33 832 EU-voorstel: Richtlijn vermoeden van onschuld en aanwezigheid bij strafproces COM (2013) 821

Nr. 2 BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR EUROPESE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 maart 2014

Hierbij meld ik u dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft geadviseerd het parlementair behandelvoorbehoud, zoals vastgelegd bij het EU-voorstel: Richtlijn vermoeden van onschuld en aanwezigheid bij strafproces COM (2013) 821 (Kamerstuk 33 832, nr. 1) met de volgende afspraken formeel te beëindigen:

  • 1. De Tweede Kamer zal tijdig worden geïnformeerd over de opties die ter beantwoording voorliggen in de Raad en de onderliggende overlegflora die gevolgen hebben voor belangrijke elementen van de voorgestelde richtlijn en/of de Nederlandse inzet daarbij;

  • 2. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd wanneer de minister van Veiligheid en Justitie voorziet dat de onderhandelingen afwijken van het kabinetsstandpunt zoals weergegeven in het BNC-fiche en/of nadien is vastgelegd met de Tweede Kamer;

  • 3. De Tweede Kamer wordt standaard over de voortgang van de onderhandelingen van de richtlijn geïnformeerd;

  • 4. De informatieafspraken gemaakt in het kader van het behandelvoorbehoud op de richtlijn over het vermoeden van onschuld en rechtsbijstand dienen te gelden voor het gehele EU-wetgevingspakket inzake waarborgen in strafrechtelijke procedures, zoals besproken in de Tweede Kamer op donderdag 20 maart 2014.

De vastgestelde afspraken zijn in bijgaande conceptbrief aan de regering vastgesteld1.

Namens de vaste commissie voor Europese Zaken verzoek ik u dit advies en de bijgaande conceptbrief ter besluitvorming aan de Tweede Kamer voor te leggen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven