Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2017

 

 

De raad van de gemeente Noordwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2016;

gelet op het bepaalde in artikel 149 Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de navolgende verordening: Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2017

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

HOOFDSTUK 2

OPENBARE ORDE

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken, afbeeldingen of goederen

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Artikel 2:8 Dienstverlening

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

Artikel 2:10a Plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie daarvan

Artikel 2:10b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven

Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Artikel 2:57 Honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Wilde dieren

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:73a Bezigen van vuurwerk door professionele toepassers

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Openlijk gebruik

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten e.d.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

Afdeling 16. Strand, Zee en Duin

Artikel 2:79 Begripsbepaling

Artikel 2:80 Activiteiten en voorwerpen op het strand

Artikel 2:81 Geen glas op het strand

Artikel 2:82 Varen en beoefenen watersport

Artikel 2:83 Naaktrecreatie op het strand, in de duinen en in zee

Artikel 2:84 Paarden op het strand

Artikel 2:85 Vrijhouden van het strand voor redding en hulpverlening

Artikel 2:86 Hulpdiensten en werkverkeer

Artikel 2:87 Zweeftoestel

Artikel 2:88 Verlichten van het strand en de zee

Artikel 2:89 Verbod gebruik metaaldetectoren

HOOFDSTUK 3

REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE

 

ONDERWERPEN

Afdeling 1. Algemene Bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

Artikel 3:2 Begripsbepalingen

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven (en maximering aantal seksinrichtingen)

Artikel 3:6 Aanvraag

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

Artikel 3:13 Adverteren

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; (verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf)

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

HOOFDSTUK 4

BESCHERMING VAN HET MILIEU, HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4:6a Mosquito

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

Artikel 4:12a Herplant

Artikel 4:12b Illegale kap; herplantplicht; instandhoudingsplicht

Artikel 4:12c Bestrijding ziekten

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 5

ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepalingen

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Artikel 5:34a Verbod op het gebruik van wensballonnen

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Afdeling 10 Overnachten

Artikel 5:38 Overnachten op openbare plaatsen

HOOFDSTUK 6

STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Artikel 6:7 Citeertitel

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen*

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • bebouwde kom: zoals door de gemeenteraad is vastgesteld en is weergegeven op de kaart in bijlage 1;

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening Gemeente Noordwijk daaronder wordt verstaan;

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk;

  • gebouw: hetgeen in artikel 1 van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn waaronder begrepen de zee tot 1 kilometer uit de kustlijn;

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • strand: de zone tussen de duinvoet en de gemiddelde laagwaterlijn met inbegrip van de daarop aanwezige voor het publiek toegankelijke gebouwen en terrassen en met inbegrip van de op- en afritten;

  • weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag*

(Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen*

  • 1.

    Aan een vergunning, ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing*

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij in de vergunning of ontheffing anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden*

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu;

  • e.

    de verkeersveiligheid.

HOOFDSTUK 2 Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden*

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 1.

    Het is verboden om, wanneer een voorval, gebeurtenis of samenscholing als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, tezamen met anderen zich in die richting te begeven als daarbij voorwerpen worden meegevoerd, die plegen te worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden, zoals een ketting, knuppel, helm of bivakmuts.

  • 2.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het vierde lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(gereserveerd)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken of goederen*

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken, afbeeldingen of goederen*

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen of goederen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen en goederen en

    • b.

      het verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, Grondwet en

voor zover daardoor niet de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de verkeersveiligheid in gevaar komt.

  • 1.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(gereserveerd)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

Artikel 2:10a Plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie daarvan*

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het bevoegd gezag een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 2:10b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen*

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      de plaatsing van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is voorts niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken;

  • 6.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10a niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening Zuid-Holland, de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur Noordwijk.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 (Omgevingsvergunning) voor het maken, veranderen van een uitweg*

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning slechts worden geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      ter voorkoming van het verminderen van de bruikbaarheid van de weg ;

    • c.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      ter voorkoming van strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland of de provinciale wegenverordening Zuid-Holland.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(gereserveerd)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3.

    Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1. of 3. van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en duingebieden*

  • 1.

    Het is verboden in bossen en duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp*

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe, gevaarlijke of hinderlijke voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(gereserveerd)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn*

(gereserveerd)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • g.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • h.

      een braderie;

    • i.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • j.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • k.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement).

Artikel 2:25 Evenementenvergunning*

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      de organisator ten minste 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;

    • b.

      de melding plaatsvindt door middel van een het door de burgemeester vastgesteld formulier en

    • c.

      wordt voldaan aan de door de burgemeester vastgestelde voorwaarden en voorschriften voor het houden van een klein evenement.

  • 3.

    De burgemeester kan na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen*

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      • i.

        een hotel, restaurant, strandpaviljoen, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • ii.

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting bedoeld in het eerste lid onder a liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een terras bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 3.

    Bezoeker: personen die in de openbare inrichting aanwezig zijn met uitzondering van: de exploitant, de beheerder, het personeel dat in de openbare inrichting werkzaam is tot een uur na sluitingstijd, de ambtenaren belast met opsporing van strafbare feiten en/of toezicht op de naleving van deze verordening en andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting*

(gereserveerd)

Artikel 2:29 Sluitingstijd*

  • 1.

    Het is verboden om een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het in het eerste lid gesteld gestelde verbod is het verboden om een terras te exploiteren tussen 23.00 uur en 09.00 uur.

  • 3.

    Het is verboden een openbare inrichting of een terras voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting of op het terras te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 4.

    De burgemeester kan een algemene of een incidentele ontheffing verlenen van de in het eerste lid en tweede lid genoemde sluitingstijden

  • 5.

    Het eerste en het vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen*

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    vanaf het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

(gereserveerd)

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank,

  • horecabedrijf,

  • horecalokaliteit,

  • inrichting,

  • paracommerciële rechtspersoon,

  • sterke drank, slijtersbedrijf en zwak-alcoholhoudende drank, dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon kan onverminderd artikel 2:29 alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 2 uren voor aanvang en tot uiterlijk 3 uren na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 2.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven*

(gereserveerd)

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden*

(gereserveerd)

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven*

(gereserveerd)

Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’

Het is verboden in een openbare inrichting of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk voor wordt gevraagd.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling*

(gereserveerd)

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie*

(gereserveerd)

Artikel 2:37 Nachtregister

(gereserveerd)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister*

(gereserveerd)

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de Raad van Bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen , of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • d.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid of

    • e.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet;

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen*

  • 1.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. *

(gereserveerd)

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. *

(gereserveerd)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen*

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent;

    • c.

      te vechten.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1.Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op

een op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

1.Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet en

  • b.

    een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.*

(gereserveerd)

Artikel 2:53 Bespieden van personen*

(gereserveerd)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(gereserveerd)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(gereserveerd)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(gereserveerd)

Artikel 2:57 Honden*

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speel- of sportweide of op een andere door het college aangewezen plaatsen;

    • b.

      op het strand tussen afrit 1 en afrit 21 gedurende de periode 1 juni tot en met 31 augustus;

    • c.

      op het binnen de gemeente Noordwijk gelegen terrein van de Gemeentewaterleidingen Amsterdam;

    • d.

      binnen de bebouwde kom op openbare plaatsen indien de hond niet is aangelijnd;

    • e.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats en/of gedurende een door het college aangewezen periode indien de hond niet is aangelijnd;

    • f.

      op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander duidelijk identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder d is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen .

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met f is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of

  • die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden*

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht om, wanneer hij zich met de hond op een openbare plaats begeeft te beschikken over een doeltreffend hulpmiddel voor het verwijderen van de uitwerpselen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, derde lid, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(gereserveerd)

Artikel 2:62 Loslopend vee

(gereserveerd)

Artikel 2:63 Duiven

(gereserveerd)

Artikel 2:64 Bijen

(gereserveerd)

Artikel 2:65 Bedelarij

(gereserveerd)

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht .

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

  • 3.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • a.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • b.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • c.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(gereserveerd)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(gereserveerd)

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Bezigen van vuurwerk door professionele toepassers*

  • 1.

    Ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder is het, buiten de periode zoals bedoeld in artikel 2:73, verboden vuurwerk af te steken tussen 23.00 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien de activiteit deel uitmaakt van een evenement als bedoeld in artikel 2:21.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk gebruik*

Het is verboden op een openbare plaats middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten e.d.*

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg, dan wel in afvalbakken achter te laten.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10a, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen:

    parkeerterreinen;

    parkeergarages;

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 12 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 12 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Afdeling 16. Strand, Zee en Duin

Artikel 2:79 Begripsbepaling*

In deze afdeling wordt verstaan onder zweeftoestel: een luchtvaartuig, niet zijnde TMG (Touring Motor Gliders), zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht kan worden gehouden door aerodynamische reactiekrachten en waarvan de vrije vlucht niet afhankelijk is van een motor.

Artikel 2:80 Activiteiten en voorwerpen op het strand*

  • 1.

    In aanvulling op het in deze verordening onder artikel 2:10a ten aanzien van een openbare plaats gestelde, is het verboden:

    • a.

      op het strand tenten, tafels, banken, kisten, palen of andere voorwerpen te plaatsen, te laten liggen of te laten staan;

    • b.

      op het strand een spel of activiteit te beoefenen indien daardoor hinder kan worden veroorzaakt;

    • c.

      op het strand met motorvoertuigen en (brom-)fietsen te rijden;

    • d.

      op het strand een sulky of een andere vorm van aanspanning te hebben of daarmee op het strand te rijden;

    • e.

      op het strand een zeilwagen te hebben of daarmee op het strand te rijden;

    • f.

      op het strand een motorvaartuig te hebben, (aan land) te brengen of daarmee zee te kiezen;

    • g.

      op het strand een surfplank te hebben of daarmee zee te kiezen;

    • h.

      op het strand een kitesurfboard te hebben of daarmee zee te kiezen;

    • i.

      op het strand een door middel van twee of meer lijnen bestuurbare vlieger, met inbegrip van een voor kitesurfing te gebruiken kite, op te laten;

    • j.

      op het strand een barbecue te houden, waaronder wordt verstaan: het in de open lucht grillen of opwarmen van etenswaren, ongeacht de wijze van verhitting en ongeacht de brandstof waarmee dat gebeurt.

  • 2.

    Het college kan van de in het eerste lid gestelde verboden ontheffing verlenen

  • 3.

    Het college kan gedeelten van het strand, de zee en de duinen aanwijzen waar de verboden als genoemd in het eerste lid niet van toepassing zijn. Deze bevoegdheid geldt niet voor de onder sub d en sub e gestelde verboden.

  • 4.

    De bevoegdheden onder het tweede en derde lid gelden niet voor de in het eerste lid onder d en e gestelde verboden.

  • 5.

    De in het eerste lid onder a en b gestelde verboden gelden niet voor zover de bedoelde activiteiten deel uitmaken van een evenement zoals bedoeld in artikel 2:24 waarvoor op grond van artikel 2:25 vergunning is verleend.

Artikel 2:81 Geen glas op het strand*

  • 1.

    Het is verboden op het strand drank te verkopen in glazen of flessen van glas.

  • 2.

    Het is verboden op het strand in de uitoefening van handel drank te schenken in glazen drinkgerei van welke vorm of uitvoering dan ook.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor het verkopen en schenken van drank in glas indien dat geschiedt binnen de begrenzing van een horecabedrijf zoals bedoeld in artikel 2:27 of binnen een andere inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en de bedoelde drank ter plaatse wordt genuttigd.

  • 4.

    Het is verboden het strand door onachtzaamheid of opzettelijk handelen te verontreinigen met glas in welke vorm of op welke wijze dan ook.

Artikel 2:82 Varen en beoefenen watersport*

Het is verboden op zee te varen, zich te laten voortbewegen door een vaartuig of enige andere vorm van watersport te beoefenen op een zodanige wijze dat daardoor gevaar of hinder voor anderen kan ontstaan.

Artikel 2:83 Naaktrecreatie op het strand, in de duinen en in zee*

  • 1.

    Het is verboden op het strand, in de duinen of in de zee naakt te recreëren of anderszins naakt op het strand, in de duinen of in de zee aanwezig te zijn.

  • 2.

    Het in het voorgaande lid gestelde verbod geldt niet op de volgende strand- en zeegedeelten:

    • a.

      het strand tussen de rijksstrandpalen 79.500 en 78.000 (zijnde globaal genomen het strand tussen afrit 22 en 500 m ten zuiden van de Duindamseslag) en het daarvoor gelegen gedeelte van de zee;

    • b.

      het strand tussen de rijksstrandpalen 74.000 en 73.000 en het daarvoor gelegen gedeelte van de zee.

Artikel 2:84 Paarden op het strand*

  • 1.

    Het is verboden zich met een rij- of trekdier op te houden op door het college aangewezen delen van het strand.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    De in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de bedoelde activiteit deel uitmaakt van een evenement zoals bedoeld in artikel 2:24 en waarvoor op grond van artikel 2:25 vergunning is verleend.

Artikel 2:85 Vrijhouden van het strand voor redding en hulpverlening*

  • 1.

    Het is verboden op enigerlei wijze de vrije doorgang te beperken op het strand en op de op- en afritten.

  • 2.

    Het is verboden de bereikbaarheid van de informatie- en EHBO-post op het strand onnodig te beperken.

  • 3.

    Het is verboden op enigerlei wijze de uitrukmogelijkheden en uitruksnelheid van politie en hulpdiensten onnodig nadelig te beïnvloeden.

Artikel 2:86 Hulpdiensten en werkverkeer*

De in de artikelen 2:80 en 2:84 opgenomen verboden gelden niet voor bestuurders van motorvoertuigen of vaartuigen danwel berijders van paarden ten dienste van politie, brandweer, de Noordwijkse Reddingsbrigade, de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten.

Artikel 2:87 Zweeftoestel*

  • 1.

    Het is verboden om te starten met een zweeftoestel op het strand en in de duinen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het starten op de KNVvL-vliegplaats bij de Langevelderslag.

Artikel 2:88 Verlichten van het strand en de zee*

  • 1.

    Het is verboden om het strand en de zee te verlichten.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het naar beneden, verticaal aanlichten van de loopruimte langs het strandpaviljoen binnen een omtrek van maximaal 5 meter.

Artikel 2:89 Verbod gebruik metaaldetectoren*

  • 1.

    Het is verboden in de duinen een metaaldetector of enig ander voorwerp kennelijk bedoeld voor het opsporen van explosieven, wapens en munitie te gebruiken of voor gebruik voorhanden te hebben.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in verband met de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      ter bescherming van de woon- of leefomgeving.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de politie, het Explosieven Opruimings Commando (EOC) van het Ministerie van Defensie, voor de door het EOC aangewezen bedrijven en voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Beoordelingsrichtlijn Conventionele Explosieven (BRL-OCE).

HOOFDSTUK 3REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. Vergunning Seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning*

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het

    bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogte twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5.

    Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 6.

    De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 7.

    De vergunning kan ten hoogste tweemaal worden verlengd.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbuiten voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Er kan voor ten hoogte 1 seksinrichting vergunning worden verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan, kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2017;

      • 1.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 2.

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen of

      • 5.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

    • l.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • m.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • n.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • o.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • p.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • q.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • r.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • s.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • t.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend;

    • u.

      in het geval van een aanvrager van wie minder dan vijf jaar voor de aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 3:3 is ingetrokken.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • c.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • d.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • e.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • f.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • g.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • h.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 eerste en tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • h.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • i.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • j.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • k.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • l.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • m.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • n.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • o.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • p.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerderverboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 09.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 00.30 uur en 08.30 uur tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden:

    • c.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • d.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • e.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • f.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • g.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • h.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • i.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • j.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • k.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • l.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • m.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • n.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • o.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • p.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • q.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • r.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • s.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

(gereserveerd)

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 1.

        de verhuuradministratie;

      • 2.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      • 3.

        de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4 Bescherming van het milieu, het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit waarbij sprake is van een collectief ervaren aanleiding voor de festiviteit;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit die wordt georganiseerd op basis van een individueel ervaren aanleiding;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen, alsmede gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    reguliere geluidsnorm: de op grond van het Besluit geldende norm.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    Als dagdelen zoals bedoeld in artikel 2.21 lid 1 onder b van het Besluit, waarop de geluidnormen zoals opgenomen in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet gelden en waarop collectieve festiviteiten kunnen worden georganiseerd, zijn aangewezen de volgende dagdelen:

  • de zaterdag voor aswoensdag (carnaval);

  • Koningsdag;

  • Bevrijdingsdag (5 mei) en

  • Oudejaarsdag

aanvangende om 07.00 uur en uitlopende tot de daarop aansluitende ochtend tot uiterlijk 02.00 uur.

  • 1.

    Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, de dag of het dagdeel waarop de collectieve festiviteit zal plaatsvinden terstond aanwijzen als dag of dagdeel zoals bedoeld in artikel 2.21 lid 1 onder b van het Besluit.

  • 2.

    De houder van een inrichting mag slechts deelnemen aan een collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid indien deze ten minste twee weken voor aanvang van de onderhavige festiviteit het college daarvan op een door het college vastgestelde wijze in kennis heeft gesteld. Deze bepaling geldt niet indien het een op grond van het tweede lid aangewezen festiviteit betreft.

  • 3.

    Gedurende de dagen en dagdelen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid mag het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door het gebruik van instrumenten, apparatuur en installaties ten behoeve van de betreffende binnen de grenzen van de inrichting plaatsvindende festiviteit, ter plaatse van de gevel van een geluidsgevoelig gebouw of in een in- of aanpandig gelegen geluidsgevoelige ruimte, en gemeten op 1,5 meter hoogte, niet hoger zijn dan in de onderstaande tabel is aangegeven.

 

07.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-02.00 uur

LAr,LT op de gevel

75 dB(A)

70 dB(A)

50 dB(A)

LAr,LT inpandig

50 dB(A)

50 dB(A)

reguliere norm

LAmax op de gevel

85 dB(A)

80 dB(A)

50 dB(A)

LAmax inpandig

60 dB(A)

60 dB(A)

reguliere norm

  • 4.

    Indien binnen een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting geen woning of ander geluidsgevoelig gebouw aanwezig is, gelden de normen zoals in de tabel van lid 3 zijn aangeven voor op de gevel, in plaats daarvan op 50 meter afstand van de grens van de inrichting.

  • 5.

    Bij toetsing aan de in dit artikel opgenomen normen wordt geen rekening gehouden met een bedrijfsduurcorrectie of een correctie in verband met het tonale karakter van muziekgeluid.

  • 6.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet tijdens de in het eerste en tweede lid genoemde dagdelen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Als incidentele festiviteiten zoals bedoeld in artikel 2.21 lid 1 onder a van het Besluit, waarop de geluidnormen zoals opgenomen in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet gelden, zijn aangewezen: de festiviteiten die door de houder van de inrichting ten minste twee weken voor aanvang van de betreffende festiviteit zijn gemeld en die overigens voldoen aan het gestelde in de volgende leden.

  • 2.

    Een melding moet ter kennisname van het college worden gebracht op een door het college vastgestelde wijze.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer de melding volledig, naar waarheid en tijdig is gedaan op de wijze zoals door het college is voorgeschreven.

  • 4.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 5.

    Het is een inrichting per kalenderjaar toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten zoals bedoeld in het eerste lid te organiseren.

  • 6.

    In afwijking van het voorgaande lid is het aantal toegestane incidentele festiviteiten voor de inrichtingen gelegen aan De Grent of gelegen op het strand, beperkt tot maximaal 3 per jaar.

  • 7.

    Gedurende een incidentele festiviteit zoals bedoeld in dit artikel mag het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door het gebruik van instrumenten, apparatuur en installaties ten behoeve van de betreffende binnen de grenzen van de inrichting plaatsvindende festiviteit, ter plaatse van de gevel van een geluidsgevoelig gebouw of in een in- of aanpandig gelegen geluidsgevoelige ruimte, en gemeten op 1,5 meter hoogte, niet hoger zijn dan in de onderstaande tabel is aangegeven.

 

07.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-07.00 uur

LAr,LT op de gevel

75 dB(A)

70 dB(A)

reguliere norm

LAr,LT inpandig

50 dB(A)

50 dB(A)

reguliere norm

LAmax op de gevel

85 dB(A)

80 dB(A)

reguliere norm

LAmax inpandig

60 dB(A)

60 dB(A)

reguliere norm

  • 8.

    Indien een incidentele festiviteit plaatsvindt in de buitenlucht op een vrijdag of zaterdag gelden de in lid 7 voor de dagperiode voorgeschreven normen voor de periode van 19.00-24.00 uur.

  • 9.

    Indien binnen een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting geen woning of ander geluidsgevoelig gebouw aanwezig is, gelden de normen zoals in de tabel van lid 7 zijn aangeven voor op de gevel, in plaats daarvan op 50 meter afstand van de grens van de inrichting.

  • 10.

    Bij toetsing aan de in dit artikel opgenomen normen wordt geen rekening gehouden met een bedrijfsduurcorrectie of een correctie in verband met het tonale karakter van muziekgeluid.

  • 11.

    Het is de houder van een inrichting toegestaan om tijdens een incidentele festiviteit als bedoeld in het eerste lid, de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(gereserveerd)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(gereserveerd)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder*

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Gedurende een activiteit als bedoeld in het eerste lid mag in ieder geval het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), als gevolg van de bedoelde toestellen, apparaten of handelingen, op de gevel van gevoelige gebouwen de volgende waarde niet overschrijden:

 

07.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-07.00 uur

(LAr,LT), op de gevel

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB (A)

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 6.

    Het in eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover voor de activiteiten een evenementenvergunning is verleend.

Artikel 4:6a Mosquito

Gereserveerd.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen*

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Houtopstand: één of meer bomen, boomvormers, hakhout of andere houtachtige gewassen.

  • b.

    Vellen: kappen, rooien, verplanten, het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume, alle handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge hebben.

  • c.

    Dunning: vellen dat uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd.

  • d.

    Knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud.

  • e.

    Percelen: grondgebied bestaande uit aaneengesloten voor-, achter- en zijtuinen bij woningen inclusief bebouwing, dat een zelfstandige eenheid vormt.

  • f.

    Boom effect analyse (Bea): rapportage waarin beschreven wordt wat het effect is van een werk of ingreep binnen de boombeschermingszone.

  • g.

    Beheerplan: document waarin voor een terrein of perceel wordt beschreven welke doelen worden nagestreefd voor de instandhouding, het herstel en/of de ontwikkeling van bos- en/of natuurwaarden.

Artikel: 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden*

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

    • g.

      de zeldzaamheidswaarde van de houtopstand;

    • h.

      ouderdom en levensverwachting van de houtopstand.

  • 3.

    Het onder lid 1 genoemde verbod tot vellen geldt niet voor:

    • i.

      houtopstand binnen de bebouwde kom met een stamomtrek van minder dan 63 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld behoudens houtopstanden die op grond van artikel 4:13 of artikel 4:14 zijn herplant;

    • j.

      houtopstand binnen de bebouwde kom met een stamomtrek van minder dan 110 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld die tot de door het college aangewezen snelgroeiende soorten behoren;

    • k.

      houtopstand op percelen kleiner dan 200 m²;

    • l.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • m.

      het periodiek snoeien, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel om een reeds aanwezige habitus in stand te houden;

    • n.

      dunning van gemeentelijke houtopstand of particuliere houtopstand dat is gebaseerd op een door het bevoegd gezag goedgekeurd en vastgesteld beheerplan;

    • o.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12c;

    • p.

      een op natuurlijke wijze afgestorven houtopstand. Hiervoor geldt dat de voorgenomen kap moet worden gemeld aan het bevoegd gezag tenminste vier weken voorafgaand aan de voorgenomen kapdatum.

  • 4.

    Het onder lid 1 genoemde verbod tot vellen is niet van toepassing op commercieel geëxploiteerde houtopstanden waaronder wordt begrepen:

    • q.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen langs landbouwgronden als bedoeld in art. 1 van de Landbouwwet, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot.

    • r.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden.

    • s.

      fijnsparren of andere naaldbomen, niet ouder dan twintig jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor bijzonder bestemde terreinen.

    • t.

      kweekgoed.

    • u.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bos- en natuur ondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de opstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan tien are, ofwel in geval van een rijbeplanting, gerekend over een totaal aantal rijen, niet meer bomen omvat dan twintig stuks.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

Gereserveerd.

Artikel 4:12a Herplant*

  • 1.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    In geval van herplant als bedoeld in het eerste lid wordt tevens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

Artikel 4:12b Illegale kap; herplantplicht; instandhoudingsplicht*

  • 1.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen tot herplant of compensatie overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn. De compensatie wordt vastgesteld door een erkend boomtaxateur, verhoogd met de kosten van de taxatie.

  • 2.

    Bij de verplichting, als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens vastgelegd binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om voorzieningen te treffen waardoor de bedreiging wordt weggenomen en/of de verplichting een Bomen effect analyse op te stellen en aan te bieden.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 5.

    De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen ook gelden voor bomen met een dwarsdoorsnede kleiner dan het in artikel 4:10 van deze verordening genoemde minimum.

Artikel 4:12c Bestrijding ziekten*

  • 1.

    Indien zich op een terrein houtopstand bevindt die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte, gevaar voor de volksgezondheid of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform de richtlijnen van het bevoegd gezag de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag gevelde houtopstanden of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een soort betreft die de desbetreffende ziekte kan verspreiden.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening Ruimte.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(gereserveerd)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(gereserveerd)

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) .

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • c.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • d.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • e.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 30 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • f.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen*

  • 1.

    Het is verboden om op openbare plaatsen een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het in eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het door een particulier te koop aanbieden van maximaal één voertuig tegelijkertijd voor zover dat voertuig is geparkeerd in de directe nabijheid van de woning van die particulier.

  • 3.

    Het college kan ontheffing van het in het eerste lid gestelde verbod verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen*

(gereserveerd)

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.*

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een binnen de bebouwde kom gelegen weg;

    • b.

      langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een buiten de bebouwde kom gelegen weg indien daardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt geschaad of daarvoor of hinder kan worden veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde verboden.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen*

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur gedurende ten hoogste één uur;

    • b.

      gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid ter plaatse noodzakelijk is;

    • c.

      op de daartoe door het college aangewezen parkeergelegenheden.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen*

(gereserveerd)

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

(gereserveerd)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets*

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, dagen en uren fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen op een door het college aangewezen openbare plaatsen te laten staan langer dan een door het college te bepalen periode.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen*

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorwaarden vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod*

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel in de openbare ruimte of op het openbaar water, de openlucht goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet voor zover daardoor niet de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de verkeersveiligheid in gevaar komt.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

(gereserveerd)

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden*

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen*

  • 1.

    De weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 1:8 onder d geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(gereserveerd)

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen*

  • 1.

    Het is verboden met een woonschip ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in openbaar water met uitzondering van het gedeelte van de Woensdagse Watering gelegen langs de Hogeweg tussen de Nachtegaalslaan en de provinciale weg N206. Het maximum aantal woonschepen dat aldaar is toegestaan bedraagt drie.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in het openbaar water met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor het innemen van een ligplaats voor een periode van ten hoogste 48 uur (passantenligplaats) met dien verstande dat passanten uitsluitend ligplaats mogen innemen aan de kade van de Schiestraat op de daartoe aangegeven plaatsen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      in het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de betreffende watergang;

    • c.

      indien de beschikbare ruimte onvoldoende is;

    • d.

      indien het betreffende vaartuig een onevenredig beslag zou leggen op de beschikbare ruimte voor het afmeren van vaartuigen;

    • e.

      wegens strijd met een bestemmingsplan.

  • 5.

    De verboden in het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Begripsbepalingen*

(gereserveerd)

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden*

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:80 lid 1 onder c en artikel 2:84 is het verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • d.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • e.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • f.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • g.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • h.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • i.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • j.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken*

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand of

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden (met inbegrip van barbecueën) en

voor zover dat niet plaatsvindt op het strand, in de duinen, in het bos of in een natuurgebied.

  • 1.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:34a Verbod op het gebruik van wensballonnen*

Het is verboden wensballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen*

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van openbare plaatsen;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      het strand;

    • d.

      de zee;

    • e.

      sportterreinen;

    • f.

      kinderspeelplaatsen;

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele verstrooiing van as is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Overnachten

Artikel 5:38 Overnachten op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden om op een openbare plaats te overnachten.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing wanneer wordt overnacht op een door het college krachtens artikel 4:19 aangewezen plaats.

HOOFDSTUK 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 6:1 Strafbepaling*

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de in deze verordening opgenomen artikelen en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:11 tweede lid, 2:12 eerste lid en 4:11 eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • de daartoe door het college aangewezen medewerkers van de gemeente Noordwijk;

    • medewerkers van de Omgevingsdienst West-Holland van het team handhaving van de afdeling Toezicht en Handhaving voor wat betreft de artikelen 2:10a; 2:11, 2:12, 2:34b en 2:34f en afdeling 3 van hoofdstuk 4;

    • buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering in dienst bij Staatsbosbeheer voor wat betreft artikel 2:89 en

    • buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, die in dienst en/of werkzaam zijn in opdracht van de gemeente Noordwijk.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en het tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel ) van de gemeente Noordwijk omvat.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening*

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk en de daarop gebaseerde wijzigingen van 30 september 2009

(1e wijziging), 17 december 2009 (2e wijziging), 1 juli 2010 (3e wijziging), 29 september 2010

(4e wijziging), 29 februari 2012 (5e wijziging), 29 mei 2013 (6e wijziging), 26 februari 2014

(7e wijziging) en 23 april 2014 (8e wijziging) ingetrokken

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen*

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de "Algemene plaatselijke verordening Noordwijk ", blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de "Algemene plaatselijke verordening Noordwijk " blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6:6 is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 8 weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 1.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop deze zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2017.

SPECIFIEKE TOELICHTING OP DE

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING NOORDWIJK 2017

ALGEMEEN:

 

•De Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk is gebaseerd op de modelverordening zoals opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze modelverordening is een uitgebreide toelichting gemaakt, waarin ook jurisprudentie en achtergrondinformatie is opgenomen. Voor die delen van de verordening die overeenkomen met het VNG-model wordt dan ook naar deze VNG-toelichting verwezen.

Deze toelichting heeft dan ook uitsluitend betrekking op de artikelen en/of onderdelen uit de APV die van het model afwijken en/of welke om andere redenen nadere uitleg nodig hebben.

  • Elk van het model afwijkend artikel is voorzien van een asterix (*) achter het artikel-nummer.

  • Artikelen zijn gereserveerd als deze niet meer in de APV behoeven te worden opgenomen omdat deze in het kader van deregulering zijn geschrapt of omdat een hogere regelgeving hier inmiddels in voorziet. Dit om de nummering van het model aan te kunnen houden hetgeen wenselijk is in verband met de vindbaarheid, kenbaarheid en leesbaarheid van de bepalingen en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Artikelen die geïntegreerd of met elkaar samengevoegd, zijn worden aangeduid met (Vervallen).

  • In die gevallen waar wordt verwezen naar de voorgaande Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk (vastgesteld op 31 januari 2007) wordt volstaan met de afkorting: “APV 2007”.

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Onder een openbare plaats wordt ook het strand begrepen.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Deze bepaling is bij de laatste wijziging van het model van de VNG in juli 2016 geschrapt. De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld, kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. In dat systeem past niet dat de gemeente een nieuwe reden introduceert waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. In plaats van buiten behandeling laten, zal een aanvraag die onredelijk laat wordt ingediend waardoor een goede beoordeling niet mogelijk is, moeten worden afgewezen.

Dit houdt in dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom een goede toets van bijvoorbeeld de veiligheid of de openbare orde niet mogelijk is omdat de periode tussen het tijdstip van de indiening van de aanvraag en de activiteit waarop die aanvraag ziet daarvoor te kort is. Dit resulteert dan in een weigering van de vergunning of ontheffing waarom is verzocht.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Ook aan een vrijstelling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Dit betekent dus ook dat aan een aanwijzing ter uitwerking van een specifiek artikel van de APV voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Net als bij de APV 2007 is uit pragmatische redenen ervoor gekozen om per situatie te beoordelen of een vergunning of ontheffing niet persoonsgebonden behoeft te zijn. Het uitgangspunt van deze APV is dat een vergunning of ontheffing persoonsgebonden is.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de algemene weigeringsgronden opgenomen die in beginsel van toepassing zijn op alle vergunningen of ontheffingen. Dit is gedaan om de weigeringsgronden die voorheen bij elke vergunning of ontheffing waren benoemd te harmoniseren. Hiermee behoren mogelijke interpretatieverschillen tot het verleden.

Bij sommige vergunningen of ontheffingen zijn specifieke weigeringsgronden opgenomen. In dat geval zijn de algemene weigeringsgronden niet van toepassing, zie bijvoorbeeld artikel 2:10a. Het kan ook zijn dat er bij een bepaalde vergunning of ontheffing aanvullende weigeringsgronden gelden. Dit is aan de orde wanneer bij het artikel staat omschreven: “onverminderd het bepaalde in artikel 1:8”; zie bijvoorbeeld artikel 5:18.

Het model van de VNG heeft ten aanzien van de weigeringsgronden aansluiting gezocht bij het lichtste regime van de Dienstenrichtlijn (artikel 16): de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en milieu.

Echter, volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie EU wordt het begrip openbare orde veel enger uitgelegd dan dat de Nederlandse rechter dit doet en valt verkeersveiligheid niet onder het begrip openbare orde. Om deze reden is verkeersveiligheid zekerheidshalve apart als weigeringsgrond benoemd.

Naast deze algemene weigeringsgronden zijn voor bepaalde vergunningen uit de APV specifieke weigeringsgronden van toepassing die bij het betreffende artikel zijn opgenomen. In dergelijke gevallen dient bij de aanvraag om een vergunning naast de algemene weigeringsgronden ook toetsing aan de specifieke weigeringsgronden plaats te vinden.

HOOFDSTUK 2

OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

In afwijking van het model is op verzoek van de politie eenheid Den Haag al ten tijde van de APV 2007 een extra lid 3 opgenomen bestaande uit een verbod om in het geval van ongeregeldheden als bedoeld in het tweede lid zich in die richting te begeven als daarbij voorwerpen worden meegevoerd die plegen te worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden zoals een ketting, knuppel, helm of bivakmuts.

In tegenstelling tot de APV 2007 beschikt de burgemeester niet meer over de mogelijkheid om van dit verbod ontheffing te verlenen. De bepaling ziet immers op het voorkomen van een (acute) gevaarlijke situatie. Het verlenen van een ontheffing kan in zulke situaties niet aan de orde zijn.

Doordat deze aanvullende bepaling in de APV is opgenomen, is dit verbodsregime ook van toepassing wanneer er geen noodverordening van kracht is hetgeen een bijdrage levert aan het waarborgen van de openbare orde.

Artikel 2:6 Verspreiden van gedrukte stukken of goederen

Dit artikel ziet ook op het gratis verstrekken van samples of proefverpakkingen. Het flyeren onderscheidt zich van het venten (artikel 5:15) doordat hier geen sprake is van verkoop.

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN EEN OPENBARE PLAATS

In afwijking van het model is ‘weg’ vervangen door ‘openbare plaats’ om daarmee tot uiting te laten komen dat hetgeen in deze afdeling geregeld is, ook op het strand betrekking heeft.

Artikel 2:10a Plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie daarvan

Er is voor gekozen om de vergunningplicht te handhaven. De VNG kiest ervoor om als model een breed gestelde algemene regel op te nemen in plaats van een vergunningsstelsel. Dit artikel is de vervanger van artikel 2.1.5.1. van de APV 2007. De titel van de bepaling is aangevuld met ‘boven’ om daarmee de situaties te ondervangen dat boven de weg objecten worden geplaatst en/of worden gehangen die niet passen binnen de gangbare functie daarvan.

Wabo

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo.

Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is in het vijfde lid geregeld dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent. Hiervoor kan men een aanvraag indienen bij de Omgevingsdienst West Holland.

Plaatsen van terrassen

Voor het plaatsen en mogen exploiteren van een terras zijn in ieder geval een tweetal vergunningen vereist:

  • 1.

    een vergunning van het college van B & W voor de plaatsing én

  • 2.

    een vergunning van de burgemeester voor de exploitatie van het terras.

*1: voor het plaatsen van een terras op een openbare plaats op grond van artikel 2:10a (college)

Het plaatsen van een terras in de zin van het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats, kan hinder, gevaar of ontsiering opleveren. Om die reden is hiervoor een vergunning van het college ex artikel 2:10a vereist.

*2: voor de exploitatie van het terras op grond van artikel 174 Gemeentewet (burgemeester)

Maar omdat de gemeente Noordwijk geen exploitatievergunningenstelsel kent, zal de toetsing van een vergunningaanvraag voor een terras bij een voor het publiek openstaand gebouw ook gebaseerd moeten zijn op artikel 174 Gemeentewet. De reden hiervan is dat artikel 2:10a niet ziet op het waarborgen van de ‘openbare orde’ maar -zoals uit het bovenstaande blijkt- op hinder, gevaar of ontsiering door voorwerpen of stoffen, op, aan of boven een openbare plaats terwijl het openbare orde aspect een zeer grote en belangrijke rol speelt bij de vraag of een terras op een bepaalde locatie toelaatbaar is of niet.

Het verlenen of weigeren van een vergunning voor het hebben en exploiteren van een terras dient daarom enerzijds plaats te vinden op basis van artikel 174 Gemeentewet waarbij de burgemeester als het bevoegd gezag moet worden aangemerkt en anderzijds op grond van artikel 2:10a waar het college bevoegd gezag is. Beide beschikkingen zullen vanuit praktische overwegingen in één document worden verenigd maar blijven uiteraard wel in juridische zin twee afzonderlijke besluiten.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat een verkregen toestemming voor een terras zoals hiervoor bedoeld geen met het bestemmingsplan strijdige gebruik legitimeert. Het kan dus zijn dat naast een terrasvergunning op grond van artikel 2:10a en een toestemming op grond van artikel 174 Gemeentewet ook een omgevingsvergunning voor dat daarmee ook een toets aan het vigerende bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.

Plaatsen van overige voorwerpen

Volgens dit artikel is alleen sprake van een vergunningplicht voor het plaatsen van objecten op, aan of boven de weg of openbare plaats indien hierdoor de weg of openbare plaats anders wordt gebruikt dan de publieke functie hiervan.

Het plaatsen van een reclamebord of uitstalling met verkoopwaar in een winkelstraat is niet in overeenstemming met de publieke functie hiervan. Gebruik overeenkomstig de publieke functie impliceert immers het reguliere gebruik dat in zijn algemeenheid door het grote publiek van een weg of openbare plaats wordt gemaakt en niet alleen het gebruik dat de betreffende detailhandelaar van de weg of openbare plaats wenst te maken, bijvoorbeeld het maken van reclame of het verkopen van producten.

Een weg heeft bijvoorbeeld als publieke functie, trottoir, rijbaan etc. Een plantsoen (is een openbare plaats maar geen weg) heeft bijvoorbeeld als publieke functie openbaar groen. Vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages of winkelcentra worden aangemerkt als openbare plaats in de zin van dit artikel en het plaatsen van objecten aldaar is net als bij een reguliere winkelstraat niet in overeenstemming met de publieke functie hiervan.

Op grond van dit artikel is in ieder geval een vergunning benodigd voor het op, aan of boven een openbare plaats:

  • plaatsen van openbare oplaadpunten/palen voor elektrische voertuigen;

  • plaatsen van een automatisch verkooptoestel;

  • het plaatsen van hekken, linten of andere afzetmiddelen met als doel de openbare plaats of een deel daarvan af te sluiten;

  • op hinderlijke wijze maken van afzettingen, spannen van lijnen of het op andere wijze in enig opzicht belemmeren van het verkeer;

  • plaatsen van bouw- of bestratingsmaterialen anders dan strikt noodzakelijk in het kader van het uitvoeren van werkzaamheden aan de weg;

  • plaatsen van een bouwkeet of bouwwerktuig;

  • inrichten van een met hekken of op andere wijze afgezet werkterrein;

  • plaatsen van een (zee-) container, opslagkrat, opslagkist of silo;

  • plaatsen van vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien daardoor gevaar of hinder kan ontstaan of indien die materialen worden gebruikt voor commerciële doeleinden;

  • ophangen van een spandoek;

  • plaatsen en inrichten van een terras of het op andere wijze plaatsen van meubilair;

  • plaatsen van uitstallingen, sandwichborden, reclameborden, aankondigingsborden, menuborden, kledingrekken, stellages, bloembakken, parasols e.d;

  • plaatsen van bijvoorbeeld (zee-) container, opslagkrat, opslagkist ten behoeve van de tijdelijke opslag van bijvoorbeeld puin of bouwmaterialen zoals bedoeld in artikel 2.2. lid onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Deze opsomming is niet uitputtend bedoeld. Uit de toevoeging “in ieder geval” volgt dat ook het gebruiken van een openbare plaats op een andere wijze die niet in overeenstemming is met de gangbare functie hiervan, op grond van dit artikel vergunningplichtig is. Geprobeerd is om met deze opsomming de situaties die in de praktijk het meeste voorkomen, te benoemen.

Zodra een op, aan of boven een openbare plaats te plaatsen voorwerp tevens is aan te merken als een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist (artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo) dan is geen vergunning op grond van dit artikel vereist. (zie de toelichting onder 2:10b wat onder een bouwwerk wordt verstaan).

Voor wat betreft aankondigingsborden van evenementen (deze worden als reclame-uitingen aangemerkt) wordt verwezen naar paragraaf 5.2 en 6.11. van het thans geldende reclamebeleid “Hallo, Ben ik in Beeld”. Hierin staat omschreven dat hiervoor gebruikgemaakt dient te worden van de bij gemeentewege aangebrachte en bij derden in beheer zijnde sandwichborden.

Bewegwijzering ten behoeve van evenementen zoals bijvoorbeeld het plaatsen c.q. ophangen van borden waar geparkeerd dient te worden of welke route moet worden gevolgd dient onderdeel te zijn van een aanvraag om een evenementenvergunning indien en voor zover de bewegwijzering noodzakelijk wordt geacht voor het ordentelijk verloop van de verkeersstromen in het kader van het evenement. In een zodanig geval dient de bewegwijzering bij de beoordeling van een aanvraag om een evenementenvergunning te worden betrokken.

Artikel 2:10b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

In afwijking van het VNG model is in het eerste lid de verwijzing naar artikel 2:28, vijfde lid, verwijderd. Dit vanwege het feit dat Noordwijk geen exploitatievergunningenstelsel hanteert.

Lid 1, onder c

Onder c komt tot uiting dat zodra voor een bouwwerk een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is op grond van de Wabo, geen vergunning meer benodigd is voor het plaatsen van voorwerpen op grond van de artikel 2:10a van de APV. Het moment dat een bouwwerk omgevingsvergunningvrij is op grond van de Wabo is wel een vergunning op grond van de APV vereist.

Onder bouwwerken wordt verstaan: elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plekke te functioneren. Hieruit volgt dat voorwerpen die minder dan 30 dagen op dezelfde plaats staan, niet aangemerkt worden als bouwwerken. Hiervoor is dan ook altijd een vergunning op grond van artikel 2:10a vereist tenzij het opslag van roerende zaken in de zin van de Wabo betreft. Zie toelichting onder 2:10a. In dergelijke gevallen is een omgevingsvergunning vereist in plaats van een vergunning op grond van 2:10a.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Er is voor gekozen om in verband met de bestaande, lokale situatie af te wijken van het model van de VNG en de vergunningplicht te handhaven.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Anders dan het model van de VNG is dit artikel niet gereserveerd omdat Noordwijk nog een vergunningsplicht hanteert voor het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven openbare plaatsen in strijd met de publieke functie hiervan. Om die reden blijft de noodzaak bestaan om bepaalde situaties waar het in dit artikel omgaat te verbieden zonder dat een mogelijkheid bestaat om hiervoor een vergunning te verlenen; een absoluut verbod dus.

Als hinderlijk en gevaarlijk voorwerp wordt in ieder geval beschouwd het aanbrengen van stroomkabels/elektriciteitssnoeren over de weg ten behoeve van het laden van elektrische voertuigen. De zogenaamde verlengde huisaansluitingen.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

In Noordwijk zijn er geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Ten aanzien van aankondigingsborden en/of bewegwijzeringsborden in het geval van een evenement wordt verwezen naar de specifieke toelichting onder artikel 2:10a.

AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Tweede lid

In afwijking van het model is de omschrijving van deze bepaling aangepast om duidelijker tot uiting te laten komen dat een terras deel uitmaakt van een openbare inrichting. Onder b van het eerste lid van dit artikel wordt alleen bepaald wat een terras is.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

In de gemeente Noordwijk was al onder de oude APV geen vergunning meer benodigd om een horecabedrijf te mogen exploiteren.

Destijds is hier om verschillende redenen voor gekozen. In de afgelopen jaren is gebleken dat zich in Noordwijk niet zodanige problemen in het kader van de openbare orde voordoen dat regulering via een exploitatievergunningenstelsel noodzakelijk is. Gebleken is dat indien zich problemen voordoen, deze via andere vergunningen- en /of ontheffingenstelsels (Drank en horecavergunning, ontheffing sluitingstijd, terrasvergunning, sluiting ex artikel 13b Opiumwet etc.) maar ook via afspraken zoals een horecaconvenant kunnen worden aangepakt.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Het horecaconvenant speelt in het kader van het waarborgen van de openbare orde een belangrijke rol bij het verlenen van een algemene ontheffing van de sluitingstijden voor horecabedrijven die in het uitgaansgebied van De Grent en omgeving zijn gelegen.

Dit dient te worden vastgelegd in de betreffende beleidsregel – voor zover dit nog niet heeft plaatsgevonden -waarin staat omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester overgaat tot het verlenen van een algemene ontheffing van de sluitingstijden. Om deze reden zijn het vierde lid van artikel 2.3.1.4. en het vijfde lid onder c van de APV 2007 niet meer in deze APV opgenomen.

AFDELING 8A. BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DRANK- EN HORECAWET

De artikelen 2:34c t/m 2:34f zijn in het VNG-model geïntroduceerd na de laatste wijziging van de Drank- en Horecawet in 2014. In Noordwijk bestaat vooralsnog geen aanleiding om van de reguleringsmogelijkheid zoals verwoord in artikel 2:34c en 2:34egebruik te maken. Daarentegen is er wel aanleiding om de toegang tot bepaalde types horecabedrijven aan een minimumleeftijd te binden. Vanuit dezelfde gedachte is in deze APV het verbod om ‘happy hours’ te houden opgenomen.

2:34f

Het instellen van het verbod op het houden van ‘happy hours” sluit ook aan bij het vastgestelde Alcoholmatigingsbeleid. Hiermee wordt alcoholmisbruik in zijn algemeenheid ontmoedigd en voor jongeren in het bijzonder.

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikelen 2:35 tot en met artikel 2:38 (gereserveerd)

Artikelen 2:36 en 2:38 waren reeds onder de oude APV gereserveerd. Artikel 2:37 is in het huidige model van de VNG ook gereserveerd omdat de plicht tot het bijhouden van een nachtregister rechtstreeks volgt uit artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Omdat verder in deze afdeling inhoudelijk niets wordt geregeld, is artikel 2:35 ook gereserveerd.

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Tweede lid onder a

De regeling voor de exploitatie van speelautomatenhallen is ondergebracht in een afzonderlijke verordening: de Speelautomatenhallenverordening 2017.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

Lid 1 onder d

De volgende inrichtingen worden in ieder geval als laagdrempelig aangemerkt:

  • café met biljart- en snookeractiviteiten;

  • café/cafetaria;

  • café/discotheek;

  • café/sportevenementenhal;

  • café/gemeenschapshuis;

  • café/restaurant met afhaalgedeelte;

  • café/snookercentrum;

  • café/kegel/bowlingcentrum;

  • café/restaurant/bowlingzaal/biljartruimte;

  • café/camping;

  • café/petit restaurant;

  • café/tennishal;

  • café/zwembad;

  • restaurant/bowling;

  • discotheek;

  • kantine/snackbar camping;

  • cafetaria;

  • snackbar;

  • kegelcentrum;

  • coffeeshop;

  • broodjeshuis;

  • lunchroom;

  • grillroom;

  • shoarmazaak;

  • pizzeria;

  • snookercentrum;

  • sportcomplex;

  • gemeenschapscentrum/zalenverhuur;

  • restaurant/vergaderzaal/zwembad;

  • cafetaria/zwembad;

  • kantine in sporthal;

  • kantine in dansschool;

  • sportcentrum met bar/restaurant/winkel;

  • sportcentrum met bar/restaurant/dansschool;

  • hotel/restaurant/winkel;

  • sporthallen/café/restaurant

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen*

Dit artikel biedt een basis om handhavend op te treden tegen voorwerpen zoals bijvoorbeeld jassen en tassen die speciaal zijn geprepareerd om winkeldiefstallen te plegen. De politie kan in een dergelijk geval proces-verbaal opmaken.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Eerste lid onder c is in aanvulling op het model van de VNG toegevoegd zodat de politie ook handhavend kan optreden als strafrechtelijk geen aangifte wordt gedaan ter zake van mishandeling waarbij de openbare orde op dat moment wordt verstoord door twee of meer vechtende partijen.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Geschrapt in het kader van deregulering. Van dit artikel is in de praktijk nooit gebruikgemaakt en

daar is ook geen aanleiding toe geweest.

Artikel 2:57 Honden

Het artikel uit het model van de VNG is afgestemd op de specifieke situatie binnen de gemeente

Noordwijk als kustplaats met een lang strand en waterwingebied (Gemeentewaterleidingen

Amsterdam).

Eerste lid, onder b

Het betreft hier het strand gelegen voor de beide boulevards. Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat onder het strand ook wordt begrepen de op- en afritten, de paviljoens en de daarbij behorende (strand)terrassen.

Eerste lid, onder c

Het waterwingebied is gelegen ten noorden en zuiden van de Langevelderslag en

ten westen dan wel noorden van de Vogelaarsdreef tot aan de grens met de gemeente

Noordwijkerhout en Zandvoort.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Onder een doeltreffend hulpmiddel wordt een papieren of een plastic zakje verstaan dat stevig en

groot genoeg is om daadwerkelijk de uitwerpselen van de hond te kunnen verwijderen. Verder dient de eigenhaar c.q. houder van een hond altijd een opruimmiddel aan de gemeentelijke toezichthouder te kunnen tonen (men dient dus meerdere zakjes bij zich te hebben).

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Anders dan waar de VNG in haar toelichting vanuit gaat, is het sinds de laatste wijziging van het

Vuurwerkbesluit (inwerkingtreding 13 december 2014) verboden om op een ander tijdstip tussen

31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur consumentenvuurwerk af te steken. Voor de laatste wijziging van het Vuurwerkbesluit was dit 31 december 10.00 uur en 1 januari

02.00 uur.

Artikel 2:73a Bezigen van vuurwerk door professionele toepassers

Algemeen

Het Vuurwerkbesluit heeft als voornaamste doel de bescherming tegen vuurwerk voor mens en milieu. Het besluit maakt onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk. Normaliter kan een verschil tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk worden gemaakt naar aanleiding van de lading die wordt gebezigd.

Zoals uit de toelichting op het voorgaande artikel is gebleken, mag consumentenvuurwerk alleen worden afgestoken tijdens de jaarwisseling. Wanneer consumentenvuurwerk buiten deze periode wordt afgestoken, dan mag dit niet door consumenten worden gedaan maar alleen door professionele toepassers. In dit opzicht kan consumentenvuurwerk buiten de periode van de jaarwisseling ook als professioneel vuurwerk worden gezien. Met andere woorden, al het vuurwerk dat dus niet tijdens de jaarwisseling bij strandpaviljoens en dergelijke wordt afgestoken, is per definitie professioneel vuurwerk. Aan het afsteken van professioneel vuurwerk stelt het Vuurwerkbesluit strenge eisen. Het afsteken van vuurwerk gebeurt in de praktijk door een gespecialiseerd bedrijf. Dat bedrijf moet een toepassingsvergunning hebben. Dit is een vergunning waar in het algemeen toestemming wordt verleend voor het afsteken van professioneel vuurwerk.

De provincie waarin het bedrijf is gevestigd, is bevoegd om te beslissen op de vergunningaanvraag.

Naast het verkrijgen van een toepassingsvergunning dient het bedrijf eveneens een ontbrandingstoestemming aan te vragen bij de provincie waar het vuurwerk zal worden afgestoken. De ontbrandingstoestemming kan pas worden verleend nadat de burgemeester van de gemeente een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven. Deze verklaring houdt verband met de openbare orde en veiligheid. Voor vuurwerkevenementen waarbij maximaal 100 kg consumentenvuurwerk wordt afgestoken, behoeft geen ontbrandingstoestemming te worden aangevraagd.

Het bedrijf kan volstaan met een melding bij de Provincie waar het plaatsvindt. In een dergelijk geval wordt dan niet een verklaring van geen bezwaar door de burgemeester afgegeven.

De APV bevat op dit moment wel een bepaling tot het gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling. Echter, voor het reguleren van vuurwerk buiten de jaarwisseling is op dit moment in de APV geen juridische grondslag aanwezig. Tevens wordt in het Vuurwerkbesluit zelf eventuele geluidhinder naar aanleiding van het afsteken van vuurwerk niet nader geregeld.

Om deze reden is het wenselijk dat in de APV een aparte bepaling wordt opgenomen waarin het bezigen van vuurwerk (het feitelijk afsteken van vuurwerk) buiten de periode van de jaarwisseling nader wordt gereguleerd ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder. De onderhavige bepaling is hiervan de uitwerking waarbij er in het kader van het verminderen van de administratieve lasten voor is gekozen om een verbod te formuleren voor het afsteken van vuurwerk tussen 23.00 uur en 07.00 uur in plaats van een nieuw vergunningstelsel in het leven te roepen. Voor deze periode is een bewuste keuze gemaakt aangezien deze periode aansluit bij de nachtperiode van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. De nachtperiode is de tijdsperiode tussen 23.00 uur en 07.00 uur hetgeen tot uiting komt in het geluidsniveau wat vanaf 23.00 uur nog is toegestaan. Het is in dit kader dan ook te motiveren om in de nachtperiode het afsteken van vuurwerk in beginsel niet meer toe te staan. Hierbij is wel een uitzondering gemaakt voor de gevallen indien er bijvoorbeeld een (vuurwerk) evenement wordt georganiseerd en hiervoor door de burgemeester een evenementenvergunning is verleend. In een dergelijk geval is het mogelijk om vuurwerk na 23.00 uur af te steken mits uit de vergunning blijkt dat hiermee is ingestemd.

Tweede lid

Het afsteken van vuurwerk maakt daadwerkelijk deel uit van een evenement indien dit expliciet is

aangevraagd en vergund.

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikelen 2:74a en 2:74b Openlijk gebruik en Weggooien van spuiten e.d.

Door de politie wordt de afgelopen jaren bij personen, welke zich op de openbare weg bevinden, steeds vaker voorwerpen voor het gebruik van drugs aangetroffen. Echter niet altijd hebben die personen dan ook daadwerkelijk drugs in hun bezit. Door deze bepaling kan de politie ook handhavend optreden bij de genoemde gedragingen en/of het aantreffen van genoemde voorwerpen.

AFDELING 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN, CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN EN GEBIEDSONTZEGGING

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Sinds 1 juli 2016 is artikel 151c van de Gemeentewet gewijzigd waardoor het ook mogelijk is om ter handhaving van de openbare orde mobiele camera’s in te zetten. Onder handhaving van de openbare orde valt volgens de regering ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit betekent dat bij een evenement ten behoeve van voorkoming van verstoring van de openbare orde ook mobiele camera’s zouden kunnen worden ingezet. Een zodanig besluit wordt door de burgemeester genomen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzegging

Overtreding van een gebiedsontzegging die krachtens dit artikel is gegeven, is een overtreding van een ambtelijk bevel (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht); dus niet een overtreding van de APV zelf.

AFDELING 16. STRAND, ZEE EN DUIN

Artikel 2:80 Activiteiten en voorwerpen op het strand

Eerste lid, onder a

Deze bepaling ziet uitsluitend op die voorwerpen op het strand die niet in overeenstemming zijn met de publieke functie van het strand. Voorwerpen die op het strand worden geplaatst en in overeenstemming zijn met het vigerende bestemmingsplan en waarvoor ook civielrechtelijk middels een huurovereenkomst door de rechthebbende op dat stranddeel zijn geplaatst, worden geacht in overeenstemming te zijn met de publieke functie van het strand. Datzelfde geldt voor het tijdelijk plaatsen van voorwerpen op het strand ten behoeve van de normale recreatieve functie van het strand zoals door badgasten meegebrachte parasols, strandstoelen, windschermen etc.

Eerste lid, onder f

In de APV 2007 was een absoluut verbod opgenomen voor wat betreft jetski’s. Het is echter wenselijk gebleken om dit soort vaartuigen in te zetten voor het redden van drenkelingen. Om deze reden is het daarom nu mogelijk om ontheffing van het verbod te verlenen. Deze ontheffing zal uitsluitend aan de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNRM) en aan de Noordwijkse Reddings Brigade (NRB) ten behoeve van reddingsdoeleinden worden verleend. Voor het overige is het varen met motorvaartuigen voor het drukste gedeelte van de kust niet wenselijk in verband met de veiligheid van de badgasten.

Eerste lid, onder g

Onder een surfplank wordt verstaan een plank ten behoeve van windsurfen, golfsurfen, skimboarden, suppen (stand up paddle) en wakeboarden.

Artikel 2:82 Varen en beoefenen watersport

Dit artikel ziet er onder andere op dat de schipper van een boot met een schroef op voldoende afstand moet blijven van de badgasten/zwemmers dan wel de schroef moet hebben afgedicht zodat deze geen gevaar kan opleveren voor de badgasten/zwemmers die zich in zee bevinden.

Artikel 2:84 Paarden op het strand

Dit artikel heeft betrekking op de aanwezigheid van rij- en trekdieren op het strand in zijn algemeenheid en op het berijden van rij- en trekdieren op het strand door een ruiter. Hieronder valt dus ook het door een paard/pony met ruiter voorttrekken van een wakeboard of iets dergelijks in de branding. Het rijden op het strand met een sulky of andere vorm van aanspanning is geregeld onder artikel 2:80 lid 1 onder d.

Artikel 2:85 Vrijhouden van het strand voor redding en hulpverlening

Eerste lid

Van het belemmeren van de vrije doorgang is in ieder geval sprake indienen voorwerpen worden geplaatst op een afstand minder dan 6 meter uit de vloedlijn. Dit betekent dat vanuit de waterlijn tenminste 6 meter vrij dient te blijven ten behoeve van reddings- en hulpverleningsvoertuigen.

Artikel 2:87 Zweeftoestel

Het landen en vliegen met een zweeftoestel is geregeld in de Wet luchtvaart. Om die reden kunnen in de APV uitsluitend regels worden gesteld ten aanzien van het starten met zweeftoestellen. Deltavliegen en/of parapenten (= duinsoaren) valt onder dit artikel.

Artikel 2:88 Verlichten van het strand en de zee

Om de gasten van de paviljoens ook in het donker uitzicht op zee te bieden, hebben paviljoens in de loop der jaren verlichting aangebracht die gericht is op de zee. Vanuit omwonenden, overige strandbezoekers en maatschappelijke organisaties is echter steeds meer weerstand tegen hinder en vervuiling door kunstlicht op het strand ontstaan. In het Activiteitenbesluit van de Wet Milieubeheer zijn geen regels hieromtrent gesteld.

De nota lichtbeleid Noordwijk bepaalt dat het niet is toegestaan horizontaal op het strand gerichte verlichting toe te passen, in verband met het zeeleven en de fysieke veiligheid (de KNRM aangegeven dat het zeewaarts verlichten van het strand met sterke schijnwerpers zeer hinderlijk is voor reddingsacties en voor oefeningen in het donker. Drenkelingen zullen minder snel worden gevonden).

Om bovengenoemde redenen is dit verbod in de APV opgenomen

Artikel 2:89 Verbod gebruik metaaldetectoren

Staatsbosbeheer heeft kenbaar gemaakt dat het gebruik van metaaldetectoren in de duinen

toeneemt. Echter, de kans op het vinden van een explosief (mortier/granaat) in de duinen of het

strand is groot. Een blootgelegd explosief is gevaarlijk voor bezoekers en het op verantwoorde

wijze opruimen van deze explosieven is arbeidsintensief en kan ook overlast met zich

meebrengen in verband met het afsluiten van locaties of gebieden voor bezoekers c.q. gebruikers

van het strand.

De opsporingsambtenaren werkzaam bij Staatsbosbeheer zijn op grond van artikel 6:2 van deze verordening aangewezen als toezichthouder ten behoeve van naleving van hetgeen in dit artikel is bepaald.

HOOFDSTUK 4

BESCHERMING VAN HET MILIEU, HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.113 eerste lid van het Besluit waarnaar de toelichting op het model van de VNG verwijst, zou artikel 3.148 van het Besluit moeten zijn. Artikel 4.113 is in 2013 reeds vervallen.

Vierde lid

Omdat collectieve festiviteiten al in eerst lid van dit artikel staan omschreven, is deze bepaling niet opgenomen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Dit artikel is gereserveerd omdat de burgemeester op grond van artikel 174 van de Gemeentewet de (autonome) bevoegdheid heeft om alle soorten van (openbare) festiviteiten te verbieden. Artikel 174 Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor publiek openstaande gebouwen en andere openbare vermakelijkheden. Herhaling van deze bevoegdheid van de burgemeester in de APV is niet nodig.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Wet natuurbescherming haakt aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd.

In de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn voor de aanvraag van een omgevingsvergunning indieningsvereisten opgenomen.

In afwijking van de Awb is in artikel 6.1 lid 1 jo. lid 2 van de Wabo bepaald dat een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand niet eerder inwerking treedt dan na afloop van de bezwaar-/beroepstermijn. Ingevolge lid 3 van de Wabo wordt de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning verder uitgesteld indien een rechtsmiddel wordt aangewend. Dit is eveneens het geval wanner er een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan. In dat geval dient de beslissing van de voorzieningenrechter te worden afgewacht alvorens eventueel van de vergunning gebruik kan worden gemaakt.

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

Onderdeel a (houtopstand)

Houtopstand is het algemene begrip dat Wet Natuurbescherming zelf ook hanteert. Tevens is dit het algemene kernbegrip van deze verordening waarop het kapverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan het in het algemene spraakgebruik gehanteerde begrip ´boom´.

Boomvormer: een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester – struik – struikachtige boom – (meerstammige) boom.

Hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Onderdeel b (vellen)

Vellen is het allesomvattende juridische begrip dat in het verbod staat. Onder vellen wordt zowel kappen, rooien als verplanten begrepen.

Kappen: het bovengronds omleggen van een houtopstand waarbij een stobbe achterblijft en

waarbij het doel van de handeling gericht is op het definitief verwijderen van de houtopstand.

Rooien: het met wortel en al verwijderen van een houtopstand.

Verplanten: een vorm van rooien waarbij de desbetreffende houtopstand elders wordt herplant.

Onderdeel d (knotten)

Kandelaberen: het voor meer dan 30% gelijkmatig weghalen van de takken die de kroon van de

boom vormen.

Onderdeel f (Boom effect analyse)

Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast zijn of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen effect analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur.

De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

Besluit inzake een Boom Effect Analyse: besluit, waarop staat vermeld of een werk of ingreep in de boombeschermingszone, eventueel onder voorwaarden, is toegestaan.

Om bomen op bouwplaatsen te beschermen dient een boombeschermingszone te worden ingesteld, die op de grond fysiek met een stevig hekwerk wordt gemarkeerd. In de beschermingszone blijft de bestaande situatie in beginsel gehandhaafd. Een bevoegde toezichthouder waakt over de gestelde beschermingsregels, die in werkbestekken zijn vastgelegd.

Met goedkeuring van de toezichthouder kunnen noodzakelijke werkzaamheden in de boombeschermingszone verricht worden die voor de levensvatbaarheid van de te beschermen boom geen nadelige gevolgen heeft. De toezichthouder kan hiervoor om een Bomen effect analyse vragen.

Werkzaamheden in de boombeschermingszone, die BEA-plichtig zijn, betreffen:

  • a.

    wijziging van de maaiveldhoogte door afgraven, ophogen en uitwisselen van grond;

  • b.

    grondbewerking als ploegen of andere bodembewerking;

  • c.

    verdichting en verharding van de bodem;

  • d.

    aanleg van kabels, leidingen en riolen;

  • e.

    opslag van grond, grondstoffen, bouwmaterialen en afvalstoffen;

  • f.

    lozen van vloeistoffen o p en in de bodem;

  • g.

    plaatsing van keten, toiletten, betonmolens, voertuigen, machines of tijdelijke bouwwerken;

  • h.

    heiwerk;

  • i.

    sloop van gebouwen of andere bouwwerken met machines;

  • j.

    andere werkzaamheden die van invloed zijn op de groeiplaats van de boom.

Waterhuishoudkundige ingreep binnen 100 meter van de boombeschermingszone, die BEA-plichtig is, betreft: wijziging van de grondwaterstand door pompen of bronbemaling of op een andere manier veranderen van de waterhuishouding.

Artikel: 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Tweede lid

Onder de onder lid 2 genoemde waarden wordt het volgende verstaan:

a.de natuurwaarde van de houtopstand

Een houtopstand is uit ecologisch oogpunt waardevol als deze van belang is voor de instandhouding van flora en fauna. De houtopstand speelt in dit geval een ecologische rol als “stepping stone” of “corridor” of is van belang als voedselbron, nest- of schuilplaats. Een verbindingszone kan bestaan uit kleine gebiedjes die kunnen dienen als tijdelijke verblijfplaats voor soorten die aan het migreren zijn van het ene naar het andere kerngebied, in dit geval wordt gesproken van stepping stones. Corridors zijn verbindingszones met relatief kleine of helemaal geen onderbrekingen. Daarnaast wordt hieronder ook begrepen houtopstanden die meerwaarde hebben of van belang zijn voor een (gemeentelijk) ecologische zone.

a.de landschappelijke waarde van de houtopstand

Houtopstanden die een uitdrukkelijke relatie hebben met het landschap, bijvoorbeeld als herkenningspunt of landschappelijk element. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een haag, rij knotwilgen, een bossingel of laanbeplanting. Ook houtopstanden die een belangrijke functie hebben ten aanzien van de overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied.

Vooral houtopstanden die een camouflerende functie hebben, dienen gehandhaafd te blijven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bomen voor grote bedrijfsgebouwen of schuren of bomen die aan de rand van de bebouwde kom staan.

a.de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

Houtopstanden die vallen onder een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook de beplantingsvorm van houtopstanden die een belangrijk deel uitmaken van, of in belangrijke mate het beeld bepalen van structuren (hoofdassen/lanen/pleinen) is waardevol. Dit zowel vanuit groen- als stedenbouwkundige architectuur benaderd.

a.de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

Opvallende houtopstanden die bepalend zijn voor het karakter van de omgeving omdat ze door hun voorkomen de visuele kwaliteit van hun omgeving verhogen. De omgeving zal qua groene uitstraling duidelijk veranderen indien de desbetreffende houtopstand ontbreekt.

a.de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

Een houtopstand is uit cultuurhistorisch oogpunt waardevol als deze een rol van betekenis speelt in de geschiedenis van zijn omgeving. Te denken valt aan relicten of restanten van een oud natuur- of bosgebied (natuurhistorie), bomen die deel uitmaken van een cultuurhistorische object (zoals monumentale panden) of bomen die herinneren aan gebeurtenissen, markeringen of handelingen uit het verleden (zoals herinneringsbomen).

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Houtopstanden die de kwaliteit, beleving en het woongenot van de omgeving vergroten. Bijvoorbeeld doordat ze onderdeel uitmaken van de groenstructuur van parken of speelplaatsen. Ook bomen die op publieke plekken beschutting geven tegen o.a. wind of de zon.

g. de zeldzaamheidswaarde van de houtopstand.

Een houtopstand is dendrologisch waardevol als de soort of de groeivorm in Nederland (zeer) zeldzaam is. Ook herkomsten/houtopstanden die in Nederland algemeen voorkomen, maar in de regio een zeldzaamheid zijn vallen hier onder.

h. ouderdom en levensverwachting van de houtopstand.

Wanneer sprake is van een, voor de soort, combinatie van hoge ouderdom en minimaal redelijke vitaliteit. Daarnaast wordt hierin ook meegenomen of de betreffende houtopstand een eenheid vormt met omringende houtopstanden, die schade zullen ondervinden van het verdwijnen van de betreffende houtopstand (zoals risico op windworp, windschade of zonnebrand).

Derde lid, onder a

Een stamomtrek van minder dan 63 cm betekent dat de diameter van een stam kleiner is dan 20,05 cm. De stamomtrek kan met behulp van de volgende formule worden omgerekend naar de diameter van de stam: omtrek in centimeters gedeeld door 3,14 (= π). Een stamomtrek van bijvoorbeeld 100 cm betekent een diameter van 100/3,14= 31,85 cm.

De manier waarop een stamomtrek kan worden omgerekend naar de diameter van de stam is van belang omdat het landelijk vastgestelde formulier om een omgevingsvergunning voor het kappen aan te vragen spreekt over de diameter van de te kappen boom in plaats van over de stamomtrek. In de praktijk is een stamomtrek anders dan de diameter van de stam eenvoudig te meten. Om die reden wordt in dit artikel uitgegaan van stamomtrek.

Derde lid, onder b

In het kader van lastenverlichting is er voor gekozen om snelgroeiende boomsoorten tot een stamomtrek van 110 cm (diameter tot 35,03 cm) gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld vergunningsvrij te maken Dit omdat in de praktijk bleek dat voor deze bomen in de meeste gevallen een vergunning kon worden verleend. De lijst met in dit artikel bedoelde snelgroeiende boomsoorten wordt door het college vastgesteld.

Derde lid, onder c

Ook als houtopstand in deze situatie een grotere omtrek heeft dan 63 cm gemeten op 1,30 meter

hoogte boven het maaiveld, mag deze zonder omgevingsvergunning worden geveld.

Derde lid, onder f

In het geval dat een beheerplan door of namens het college is goedgekeurd en vastgesteld

mogen de houtopstanden die daarvan onderdeel uitmaken conform het vastgestelde plan worden

gedund zonder dat daarvoor nog een omgevingsvergunning benodigd is.

Dit kan ook het geval zijn voor particuliere houtopstanden. Ook hiervoor kan door de eigenaar c.q. beheerder van het perceel een beheerplan aan het college ter goedkeuring worden voorgelegd zodat voor het dunnen van de houtopstanden geen omgevingsvergunning vereist is.

Derde lid, onder e

Onder habitus wordt de uiterlijke verschijningsvorm van een boom, plant of struik verstaan. Bij bomen zijn er bijvoorbeeld de treurvorm en de zuilvorm.

Artikel 4:12c Bestrijding ziekten

Alle ziekten en plagen in één artikel. Uitgangspunt is beschermen van bomen, maar vaak zijn er linken naar gezondheid van mensen en dieren, bijvoorbeeld bij eikenprocessierupsen.

Indien op een terrein de bovenstaande ziekten voorkomen in een zodanige situatie dat er naar oordeel van het bevoegd gezag sprake is van ernstig gevaar voor verspreiding dan wel gevaar voor de volksgezondheid, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn, maatregelen te treffen om dit gevaar te voorkomen dan wel te verminderen.

In dit artikel wordt onder andere bedoeld de volgende plantenziekten en plagen:

  • a.

    iepziekte (Ophiostoma ulmi Nannf. / Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau)

  • b.

    kastanjebloedingsziekte (Pseudomonas syringae var.);

  • c.

    bacterievuur (Erwinia amylovora) (o.a. in meidoorn);

  • d.

    massaria (S planchnonema platani) (o.a. platanen);

  • e.

    bacteriekanker (o.a. populieren);

  • f.

    watermerkziekte (o.a. populieren en wilgen);

  • g.

    bastknobbelziekten (o.a. essen);

  • h.

    essen(tak)sterfte;

  • i.

    eikenziekte

  • j.

    eikenprocessierupsen;

  • k.

    rhododendronziekte;

  • l.

    wilgenhoutrups;

  • m.

    korsthoutskoolzwam.

AFDELING 4. Maatregelen ten ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

In het per 1 januari 2008 van kracht geworden Activiteitenbesluit is een zorgplicht opgenomen die ertoe verplicht geen lichthinder te veroorzaken. Daarmee vervalt de noodzaak om dit onderwerp bij APV te regelen.

HOOFDSTUK 5

ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Indien bijvoorbeeld een garagebedrijf auto’s wil gaan verkopen op de weg langs het bedrijf, kan op grond van het derde lid daartoe een ontheffing worden verleend.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

In het VNG-model is bepaald dat het college weggedeelten kan aanwijzen waar een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere verkeersdoeleinden wordt gebruikt niet langer dan 3 achtereenvolgende dagen mogen blijven staan. In Noordwijk is de hele bebouwde kom in het artikel aangewezen als plaats waar kampeermiddelen niet langer dan 7 dagen mogen worden geparkeerd. De parkeermogelijkheden binnen de bebouwde kom van Noordwijk zijn dermate beperkt, dat het parkeren van kampeermiddelen een te grote aanslag zou betekenen op de beperkte parkeerruimte. De termijn van 7 dagen is gekozen omdat dat de eigenaar van het kampeermiddel in staat stelt de caravan bijvoorbeeld het ene weekend voor te bereiden om er het volgende weekend mee weg te gaan.

Het langer dan 7 dagen achtereen plaatsen van kampeermiddelen op wegen buiten de bebouwde kom is verboden indien daardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente geschaad zou worden.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Vierde lid

Dit lid voorkomt dat campers, caravans en kampeerwagens die in verband met hun afmetingen onder het verbod van het eerste lid vallen toch overeenkomstig artikel 5:6 lid 1 APV zeven dagen op een openbare plaats mogen blijven staan waardoor ook deze eigenaren c.q. bestuurders in de gelegenheid worden gesteld hun kampeermiddel voor opslag gereed te maken.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Door de formulering van artikel 5:8 is dit artikel overbodig geworden.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

In het kader van deregulering is dit artikel geschrapt.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Onder voertuigen worden eveneens gehandicaptenvoertuigen verstaan.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Indien een fiets of bromfiets rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeert dan wel in kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, wordt de fiets of bromfiets aangemerkt als een voertuigwrak in de zin van artikel 5:5.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:15 Ventverbod

Het verbod om zonder vergunning te venten is niet in zijn algemeenheid van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Dit valt immers onder de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet). Slechts indien hierdoor de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of verkeersveiligheid in gevaar komt, is ook het venten met “meningen” verboden. Er is weliswaar vooraf geen toestemming nodig in de vorm van een vergunning maar de venter die gebruik maakt van zijn vrijheid van meningsuiting dient er wel voor zorg te dragen dat hij de genoemde (algemene) belangen niet schaadt.

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

In de gemeente Noordwijk zijn beleidsregels vastgesteld voor het innemen van standplaatsen.

In deze beleidsregels is onder andere bepaald aan welke criteria een locatie moet voldoen om

geschikt te zijn voor het innemen van een standplaats. Het standplaatsenbeleid van de gemeente

Noordwijk kent vaste, seizoensgebonden en incidentele standplaatsen. Het aantal te verlenen

vaste en seizoensgebonden vergunningen is aan een maximum gebonden.

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Eerste lid

Met dit artikel wordt de verantwoordelijkheid bij de burger neergelegd of de plaatsing van een steiger, meerpaal of ander voorwerp gevaar of hinder zal opleveren voor het vaarverkeer of een probleem voor het beheer en onderhoud van het openbaar water. De burger zal dus in eerste instantie zelf een afweging moeten maken of het voorwerp dat hij voornemens is te plaatsen geen gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer of een probleem voor het beheer en onderhoud.

Tweede lid

Hoewel de verantwoordelijkheid bij de burger wordt gelegd, is het toch belangrijk dat de gemeente op de hoogte wordt gebracht van het voornemen om een steiger, meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter in het openbaar water te plaatsen.

Ondanks het gegeven dat op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning benodigd is voor het plaatsen hiervan, is het toch wenselijk dat de gemeente op voorhand kan beoordelen of de burger een juiste afweging heeft gemaakt. Met de verlening van een omgevingsvergunning is immers niet gewaarborgd dat de plaatsing geen gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik van dan water dan wel anderszins een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud hiervan.

De vraag of een omgevingsvergunning kan worden verleend wordt kort gezegd beoordeeld aan de hand van ruimtelijke aspecten en (bouw)veiligheidsaspecten. De veiligheid van het (gebruik) van het water dan wel het beheer of onderhoud hiervan is geen aspect dat bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning mag en kan worden meegewogen.

Indien uit de melding blijkt dat de voorgenomen plaatsing van het voorwerp, anders dan melder meent, gevaar of hinder zal opleveren voor het vaarverkeer of een probleem voor het beheer en onderhoud van het openbaar water, dan wordt de melder door de gemeente op de hoogte gesteld dat plaatsing op grond van het eerste lid van dit artikel niet is toegestaan.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Noordwijk heeft weinig openbaar water dat geschikt is voor het innemen van een ligplaats met pleziervaartuigen. Er zijn hiervoor beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels hebben als doel een evenwicht te vinden tussen de behoefte aan ligplaatsen enerzijds en het verantwoord en gewenst gebruik van het water en de daarbij behorende oevers anderzijds. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan aspecten als veiligheid, doorvaarbaarheid, overlast, schade aan oevers, verstoring van natuur en kwaliteit van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden*

Eerste lid

Voor het strand (inclusief op- en afritten) gelden specifieke bepalingen voor het rijden met motorvoertuigen, (brom)fietsen en paarden. Zie hiervoor artikel 2:80 e.v.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

Om misverstanden te voorkomen wat de gevolgen zouden kunnen zijn van de inwerkingtreding van deze verordening is gekozen voor een uitgebreide overgangsregeling, ook al voorziet hogere regelgeving daar grotendeels in.

Naar boven