32 851 Grensoverschrijdende samenwerking (GROS)

Nr. 27 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juli 2015

Hierbij informeer ik u, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Buitenlandse Zaken (BZ), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), over de instelling van het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid. Verder schets ik u de stand van zaken rond diverse moties en toezeggingen over dit onderwerp.

Grensoverschrijdende samenwerking

Op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking zijn de afgelopen jaren tal van initiatieven en activiteiten van bedrijven, kennisinstellingen en overheden ontplooid. De voortgangsbrief grensoverschrijdende samenwerking van 3 februari 20151 van de Minister van BZK en mijn brief van 28 april jl.2 geven hier een goed beeld van. Als het gaat om het stimuleren van grensoverschrijdende economie en arbeid zijn met name onderstaande acties relevant:

  • Via vier INTERREG A-programma’s investeren de Europese Unie, het Ministerie van Economische Zaken (EZ), de provincies en de overheden in de buurlanden gezamenlijk een miljard euro in grensoverschrijdende economie in de periode 2014–2020. De grensoverschrijdende projecten richten zich o.a. op innovatie en efficiënt omgaan met grondstoffen en energie. De belangrijkste doelgroepen zijn het mkb en de kennisinstellingen. Binnen elk INTERREG programma is budget beschikbaar voor grensarbeid, mobiliteit en de grensoverschrijdende arbeidsmarkt. Aan het eind van deze brief vindt u een overzicht van de voortgang en stand van zaken van de vier INTERREG A programma’s, zoals ik u bij de begrotingsbehandeling EZ in 2014 heb toegezegd;

  • Met de Kleefse agenda zet het Rijk er zich voor in om het voor ondernemers makkelijker te maken om grensoverschrijdend te ondernemen;

  • De Kamer van Koophandel organiseert regelmatig bijeenkomsten voor bedrijven en ondernemers die over de grens willen ondernemen en zaken willen doen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en het netwerk van ambassades, consulaten en Netherlands Business Support Offices (NBSO's) bieden ondernemers via Informatie op Maat een informatiedossier of landenvergelijking met concrete, betrouwbare en actuele informatie;

  • Met de Mkb Samenwerkingsagenda Rijk-regio werken Rijk en provincie samen aan de innovatiestimulering van het mkb. Zie ook de recente voortgangsrapportage3 hierover die ik onlangs naar uw Kamer heb gestuurd. Het economisch beleid in de regio (dus ook in de grensstreek) is primair een verantwoordelijkheid van de provincie. In deze mkb samenwerkingsagenda Rijk-Regio is afgesproken dat bij evidente knelpunten in de economische ontwikkeling van grensregio’s de desbetreffende provincies en het Rijk samen met betrokken partijen actief zoeken naar oplossingen. In dat kader is het Ministerie van EZ bijvoorbeeld betrokken bij Vierkant voor Werk in Drenthe, bij Twente Werkt in Overijssel en bij het actieplan economische structuurversterking West-Brabant.

  • De grensprovincies verkennen met betrokken partijen in de grensregio’s welke kansen de Duitse en Belgische arbeidsmarkt kan bieden voor Nederlandse werkzoekenden. Hierbij wordt nagegaan of gebruik gemaakt kan worden van de Regeling cofinanciering sectorplannen van het Ministerie van SZW.

  • Ideeën en initiatieven van grensgemeenten maken ook onderdeel uit van de Agenda Stad4. Een aantal stedelijke regio’s (waar onder Twente en Zuid-Limburg) noemt grensoverschrijdende samenwerking specifiek in hun proposities voor de zogenoemde City Deals. Ook via de Europese Agenda Stad wordt grensoverschrijdende samenwerking door de steden gestimuleerd 5.

Instelling Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid

Zoals hierboven beschreven gebeurt er al veel om grensoverschrijdende economie en arbeid te stimuleren. Tegelijkertijd is sprake van een breed gedeeld besef dat er nog veel te winnen valt. Zo vragen een aantal verschillen tussen Nederland en de buurlanden, bijvoorbeeld op het gebied van diploma-erkenning, beroepskwalificaties, administratieve lasten en in het sociale en fiscale domein, om extra inzet. Ook de relatief hoge werkloosheid in sommige grensstreken in Nederland in vergelijking met het aanliggende buurland is aanleiding voor een extra impuls, die er op gericht is om de arbeidsmarkten aan weerzijden van de grens beter op elkaar aan te laten sluiten.

Ik heb daarom bij diverse gelegenheden richting uw Kamer aangegeven dat ik de inspanningen van de betrokken ministeries, grensgemeenten, provincies, Euregio’s, betrokken private partijen en buurlanden wil intensiveren en stroomlijnen. De wil om grensoverschrijdende samenwerking een extra impuls te geven blijkt ook uit de nieuwe collegeprogramma’s 2015–2019 van grensprovincies. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is deze mening toegedaan getuige hun position paper «Investeren in grensregio’s», die d.d. 3 juni 2015 is aangeboden aan het Rijk.

Gelet op deze behoefte heeft het Rijk in de afgelopen periode met betrokken grensgemeenten, -provincies en Euregio’s overleg gevoerd en wordt het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld. De opdracht van het Actieteam is om te zorgen voor een significante impuls ten aanzien van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van economie en arbeid door de informatievoorziening voor werknemers en ondernemers te stroomlijnen en lopende initiatieven mogelijk te maken en te versnellen. Het team krijgt een looptijd van ca. 1 jaar.

Het Actieteam is samengesteld uit de Ministeries van BZK, EZ, OCW en SZW en een aantal vertegenwoordigers van grensgemeenten, -provincies, de VNG en Euregio's op bestuurlijk en hoogambtelijk niveau. Als onafhankelijk voorzitter zal iemand optreden die bereid en in staat is te functioneren als «versneller en boegbeeld». Het secretariaat wordt belegd bij het Ministerie van BZK.

De beoogde werkwijze van het Actieteam sluit aan op de ambitie en opdracht. Dit betekent dat zo snel mogelijk wordt vastgesteld op welke belemmeringen en kansen, die het afgelopen half jaar zijn geïnventariseerd, de beoogde impuls wordt toegespitst. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan wat per grensregio het meeste oplevert in termen van economische groei en werkgelegenheid, en waar de grensregio’s ruimte en ondersteuning nodig hebben voor projecten en experimenten die erop gericht zijn om grenswerkers op korte termijn succesvol aan de slag te kunnen laten gaan. Korte lijnen met de buurlanden en private partijen, alsmede eenduidige communicatie moeten ervoor zorgen dat mogelijkheden optimaal worden benut en dat er een gezamenlijk beeld is over het oplossen van knelpunten en de ondersteuning van de grensregio’s die daarbij noodzakelijk is. Met het oog hierop worden regionale routekaarten opgesteld.

Het Actieteam zal optimaal gebruik maken van bestaande structuren zoals de Taskforce GROS, de GROS-overleggen van de regionale coördinatoren, de regionale grensinformatiepunten en het secretariaat-generaal van de Benelux. Het Ministerie van BZK is, mede op verzoek van de grensregio’s, inmiddels in overleg getreden met de buurlanden teneinde de betrokkenheid van de buurlanden in de GROS-overleggen te intensiveren, zodat de belangrijkste thema’s op het gebied van de grensoverschrijdende economie en arbeid direct met de verantwoordelijke organisaties uit de buurlanden besproken kunnen worden. De eerste gesprekken hebben tot positieve reacties van de buurlanden geleid. Tenslotte wordt ook een platform geboden voor de ontwikkelingen met betrekking tot de grensoverschrijdende City Deals van (Europese) Agenda Stad en wordt ook ingespeeld op het programma Bevolkingsdaling en de eerder genoemde lopende acties.

Stand van zaken uitvoering moties en toezeggingen

In vervolg op mijn brief d.d. 28 april 2015 wordt hieronder de actuele stand van zaken geschetst ten aanzien van de uitvoering van een aantal moties en toezeggingen.

Moties Schouten c.s. en Schouten/Mulder

De moties Schouten/Mulder (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 36) en Schouten c.s. (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 35) verzoeken het kabinet om respectievelijk een economische agenda voor de grensregio’s op te stellen en in overleg te treden met de grensgemeenten en de grensregio’s over het wegnemen van drempels en het geven van ruimte aan grensgemeenten om met ideeën te experimenteren. Naar aanleiding van deze moties is door de taskforce GROS – mede in het licht van de kabinetsreactie op het advies van de heer Bruls over de belemmeringen bij grensoverschrijdende arbeid6 en de position paper van de VNG – een gezamenlijk overzicht opgesteld van belemmeringen en oplossingsrichtingen voor grensoverschrijdend werken en ondernemen. Belangrijke onderdelen hiervan zijn:

  • De verdere verbetering van de informatievoorziening voor potentieel grensoverschrijdende werkzoekenden en ondernemers over o.a. de (financiële) gevolgen van bestaande verschillen in wetgeving (o.a. sociale zekerheid, belasting en zorgverzekering) met de buurlanden, waarbij de voorkeur uitgaat naar regionale front-offices (grensinformatiepunten), die kunnen doorverwijzen naar nationale (overheids)instanties in zowel Nederland, Duitsland als België (back-offices);

  • Het vergroten van de aandacht voor onderwijs in de Duitse taal en voor wederzijdse kennis over cultuurverschillen;

  • Oplossing van «overbrugbare» beleids- en institutionele verschillen (waaronder erkenning van diploma’s, beroepskwalificaties, vergunningssystematiek, fiscaliteit, verrekeningen, etc.) waarbij grensregiospecifiek wordt gekeken naar de mogelijke oplossingen en duidelijk gemarkeerd wordt welke verschillen op korte termijn en lange termijn opgelost kunnen worden;

  • Verbetering van de grensoverschrijdende bereikbaarheid.

Dit gezamenlijke overzicht vormt de basis voor de opdracht aan het Actieteam, dat hier verder mee aan de slag zal gaan.

Motie Straus

De motie Straus (Kamerstuk 22 452, nr. 46) verzoekt de regering om in ieder geval de in de grensregio's gelegen ROC's actief te wijzen op de mogelijkheid tot kosteloze verstrekking van het Europass-certificaatsupplement bij diploma's. Naar aanleiding van praktijkervaringen van een aantal regionale opleidingsinstellingen en praktijkcentra in de grensregio’s is door het Ministerie van OCW een tweetal acties ondernomen met betrekking tot de erkenning van diploma’s en een proef met het detacheren van BBL-leerlingen en werkzoekenden bij Duitse bedrijven. Een eerste actie is er op gericht om de wettelijke randvoorwaarden en mogelijkheden, die er op dit moment aan Nederlandse en Duitse zijde zijn bij het detacheren van BBL-leerlingen naar Duitsland, in kaart te brengen en alle onderwijsinstellingen en praktijkcentra in het Duitse grensgebied hierover te informeren. Een tweede actie is dat het Ministerie van OCW in samenspraak met de grensprovincies in bilateraal overleg treedt met de aangrenzende Duitse deelstaten over de wijze waarop tot soepele erkenning van Nederlandse (mbo)-beroepsdiploma’s kan worden gekomen. Door het Ministerie van OCW is inmiddels gesproken met de relevante ministeries in Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen om dit probleem te agenderen. Met de Euregio’s is overlegd op welke punten het goed gaat met die erkenning, en welke niet. Uit eerste overleg met de Euregio’s blijkt dat er veel goed gaat in de erkenning van de Nederlandse diploma’s in Duitsland. Met name in het mbo is echter wel sprake van een aantal opleidingen waar problemen worden ervaren. Aan Duitse en Nederlandse kant is er bereidheid te kijken waar verbetering mogelijk is.

Overigens hebben op 18 mei 2015 de Benelux-ministers van Onderwijs een besluit ondertekend waarmee de automatische erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs tussen de drie landen geregeld wordt. Hiermee wordt een belangrijk ervaren knelpunt voor grensarbeid tussen Nederland en België weggenomen. Met het Benelux-besluit loopt de Benelux op dit gebied voorop in Europa.

Toezegging MBZK over meewegen van grenseffecten bij wet- en regelgevingsinitiatieven

Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van BZK in de Tweede Kamer op 6 november 2014 heeft de Minister van BZK toegezegd nog eens nader te bekijken of moet worden overgegaan tot het invoeren van een grenseffectentoets en daarvoor met betrokken provincies en ministeries opnieuw in overleg te treden.

Het Ministerie van BZK heeft naar aanleiding hiervan bij andere departementen, gemeenten, provincies en Euregio’s geïnventariseerd wat, waar het gaat om het meewegen van grenseffecten bij Nederlandse wet- en regelgevingsinitiatieven, moet én kan. Deze inventarisatie bevestigt het al eerder door het kabinet geschetste beeld (Kamerstuk 32 851, nr. 5) dat – met name gelet op de stevige «bureaucratiseringsrisico’s» – noch de betrokken ministeries, noch de grensprovincies behoefte hebben aan een formele grenseffectentoets op Nederlandse initiatieven voor wet- en regelgeving. Tegelijkertijd blijkt er een brede behoefte te bestaan aan meer structurele Haagse aandacht voor grenseffecten, waarbij het overigens zowel kan gaan om bedreigingen als kansen. Onderdeel hiervan is ook het tijdig informeren van onze buurlanden over voor hen relevante beleidsvoornemens.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor goed openbaar bestuur (waaronder ordelijke bestuurlijke verhoudingen) bevordert het Ministerie van BZK dat bij nieuwe wet- en regelgeving de mogelijke gevolgen voor medeoverheden voldoende worden meegewogen. In dit kader zal het Ministerie van BZK toetsen of, in gevallen waarin dit aan de orde kan zijn, grenseffecten (mede) in beschouwing zijn genomen. Als dit niet zo is dan zullen de desbetreffende departementen hierover worden aangesproken en zal dit vervolgens zo nodig bij de besluitvorming aan de orde worden gesteld. Uiteraard biedt dit geen garantie dat bij noodzakelijke afwegingen mogelijke grenseffecten altijd van doorslaggevende betekenis zijn.

Het meewegen van grenseffecten kan verder worden bevorderd door een ook op dit punt alerte opstelling van de VNG en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Beide organisaties worden vaak geconsulteerd voorafgaand aan de besluitvorming over nieuwe wet- en regelgeving. Ook zij kunnen in voorkomende gevallen expliciet aandringen op het adequaat meewegen van grenseffecten. Uiteraard geldt dit ook voor (combinaties van) individuele (grens-)gemeenten en provincies.

De VNG ontwikkelt een zogenoemde «omgekeerde uitvoeringsimpuls» die in dit kader van betekenis kan zijn. Dit is een methodiek voor gemeenten om met inwoners, bedrijven en uitvoeringsorganisaties knelpunten uit de uitvoeringspraktijk scherp te kunnen beschrijven, te analyseren en vervolgens bij het juiste gremium opgelost te krijgen; bijvoorbeeld om grensbarrières weg te nemen. Het doel is daarbij om in eerste aanleg de knelpunten lokaal op te lossen en indien noodzakelijk met concrete wijzigingsvoorstellen richting de wetgever te komen. De VNG en het Ministerie van BZK zullen – in overleg met andere betrokken partijen – op korte termijn nader onderzoeken op welke wijze de omgekeerde uitvoeringsimpuls in dit kader toegepast kan worden.

Voortgang INTERREG A-programma

Conform mijn toezegging uit de begrotingsbehandeling 2014 deel Economie en Innovatie, informeer ik u over de inspanningen en het verloop van de samenwerking in INTERREG, in het bijzonder op het punt van grensoverschrijdend ondernemerschap en grensoverschrijdende mobiliteit. In de voortgangsbrief GROS van 3 februari 2015 is uw Kamer reeds geïnformeerd over de rol die INTERREG A kan spelen met projecten die de aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in de grensstreek verbeteren.

Nederland neemt deel aan vier INTERREG A-programma’s waarvoor de EU € 309 miljoen beschikbaar stelt voor de periode 2014–2020. In het programma Duitsland-Nederland werken acht Nederlandse provincies (Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland, Gelderland, oostelijk Noord-Brabant en Limburg) samen met het Duitse grensgebied. Het programma omvat investeringen van in totaal € 444 miljoen (inclusief alle publieke en private bijdragen) met als prioriteiten innovatie (ruim 60%) en verminderen van de barrièrewerking van de grens, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs, natuur, milieu en veiligheid (ruim 30%). Het resterende percentage (maximaal 6%) is bestemd voor uitvoeringskosten. Het programma is begin 2015 opengegaan en kan rekenen op veel belangstelling, met name in de sectoren Energie en koolstofarme economie, Health & LifeScience, Agrofood en HTSM (High Tech Systems and Materials). De eerste projecten zijn inmiddels goedgekeurd en van start gegaan. Enkele voorbeelden zijn de projecten «Warmte in de Euregio», een vergelijking van verschillende warmtenetten in Nederland en Duitsland, en «Groen goud», waarbij biomassa wordt omgezet in pyrolyse olie die gebruikt kan worden voor energie en voor opwerking tot hoogwaardige chemicaliën. Ook relevant is het recent goedgekeurde Koepelproject Arbeidsmarkt in Noord-Nederland en Noord-Duitsland, dat zich richt op werkgevers, werknemers en de ontwikkeling grensoverschrijdende onderwijsmarkt.

In het programma Vlaanderen-Nederland werken Limburg, Noord-Brabant en Zeeland samen met de Vlaamse provincies. Het programma omvat investeringen van in totaal € 305 miljoen met als prioriteiten innovatie en onderzoek (40%), koolstofarme economie (22%), bescherming van milieu en efficiënt omgaan met grondstoffen, waaronder de «circulaire economie» (22%) en arbeidsmobiliteit (10%). Het programma is eveneens begin 2015 opengegaan en kan rekenen op veel belangstelling. Voor de eerste tender zijn 101 projecten ingediend, voor meer dan vier keer het beschikbare budget. Het gaat om zeer diverse projecten, waarbij Energie en koolstofarme economie, Health & LifeScience en de omschakeling naar een biobased economie (inzet van natuurlijke grondstoffen) belangrijke thema’s waren.

Het Twee Zeeën programma richt zich op de samenwerking tussen Nederlandse, Engelse, Vlaamse en Franse kustgebieden. Na een succesvolle gezamenlijke lobby van de Nederlandse provincies en het Rijk, is het Nederlandse gebied dat kan deelnemen uitgebreid met de kust van Zuid-Holland en Noord-Holland, naast Zeeland. Het programma omvat investeringen van in totaal € 365 miljoen met als prioriteiten technologische en sociale innovatie (42%), koolstofarme economie (20%), aanpassing aan klimaatverandering (15%) en efficiënt omgaan met grondstoffen, waaronder de «circulaire economie» (17%). Het programma is op 3 juni goedgekeurd door de Europese Commissie en kan nu van start gaan. Vooruitlopend op de officiële start zijn al 79 projectideeën ingediend.

Het Euregio Maas Rijn (EMR) programma is de samenwerking van Limburg en Eindhoven met het omringende gebied (Wallonië, Vlaanderen, Noordrijn- Westfalen en Rijnland-Palts). Het programma omvat investeringen van in totaal € 140 miljoen met als prioriteiten innovatie (34%), mkb (21%, waaronder exportbevordering, duurzaam gebruik grondstoffen), sociale inclusie en opleiding (20%) en verminderen van de barrièrewerking van de grens, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsmarkt, gezondheid, veiligheid (18%). De onderhandelingen over dit programma liepen gedurende enkele jaren minder vlot dan bij de andere programma’s. Inmiddels zijn de partners het eens zijn over het programma, is het ingediend bij de Europese Commissie en zal het eind dit jaar opengaan.

Vervolg

Het kabinet zal voor eind 2015 uw Kamer informeren over de voortgang en resultaten van het Actieteam.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 32 851, nr. 17

X Noot
2

Kamerstuk 32 851, nr. 25

X Noot
3

Kamerstuk 32 637, nr. 20

X Noot
4

Kamerstuk 31 757, nr. 73

X Noot
5

Kamerstuk 34 139, nr. 4

X Noot
6

Kamerstuk 32 851, nr. 6

Naar boven