat dan in het volgende overleg in november aan de orde zullen stellen. Is het voldoende dat ik u toezeg dat we daarna zullen rapporteren wat er op dat punt aan de orde is geweest? Ik zie dat dat het geval is. 

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van dit dertigledendebat. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we dinsdag 24 oktober stemmen. 

Volgens mij is dit jullie laatste debat? Kan dat? 

Minister Bussemaker:

Tenzij we morgenavond … 

De voorzitter:

Tenzij wij jullie weer bestellen. Dat zou kunnen. Dank jullie wel dat jullie er waren. Ik dank de Kamerleden en ik dank de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling. 

Naar boven