31 923 Inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284)

Nr. 11 VERSLAG

Vastgesteld 6 april 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

1.

Algemeen

1

2.

Wijziging Legkippenbesluit 2003

2

1. Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA hebben met treurnis kennisgenomen van de algemene maatregel van bestuur houdende een wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien. De leden van de fractie van de PvdA zijn verheugd dat het houden van legkippen in verrijkte kooien wordt verboden. Het houden van legkippen in kooien is een aantasting van het dierenwelzijn. Legkippen zijn in kooien niet in staat soorteigen gedrag te vertonen, zoals fladderen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende een wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien. Met onvrede constateren de leden van de SP-fractie dat hiermee de einddatum voor de verrijkte kooi als vorm van legbatterij, weer is uitgesteld van 2017, volgens de motie van het lid Ouwehand c.s. (Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 106) naar 1 januari 2021, volgens de motie van het lid Atsma c.s. (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 89). De leden van de SP-fractie zijn van mening dat dit nadelig is voor het dierenwelzijn.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel houdende de wijziging van het de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien.

2. Wijziging Legkippenbesluit 2003

De leden van de fractie van de PvdA zijn teleurgesteld dat als vervanging van de verrijkte kooi is gekozen voor een minimale verbetering middels de «Kleingruppenhaltung». De «Kleingruppenhaltung» is een kleine oprekking van de verrijkte kooi, waarin kippen nog steeds op gaas lopen en die kippen nauwelijks meer ruimte geeft.

Ondernemers die investeren in echte systeemdoorbraken zoals stallen met etages en scharrelmogelijkheden, wordt geen recht gedaan. Tenslotte zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat het invoeren van minimumnormen op het niveau van de «Kleingruppenhaltung» ook geen recht doet aan de economische positie van de sector. Met de «Kleingruppenhaltung» kunnen Nederlandse pluimveehouders niet concurreren met bulkproductie van eieren uit het buitenland. Dat moeten we ook niet willen, de leden van de PvdA-fractie vinden dat de sector moet concurreren op kwaliteit. Bovendien sluit de «Kleingruppenhaltung» niet aan bij de groeiende maatschappelijke behoefte aan dierenwelzijn.

De leden van de fractie van de PvdA wijzen er op dat de Europese welzijnsregelgeving voor legkippen niet uit het niets opdoemt. Er is al vele jaren een maatschappelijke discussie aan de gang, consumenten kiezen steeds vaker bewust voor scharreleieren. Steeds meer producenten verwerken louter scharreleieren in producten als mayonaise en koekjes en zien dat consumenten hier de meerprijs voor over hebben. Tegen al deze ontwikkelingen in hebben de pluimveehouders de afgelopen jaren vastgehouden aan huisvesting in kooien, ook toen bekend werd dat een verbod aanstaande was en al eerder werden de ontwikkelingen op het gebied van dierenwelzijn in de pluimveehouderij getemporiseerd.

De leden van de fractie van de PvdA verwerpen dan ook de stelling dat het verlengen van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen nodig zou zijn om financiële schade te voorkomen bij de 30 bedrijven met verrijkte en te verrijken kooien. Deze berekening gaat alleen uit van de economische situatie van pluimveebedrijven en laat het dierenwelzijn volledig buiten beschouwing. Deze berekening laat bijvoorbeeld ook maatschappelijke trendanalyses buiten beschouwing, omdat de sector en de overheid in het verleden geen tijd en geld wilden investeren in dergelijke analyses. Deze berekening is een onevenwichtige afweging waarin de economische belangen onevenredig zwaar tellen in verhouding met de dierenwelzijnbelangen.

Het is bijkans onmogelijk om het verlies aan dierenwelzijn dat gepaard gaat met de verlenging van de overgangstermijn te kwantificeren in geld, maar dat mag niet de reden zijn dat de pluimveehouders langer door mogen gaan met de dieronvriendelijke kooihuisvesting.

De leden van de PvdA-fractie zijn geen voorstander van de voorgestelde wijziging van de overgangstermijn tot 1 januari 2021. Deze leden zijn juist voorstander van het eerdere voorstel tot vervroegen naar 2017, conform de aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s. (Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 106) en het zo spoedig mogelijk uitbannen van het houden van legkippen in kooien.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de uitvoering en handhaving van het verbod op legbatterijen in Europa. Hoe gaat het verbod in Nederland gehandhaafd worden? Hoe gaat het verbod in andere lidstaten gehandhaafd worden en welke richtlijnen of aanwijzingen gaat de Europese Unie doen? Hoe verlopen de gesprekken in Europa in deze? Wat is de inzet van de regering in Europa? Welk standpunt neemt de regering in als het gaat om het verbieden van het exporteren van kooi-eieren naar andere lidstaten, een verbod op importeren van deze kooi-eieren uit andere lidstaten of het instellen van een landelijk verkoopverbod voor deze kooi-eieren zodat de in overtreding zijnde lidstaten de betreffende eieren alleen kwijt kunnen op de eigen markt? Is de regering bereid om het juridische onderzoek van de Europese Commissie met de Kamer te delen? Wanneer wordt de uitkomst verwacht? Wat is de Nederlandse inzet als het gaat om het beboeten van landen, respectievelijk kippenhouders, die het verbod niet naleven?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de strooiselvoorziening verplichting per 2012 in de praktijk uitgevoerd en gecontroleerd gaat worden. Hoe wordt de automatische strooiselvoorziening in de praktijk vormgegeven? Hoe gaat de controle vorm krijgen? Welke instantie ziet hier met welke capaciteit en welke controle intensiteit op toe? Komt er in de strooiselvoorziening een teller of een ander instrument waarmee gemakkelijk gecontroleerd kan worden hoe vaak strooisel wordt gegeven aan de kippen?

Hoeveel verrijkte kooikiphouders zijn er? Hoeveel kippen hebben zij samen? Welke bezettingsgraad hebben de afzonderlijke kooikiphouders momenteel? Hoeveel vierkante centimeter heeft een kip in de Nederlandse verrijkte kooi respectievelijk minimaal, maximaal en gemiddeld? Zijn er kooien bij die momenteel niet in gebruik zijn? Hoeveel verrijkte kooikiphouders hebben naast dit systeem nog andere systemen en hoeveel hebben alleen verrijkte kooien? Hoeveel verrijkte kooikiphouders hebben naast de verrijkte kooikip nog andere inkomstenbronnen?

Op 7 december 2006 heeft de Kamer de motie van het lid Thieme c.s. (Kamerstuk 30 800 XIV, nr. 75) aangenomen om het verrijkte kooisysteem in Nederland te verbieden. De overgangstermijn voor het verbod is bij Kamermeerderheid op 16 december 2008 vastgesteld op 1 januari 2017. De Kamer heeft echter later bij motie van het lid Atsma c.s (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 89) de regering gevraagd om de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien te verlengen van 2017 naar 2021. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn niet overtuigd dat een verlenging van 2017 naar 2021 nodig is. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren menen dat vastgehouden moet worden aan de overgangstermijn van 2017. Om twee redenen. In de eerste plaats is en blijft het uitgangspunt dat ondernemers er rekening mee moeten houden dat regelgeving kan wijzigen. Het is duidelijk dat de pluimveehouders zich daadwerkelijk realiseerden dat hun toekomst onzeker was, ondanks het feit dat het eerste wetsvoorstel voor een verbod op de verrijkte kooi (2002) was ingetrokken. Gelet op de grote onzekerheid die al die jaren heerste over de toekomst van kooihuisvestingsystemen voor pluimvee in Nederland hebben de pluimveehouders met de keuze voor voortzetting van het bedrijf en het aangaan van langetermijninvesteringen een voor hen kenbaar risico aanvaard. Dezelfde redenering hanteerde ook de parlementair advocaat naar aanleiding van discussie over het verbod op de pelsdierhouderij (Kamerstuk 30 826, nr. 17). De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen van de regering weten of zij het eens is met dit uitgangspunt. Is de regering het met deze leden eens dat de overheid geenszins de taak heeft om bedrijfsrisico’s in het algemeen en die van de pluimveesector in het bijzonder 100 procent af te dekken? Mocht het de regering vinden dat het bedrijfsrisico van de pluimveehouderij zoveel mogelijk door de overheid gedekt moet worden, dan zijn er naar de mening van de leden van de Partij voor de Dieren, in die gevallen dat er sprake is van onevenredige schade, andere mogelijkheden om deze economische schade op te vangen. Daarbij kan worden gedacht om deze bedrijven te saneren of het financieel aantrekkelijker te maken voor deze bedrijven om zo snel mogelijk vóór 2017 om te schakelen op alternatieve huisvesting. Graag een reactie van de regering hierop. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren horen graag of de regering bereid is om dit soort mogelijkheden te overwegen.

Vasthouden aan de overgangstermijn van 2017 is daarnaast wenselijk in het licht van de eigen ambities van de regering. Immers, uit het regeerakkoord blijkt een hoge ambitie ten aanzien van dierenwelzijn. Het past dan ook geheel in het regeringsbeleid om zo snel mogelijk een einde te maken aan de kooihuisvestingssystemen voor pluimvee die stuk voor stuk bewezen dieronvriendelijk zijn. Temeer ook, daar de overheid naar de mening van de leden van de Partij voor de Dieren, de pluimveesector moet voorbereiden op de sterk veranderende vraag naar diervriendelijk geproduceerde eieren. In Duitsland is nu al te zien dat de «Kleingruppenhaltung» al niet eens meer wordt geaccepteerd door supermarkten en consument. De regering dient dan ook niet de kop in het zand te steken en de sector tot 2022 te laten aanmodderen met een systeem dat de dierenwelzijnstoets niet kan doorstaan en evenmin kan rekenen op draagvlak bij de Nederlandse consument en afzetmarkt in Duitsland.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie,

Schüssel


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

Naar boven